E090220 - Kaderbesluit inzake de erkenning en tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straffen, alternatieve straffen en voorwaardelijke veroordelingen (initiatief Duitsland en Frankrijk)
Onderhavig lidstaatinitiatief van Frankrijk en Duitsland wil de mogelijkheid introduceren om voorwaardelijke en alternatieve straffen die zijn opgelegd aan EU-burgers, ten uitvoer te laten leggen in de eigen lidstaat van de veroordeelde.
Behandelfase Eerste Kamer: implementatietraject gestart.
Europees
Kaderbesluit 2008/947/JBZ is op 27 november 2008 door de Raad ondertekend en gepubliceerd in Pb EU L337 van 16 december 2008.
commissie Eerste Kamer
beleidsterreinen
verwant dossier
Kaderbesluit 2008/947/JBZ diende voor 6 december 2011 geïmplementeerd te zijn. Op 12 september 2011 werd de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging strafvonnissen (implementatie van kaderbesluiten 2008/909/JBZ en 2008/947/JBZ) aan de Tweede Kamer aangeboden (zie kamerstukken in de serie 32.885). De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel op 10 juli 2012 als hamerstuk afgedaan.
Op 17 juni 2008 heeft de Eerste Kamer instemming verleend. De minister van Justitie had hierom verzocht per brief (met bijlage) van 11 juni 2008.
Op 4 december 2007 heeft de Eerste Kamer instemming onthouden op formele gronden.
Op 6 november 2007 heeft de Eerste Kamer instemming onthouden op formele gronden.
Op 11 september 2007 heeft de Eerste Kamer instemming onthouden op formele gronden. In de brief met instemmingsbesluiten zijn aanvullende vragen opgenomen, waaronder een vraag over wederzijdse erkenning in relatie tot onderhavig voorstel. De antwoorden op de brief zijn ontvangen op 11 oktober 2007.
Op 5 juni 2007 heeft de Eerste Kamer instemming onthouden op formele gronden. De bijzondere commissie voor de JBZ-Raad, voor het laatst bijeen alvorens de wisseling van de leden, geeft de toekomstige commissie in overweging dit ontwerpbesluit uitgebreid te behandelen.
Op 4 juli 2007 heeft de commissie Justitie van de Tweede Kamer in een algemeen overleg aandacht besteed aan onderhavig voorstel.
Op 18 juni 2007 heeft de minister van Justitie op verzoek van de Tweede Kamer in een brief uiteengezet wat de toegevoegde waarde is van het onderhavige ontwerpkaderbesluit op het Europees verdrag inzake het toezicht op voorwaardelijk veroordeelden of voorwaardelijk in vrijheid gestelden.
Op 22 mei 2007 heeft de staf van de commissie Europese Zaken van de Tweede Kamer een notitie opgesteld met betrekking tot de behandeling van onderhavig kaderbesluit.
De Nederlandse regering spreekt zich in fiche drie overwegend positief uit over het voorliggende kaderbesluit. Zij ziet geen problemen ten aanzien van de subsidiariteit en de proportionaliteit. Wel vraagt de regering zich af of het kaderbesluit daadwerkelijk voorziet in een behoefte. Desalniettemin is de grondhouding ten aanzien van het voorstel en de achterliggende gedachte van gelijke behandeling voor alle burgers bij veroordeling, ongeacht de lidstaat waar zij hun vaste woon- of verblijfplaats hebben positief. Wel zal het instrument voldoende flexibiliteit moeten bieden om de verschillende voorwaardelijke en alternatieve straffen van de EU-lidstaten om te kunnen zetten naar Nederlandse maatstaven.
Over de financiële gevolgen van het kaderbesluit stelt de regering nog weinig te kunnen schatten. Duidelijk is dat de tenuitvoerleggingsstaat in beginsel alle kosten voor zijn rekening dient te nemen. Aangezien op dit moment niet duidelijk is op hoeveel veroordelingen het kaderbesluit per jaar betrekking kan hebben, is moeilijk aan te geven wat daarvan de kosten zijn.
Onderhavig lidstaatinitiatief is bedoeld als aanvulling op het kaderbesluit inzake het Europese tenuitvoerleggingsbevel, waarover op dit moment nog wordt onderhandeld (zie dossier E090218). Dat voorstel ziet enkel op de overbrenging van gevonniste personen van de ene naar de andere lidstaat, zodat veroordeelden in hun thuisland (de lidstaat waar de veroordeelde zijn vaste / wettige woon- of verblijfplaats heeft) hun straf kunnen uitzitten. Onderhavig voorstel wil in aanvulling op het tenuitvoerleggingsbevel ook de mogelijkheid introduceren dat voorwaardelijke en alternatieve straffen, alsmede straffen onder opschortende voorwaarden, in het thuisland van de veroordeelde ten uitvoer kunnen worden gelegd.
Voor deze materie bestaat reeds een internationaal verdrag van de Raad van Europa. Dat verdrag is echter slechts door twaalf van de 27 lidstaten ondertekend en blijkt voorts in de praktijk nauwelijks te werken. Het nu door Frankrijk en Duitsland voorgestelde kaderbesluit heeft als belangrijkste doel de resocialisatie van de veroordeelde te bevorderen. Daarnaast zullen rechters naar verwachting sneller een voorwaardelijke of alternatieve straf opleggen indien zij er zeker van zijn dat die ook wordt uitgevoerd indien de veroordeelde zich niet meer in het land van veroordeling bevindt.
In het voorstel zijn onder meer de procedures opgenomen die gevolgd dienen te worden bij de tenuitvoerlegging van een straf in een andere lidstaten. Onder meer wordt bepaald dat enkel rechterlijke autoriteiten over de tenuitvoerlegging kunnen besluiten. Daarnaast geeft het kaderbesluit een overzicht van de strafbare feiten waarvoor de voorgestelde procedure gaat gelden. Ten slotte worden enkele gronden gegeven op basis waarvan de tenuitvoerlegging kan worden geweigerd, bijvoorbeeld wanneer het ne bis in idem-beginsel (niet twee keer straffen voor eenzelfde strafbaar feit) niet juist zou worden gehanteerd of wanneer de straf juridisch of praktisch onuitvoerbaar is in de tenuitvoerleggingsstaat.
-
-
Draft Council Framework Decision 200../…/JHA of ... on the recognition and supervision of suspended sentences and alternative sanctions [en] lidstaatvoorstel Lidstaat - 5325/07 ADD2
5 maart 2007 -
Ontwerp-Kaderbesluit 200./…/JBZ van de Raad van … inzake de erkenning en tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straffen en alternatieve sancties lidstaatvoorstel Lidstaat - 5325/07 ADD1 COR1
27 februari 2007 -
Ontwerp-kaderbesluit 200../../ JBZ van de Raad van ... inzake de erkenning en tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straffen en alternatieve straffen lidstaatvoorstel Lidstaat - 5325/07
15 januari 2007 -
Ontwerp-Kaderbesluit 200./…/JBZ van de Raad van … inzake de erkenning en tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straffen en alternatieve sancties - toelichting op initiatief Duitsland en Frankrijk lidstaatvoorstel Lidstaat - 5325/07 ADD1
15 januari 2007
JBZ-Raad 6 en 7 december 2007 (agendapunt B8)
Het voorzitterschap streeft ernaar een politiek akkoord te bereiken over dit ontwerpkaderbesluit tijdens deze bijeenkomst van de Raad. De besprekingen worden thans nog gevoerd in de betreffende Raadswerkgroep en in het Comité van Permanente Vertegenwoordigers. Gelet op het zeer grote aantal openstaande punten, valt thans niet te overzien of het mogelijk is de besprekingen af te ronden, teneinde een politiek akkoord te bereiken. Op 28 november jl. zijn, blijkens de aanvullende geannoteerde agenda, de onderstaande punten in elk geval voorgelegd aan het Comité van Permanente Vertegenwoordigers.
-
-Het voorzitterschap stelt voor niet het toepassingsbereik van het kaderbesluit te verruimen, zoals door Polen en Litouwen voorgesteld, maar wel aan het toepassingsbereik aandacht te besteden bij de evaluatie van het kaderbesluit. Nederland steunt dit voorstel van het voorzitterschap en wil hierbij ook de gevolgen voor de sanctiecapaciteit betrekken.
-
-Voorgesteld wordt in het kaderbesluit een regeling inzake de toetsing aan dubbele strafbaarheid op te nemen die (grotendeels) overeenkomt met de regeling in het (ontwerp)kaderbesluit inzake de wederzijdse erkenning van vrijheidsstraffen. Nederland steunt dit voorstel van het voorzitterschap, omdat het de mogelijkheid geeft niet verplicht te worden de tenuitvoerlegging van straffen over te nemen voor feiten die in Nederland niet strafbaar zijn.
-
-Vervolgens stelt het voorzitterschap voor om een weigeringsgrond inzake territorialiteit in het kaderbesluit op te nemen conform het (ontwerp)kaderbesluit inzake de wederzijdse erkenning van vrijheidsstraffen. Nederland steunt dit voorstel van het voorzitterschap, omdat het de mogelijkheid geeft niet verplicht te worden de tenuitvoerlegging van straffen over te nemen die in een ander EU-land aan een Nederlander zijn opgelegd voor feiten die in Nederland gepleegd zijn.
-
-Ten slotte wordt voorgesteld om ten aanzien van de verdeling van bevoegdheden tussen de staat van veroordeling en de staat van tenuitvoerlegging vast te houden aan de tekst van artikel 12, zoals die voorlag tijdens de bijeenkomst van de Raad van 8 en 9 november jl. Verder ligt er een voorstel voor om Letland een langere implementatie-termijn te gunnen (vijf jaar in plaats van drie jaar). Ook op deze punten steunt Nederland het voorzitterschap.
JBZ-Raad 8 en 9 november 2007 (agendapunt B5)
Tijdens deze bijeenkomst van de Raad is een drietal onderwerpen betreffende de regeling in het kaderbesluit aan de orde gesteld. De bespreking had met name betrekking op: de aanwijzing van bevoegde autoriteiten, de verdeling van bevoegdheden tussen de staat van veroordeling en de staat van tenuitvoerlegging, de vertaling van het certificaat en eventueel (delen van) het vonnis. De Raad heeft over deze onderwerpen geconcludeerd dat de voorliggende voorstellen een goede basis vormen, maar dat er aanpassing op een aantal punten nog nodig is en de besprekingen in de Raadswerkgroep dienen te worden voortgezet.
Uit de geannoteerde agenda blijkt dat de onderhandelingen over dit kaderbesluit moeizaam verlopen. De bestaande wetgeving in de lidstaten blijkt behoorlijk van elkaar te verschillen. Het voorzitterschap zal daarom tijdens de komende JBZ-Raad proberen om een aantal uitgangspunten vast te stellen ten aanzien van de bevoegdheidsverdeling tussen de lidstaten, waaraan het kaderbesluit moet voldoen. Daarnaast zal worden gesproken over de reikwijdte van het voorstel. Over deze twee onderwerpen wordt tevens onderhandeld in de Raadswerkgroep Comité Artikel 36 (CATS).
De Nederlandse regering herhaalt haar standpunt dat het kaderbesluit voldoende flexibiliteit dient te bieden voor een zorgvuldige uitvoering.
JBZ-Raad 18 september 2007 (agendapunt B9)
Dit agendapunt werd gecombineerd behandeld met agendapunt B5, het kaderbesluit van de Raad betreffende het Europees surveillancebevel in procedures tussen EU-lidstaten in afwachting van het proces. Door de Raad werd in het algemeen steun uitgesproken voor beide kaderbesluiten.
Alle lidstaten stemden in met de wederzijdse erkenning als basis voor het surveillancebevel. Een kleine groep lidstaten twijfelde sterk aan de toegevoegde waarde van dit kaderbesluit. Er werd aangegeven dat de relatie tussen het surveillancebevel en andere instrumenten dient te worden verduidelijkt, met name ten aanzien van het Europees aanhoudingsbevel. Over de reikwijdte van het surveillancebevel bestaat nog geen overeenstemming. Voorts werd tijdens de discussie in de Raad als aandachtspunt naar voren gebracht het terugkeermechanisme voor de verdachte. De voorzitter concludeerde dat er een herzien voorstel komt voor het ontwerp-kaderbesluit betreffende het Europees surveillancebevel, waarin de opmerkingen van de lidstaten zullen worden verwerkt.
Het voorzitterschap heeft blijkens de aanvullende geannoteerde agenda onderhavig voorstel geagendeerd om de Raad verslag te doen van de stand van zaken in de onderhandelingen. Portugal vertrouwt erop tegen het einde van 2007 tastbare resultaten te kunnen boeken.
De Nederlandse regering staat positief tegenover het kaderbesluit, maar wil wel dat het besluit voldoende flexibiliteit biedt om in een andere lidstaat opgelegde maatregelen aan het nationale rechtssysteem te kunnen aanpassen.
JBZ-Raad 12 en 13 juni 2007 (agendapunt B3)
Blijkens het verslag stemde de Raad in met de door het voorzitterschap voorgelegde kernpunten betreffende de hoofdlijnen van het voorstel. Over de toetsing aan dubbele strafbaarheid bestond geen overeenstemming. Minister Hirsch Ballin sprak zijn steun uit aan het initiatief van het voorzitterschap. Voorts gaf hij aan dat het nu te vroeg is om al een besluit te nemen over de dubbele strafbaarheid. Het compromisvoorstel is een goede basis voor de discussie, maar eerst dient het erkenningsmechanisme verder worden uitgewerkt. Op verzoek van één lidstaat werd in de tekst opgenomen dat de praktische aspecten van het overnemen van toezicht op alternatieve straffen moeten worden onderzocht. Het voorstel werd terugverwezen voor verdere bespreking naar de betreffende Raadswerkgroep.
Uit de geannoteerde en aanvullende geannoteerde agenda blijkt dat de onderhandelingen over onderhavig voorstel in februari 2007 zijn gestart. De wetgeving van de lidstaten over voorwaardelijke en alternatieve straffen blijkt behoorlijk uiteen te lopen, waardoor veel punten verdere bestudering en nader overleg behoeven. Over de uitgangspunten van het voorstel bestaat echter overeenstemming. Het Duitse voorzitterschap wil tijdens deze Raad met name overeenstemming bereiken over de hoofdlijnen van de tekst, zonder dat de lidstaten zich al verbinden aan concrete tekstvoorstellen.
De door het Duitse voorzitterschap gekozen lijn wordt gesteund, met dien verstande dat de regering nog geen definitieve keuzes over de hoofdelementen wil maken. Verder wordt opgemerkt dat de kosten voor de tenuitvoerlegging en de beoogde voordelen met elkaar in verhouding staan. Tevens zal het voorstel voldoende flexibiliteit moeten bieden om opgelegde voorwaardelijke en alternatieve straffen aan te kunnen passen aan het nationale rechtssysteem.
Op 25 oktober 2007 heeft het Europees Parlement een wetgevingsresolutie over onderhavig ontwerpkaderbesluit aangenomen.
Op 14 juni 2007 heeft de commissie Meijers een commentaar op onderhavig kaderbesluit gestuurd.