In dit voorstel van wet wordt goedkeuring gevraagd voor twee verdragen: het EU-verdrag inzake de verkorte procedure (Trb. 1995, 110) en het EU-uitleveringsverdrag (Trb. 1996, 304).
Aan beide verdragen ligt volgens de regering de overtuiging ten grondslag dat de band tussen de lid-staten van de Unie zodanig is dat uitlevering als nuttig instrument van rechtshandhaving onderling niet te lange tijd mag vergen en aan minder stringente voorwaarden gebonden dient te zijn dan in de relatie met niet-EU-lidstaten.
Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.
Het voorstel is op 6 april 2000 zonder stemming en beraadslaging aangenomen door de Tweede Kamer.
De Eerste Kamer heeft het voorstel op 9 mei 2000 zonder stemming aangenomen.
De wet is opgenomen in Staatsblad 205 van 23 mei 2000.
De inwerkingtreding is opgenomen in Staatsblad 272 van 13 juni 2000.
ingediend
20 augustus 1999titel
Goedkeuring van de op 10 maart 1995 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie aangaande de verkorte procedure tot uitlevering tussen de Lid-Staten van de Europese Unie en de op 27 september 1996 te Dublin tot stand gekomen Overeenkomst opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie betreffende uitlevering tussen de Lid-Staten van de Europese Unie, alsmede wijziging van de Uitleveringswet en de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissenschriftelijke voorbereiding
ondertekening
- minister van Justitie
inwerkingtreding
Met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin de wet wordt geplaatst, met uitzondering van de artikelen IV en V, die in werking treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
2