Dit wetsvoorstel bevat belastingmaatregelen die per 1 januari 2017 budgettair effect hebben, zoals maatregelen die raken aan de koopkracht van burgers. Daarnaast zijn in het wetsvoorstel maatregelen opgenomen die zijn gericht op het tegengaan van belastingontwijking in nationale en internationale verhoudingen.

Het wetsvoorstel maakt deel uit van het pakket Belastingplan 2017.

Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.


Stand van zaken

Het voorstel (EK, B) is op 17 november 2016 aangenomen door de Tweede Kamer. SP, PvdD, PvdA, GroenLinks, D66, Van Vliet, 50PLUS, Klein, Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, VVD, SGP, ChristenUnie en CDA stemden voor.

De Eerste Kamer heeft het voorstel op 20 december 2016 na stemming bij zitten en opstaan aangenomen. De fractie van de PVV stemde tegen.

De gezamenlijke plenaire behandeling van het pakket Belastingplan 2017 en het voorstel Wet uitwisseling inlichtingen over rulings (34.527) door de Eerste Kamer vond plaats op 13 december 2016. Tijdens dat debat werd een drietal moties ingediend.

De Eerste Kamercommissie voor Financiën (FIN) heeft op 3 maart 2020 het verslag van een nader schriftelijk overleg met de staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst van 25 februari 2020 (EK, W) over de stand van zaken bij de uitwerking van suggesties voor verbetering van de giftenaftrek en ANBI/SBBI-regeling voor kennisgeving aangenomen. Op 28 november 2019 had de commissie al een verslag van een schriftelijk overleg met de staatssecretaris van Financiën (EK, V) over zijn brief van 8 april 2019 (EK, U) inzake dit onderwerp uitgebracht.

De commissie betrok eerder een brief van de staatssecretaris van Financiën van 26 april 2018 (EK, T) met de kabinetsreactie op de evaluaties van de giftenaftrek en de praktijk rond ANBI's en SBBI's (naar aanleiding van de toezegging 'Evaluatie regeling ANBI’s en SBBI’s' (T01183)) bij het mondeling overleg met de staatssecretaris over een aantal fiscale onderwerpen dat plaatsvond op 5 juni 2018. Van dat overleg is een woordelijk verslag en een videoverslag beschikbaar.

De Eerste Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft bij brief van 6 juli 2017 (EK 32.043 / 33.972, M) de staatssecretarissen van Financiën en van SZW een aantal aandachtspunten over de problematiek van BTW met betrekking tot pensioenen en pensioenfondsen voorgelegd. Met deze brief trad de commissie in nader schriftelijk overleg naar aanleiding van de aangenomen motie-Oomen-Ruijten (CDA) c.s. over een gelijke BTW-behandeling (EK 34.117 / 34.320, H), de toezegging 'Btw-behandeling' (T02240), de toezegging 'Btw-behandeling vermogensbeheersdiensten voor pensioenfondsen' (T02400), de brief van de staatssecretaris van Financiën van 19 december 2016 (EK 34.552 c.a., L) over het arrest van de Hoge Raad over de btw-behandeling van vermogensbeheersdiensten voor pensioenfondsen en het verslag van een eerder schriftelijk overleg van 2 maart 2017 (EK, M) over de BTW-problematiek. Dit onderwerp is ook aan de orde geweest tijdens een mondeling overleg over de gehanteerde Ultimate Forward Rate (UFR) voor verzekeraars en pensioenfondsen en over de toekomst van het pensioenstelsel op 7 maart 2017 (zie voor het verslag van dat mondeling overleg EK 32.043 / 33.972, L).

Op 28 maart 2017 vond een gesprek (EK, O) plaats met de staatssecretaris van Financiën over de ontwikkelingen bij de Belastingdienst (naar aanleiding van toezegging 'Spreken over veranderingstrajecten bij de Belastingdienst' (T02289)).

De Eerste Kamercommissie voor Financiën (FIN) heeft op 27 september 2016 de brief van de staatssecretaris van Financiën van 20 september 2016 (EK, A) over de voortgangsrapportage heffing box 3 op basis van werkelijk rendement besproken en besloten de brief te betrekken bij de Algemene financiële beschouwingen en de behandeling van het pakket Belastingplan 2017.


Kerngegevens

ingediend

20 september 2016

titel

Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2017)

schriftelijke voorbereiding

inbreng geleverd door

ondertekening

inwerkingtreding

  • 1. 
    Onder toepassing van artikel 12 van de Wet raadgevend referendum treedt deze wet in werking met ingang van 1 januari 2017, met dien verstande dat:
  • artikel I, onderdelen A en B, eerst toepassing vindt nadat artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin van het kalenderjaar 2017 is toegepast;
  • artikel I, onderdeel J, eerst toepassing vindt nadat artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel IV, onderdeel A, van het Belastingplan 2014 bij het begin van het kalenderjaar 2017 zijn toegepast;
  • artikel I, onderdeel K, eerst toepassing vindt nadat artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel IV, onderdeel B, van het Belastingplan 2014 bij het begin van het kalenderjaar 2017 zijn toegepast;
  • artikel I, onderdelen L en N, eerst toepassing vindt nadat artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin van het kalenderjaar 2017 is toegepast;
  • artikel II, onderdelen C en D, eerst toepassing vindt nadat de artikelen 20a, tweede lid, en 20b, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 bij het begin van het kalenderjaar 2017 zijn toegepast;
  • artikel II, onderdeel E, eerst toepassing vindt nadat artikel 22d van de Wet op de loonbelasting 1964 en artikel VIII, onderdeel A, van het Belastingplan 2014 bij het begin van het kalenderjaar 2017 zijn toegepast;
  • artikel II, onderdeel F, eerst toepassing vindt nadat artikel 22d van de Wet op de loonbelasting 1964 en artikel VIII, onderdeel B, van het Belastingplan 2014 bij het begin van het kalenderjaar 2017 zijn toegepast;
  • artikel II, onderdeel G, eerst toepassing vindt nadat artikel 22d van de Wet op de loonbelasting 1964 bij het begin van het kalenderjaar 2017 is toegepast;
  • artikel IV, onderdelen A tot en met H, voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2017;
  • artikel 34d, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, zoals dat luidt op 30 juni 2021, voor het laatst toepassing vindt met betrekking tot het laatste boekjaar dat eindigt vóór 1 juli 2021;
  • artikel XII voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2017;
  • artikel XIIIA toepassing vindt voordat artikel XXV, onderdeel B, van de Wet uitwerking Autobrief II wordt toegepast.
  • 2. 
    Artikel XI, onder 2, werkt terug tot en met 1 juli 2015.
  • 3. 
    Artikel I, onderdelen D, F, G en O, en artikel XIV werken terug tot en met 20 september 2016, 15:15 uur.
  • 4. 
    Artikel XIA werkt terug tot en met 25 oktober 2016, 17.30 uur.

Documenten

2