Verslag van de vergadering van 10 oktober 2017 (2017/2018 nr. 3)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 16.54 uur
De heer Van Rij i (CDA):
Voorzitter, dank. In de eerste plaats mijn complimenten aan beide initiatiefnemers voor de heldere uiteenzetting en de beantwoording van de vragen. Alle vragen die in ieder geval namens de CDA-fractie zijn gesteld, zijn beantwoord. En overigens ook dank aan de minister voor het advies dat hij heeft gegeven en het antwoord op de door ons gestelde vraag.
Voor de tweede termijn zit ik toch wel met een geweldig dilemma. En dat is toch het punt van hoe groot dit probleem is. Het probleem wordt niet ontkend door de CDA-fractie in de Eerste Kamer. Maar wat er tot nu toe is aangereikt, is met alle respect — ik probeer het zo zorgvuldig mogelijk te formuleren — toch wat anekdotisch van aard. Ik vind dat heel vervelend, omdat ook hier gezegd is door de heer Van Dijk dat de Tweede Kamer dan wel een recht van initiatief heeft, maar ze dus geen budget hebben om het noodzakelijke onderzoek te doen om in kaart te brengen, in dit geval, hoe groot die markt is, wie de partijen zijn, hoe de prijsvorming plaatsvindt. Dat heeft iets heel frustrerends, moet ik zeggen.
Dat betekent in wezen dat in onze staatsrechtelijke verhoudingen het dus zo is dat je, als je dat budget niet hebt, afhankelijk bent van de regering, maar die moet dat dan ook willen. Nou, dat is toch wel een fors dilemma. Ik ben het overigens met mevrouw Prast eens — dat heb ik in een interruptie ook gezegd — dat het om de ontwikkelingen in de consumentenmarkt gaat en om de noodzaak om er op een misschien wel andere juridische manier naar te kijken. Maar ik heb dus eigenlijk, als ik het zo mag zeggen, niet echt antwoord gekregen — ik heb er begrip voor dat u dat antwoord niet kunt geven — op toch wel een hele wezenlijke vraag en dat is: hoe zit die marktwerking in Nederland nou eigenlijk precies in elkaar? In het Verenigd Koninkrijk hebben ze dat onderzoek overigens wel gedaan. Nou, dat is één. Ik ben bang dat u dat niet gaat oplossen in tweede termijn. De minister, overigens, zegt in zijn advisering in iets andere bewoordingen, maar toch eigenlijk ook wel hetzelfde. Ja, en daar zitten we nu juist voor in dit huis, in de Eerste Kamer, om te kijken wat precies de noodzaak en het nut zijn.
De heer Ruers i (SP):
U haalt dat voorbeeld van het Verenigd Koninkrijk aan. Daar is onderzoek gedaan. Ik ben wel benieuwd wat daaruit is gekomen en wat ze daarvan hebben geleerd. Misschien hebben wij daar wat aan.
De heer Van Rij (CDA):
Nou ja, dat heeft er onder meer toe geleid dat men een aantal extra wettelijke bevoegdheden — want dat heeft de betreffende professor geadviseerd — heeft ingevoerd, ook op het punt van het bestuursrecht.
Dat is, als het mag, precies de brug naar mijn tweede punt voor de tweede termijn, de essentie. Zitten we nou op de goede weg met deze civielrechtelijke oplossing? Mevrouw Van Toorenburg heeft wat mij betreft heel duidelijk aangegeven dat de weg van het strafrecht niet gaat werken. Dat is denk ik volstrekt duidelijk aangegeven met argumenten. Dan blijft nog over het bestuursrecht. De minister heeft aangegeven waarom in een eerdere fase van de parlementaire behandeling met verwijzing naar de uitvoeringstoets toen door de ACM gezegd is: daar kunnen wij niet handhaven. Ja, dat is toch al meer dan zevenenhalf jaar geleden. Inmiddels is die markt verder gegaan. Ik zou eerlijk gezegd voor de tweede termijn toch de vraag willen stellen of het nou niet veel zinvoller is dat we even een stap terug doen: het probleem helder in kaart krijgen met het goede budget — dat is één — en twee: onderzoek dan alle juridische mogelijkheden, waar dit er een van kan zijn, voordat je een wet gaat aannemen die wel eens een kat in de zak kan zijn. Dan zijn burgers over drie jaar, als wij die wet hier gaan evalueren, nog veel teleurgestelder.
Voorzitter. Daar wilde ik het voor de tweede termijn bij laten.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Rij. Ik geef het woord aan mevrouw Prast.