Dit wetsvoorstel past een groot aantal wetten aan om de continuïteit van het wetgevingsproces, de rechtspraak en het openbaar bestuur tijdens, de beperkende maatregelen als gevolg van, de uitbraak van COVID-19 te garanderen.
Met dit voorstel komen in het bijzonder op het terrein van het wetgevingsproces een aantal wijzigingen in de voorgeschreven procedures en termijnen in enkele specifieke wetten op het terrein van Justitie en Veiligheid. Het voorstel bevat, onder andere, regels waardoor fysieke zittingen in gerechtelijke procedures in burgerlijke, bestuursrechtelijke en in strafrechtelijke zaken tijdelijk digitaal kunnen plaatsvinden. Ook zijn tijdelijke voorzieningen opgenomen met betrekking tot vergaderingen en verslaglegging van rechtspersonen en van verenigingen van eigenaars.
Daarnaast wordt het tijdelijk mogelijk om bij verdachten naast of in plaats van bloed, ook slijmvlies of sputum af te nemen als de verdenking bestaat dat deze drager is van het COVID-19-virus.
Deze tijdelijke wet vervalt op 1 september 2020. Maar er is een mogelijkheid opgenomen om deze termijn, indien nodig, telkens met twee maanden te verlengen.
Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.
Het voorstel (EK, A) is op 16 april 2020 met algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer.
De Eerste Kamer heeft het voorstel op 21 april 2020 zonder stemming aangenomen.
ingediend
8 april 2020titel
Tijdelijke voorzieningen op het terrein van het Ministerie van Justitie en Veiligheid in verband met de uitbraak van Covid-19 (Tijdelijke wet Covid-19 Justitie en Veiligheid)schriftelijke voorbereiding
inbreng geleverd door
ondertekening
- minister voor Rechtsbescherming
inwerkingtreding
-
1.Op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende paragrafen, artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld,
-
2.In het koninklijk besluit kan worden bepaald dat paragrafen, artikelen of onderdelen van deze wet, met uitzondering van de paragrafen 1, 6, 10 en 11 alsmede de artikelen 15 en 22, terugwerken tot en met 23 maart 2020.
-
3.Deze wet vervalt op 1 september 2020. Het tijdstip waarop deze wet vervalt kan bij koninklijk besluit worden bepaald op een ander tijdstip, met dien verstande dat dit tijdstip steeds ten hoogste twee maanden na het tijdstip ligt waarop de wet zou vervallen.
-
4.De voordracht voor een krachtens het derde lid vast te stellen koninklijk besluit wordt niet eerder gedaan dan een week nadat het ontwerp aan beide Kamers van de Staten-Generaal is overgelegd.
-
5.Bij koninklijk besluit kan voor de verschillende paragrafen, artikelen of onderdelen van deze wet een tijdstip worden aangewezen waarop deze paragrafen, artikelen of onderdelen vervallen, dat ligt vóór het tijdstip bedoeld in het derde lid.
-
6.In afwijking van het derde lid:
-
a.vervallen de artikelen 15 en 22 op 1 september 2023;
-
b.vervalt artikel 33 op 1 september 2020, tenzij voor die datum een voorstel van wet bij de Tweede Kamer is ingediend tot regeling van het onderwerp van dat artikel;
-
c.vervalt artikel 34 op 1 september 2020, tenzij voor die datum een voorstel van wet bij de Tweede Kamer is ingediend tot regeling van het onderwerp van dat artikel.
-
7.Indien een voorstel van wet als bedoeld in het zesde lid, onderdeel b of c, wordt ingetrokken of indien een van de Kamers van de Staten-Generaal tot het niet-aannemen van het voorstel van wet besluit, vervalt artikel 33, onderscheidenlijk artikel 34.
17