Dit wetsvoorstel scherpt een aantal voorschriften aan die moeten voorkomen dat onderwijsinstellingen misbruik maken van bekostingingsvoorschriften voor het beroepsonderwijs, het hoger beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs.
Dit wetsvoorstel komt voort uit de aanbevelingen van het rapport Van Lunteren en het rapport "Ruimte voor Rekenschap" naar aanleiding van onregelmatigheden (fraude) in het beroepsonderwijs, het hoger beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs.
Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.
Het voorstel is op 19 februari 2004 zonder stemming en zonder beraadslaging aangenomen door de Tweede Kamer. De Eerste Kamer heeft het voorstel op 5 april 2004 als hamerstuk afgedaan.
De wet is opgenomen in Staatsblad 177 van 29 april 2004.
De inwerkingtreding is opgenomen in Staatsblad 368 van 22 juli 2004.
ingediend
15 maart 2003titel
Wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de aanscherping van een aantal voorschriften betreffende de bekostiging van het beroepsonderwijs en het hoger onderwijsschriftelijke voorbereiding
ondertekening
- staatssecretaris van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
inwerkingtreding
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor elk van de artikelen en de onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
-
-Bij de bepaling van de rijksbijdrage worden alleen nog studenten meegeteld van wie naam, adres en woonplaats zijn vastgelegd in het CRIHO (Centraal Register Inschrijvingen Hoger Onderwijs).
-
-De datum van het verzoek tot uitschrijven wordt bepalend voor het al dan niet meetellen van een student bij het vaststellen van de rijksbijdrage.
-
-Het collegegeld wordt voortaan uitsluitend door de student zelf voldaan of door een persoon waarvan de student heeft aangegeven dat deze het collegegeld voor hem voldoet.