Plenair Overbeek bij behandeling Begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2019



Verslag van de vergadering van 18 december 2018 (2018/2019 nr. 13)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 17.17 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Overbeek i (SP):

Voorzitter. A hard act to follow. Na deze stortvloed van aantijgingen en verdachtmakingen die mevrouw Faber toch op het randje hebben gebracht van de toepassing van artikel 94 van het Reglement van Orde kom ik met een heel ander verhaal, hopelijk met een iets mensvriendelijker beeld als basis daarvoor.

Burkina Faso werd in 2011 door staatssecretaris Knapen — hij is jammer genoeg niet hier, maar wel in het gebouw — geschrapt als ontvanger van Nederlandse ontwikkelingshulp. Toch zou dit Afrikaanse land model kunnen staan voor waar ik het vandaag over wil hebben. Tot in de jaren negentig had het een bloeiende, kleinschalige textielindustrie. Burkinese stoffen waren gewild op alle markten in West-Afrika. Ze konden zelfs concurreren met de stoffen van het roemruchte Nederlandse bedrijf Vlisco uit Helmond, dat zijn geavanceerde batiktechnieken in de negentiende eeuw in Nederlands Oost-Indië had verworven, uiteraard zonder respect voor enig intellectueel eigendom in die tijd.

De Burkinese regering stond op het punt de textielindustrie te moderniseren toen het land werd getroffen door een schuldencrisis. Het IMF meldde zich om de Burkinese regering te helpen, zoals dat heet: in ruil voor financiële steun moest de regering structurele aanpassingen doorvoeren en onder meer de modernisering van de textielindustrie afblazen. Uiteindelijk sloot de belangrijkste fabriek, Faso Fani, in 2001 zijn deuren en werd ruwe katoen het belangrijkste exportproduct van het land: een schoolvoorbeeld van onderontwikkeling. Vlisco had geen concurrent meer over en domineert sindsdien de Afrikaanse markt. Op internet rouleren foto's van de voorganger van de huidige minister, minister Ploumen, op modeshows van Vlisco in Ghana en Nigeria: de minister glimt van trots op dit fraaie Nederlandse exportsucces.

Het IDFA vertoonde hierover in 2015 de fraaie documentaire getiteld La Sirène de Faso Fani, van de Burkinese cineast Michel Zongo. Deze is nog steeds op de IDFA-website te bekijken. Deze kleine geschiedenis illustreert precies waarom de SP-fractie het betreurt dat Ontwikkelingssamenwerking geen zelfstandig ministerie meer is, maar is ondergebracht bij Buitenlandse Handel, dat zelf natuurlijk bij het ministerie van Economische Zaken thuishoort. De minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking wordt zo op pad gestuurd met een intern tegenstrijdige opdracht. Graag hoor ik van de minister hoe zij dit zelf ervaart.

In de memorie van toelichting bij de begroting 2019 worden als algemene doelstellingen van het beleid opgevoerd: verminderen van armoede en maatschappelijke ongelijkheid, bevorderen van duurzame inclusieve groei wereldwijd en versterken van het internationaal verdienvermogen van Nederland. Evenals andere beleidsstukken is de gehele memorie van toelichting volledig doordesemd met deze laatste doelstelling. De rechtvaardiging lijkt te zijn dat economische liberalisering een win-winsituatie oplevert, dat investeringen door Nederlandse bedrijven goed zijn voor het ontwikkelingsproces en dat internationale vrijhandel positief is voor iedereen.

Maar, zoals we nu weten dat melk niet per se goed is voor elk, zo weten we ook al geruime tijd dat vrijhandel in het algemeen in het voordeel is van het meer ontwikkelde land, en nadelig voor het minder ontwikkelde land. Er is in de geschiedenis van de wereldeconomie geen voorbeeld te geven van een land dat zich op basis van vrijhandel met succes heeft ontwikkeld tot een postindustrieel land; het omgekeerde kennen we overigens wel. Nederland is niet groot geworden door vrijhandel, maar door het monopolie van de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Engeland werd de werkplaats van de wereld door de Indiase textielindustrie met harde hand te vernietigen. Duitsland en de Verenigde Staten passeerden Engeland eind negentiende eeuw door hun industrie op te bouwen achter hoge tariefmuren. Japan en Zuid-Korea wisten zich vanaf de jaren vijftig succesvol op de wereldmarkt te vestigen door een strategische industriepolitiek, waarin protectie en staatsinterventie centraal stonden. Graag een reactie van de minister.

De vrijhandelsideologie veroordeelt minder ontwikkelde landen ertoe zich te specialiseren in producten met lage toegevoegde waarde en geringe spin-off naar andere sectoren. Vroeger was dat land- en mijnbouw, tegenwoordig ook laagwaardige arbeidsintensieve industrie, terwijl de meeste waarde in internationale waardeketens niet wordt toegeëigend in productie en assemblage, maar in onderzoek en ontwikkeling enerzijds, en in marketing en financiële dienstverlening anderzijds. Bekend is het voorbeeld van de iPhone: 20% van de uiteindelijke verkoopprijs dekt de materiële productiekosten, 5% de arbeidskosten, waarvan niet meer dan 1,5% in productie en assemblage in China. Bijna 15% is winst voor toeleveranciers, en Apple zelf, zonder iets te produceren, strijkt 60% van de verkoopprijs van de iPhone op als pure winst. Vrijhandel, liberalisering en bescherming van intellectueel eigendom, gecombineerd met de onderdrukking van Chinese productiearbeiders houden deze verdeling in stand. Dit model is geen bijdrage aan inclusieve groei en draagt ook allerminst bij aan duurzame groei: er zijn weinig economische activiteiten zo vervuilend als het massatransport over lange afstanden dat dit model vereist. Beziet de minister de implicaties van het waardeketenperspectief op dezelfde manier?

De ontwikkeling van lange mondiale waardeketens, aangejaagd door outsourcing door multinationals, heeft er ook toe geleid dat het in de handelspolitiek steeds minder om zuivere handel gaat, en steeds meer om investeringsvrijheid, deregulering van kapitaalmarkten, bescherming van intellectueel eigendom, en leiderschap in geavanceerde technologie. Deze hele zogenoemde "nieuwe handelsagenda" staat haaks op wat landen nodig hebben voor autocentrische ontwikkeling: strategische industriepolitiek, een centrale rol voor de Staat, en toegang tot de modernste technologie. Landen als India, Brazilië, China, maar ook Mexico, Turkije, en Maleisië waren rond de eeuwwisseling gezamenlijk zo sterk geworden in de Wereldhandelsorganisatie dat ze de zogenaamde "Doha-agenda", de onderhandelingsagenda, konden blokkeren toen bleek dat de VS, Japan en de Europese Unie niet bereid waren om ook aan hun belangen tegemoet te komen, bijvoorbeeld waar het gaat om afschaffen van landbouwprotectie. Vervolgens werd deze agenda tot kern gemaakt van de nieuwe generatie "diepe en brede vrijhandelsakkoorden", zoals dat in het jargon heet, die met name de EU bilateraal probeert uit te onderhandelen met landen als Oekraïne, Canada, en Vietnam. Er zijn nog een hele reeks andere landen op komst. Op deze manier heeft het Westen het verzet van de opkomende landen in de WTO willen breken en ze uit elkaar willen spelen. Graag een reactie van de minister.

Geleidelijk aan is China in dat proces het belangrijkste doelwit geworden. China heeft zich in een tijdsbestek van 40 jaar ontworsteld aan haar status van straatarm ontwikkelingsland. Van het bejubelde wereldwijde succes bij het behalen van de millenniumontwikkelingsdoelen, met name het bestrijden van absolute armoede — een miljard mensen zijn in een tijd van 15 jaar uit de absolute armoede getild — komt driekwart op het conto van China alleen, en dat heeft China niet bereikt met liberalisering en vrijhandel, maar met een uitgekiende staatsgeleide ontwikkelingsstrategie. Wij zien nu dat het immense succes van zijn ontwikkelingsmodel China tot doelwit maakt van economische oorlogvoering door het Westen, de VS voorop, maar de EU volgt op gepaste afstand.

De verwijten aan China concentreren zich vooral op het gegeven dat het strategische sectoren grotendeels gesloten houdt voor buitenlands kapitaal. En ja, zoals de VS en Duitsland dat in de negentiende eeuw deden en Japan in de naoorlogse periode, wil China zijn economie pas openstellen voor buitenlandse concurrentie als Chinese bedrijven die concurrentie aankunnen. Kan de minister onze zienswijze delen?

China wordt ook bekritiseerd omdat het een groot overschot op de handelsbalans heeft en deels verantwoordelijk zou zijn voor het enorme handelstekort van de Verenigde Staten. Nou, daar passen een aantal kanttekeningen bij. Ik noem er twee. Ten eerste komt ongeveer 60% van de Chinese export voor rekening van buitenlandse bedrijven: met andere woorden, bedrijven als Apple en Walmart veroorzaken een belangrijk deel van het zogenaamde Amerikaanse handelstekort met China. Ten tweede. De suggestie dat China's ontwikkelingsmodel zo vreselijk van export afhankelijk is, is simpelweg onjuist: het Chinese handelsoverschot bereikte kortstondig een maximum van rond 10% van het bruto binnenlands product (bbp) in 2006-2007, maar inmiddels is dat gestaag gedaald, tot zelfs een klein tekort over het eerste halfjaar van 2018.

Betekent dat dan dat grote handelsoverschotten geen probleem zijn? Ja, natuurlijk wel. John Maynard Keynes, de toonaangevende liberale econoom, stelde bij de onderhandelingen in Bretton Woods in 1944 voor dat landen met structurele betalingsoverschotten zouden moeten worden gestraft met hoge boetes. En Nicholas Kaldor schreef in 1980 dat landen met een hoog betalingsoverschot een bedreiging zijn voor de legitimiteit van het vrijhandelssysteem, omdat zij de groei van de wereldeconomie kunstmatig afremmen.

Voorzitter. Waarom ga ik hier zo uitgebreid op in? Wel, het is niet China, maar het zijn Duitsland en Nederland die onverantwoorde betalingsbalansoverschotten aanhouden, onder meer door de achterblijvende loonontwikkeling. In Duitsland bedraagt dat overschot op de handeslbalans al jarenlang zo'n 8% van het bbp en in Nederland 10%. Indachtig de woorden van Keynes en Kaldor is mijn vraag aan de minister van Buitenlandse Handel dan ook: welke maatregelen gaat zij nemen om aan deze ongezonde situatie een einde te maken? Hoe gaat zij ervoor zorgen dat Nederland meer gaat importeren, met name uit ontwikkelingslanden? Wat gaat de minister doen om toe te werken naar een meer evenwichtige handelsbalans?

Nederland is een van de grootste exporteurs van landbouwproducten, ook naar de derde wereld. Deze export is voor een belangrijk deel gesubsidieerd dankzij het Europees gemeenschappelijk landbouwbeleid en dankzij de goedkope energie voor de glastuinbouw. Welke stappen gaat het kabinet zetten om een einde te maken aan deze dumpingpolitiek, die het deboeren in Afrika vrijwel onmogelijk maakt om te concurreren op hun eigen markten? Wij kijken uit naar het antwoord van de minister op deze vragen.

Tot slot nog een korte feitelijke vraag. Goed een jaar geleden voerden we in deze zaal een discussie over het voornemen van de regering om het Nederlands lidmaatschap van UNIDO op te zeggen, de VN-organisatie voor duurzame en inclusieve industriële ontwikkeling. De minister heeft dat voornemen toen ingetrokken, onder meer om niet vooruit te lopen op de door secretaris-generaal Guterres in gang gezette hervorming van de gehele VN-ontwikkelingspoot. Kan de minister ons een korte update geven van de stand van zaken op dat terrein? Is er enige voortgang te melden? Heeft de samenwerking tussen Nederland en UNIDO een keer ten goede genomen?

In de brief van de minister van 14 december jongstleden over de geografische focus van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid lezen wij tot ons genoegen dat de regering wil streven naar een nieuwe brede ontwikkelingsrelatie met Burkina Faso. Is de minister voor Ontwikkelingssamenwerking tegen die achtergrond bereid toe te zeggen dat zij in UNIDO-verband zal onderzoeken of een herstart van de Burkinese textielindustrie op moderne, duurzame leest haalbaar is? Of is de minister voor Buitenlandse Handel hiertegen omdat dat het internationale verdienvermogen van de bv Nederland zou aantasten?

Wij kijken met spanning uit naar de antwoorden van de beide ministers. Dank u.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Overbeek. Ik geef het woord aan de heer Lintmeijer.