Plenair Baumgarten bij behandeling Tegengaan productie van en handel in nieuwe psychoactieve stoffen en enkele andere wijzigingen



Verslag van de vergadering van 21 januari 2025 (2024/2025 nr. 15)

Status: ongecorrigeerd

Aanvang: 18.05 uur

Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Baumgarten i (JA21):

Meneer de voorzitter. Met het onderhavige wetsvoorstel wil de regering een generieke lijst van stoffen toevoegen aan de reeds bestaande lijst van verboden middelen, om zo het allang bestaande kat-en-muisspel tussen drugsproducenten en handhavers het hoofd te bieden. Dit wetsvoorstel zou het antwoord moeten vormen op het continu ontwikkelen van zogenaamde designerdrugs, waar tot op heden geen goed antwoord op is.

Mijn fractie is nadrukkelijk tegen legalisering van de drugsmarkt. Daarom vind ik dit wetsvoorstel in meerdere opzichten bijzonder problematisch. Ik zal de knelpunten met u behandelen, waarbij ik mijn hoop vestig op bevredigende antwoorden van de regering. Enige scepsis is evenwel mijn deel, omdat eerder schriftelijk overleg niet deze helderheid heeft geboden. Maar ik ben optimistisch gestemd vandaag en wie weet gaat de regering mij verrassen.

Welnu, ik begin met het kritische advies van de Raad van State over het wetsvoorstel. De Raad van State signaleert onder andere, ik citeer: "Het wetsvoorstel brengt een groot aantal stoffen onder het bereik van de Opiumwet, en stapt daarbij af van het criterium van bewezen schadelijkheid voor de volksgezondheid." De vraag die de Raad van State dus oproept, is in hoeverre dit generieke verbod doelmatig is. In dat opzicht kan ik u melden dat mij vele signalen hebben bereikt dat veelvuldig voorgeschreven zelfzorg- of geneesmiddelen bij aanvaarding van dit wetsvoorstel als verboden middelen worden beschouwd.

Dat brengt mij bij de eerste set vragen aan de regering. Ten eerste: herkent de regering de bovenvermelde signalen vanuit de samenleving dat bepaalde zelfzorg- of geneesmiddelen straks niet meer beschikbaar zijn? Zo ja, welke middelen zijn dat volgens de regering? En hoe mitigeert de regering de impact hiervan? Oftewel, hoe garandeert de regering de beschikbaarheid van deze middelen na aanvaarding van het wetsvoorstel?

Ten tweede: hoe voorkomt de regering dat "goede" stoffen en medicijnen de markt niet kunnen betreden of bereiken? Ten derde, in het verlengde van de vorige vraag: hoe borgt de regering de samenstelling, juistheid en volledigheid van de generieke lijst? Deze vraag is extra relevant, nu het criterium van bewezen schadelijkheid voor de volksgezondheid wordt losgelaten. Ten vierde: welke rol krijgen preventie en voorlichting naar aanleiding van het onderhavige wetsvoorstel? Maakt de regering hiervoor extra middelen vrij?

Meerdere politieke partijen denken weleens dat Nederlands beleid geen grenseffecten kent. Denk bijvoorbeeld aan het recente debat over btw op logies, maar evenzo aan het Nederlandse stikstofbeleid, waarbij luchtgedragen stikstofverbindingen zich natuurlijk qua depositie niet houden aan landsgrenzen. We hoeven eveneens maar te kijken naar het gebruik van het vele knal- en siervuurwerk in Nederland rond de jaarwisseling, dat naar hartenlust in het buitenland is gekocht en in Nederland werd afgestoken, menig verkoopverbod ten spijt.

De werkelijkheid is en zal dus zijn dat drugsproducenten en -consumenten zich eveneens niet zullen houden aan landsgrenzen. Het vraagt niet veel kennis van basale economie om te voorspellen dat de behendige crimineel de productie van designerdrugs naar een buitenland verplaatst en daarvandaan zijn handel naar Nederland stuurt en alhier distribueert. Hoe we vervolgens de beschikbaarheid van deze designerdrugs tegengaan in Nederland is mij echt een raadsel. Dat brengt mij op een vervolgvraag aan de regering: is deze wetgeving überhaupt afgestemd in internationaal verband?

Ten slotte, meneer de voorzitter, wil ik mijn zorgen over de handhaving en de handhavingscapaciteit met jullie delen, naar aanleiding van het wetsvoorstel. Het moet mij van het hart dat ik de antwoorden op onze schriftelijke vragen hierover buitengewoon teleurstellend vond. Ik heb het al eerder gememoreerd. Blijkens de antwoorden moeten we maar afwachten wat de impact is van het wetsvoorstel, om vervolgens de evaluatie na circa twee jaar af te wachten voordat er sprake kan zijn van een eventueel uitbreidende handhaving. Welnu, de regering steekt hier nadrukkelijk de kop in het zand. Immers, uit een voorzichtige raming blijkt dat het aantal rechtszaken, bij een reeds overbelaste rechterlijke macht, toeneemt met circa 300 zaken per jaar. De werklast voor de politie zou met 15% kunnen toenemen, terwijl de regering geen harde toezeggingen doet over het uitbreiden van de handhavingscapaciteit. Het NFI komt waarschijnlijk ook mensen en middelen tekort.

Hiermee verwordt dit wetsvoorstel tot een papieren tijger, die op dag één al gedoemd is om te mislukken. Dat raakt dan aan de kerntaak van de Eerste Kamer om de samenleving te behoeden voor onuitvoerbare en niet-handhaafbare wetgeving. Een schoolvoorbeeld hiervan ligt nu voor. Ik ben evenwel benieuwd of de regering nog inzichten met de Kamer kan delen die mijn pessimisme ten aanzien van het wetsvoorstel, en de handhaving in het bijzonder, tenietdoen.

Meneer de voorzitter, hier wil ik het in eerste termijn bij laten. Ik zie uit naar de antwoorden van de regering. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Baumgarten. Dan is het woord aan de heer Van Knapen namens de BBB-fractie.