Dit voorstel wijzigt de Invorderingswet 1990 en enkele andere wetten en voorzeit in de invoering van een grondslag voor het niet in rekening brengen van invorderingsrente in specifieke gevallen.
In uitzonderlijke omstandigheden kan de ontvanger besluiten om de invordering van belastingschulden aan te houden. Ook in dergelijke situaties wordt er op grond van de huidige wet- en regelgeving na het vervallen van de enige of laatste betalingstermijn invorderingsrente in rekening gebracht. Dit kan onredelijk zijn, bijvoorbeeld als er sprake is van een situatie waarbij de belastingschuldige geen verwijt kan worden gemaakt voor het aanhouden van de invordering. De in dit wetsvoorstel voorgestelde maatregel biedt een juridische grondslag om bij algemene maatregel van bestuur situaties aan te wijzen waarin er geen invorderingsrente in rekening wordt gebracht, omdat het in rekening brengen van invorderingsrente door uitzonderlijke omstandigheden niet redelijk wordt geacht.
Een situatie waarin dat bijvoorbeeld aan de orde is, betreft de voorlopige aanslag inkomstenbelasting over het jaar 2022 met belasting over inkomen uit sparen en beleggen (box 3-inkomen). Bij het vaststellen van de voorlopige aanslagen inkomstenbelasting 2022 is namelijk geen rekening gehouden met het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021 (Kerstarrest). In het algemeen zullen deze voorlopige aanslagen inkomstenbelasting 2022 onjuist zijn vastgesteld. Het corrigeren van deze voorlopige aanslagen is echter uitvoeringstechnisch niet mogelijk.
Daarom is besloten om de dwanginvordering van deze voorlopige aanslagen over het jaar 2022 met box 3-inkomen niet aan te laten vangen. Zonder aanvullende maatregelen wordt er invorderingsrente in rekening gebracht. Het wordt echter onredelijk geacht om bij deze belanghebbenden ter zake van deze voorlopige aanslagen invorderingsrente in rekening te brengen. In het Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990 (UBIW 1990) zal daarom deze specifieke situatie worden opgenomen waarin het niet redelijk wordt geacht om invorderingsrente in rekening te brengen. Toekomstige andere situaties kunnen - indien gewenst - ook in dit besluit opgenomen worden.
Het wetsvoorstel maakt deel uit van het pakket Belastingplan 2023 c.a.
Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.
De Tweede Kamer heeft het voorstel (EK, A) op 10 november 2022 aangenomen.
Voor: SP, GroenLinks, BIJ1, Volt, DENK, Fractie Den Haan, PvdA, PvdD, D66, Lid Omtzigt, ChristenUnie, VVD, SGP, CDA, BBB, JA21, PVV, FVD en Groep Van Haga.
Lid Gündoğan was niet aanwezig bij de stemmingen.
De Eerste Kamer heeft het voorstel op 20 december 2022 na stemming bij zitten en opstaan met algemene stemmen aangenomen.
De stemmingen over de tijdens de plenaire behandeling ingediende moties vonden ook plaats op 20 december 2022.
De plenaire behandeling van de wetsvoorstellen van het pakket Belastingplan 2023 en de wetsvoorstellen Fiscale verzamelwet 2023 (36.107), Wet implementatie EU-richtlijn gegevensuitwisseling digitale platformeconomie (36.063), Wet tijdelijke solidariteitsbijdrage (36.235), Wet excessief lenen bij eigen vennootschap (35.496) en Wet aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten (35.929) door de Eerste Kamer vond plaats op 12 en 13 december 2022.
Op 14 november 2022 vond een technische briefing over de wetsvoorstellen plaats.
ingediend
20 september 2022titel
Wijziging van de Invorderingswet 1990 en enkele andere wetten tot invoering van een grondslag voor het niet in rekening brengen van invorderingsrente in specifieke gevallen (Wet delegatiebepaling geen invorderingsrente in specifieke gevallen)schriftelijke voorbereiding
ondertekening
inwerkingtreding
Met ingang van 1 januari 2023.