Verslag van de vergadering van 3 maart 2015 (2014/2015 nr. 22)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 15.57 uur
De heer Kuiper i (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik dank de initiatiefnemers, met name mevrouw Bergkamp, voor de heldere beantwoording en het heldere debat dat we hebben gevoerd. Het debat heeft bijgedragen aan de verduidelijking van posities en argumenten. Ik ben er dankbaar voor dat we hier zo'n soort debat konden voeren.
Hoewel het een algemene wet betreft, is het in het debat heel vaak gegaan over christelijke scholen en de positie van homoseksuele leraren daarop. Het is een toespitsing, en in zekere zin een verenging, van de vragen die je kunt hebben op dit terrein. Maar goed, het was, denk ik, nou eenmaal het belangrijkste aanknopingspunt voor de indieners. Deze scholen gaan mij aan het hart en ik ken ze ook. Ik stel het zeer op prijs dat de minister heeft gezegd dat juist op deze scholen een enorme inspanning wordt geleverd om met name de vraagstukken over homoseksualiteit bespreekbaar te maken en daarvoor een veilige omgeving te creëren. Zo ken ik deze scholen, ook van nabij. De minister sprak erover dat er op deze scholen met liefde en aandacht wordt gewerkt. Ik roep in herinnering dat dit gebeurt onder het regime van de wet zoals die nu is. Met de enkelefeitconstructie is er in de loop van de jaren heel veel aandacht gekomen op deze scholen voor deze vraagstukken.
Ik herken me dan ook niet in sommige beelden die in de discussie soms wat gemakkelijk voorbijkwamen. Ik vind het ondenkbaar dat een leerling op zo'n school geen spreekbeurt zou kunnen houden over homoseksualiteit; dat voorbeeld kwam even voorbij. Ik vind het ondenkbaar dat het niet zou kunnen en niet aan de orde zou komen. Maar goed, een en ander is er niet in het bijzonder op deze scholen, maar ook op andere plekken in de samenleving. Ik wil dat met nadruk zeggen, omdat de focus anders te eenzijdig gericht is op een bepaalde sector of een bepaalde groep, of dat het te gemakkelijk aan godsdienst wordt verbonden. Er zijn ook andere plekken in de samenleving waar deze vraagstukken aan de orde zijn en we net zo goed moeten waken voor discriminatie en het maken van een ongerechtvaardigd onderscheid.
Dit alles gezegd hebbend, ga ik nog even op deze wet in. Ik denk dat we hier op een verschillende manier naar kijken. Ik denk dat de enkelefeitconstructie een bepaalde functie heeft en een eigen afwegingsruimte geeft aan het bevoegd gezag van een school om in gesprek te zijn met mensen, ook met aspirant-docenten of anderen op die school. Het spiegelbeeldige in deze discussie is steeds dat daarop wordt gezegd: maar de eigen afwegingsruimte zou ertoe kunnen leiden dat iemand zich toch veroordeeld voelt. Of dat er wordt gezegd dat iemand eigenlijk al met één been bij de uitgang staat, zoals de heer Schouwenaar het ongeveer zei. Ik benader dat anders. Ik zie het als ruimte voor gesprek, juist ook over wat er aan de orde moet zijn vanwege de grondslag van een school. Het bevoegd gezag zal zich daarbij ook uitspreken over gedragingen van mensen. Ik denk dat bij de vrijheden zoals die in onze Grondwet worden bedoeld, hoort dat er opvattingen zijn over wat hoort en welke morele gedragingen of morele opvattingen bij een bepaald geloof horen. U kunt het daarmee niet eens zijn — velen in het land zijn het op heel veel punten misschien niet eens — maar het is mijns inziens een van de dingen die beschermd worden door de vrijheid van godsdienst. Daarom weeg ik de kwestie van de grondrechten in dit hele debat uiteindelijk toch anders. Ik denk dat het individu met dit wetsvoorstel een heel grote bescherming krijgt terwijl er ook een bescherming nodig is voor een collectief of een groep die vanuit bepaalde opvattingen wil leven en wil bijdragen aan onze samenleving.
Wij zullen ons hierop nog beraden, maar u voelt wel hoe wij ongeveer in dit debat staan.