E090267 - Richtlijn strafrechtelijke bescherming financiële belangen van de Gemeenschap
Behandelfase Eerste Kamer: behandeling in Eerste Kamer afgerond.
document Europese Commissie
COM(2001)272, d.d. 23 mei 2001
commissie Eerste Kamer
beleidsterreinen
22112, nr 207, fiche 10 Bij dit fiche is een advies van de RvS gevoegd!! (M.b.t. rechtsbasis en de bevoegdheid om naast geharmoniseerd strafrecht nog andere handhavingsmechanismen te hanteren. De RvS ziet geen problemen.
In het fiche geeft de regering aan geen problemen te hebben met de subsidiariteit nu mede gebaseerd op het advies RvS de richtlijn niet in de weg staat aan het inzetten van bestuurlijke handhavingsinstrumenten en slechts aanvullend is.
Wanneer de ratificatie van de overeenkomst en protocollen in alle lidstaten snel zou worden afgerond (in NL is EK op 19-6-2001 akkoord gegaan met laatste goedkeuringswet) zou deze richtlijn overbodig worden, maar mogelijk biedt deze richtlijn een snellere oplossing.
Op 16 oktober 2002 werd een gewijzigd richtlijnvoorstel betreffende de strafrechtelijke bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap door de Europese Commissie ingediend.
COM (2001) 272
In hoofdlijnen:
De EC hoopt tijdwinst te boeken (de enorme schade bij de EG als gevolg van fraude en corruptie zorgt voor urgentie) door het vaststellen in een richtlijn van regels die onder het verdragsregime van "Maastricht" als derde pijler-overeenkomst zijn vastgelegd, doch nog niet geratificeerd zijn.
Daarbij zijn de clausules m.b.t. strafprocesrecht en justitiële samenwerking uitgezonderd, omdat dat nog niet gecommunautariseerd is, zodat toch nog geratificeerd moet worden.
De voorgestelde implementatiedatum lijkt wel erg vroeg: 31 december 2001.
Tijdens de JBZ-raad van 28/29 mei 2001 heeft de EC dit daags tevoren gepubliceerde voorstel mondeling gepresenteerd. Het voorstel vloeit voort uit een mededeling van 28 juni 2000 van de EC waarin een algemene strategische aanpak werd gepresenteerd (COM (2000) 358).
In het kader van de derde pijler zijn in 1995, 1996 en 1997 weliswaar overeenkomsten en protocollen tot stand gekomen met betrekking tot de bescherming van de financiële bescherming van de EG (o.m. definitie "fraude", "corruptie", verplichting lidstaten dit (en witwassen geld) strafbaar te stellen en sancties te treffen, bevoegdheid te creëren tot samenwerken en uitlevering, centralisering vervolging, ook (strafrechtelijke) aansprakelijkheid van ondernemingshoofden en rechtspersonen moest geregeld worden.
Tevens hebben lidstaten zich verplicht maatregelen te nemen om inbeslagneming en confiscatie mogelijk te maken), maar die zijn echter nog niet overal geratificeerd (Nl heeft al drie ratificatiewetten aangenomen maar niet gemeld, één ratificatiewet moet nog worden behandeld) en dus nog steeds niet in werking getreden.
De EC acht deze situatie zeer nadelig voor de bescherming van de financiële belangen, maar ook voor de geloofwaardigheid van de instellingen. Nu sedert de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam de bescherming van de financiële belangen hoofdzakelijk een communautaire aangelegenheid is, stelt de EC voor onverwijld op basis van art. 280, lid 4 EG-verdrag regels vast te stellen.
Dit artikel biedt de mogelijkheid om communautaire maatregelen te nemen, zover daarbij de "toepassing van nationaal strafrecht" en de "nationale rechtsbedeling" niet in het geding komt. De EC stelt dat deze uitzonderingsclausule zeer restrictief moet worden uitgelegd en dat het dus niet uitgesloten is dat maatregelen worden getroffen die strafrechtelijke harmonisatie ten doel hebben.
(Overigens denkt de EC ook aan instelling van een Europese officier van Justitie op het gebied van de bescherming van de financiële belangen, maar dat zou eerst verder verdragswijziging vergen.)
De EC stelt een richtlijn voor (laat de lidstaten dus een zekere implementatie-vrijheid) waarbij alle bepalingen uit de eerdere overeenkomst en protocollen worden overgenomen, met uitzondering van strafprocesrecht en justitiële samenwerking (dus ratificatie is nog wel nodig om de uitgezonderde bepalingen rechtskracht te geven). Maar dus wel de definitiebepalingen m.b.t. materieel strafrecht (fraude, corruptie, witwassen) en de verplichting dit strafbaar te stellen.
Ook voorschriften dat strafbepalingen van toepassing moeten zijn op communautaire ambtenaren, leden EC, EP, Hof van Justitie, Rekenkamer. Verder (strafrechtelijke) aansprakelijkheid van personen en rechtspersonen, verplichting doeltrefffende, evenredige en afschrikkende sancties stellen, inbeslagneming en confiscatie, en bepalingen over samenwerking tussen lidstaten en de EC.
De EC verwijst naar de (door de Raad goedgekeurde) toelichting bij het verdrag bescherming financiële belangen en de protocollen. Een conversietabel is opgenomen, alsmede een overzicht van bepalingen die niet zijn overgenomen en dus nog wel ratificatie behoeven. Vanwege het feit dat de bepalingen al bekend zijn (alleen in een andere instrument opgenomen), stelt de EC de implementatietermijn voor van 31 december 2001.
Ten behoeve van de correcte toepassing van de richtlijn (zijn sancties bijvoorbeeld wel doeltreffend, evenredig en afschrikkend?) wil de EC een raadgevend comité instellen voor regelmatig overleg over problemen bij de toepassing van de richtlijn.
Tijdens de JBZ-Raad 28 en 29 mei 2001 nam de Raad kennis van een korte presentatie door de Europese Commissie van een nieuw voorstel voor een richtlijn.
In de databank EUR-Lex wordt de laatste stand van zaken in de Europese behandeling van het voorstel weergegeven.
Bij deze richtlijn op basis van art. 280, lid 4 EG geldt de medebeslissingsprocedure. Het EP wenst een verordening i.p.v. een richtlijn en heeft bovendien een aantal amendementen ingebracht die hoofdzakelijk betrekking hebben op het voorlopig instellen van een Europese officier van justitie met beperkte bevoegdheden, vooruitlopend op de instelling van een Europese officier van Justitie bij wijziging van het EG-verdrag. Verder wil het EP in de mogelijkheid tot uitlevering in deze regeling vastleggen.
In de databank OEIL van het Europees Parlement wordt de laatste stand van zaken in de behandeling van het voorstel weergegeven.
Op 17 januari 2002 werd het advies van de Europese Rekenkamer gepubliceerd (Pb C14/1) m.b.t. dit voorstel. De rekenkamer beoordeelt de keuze voor een richtlijn positief en is eveneens positief over de communautaire aanpak, doch wenst een verdere precisering m.b.t. de definitie van sommige overtredingen
(art. 4 over corruptie het al dan niet schenden van de ambtsplicht is niet relevant en voor omgekochte communautaire ambtenaren is evenmin relevant of zij de financiële belangen daadwerkelijk hebben geschaad),
art. 6 over witwassen, minder bewijslast nodig nl. sprake van grove nalatigheid als de dader had moeten vermoeden dat er sprake was van witwassen op basis van sterke verdenkingen over de herkomst van de voorwerpen) en bepaalde aspecten van door de lidstaten toe te passen sancties
(art. 7 lidstaten moeten ervoor zorgen dat ook grove nalatigheid bij witwassen o.g.v. objectief feitelijke omstandigheden is vast te stellen, art. 9 aansprakelijkheid rechtspersonen voor passieve corruptie, art. 10 ook vrijheidsstraffen i.g.v. corruptie of opzettelijk witwassen).