Dit voorstel van rijkswet keurt de op 29 mei 2000 tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Lidstaten van de Europese Unie over de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (EU-rechtshulpverdrag) goed (Trb. 2000, 96).
Dit rechtshulpverdrag geeft regels voor verhoor van getuigen en deskundigen door middel van videoconferentie of over de telefoon en de instelling van gemeenschappelijke onderzoeksteams waarbinnen twee of meer EU-lidstaten samen strafrechtelijk onderzoek verrichten. Het verdrag regelt verder enkele bijzondere opsporingsbevoegdheden in internationale situaties: het aftappen van telecommunicatie, gecontroleerde aflevering en infiltratie. In de Nederlandse wetgeving omvat infiltratie ook stelselmatige observatie en pseudokoop.
Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.
Het voorstel is op 24 april 2003 zonder beraadslaging en zonder stemming aangenomen door de Tweede Kamer.
De Eerste Kamer heeft het voorstel op 16 maart 2004 zonder stemming aangenomen.
Dit wetsvoorstel werd gezamenlijk behandeld met 28.351, 28.352 (R1721), 28.353 en 28.059.
ingediend
25 november 2002titel
Goedkeuring van de op 29 mei 2000 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst, door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Lid-Staten van de Europese Unieschriftelijke voorbereiding
inbreng geleverd door
ondertekening
- minister van Justitie
inwerkingtreding
Met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin de wet wordt geplaatst
3