Verslag van de vergadering van 8 april 2025 (2024/2025 nr. 25)
Status: ongecorrigeerd
Aanvang: 15.48 uur
Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.
Mevrouw Moonen i (D66):
Dank, voorzitter. We zijn allemaal inwoners van Nederland en we zijn ook allemaal inwoner van een gemeente, of dat nu Groningen is of Goes, Rotterdam of Roermond, Assen of Almelo. Het is in de gemeente waar je je leven leidt, waar je je kinderen naar school brengt, waar je de bibliotheek bezoekt, waar je sport en waar je ook steun zoekt als het even niet meer lukt. Dat is allemaal niet iets abstracts.
Ik pak even mijn eigen voorbeeld. Ik ben geboren in het dorp Tungelroy. We hadden daar één bibliotheek. Als meisje tot 12 jaar kon je eigenlijk niets doen. Je kon alleen naar de bibliotheek, want je mocht als meisje niet naar de scouting en meisjes mochten nog niet bij de voetbalclub. Ik herinner me dat we op zondag eerst naar de kerk gingen. Daarna ging mijn vader naar het café. Alle vaders gingen naar het café. Wij, de kinderen, gingen dus naar die ene bibliotheek. Daar haalde ik vijf, zes boeken. Ik heb eerst alle meisjesplanken gelezen en daarna alle jongensplanken er maar achteraan. De meisjesplanken waren op, dus daarna de jongensplanken. Vanaf 12 jaar mocht ik dan de volwassenenboeken gaan lezen. Het was het enige wat ik kon doen als kind in dat dorp. Als we het dus hebben over de sluiting van de laatste bibliotheek, hebben we het ook over de kwaliteit van het leven van een kind in bijvoorbeeld een dorp in Nederland.
Het is de gemeente die de straat voor je deur schoonhoudt, die zorgt voor veilige fietspaden en voor het onderhoud van wegen, bruggen en trottoirs, en die plannen maakt voor woningbouw en groene speelplekken. Het is ook de gemeente die helpt als het misgaat, als je langdurig geen werk kunt vinden. Het is dus ook de gemeente die zorgt voor ondersteuning op huishoudelijk gebied, voor woningaanpassing en begeleiding, en die jeugdzorg organiseert als een gezin vastloopt. Maar ook de schuldhulpverlening en hulp bij armoede lopen via gemeentes. Zij zorgen dat iedereen mee kan doen, of je nu kwetsbaar, jong, oud of ziek bent. De gemeente is eigenlijk je eerste vangnet, maar het is ook voor heel veel mensen hun laatste hoop. Het is het allebei.
Als het gaat over wel of niet vertrouwen hebben in de overheid, gaat het heel vaak over de gemeente. Dat is het bestuursniveau waar het dan over gaat. Voel je je gezien en gehoord door de plaats waar je woont? Daar maak je contact met de ambtenaren. Dat bepaalt dus of je een overheid vertrouwt of niet. Dat hangt af van het functioneren van de gemeente.
Daarom is waar we het vandaag over hebben zo belangrijk, het Gemeentefonds voor 2025. Als het goed is, zit er een jaarlijkse bijstelling in. Het wordt geïndexeerd. Het is gekoppeld aan het bbp. De fractie van D66 houdt ook van rekenen, dus ik heb nog een keer zitten rekenen aan die som. We vroegen ons af waarom de bbp-normering in 2025 maar gedeeltelijk wordt meegenomen in de begroting voor 2025. Naar het idee van D66 lopen gemeenten hierdoor ook in 2025 miljoenen euro's mis. Graag een reactie van de minister op de berekening, de indexatie van 2025.
Na de indexatie van het fonds in 2025 volgt er een scherpe val. Heel veel collega's spraken al over het ravijnjaar. Het zijn ook stevige cijfers. Het beschikbare budget daalt van 44,9 miljard in 2025 naar 42,2 miljard in 2026. Dat is een krimp van 5%. Diverse collega's, ook mevrouw Van Toorenburg, noemden het al: dat heeft dus een structureel karakter. Het is niet een eenmalige val, want daarna is dat het pad. Dat maakt het ook zo ernstig. Zo ernstig dat 80% van de gemeenten zegt dat zij in 2026 in de rode cijfers komen, juist vanwege het structurele karakter.
Ik wil graag een paar voorbeelden noemen van domeinen waar zich dat het ergst toont. Laat ik beginnen met het sociale domein. Veel collega's hebben daarover gesproken. Mevrouw Fiers sprak er uitgebreid over. Gemeentes zijn verantwoordelijk voor de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Jeugdwet en de Participatiewet. Dat zijn wettelijke taken die zijn neergelegd bij de gemeentes. Juist in deze tijd zijn dat heel belangrijke taken, maar in dit sociale domein vallen de zwaarste financiële klappen voor de gemeenten. Bijna een op de vijf gemeentelijke bezuinigingen raakt dit domein. Wat betekent dat voor mensen die wonen in de gemeenten? Minder dagbesteding. Minder begeleiding. Minder geld voor woningaanpassingen. Minder thuiszorg voor ouderen.
Ook jeugdzorg kampt met grote tekorten. Dat tekort loopt in 2028 op tot maar liefst 3,2 miljard euro. Preventie wordt afgebouwd, terwijl we juist zien dat de wachtlijsten groeien en kinderen niet de hulp krijgen die ze nodig hebben. Ik vond het opvallend dat Stephanie Onclin, VVD-wethouder in Zaanstad, zei: ik lig er inmiddels gewoon wakker van. We hebben het dus over een VVD-wethouder die namens heel veel wethouders in het land spreekt als ze zegt: wij moeten veel investeren in de preventiekant en in persoonlijke aandacht, juist als we het hebben over jeugdzorg. Ze is het dus ook helemaal niet eens met deze bezuiniging. Dat is echt een hartenkreet vanuit de praktijk als wethouder.
Kortom, het kabinet geeft gemeenten wel taken, maar niet de bijbehorende middelen. De VNG roept er daarom terecht toe op om het rapport van de commissie-Van Ark van kaft tot kaft over te nemen; dat vond ik een mooie beeldspraak. Daar zijn wij het als fractie van D66 mee eens. Er ligt een heel goed rapport; ook collega's spraken daarover. Naar ons idee moeten we dat inderdaad overnemen. Wat we namelijk echt niet willen is dat overheden tegen elkaar gaan procederen. Dat zou wel een zwaar dieptepunt zijn, als we blijken te leven in een land waarin gemeentes, de VNG, gaan procederen tegen het beleid van het Rijk. We horen als overheden schouder aan schouder en aan de publieke kant te staan om de problemen van de gewone mensen op te lossen; we horen er voor hen te zijn.
Dan kom ik op het tweede domein, het fysieke domein. Vaak wordt vergeten dat ook daar grote opgaves liggen voor gemeentes. Denk aan de 900.000 extra woningen, maar het gaat niet om huizen alleen. Gemeentes zijn bijvoorbeeld ook verantwoordelijk voor de nieuwbouw van scholen. Hierin dreigt een achterstand, waardoor kinderen langer gehuisvest worden in een ongezonde school, met een ongezond binnenklimaat. Gemeentes moeten het maar fiksen dat niet alleen de nieuwbouw van woningen, maar ook die van scholen voor kinderen tot stand komt.
Een ander voorbeeld is de realisatie van het onderhoud van wegen. Veel mensen weten niet dat meer dan de helft van de hele infrastructuur en mobiliteit gemeentelijke wegen betreft. Het zijn gemeentelijke wegen, bruggen, viaducten en rotondes en die moeten zij dus onderhouden. Dan heb ik het niet alleen over bovengronds, maar ook over ondergronds, want het hele rioleringsstelsel is ook een taak van de gemeente. We zien dat dat onder druk komt te staan.
Ook sportvelden, speeltuinen en zelfs dorpshuizen verdwijnen steeds vaker uit de gemeentebegroting, terwijl deze week — de minister weet dat ook, want als minister ben je ook nog actief — de Week van het Dorpshuis is. En juist deze week dreigen dorpshuizen te verdwijnen, bijvoorbeeld in de gemeente Rheden. Hetzelfde geldt voor zwembaden. De gemeente Gulpen-Wittem sloot onlangs haar allerlaatste openbare zwembad. Wordt zwemmen iets voor de elite, met een zwembad in je eigen tuin? Dat vraag ik me dan af. Als je toch het laatste zwembad daar sluit, terwijl — daar hadden we het hier vorige week over — de helft van de kinderen in Nederland overgewicht of obesitas heeft of dreigt te krijgen ... Ik vind dat we ook vanuit de Eerste Kamer zaken in samenhang moeten bezien. Hoe kun je nou het laatste zwembad in Gulpen-Wittem in Zuid-Limburg sluiten, terwijl de helft van de kinderen daar overgewicht heeft? Die druk op dat fysieke domein laat zich dus voelen in de levens van mensen, van ouderen en kinderen.
Maar het raakt ook aan veiligheid. Want als je sporthallen, dorpshuizen en zwembaden sluit, raak je het sociale weefsel in dorpen en steden kwijt. Mevrouw Van Toorenburg, mevrouw Fiers en de heer Van der Goot van OPNL spraken daar heel mooi over. Dat leidt tot een toename van jeugdcriminaliteit, dakloosheid en huiselijk geweld. Je komt dus eigenlijk terecht in een sfeer waarin je helemaal niet terecht wilt komen. Minder boa's op straat. Je creëert een soort kettingreactie, waardoor de sociale binding minder wordt, er meer overlast ontstaat en de gemeenschap kwetsbaarder wordt.
De heer Dessing i (FVD):
Ik hoorde D66 een heel mooi pleidooi houden over sociaal weefsel, contact tussen de burgers en de overheid, vertrouwen in de overheid. In dat kader ben ik benieuwd hoe mevrouw Moonen van D66 aankijkt tegen het feit dat gemeentes juist door de taakverzwaring nu gedwongen worden tot schaalvergroting en fusie. Is dat niet juist iets wat we niet zouden moeten willen met elkaar? Hoe ziet zij de oplossing voor dat probleem? Hoe kunnen we de sociale cohesie ook in de kleine gemeenten, die volgens haar waarde hebben, behouden? Leggen we die gemeentes, vraag ik nogmaals, niet te veel taken op?
Mevrouw Moonen (D66):
Ik denk dat het gaat om de balans tussen taken en financiën. Er zijn ook een aantal hoogleraren die er veel onderzoek naar hebben gedaan. Die zeiden eigenlijk: we hebben inderdaad veel taken overgeheveld naar de gemeentes. Dat ben ik met de spreker eens. Maar het gaat erom dat er toen die taken zijn overgeheveld, te veel bezuinigd is. Er is te veel een financiële taakstelling meegegeven. Dat is inderdaad iets wat in de loop der jaren is gebeurd en je zou kunnen zeggen dat de totale rek er nu uit is. Ik ben er dus wel voor om die taken dicht bij de mensen, dus bij de gemeentes, te leggen. Maar je moet ze vervolgens wel de middelen geven om die taken ook keurig uit te kunnen voeren — dat staat in de Gemeentewet ook keurig omschreven — en daar knelt het dus nu. De rek is eruit.
De heer Dessing (FVD):
Dan toch nog even heel kort. Ik begrijp dat pleidooi, maar als ik mevrouw Moonen goed begrijp, zijn daarvoor dus veel financiële middelen nodig. Maar die financiële middelen komen uit algemene middelen, die uiteindelijk weer door de burger betaald moeten worden middels hogere belastingen. Is dat niet iets wat we eigenlijk niet zouden moeten willen met elkaar? Zouden we daar niet toch op een andere manier naar moeten kijken? We hebben het over een balans tussen taken en geld, maar alleen geld gaat dit niet oplossen. De burgers hebben het namelijk al zo moeilijk en de lastenverzwaring die nodig is om het Gemeentefonds aan te vullen, komt daar vandaan. Dat zouden we toch niet moeten willen met elkaar?
Mevrouw Moonen (D66):
Ik denk dat die decentralisatieakkoorden in het verleden heel doordacht gesloten zijn, maar dat er nu gewoon een gebrek is aan voldoende financiële middelen om die taken goed uit te voeren. Dat gaf ik net ook aan. Daardoor komt ook de jeugdzorg in de knel. Daardoor komen dorpshuizen, bibliotheken en zwembaden in de knel. Dat heeft toch te maken met een jarenlang tekort aan financiële middelen, waardoor ook de rek eruit is. Sommige gemeentes hebben namelijk nog reserves, maar bij heel veel gemeentes zijn de reserves eigenlijk ook op.
De voorzitter:
Dank u wel.
Mevrouw Moonen (D66):
Ik heb verder niet veel aan dit antwoord toe te voegen, voorzitter.
De voorzitter:
Wat zegt u?
Mevrouw Moonen (D66):
Dit was eigenlijk het antwoord op de vraag van de collega.
De voorzitter:
Ik wou eigenlijk het woord geven aan de heer Lievense, maar misschien wil u nog een laatste bijzin uitspreken, meneer Dessing?
De heer Dessing (FVD):
Met alle respect, dit was geen antwoord op mijn vraag. Ik vroeg namelijk: dat geld moet ergens vandaan komen, dus we kunnen die lastenverzwaring toch niet bij diezelfde burger neerleggen? Daar ging mijn vraag over.
Mevrouw Moonen (D66):
Daar ga ik zo nog op terugkomen. Dat is correct. Het is zeker niet de bedoeling dat gemeentes bijvoorbeeld de onroerendezaakbelasting fors verhogen, maar daar worden ze nu min of meer toe gedwongen. Die stijgt met gemiddeld 9%. Die verschilt ook heel erg per gemeente. Dat is ongewenst, maar gemeentes hebben zo weinig middelen en mogelijkheden meer dat ze genoodzaakt zijn om bijvoorbeeld de ozb heel erg te verhogen. Dat is een ongewenst effect.
De heer Lievense i (BBB):
Dit is een beetje hetzelfde als wat ik net hoorde bij mijn collega's van Partij van de Arbeid-GroenLinks en het CDA. Nu geldt dat ook voor D66. Ik kan me geheel vinden in het betoog dat gehouden wordt. Ik zal daar straks in mijn eigen termijn ook nog op ingaan. Maar we doen nu net alsof dit gisteren bij mevrouw Moonen bekend is geworden. Ik wil daar toch een reflectie op van mevrouw Moonen. Het is een opeenstapeling van bezuinigingen waar we de afgelopen jaren met elkaar allemaal bovenop hebben zitten kijken. Die werden doorgevoerd op het Gemeentefonds, met nu als knap op de vuurpijl die 2,4 miljard in het Gemeentefonds. Daar staan we nu met z'n allen voor. Het is niet van gisteren, het is van de afgelopen jaren. We hebben er allemaal bij gezeten, dus we kunnen nu met elkaar mooie woorden gaan spreken over hoe erg het allemaal wel niet is, maar daar wil ik toch graag een reflectie op.
Mevrouw Moonen (D66):
Wat de heer Lievense zegt, is natuurlijk waar. Dit is opgebouwd in meerdere jaren. Het is zelfs zo dat bij de eerste decentralisatieakkoorden al een financiële taakstelling zat. Heel vaak was die taakstelling al van dien aard dat het Rijk dacht: het gaat naar de gemeentes, dus we halen er gelijk 10% of 15% af. Daar is het al begonnen. Alleen, we zien nu wel dat door de cumulatie van al die maatregelen — dit is misschien al wel tien of vijftien jaar aan de gang — de rek eruit is. Vandaar dat het nu zo veel aandacht krijgt. Als klap op de vuurpijl hebben we natuurlijk de extra 2,3 miljard in 2026. Ik geef ook aan in mijn betoog dat die rek er niet meer is.
De voorzitter:
En andermaal de heer Lievense.
De heer Lievense (BBB):
Even als laatste reactie hierop. Ik ben heel blij dat mevrouw Moonen dit ook gewoon even aangeeft vanuit haar visie. Er wordt nu gesteld dat de rek eruit is. Ik durf echt wel te stellen dat de rek er nooit in gezeten heeft voor gemeenten en dat we onze ogen hier in Den Haag, onder onze Haagse stolp, iets te veel gesloten hebben gehouden voor allerlei kortingen die ze maar moesten doorvoeren. Ik hoorde de heer Dessing dat ook al een aantal keren zeggen. De rek is er nooit geweest.
Mevrouw Moonen (D66):
Ik zou die stelling hier niet willen innemen. Soms kan je heel creatief worden als je minder geld hebt. Ook niet alles is met geld oplosbaar en maakbaar, dus er zijn misschien juist deels bij gebrek aan geld ook heel veel andere en goede initiatieven ontstaan. Ik vind de stelling dat het altijd te weinig is geweest dus niet goed. Die vind ik te kort door de bocht. Maar de rek is er voor nu in ieder geval uit. Dat geldt zeker voor 2026 en de volgende jaren.
De voorzitter:
Pakt u uw verhaal weer op.
Mevrouw Moonen (D66):
Graag. Ik kom nu op het punt over autonomie en rechtmatigheid en op de belangrijkste taken van de Eerste Kamer. Wij moeten toetsen op rechtmatigheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Dat is onze kerntaak. De situatie waarin veel gemeenten terecht dreigen te komen, roept de fundamentele vraag op over de uitvoerbaarheid van beleid. Hoe rechtvaardig is het om gemeenten wettelijk tot het uitvoeren van taken te verplichten als we tegelijkertijd niet de middelen geven om dat op een fatsoenlijke manier te doen? Gemeenten zijn wettelijk verplicht om een sluitende begroting te presenteren, maar ze worden nu structureel met miljarden gekort. Ze hebben heel weinig mogelijkheden om dat op te vangen. Ik noemde net al de onroerendezaakbelasting. Het is ongewenst als je wat dat betreft hele grote verschillen krijgt tussen de gemeenten — meneer Van der Goot en anderen spraken daar ook al over — maar meer keuzes zijn er niet voor de gemeente.
Gemeenten raken daarmee een stuk van hun zelfstandigheid kwijt. Ze veranderen steeds meer in uitvoeringsloketten van het Rijk, terwijl het democratisch gekozen gemeenteraden zijn, die — daar sprak ook mevrouw Van Toorenburg ook over — verantwoordelijk zijn voor het maken van hun eigen lokale beleid. Maar hierdoor is die ruimte eigenlijk weg. Zonder deze ruimte en autonomie kun je ook niet goed verantwoordelijkheid nemen. Zonder verantwoordelijkheid, raak je ook het vertrouwen van burgers in gemeenten kwijt. Dat roept de vraag op: hoeveel speelruimte mag de nationale overheid gemeenten eigenlijk ontnemen? De heer Elzinga is daar duidelijk over: in 2026 wordt de ruimte die de overheid mag nemen ten opzichte van gemeenten echt fundamenteel overschreden. We zijn dus op een heel belangrijk kruispunt gekomen. Mevrouw Fiers sprak daar al over en heeft daar ook moties over voorbereid.
Dan kom ik op het volgende punt. De financiële autonomie van gemeenten ligt vast in artikel 124 van onze Grondwet en artikel 108 van onze Gemeentewet. In artikel 108 staat letterlijk dat lokale overheden bij medebewind wettelijk volledig moeten worden gecompenseerd. Dat staat gewoon in de wet. De minister dient die wettelijke afspraak eigenlijk na te komen. Daarover gaat ook mijn volgende vraag. Kan de minister garanderen dat zij de lokale overheden in 2026 gaat compenseren, zoals is vastgelegd in de Gemeentewet? Het lijkt mij dat een regering de wet dient uit te voeren.
Voorzitter. Volgend jaar zijn ook nog de gemeenteraadsverkiezingen. Die zijn heel belangrijk, ook voor de lokale democratie. Daarover heb ik ook een vraag aan de minister. Hoe denkt de minister gemeenten te kunnen helpen om deze verkiezingen in alle Nederlandse gemeenten tot een succes te maken?
Voorzitter. Naar ons idee is het dus tijd voor een koerswijziging. We hebben een structuurverandering nodig. Gemeenten moeten weer kunnen doen waarvoor ze in het leven zijn geroepen: dicht bij de mensen staan, keuzes kunnen maken in het belang van hun inwoners en investeren in wat werkt, zodat mensen vertrouwen houden in de overheid. Ik zou ook graag van de minister horen hoe zij dat vertrouwen denkt terug te winnen en wat daar voor financiën of structuurwijzigingen voor nodig zijn.
Ik zie uit naar de beantwoording van onze vragen.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik stond op het punt om te zeggen dat u, zoals dat bij Feyenoord heet, in de blessuretijd zat. Maar het is prima dat u dat zelf doorhad. Dan is nu het woord aan de heer Van Rooijen, 50PLUS.