Verslag van de vergadering van 23 februari 2021 (2020/2021 nr. 26)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 9.11 uur
De heer Janssen i (SP):
Voorzitter, dank u wel. Inderdaad spreek ik ook mede namens 50PLUS. Om te beginnen sluit ik mij aan bij de woorden van mevrouw De Boer. Complimenten voor alle inzet, maar toch, zoals het deze Kamer betaamt, zijn wij positief kritisch in het debat vandaag.
Voorzitter. Het is goed om na oktober voor het eerst in vier maanden in de Eerste Kamer weer met de minister van VWS te kunnen spreken over de aanpak van de COVID-19-pandemie. Met de minister van JenV spraken we in twee opeenvolgende recessen al eerder over aanpassingen van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19. Het is ook hoog tijd dat wij vandaag in deze Kamer debatteren over de verlenging van de Twm, juist omdat in deze Eerste Kamer de nadruk ligt op het beoordelen van de kwaliteit van het wetgevingsproces en het toetsen op rechtmatigheid, uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en proportionaliteit. Daarnaast is deze Kamer ook een belangrijke hoeder van de grondrechten. Ik zal het vandaag dan ook hebben over houding en handelen van het huidige kabinet inzake de motie, waarin een meerderheid van deze Kamer in oktober al heeft aangegeven dat naar haar oordeel bepalende zeggenschap over de verlenging van de Twm zou moeten toekomen aan de Staten-Generaal. Die motie draagt mijn naam als eerste indiener, maar het gaat niet om mij, het gaat om de positie van de Staten-Generaal, zoals in de motie is verwoord.
De Wet buitengewone bevoegdheid burgerlijk gezag, de Wbbbg, zal vandaag niet meer als wetsvoorstel worden behandeld, maar de schaduw van de Wbbbg hangt nog wel over het recente verleden, het heden en de toekomst, omdat houding en handelen van het kabinet rond die wet rechtstreeks raken aan de positie van de Eerste Kamer, net als het debat over de Twm in oktober. Ik zal dan ook vanuit dat perspectief teruggrijpen op de behandeling die toen in de Tweede Kamer en in de Eerste Kamer heeft plaatsgevonden en op de wetgeving die daaruit voortgekomen is. Hebben we het toen allemaal goed gezien? Hebben we de juiste keuzes gemaakt, zowel op inhoud als op democratische borging? Wat wisten we toen niet wat we nu wel weten? Kortom, vraagt de Twm bij de verlenging die nu voorligt aanpassing qua inhoud en houding? Dat is ook het debat zoals ik dat voor ogen had toen ik met de medeondertekenaars de motie over bepalende zeggenschap indiende: een beoordeling na drie maanden door de Staten-Generaal of de wet nog proportioneel is en of de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid op orde zijn. De beoordeling van de proportionaliteit van de wet is belangrijk, omdat deze wet de grondslag is voor verregaande inperking van grondrechten. Dat is met de toevoeging van de verplichte PCR-test en de avondklok alleen maar meer geworden. Overigens is het nu echt tijd, zoals ik vrijdag al zei, dat het effect van de avondklok aangetoond wordt. Maar goed, wellicht horen we daar vanavond meer over.
Voorzitter. Als ik terugkijk naar oktober, zie ik een periode van spanning tussen het kabinet en beide Kamers rond de Twm. Dat had onmiskenbaar te maken met de druk van de opkomende tweede golf, maar ook met het negatieve sentiment dat door het kabinet was veroorzaakt en dat was ontstaan door de eerste consultatieversie van de Twm. Het beeld was: een jaar lang regeren bij nahang. Laat ik het zo maar even samenvatten, heel kort door de bocht. Dat viel zo slecht dat de Twm politiek kopje onder dreigde te gaan. Vervolgens werd in de week voorafgaand aan de wetsbehandeling tussen een aantal partijen in de Tweede Kamer onderling afgestemd onder welke voorwaarden de Twm op hun steun zou kunnen rekenen. De eigen positie van de Tweede Kamer werd door de Tweede Kamerleden middels amendementen vooraf overeengekomen. Voor meer of anders, zo bleek in het debat, was er geen ruimte meer. Een debat waarvan de uitkomst vooraf vaststond, zeg ik ook maar even in de richting van de heer Backer.
De Eerste Kamer bleef vooraf buiten beeld en speelde dan ook in het wetgevingsdebat geen enkele rol meer. Alleen in de afwijzende reactie van de regering op amendementen die wel voorzagen in een rol van bepalende zeggenschap voor de Eerste Kamer werd kort op de positie van de Eerste Kamer ingegaan. Dat vond en vind ik zorgelijk, omdat de Eerste Kamer als onlosmakelijk deel van de Staten-Generaal medeverantwoordelijk is voor het bewaken van onze grondrechten. Ik vraag nu, na vier maanden, een reactie van de ministers. Hoe kijken zij terug op dit proces? Zijn zij nog steeds de mening toegedaan dat het kabinet geen rol ziet voor de Eerste Kamer?
Terugkijkend naar het debat in de Tweede Kamer: de minister van VWS sprak daar uit dat hij "geen debatten dubbel ging zitten voeren". Dat is niet mijn formulering, maar een formulering van de minister. Maar dat was natuurlijk helemaal niet aan de orde. Dat wilde de Eerste Kamer helemaal niet. Daar is de Eerste Kamer ook niet voor. Nee, deze Kamer wilde en wil haar taak als hoeder van grondrechten kunnen uitoefenen en daar ook bepalend over kunnen oordelen.
Mevrouw De Bruijn-Wezeman i (VVD):
Meneer Janssen heeft het over verantwoordelijkheden van het kabinet. De discussie hier gaat over parlementaire bevoegdheden. Er is in feite geen grondslag voor het verlenen van bepalende zeggenschap over gedelegeerde wetgeving. Daar gaat het hier in feite over. We zien ook nog eens een keer dat beide Kamers daar verschillend over denken. Mijn eerste vraag aan meneer Janssen is of hij het met mij eens is dat dit een kwestie is die tussen beide Kamers opgelost moet worden. De tweede vraag is: ziet hij dat het kabinet of deze minister hiervoor überhaupt de verantwoordelijkheid heeft?
De voorzitter:
De heer Janssen.
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
Of, nogmaals, is er iets tussen beide Kamers op te lossen?
De voorzitter:
Graag een kort antwoord.
De heer Janssen (SP):
Die bepalende bevoegdheid was er voor de Tweede Kamer ook niet. Die heeft ze erin geamendeerd, omdat ze zelf het recht van amendement heeft. Toen was die er plotseling wel voor de Tweede Kamer. Dat had bij hetzelfde amendement ook voor de Eerste Kamer geregeld kunnen worden, maar dat is niet gebeurd. Ik zie daarin niet alleen een kwestie tussen beide Kamers. Ik zie daarin ook een rol voor de minister of het kabinet, zoals ik vrijdag ook uitgebreid heb aangegeven. Dat is omdat het begint met het ontraden van de rol van de Eerste Kamer door het kabinet.
Het kabinet had ook een andere appreciatie kunnen geven, zoals ik vrijdag al betoogde, door te wijzen op het belang van de rol van ook de Eerste Kamer bij het inperken van grondrechten, zoals met de avondklok voor 17 miljoen mensen. Ik kom daar later nog op terug. Dat geldt ook voor een wet zoals we die hier met elkaar hebben vastgesteld en waarin de Tweede Kamer wel bepalende zeggenschap heeft geregeld bij de uitvoering van de maatregelen. Die wilde ik helemaal niet. Ik wil alleen wel bepalende zeggenschap bij de verlenging van een wet die zo ver gaat en die doorgaat met het inperken van grondrechten.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan de heer Backer. Of tot slot mevrouw Wezeman?
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
Aanvullend hierop. Welke acties heeft meneer Janssen zelf ondernomen, of eventueel een delegatie van deze Kamer, om daar toch eens met de Tweede Kamer over te spreken? Want nogmaals, wij hebben de wet goedgekeurd zoals die er ligt, met de delegatieregeling zoals die daarin is opgenomen.
De voorzitter:
De heer Janssen en dan de heer Backer.
De heer Janssen (SP):
We hebben nou eenmaal geen recht van amendement. Zouden we dat wel hebben, dan had ik zeker geamendeerd. Ik heb geprobeerd dit te repareren middels een motie. Daar praten we vandaag ook over.
De heer Backer i (D66):
Zou collega Janssen dit debat anders hebben gevoerd als de minister in het debat in de Tweede Kamer de motie had ontraden …
De voorzitter:
De heer Janssen.
De heer Backer (D66):
… en de Tweede Kamer vervolgens toch had gestemd zoals ze heeft gestemd?
De heer Janssen (SP):
Welke motie ontraden, meneer Backer?
De heer Backer (D66):
Excuus, ik bedoel het amendement. Het amendement-Buitenweg.
De heer Janssen (SP):
Het amendement Buitenweg, dat de minister heeft ontraden. Dat is een als-dandiscussie over wat de Tweede Kamer gedaan zou hebben als de bepalende zeggenschap, die ze bepalend achtte om voor de wet te kunnen stemmen, ontraden geweest zou zijn en het amendement het niet gehaald zou hebben. Daar kan ik niet over speculeren, maar ik denk, politiek gezien, dat de wet het dan niet gehaald had.
De heer Backer (D66):
In uw betoog speelt de houding van de regering een belangrijke rol. Daarom stel ik die vraag. Maar de gedane zaken zijn gedaan.
De heer Janssen (SP):
Het gaat mij niet zozeer om het oordeel van het kabinet over het amendement-Buitenweg. Daarvan had het ook kunnen zeggen: hebt u wel gekeken naar de rol van de Eerste Kamer, want die zou hier toch ook een belangrijke rol moeten spelen? Dat is niet gebeurd. De eerste Kamer is überhaupt in het debat niet aan de orde geweest, anders dan bij het ontraden van amendementen die wél wezen op de rol van de Eerste Kamer.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan stel ik voor dat wij doorgaan.
De heer Janssen (SP):
Voorzitter. Deze Kamer wilde helemaal niet overal over meebeslissen. Deze Kamer wilde en wil haar taak als hoeder van de grondrechten kunnen uitoefenen en daar ook bepalend over kunnen oordelen, zoals ik net zei. Mijn collega Hijink diende daarover in de Tweede Kamer, onder verwijzing naar de rechtsstatelijke rol van de Eerste Kamer als medehoeder van grondrechten, een amendement in, juist met die strekking. In reactie daarop zei de minister van VWS het volgende, waarbij ik in het citaat wat tussenzinnen weglaat: "En toch vind ik dat argument niet sterk, want dat zou namelijk betekenen dat wij altijd alle debatten moeten dubbelen met de Tweede en Eerste Kamer. Ik weet niet of dat daadwerkelijk van toegevoegde waarde is. Maar om op voorhand alle bevoegdheden volledig te spiegelen tussen de Tweede en de Eerste Kamer, dan gaan wij echt een dubbeling van werkzaamheden krijgen. Daar is het kabinet niet voor."
Het mooie is: daar ben ik ook niet voor. Daar was en is niemand voor. Niemand wil alle debatten altijd dubbelen met de Tweede en Eerste Kamer en niemand wil op voorhand alle bevoegdheden volledig spiegelen tussen de Tweede en Eerste Kamer. Dat kan grondwettelijk niet eens. Dat was ook helemaal niet de strekking van het amendement-Hijink op stuk nr. 36, ingediend tijdens dat debat. En dat weet de minister ook. De minister maakte eigenlijk een karikatuur van het amendement, dat vanuit zorgvuldige wetgeving de positie van de Staten-Generaal als hoeder van onze grondrechten wilde borgen. Daarom heeft de meerderheid in deze Kamer zich uitgesproken voor de motie die wij vandaag behandelen.
Wat is er nu nog over van de angst van de minister van VWS dat hij zich om de haverklap zou moeten komen verantwoorden over de dagelijkse gang van zaken? Dat heeft zich niet voorgedaan. De opzet was om een keer per drie maanden over verlenging van de Twm te debatteren. Erkent de minister dat het angstbeeld dat hij schetste en dat hij als voornaamste argument gebruikte om de motie te ontraden, zich niet heeft voorgedaan? Hoe oordeelt de minister in die wetenschap nu over zijn argumenten in oktober om het amendement te ontraden?
Maar was dit wel de werkelijke reden? In het nader schriftelijk overleg met het kabinet over de uitvoering van de motie wordt bij de behandeling van de verschillende modaliteiten misschien wel de werkelijke reden zichtbaar. Een reden die ook past in de verklaring voor het patroon van handelen van het kabinet om met wetgeving en maatregelen de keuze te maken voor minder democratie en niet voor meer. De minister van VWS geeft in de beantwoording aan dat hij bang is dat het kabinet in crisistijd met lege handen komt te staan. Maar ik vroeg de minister van VWS al in oktober hoeveel voorbeelden hij kon noemen van gevallen waarin de Eerste Kamer zich niet verantwoordelijk had opgesteld en noodzakelijke maatregelen bij de bestrijding van de COVID-19-problematiek had geblokkeerd. Het antwoord van de minister kon niet anders luiden dan: niet één. Niet één voorbeeld.
Deze ongefundeerde angstredenering legt wel bloot waarom de regering bij coronamaatregelen steeds weer meent de Staten-Generaal op afstand te moeten plaatsen. Als dat niet zo bedoeld is, dan is het in ieder geval wel in de praktijk het gevolg. Stel je voor dat ze nee zeggen en wij als regering met lege handen staan? Met deze houding en dit handelen van het kabinet, op basis van deze ongefundeerde angst, voedt het kabinet het beeld dat het met een parlement op afstand aan crisisbeheersing wil doen. En dat is contraproductief. Minder democratie in plaats van meer democratie. Wantrouwen in plaats van vertrouwen. Dat wantrouwen richting de Staten-Generaal is een recept voor ongelukken. Het vertaalt zich in de praktijk in een eindeloze reeks debatten en een steeds dieper geworteld wantrouwen over en weer. Daarom is er ook zo veel weerstand om toezeggingen van de regering te aanvaarden.
Laat ik duidelijk zijn. Meer democratie betekent niet: meer debatten. Meer democratie betekent: meer vertrouwen in de Staten-Generaal als kritisch controleur van de regering en hoeder van de grondrechten. Deze crisis is nog lang niet voorbij en zal voor onze samenleving een lange nasleep krijgen. Deze regering en de regeringen na haar zullen geconfronteerd worden met de gevolgen van deze crisis. Maar voor nu is deze regering nog aan zet, zij het in demissionaire staat. Ook na de verkiezingen van 17 maart zal deze regering nog aan zet zijn. En er bestaan geen staatsrechtelijke verschillen in demissionair zijn. Het is als met een zwangerschap: je bent zwanger of je bent het niet. Maar laat ik toch vaststellen dat er na 17 maart, om de vergelijking maar even door te zetten, een situatie ontstaat van een meer voldragen status van demissionair zijn en dat roept eens te meer om verandering van houding en gedrag van het kabinet in de richting van de Staten-Generaal en met name ook de Eerste Kamer. Het kabinet is niet klaar door alleen met de Tweede Kamer afspraken te maken. De houding van het kabinet richting de Eerste Kamer zal echt moeten veranderen. De Eerste Kamer is geen hindermacht, de Eerste Kamer is een steun in tijden van crisis, en dat hebben we ook steeds bewezen.
Voorzitter. De minister van JenV sprak vorige week in het debat over de avondklok, zeg ik gemakshalve maar even, al enig ongemak uit over de positie van de Eerste Kamer in de aanpak van deze crisis. Ik sprak zelf over een blinde vlek van het kabinet voor de Eerste Kamer. Laat ik vandaag de lijsttrekker van de VVD eens parafraseren naar aanleiding van zijn uitlatingen dit weekend. Het is niet mijn gewoonte, maar laat ik het vandaag eens doen. Een citaat van de lijsttrekker van de VVD: "We moeten met elkaar die eindstreep halen. Ik moest denken aan dat beeld van die marathonloper die niet meer kon, maar door twee andere lopers de finish over gedragen werd." Mijn versie in het licht van dit debat luidt iets anders. Mijn versie luidt als volgt: Wij moeten met elkaar die eindstreep halen. Ik moest denken aan het beeld van het kabinet als die marathonloper die niet meer kon, maar door twee andere lopers, de Tweede en de Eerste Kamer, de finish over gedragen werd.
Om daar als kabinet in woord en daad invulling aan te geven en het kabinet de gelegenheid te geven vanaf nu ook te laten zien dat het ook de Eerste Kamer onmisbaar acht om samen de finish te halen, heb ik tot slot nog een drietal concrete voorstellen. Mijn eerste voorstel is een punt dat onbeantwoord is gebleven in het debat van vorige week vrijdag met de minister van JenV. We kunnen vaststellen dat het bij maatregel afwijken van de Twm als juridische grondslag tot twee maal toe heeft geleid tot juridische onduidelijkheid en een corrigerend vonnis van de voorzieningenrechter. Dat is niet goed. Zoals bij alles in deze crisis is voorspelbaarheid belangrijk, dus ook juridische voorspelbaarheid. Mijn eerste voorstel is dan ook om vanaf nu als regel maatregelen die ter bestrijding van de COVID-19-pandemie worden genomen en die op de Twm gebaseerd kunnen worden, ook daadwerkelijk op de Twm te baseren. Mocht dit om de een of andere reden niet mogelijk zijn of niet wenselijk worden geacht door het kabinet, dan wordt daarover tijdig vooraf door het kabinet met de Staten-Generaal overleg gepleegd. Wil de minister hier een toezegging op doen?
Voorzitter. Mijn tweede voorstel is ook een vervolg op het debat dat wij vrijdag voerden met de minister van JenV. Ik vroeg de minister om niet lijdelijk te berusten in de door de minister zo genoemde catch 22 van de Twm van oktober, die de rol van de Eerste Kamer inperkt. De minister deed namens het kabinet de toezegging dat hij bereid is dit punt in de Tweede Kamer actief onder de aandacht te brengen en te vragen of de leden van de Tweede Kamer vinden dat het proces met betrekking tot de maatregelen in dat opzicht wettelijke aanpassing behoeft. Ik vroeg de minister ook om dit te doen vanuit een eigen overtuiging en niet alleen omdat het moest van de Eerste Kamer. Maar gelet op het feit dat de minister dit toezegde en dat het niet bij motie werd afgedwongen, kan ik mij voorstellen dat dit ook zo is. Mijn voorstel aan het kabinet is dan ook om daar niet te lang mee te wachten en daar aanstaande woensdag, wanneer er weer een debat in de Tweede Kamer is gepland, al mee te beginnen en daar ook het vrijdag door het kabinet geuite ongemak over de positie van de Eerste Kamer tot nu toe ter sprake te brengen. De Twm van oktober is immers niet meer de Twm van vandaag.
Voorzitter. Het zal u niet verbazen: mijn derde en laatste voorstel gaat over het concreet uitvoeren van de motie. Ik kan veel zeggen over de redenen die aangevoerd worden waarom een inhoudelijke reactie zo lang op zich heeft laten wachten — drie maanden — maar ik kijk nu vooruit. Dat andere komt later nog wel een keer. Ik doe dat in de hoop en de verwachting dat het kabinet ook daadwerkelijk zijn houding en gedrag richting de Eerste Kamer zal wijzigen.
Voorzitter. Mevrouw De Boer verwees er al naar: in de laatste brief van het kabinet werd nog een tiende modaliteit aangedragen, te weten de delegatie onder vereiste van goedkeuring bij wet. Ik noem dat gemakshalve maar even de Wbbbg-variant. Daar deed het mij het meest aan denken. Zoals ik het lees, zou je dan iedere drie maanden bij verlenging een opgeschoonde versie van de Twm kunnen krijgen, indien de wet onverwijld volgend op de aankondiging van de verlenging zou worden ingediend. Ook deze verlenging is al drie weken voor de ingangsdatum ingediend. Dat betekent dat je tijd zou hebben om daar met elkaar het debat over te voeren. Ik zou graag een nadere toelichting op deze variant willen hebben, omdat ik het, net als mijn collega's en mede-indieners, belangrijk vind dat we dit in de wet verankeren. Dat moet echter geen wetgevingstraject kennen van 23 weken, zoals tentatief werd geschetst. Vorige week hebben we de grondrechten van 17 miljoen mensen binnen vier dagen met een wet ingeperkt. Dat zegt niets over de zorgvuldigheid, want dat hebben we zeer zorgvuldig gedaan. Er was al veel werk gedaan. Maar ik wil het wel in een wet verankerd hebben. Hoe snel zou dat kunnen? Daarbij sluit ik mij aan bij de vragen van mevrouw De Boer of de regering bereid is om dit nu daadwerkelijk in werking te stellen.
De voorzitter:
Ik laat u even uw betoog afmaken, want u bent bijna klaar, denk ik?
De heer Janssen (SP):
Voorzitter, ik kan afsluiten.
Ik kijk uit naar een concrete reactie op concrete voorstellen en ook naar de beantwoording van de overige vragen.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Van Hattem namens de PVV.
De heer Van Hattem i (PVV):
Ik hoor de heer Janssen van de SP zeggen dat we afgelopen week de grondrechten van 17 miljoen Nederlanders ingeperkt hebben. Dat gaat over de avondklokmaatregel, die mogelijk zelfs kan worden uitgebreid tot maatregelen overdag. De SP heeft daar gewoon mee ingestemd. Ze heeft er ook niets aan gedaan om de rol van de Eerste Kamer nadrukkelijk voor het voetlicht te brengen, terwijl de PVV-fractie heeft gezegd: wacht daarmee, totdat de rechter een uitspraak heeft gedaan en verklaar de wet controversieel. De SP is alleen maar door het hoepeltje gesprongen van het kabinet. Hoe kunt u dat rijmen met de houding die u zelf vraagt aan te nemen om de rol van de Eerste Kamer serieus te nemen?
De voorzitter:
De heer Janssen.
De heer Van Hattem (PVV):
Door alleen maar door het hoepeltje te springen?
De voorzitter:
De heer Janssen, een kort antwoord graag.
De heer Janssen (SP):
Ik laat thuis niet eens mijn hond door een hoepeltje springen, laat staan dat ik zelf door een hoepeltje spring.
Als u goed geluisterd heeft, dan weet u dat ik vorige week vrijdag vijftien minuten lang heb aangegeven waarom ik vind dat de rol van de Eerste Kamer onvoldoende door het kabinet onderkend wordt en dat er iets moet gebeuren. Ik heb in mijn stemverklaring echter ook verwezen naar de vraag van al die mensen die in de zorg en in de verzorgingshuizen werken. Zij zeggen: zolang het niet 100% zeker is dat het niet werkt, al werkt het maar voor de helft; zorg dat ons iets in handen wordt gegeven wat ons helpt. Voor die mensen hebben wij ingestemd. Wij hebben daarbij gezegd dat we ook op korte termijn duidelijkheid willen over de werking van de avondklok. Dat heb ik vandaag nog een keer herhaald.
De voorzitter:
De heer Van Hattem, tot slot.
De heer Van Hattem (PVV):
Heel kort. De werking is niet eens de helft. Het is helemaal niet bewezen of de avondklok effect heeft. Ik kan alleen maar vaststellen dat als het kabinet aan de SP vraagt om door een hoepeltje te springen, de SP alleen maar vraagt: hoe hoog?
De voorzitter:
Dank u wel.
De heer Janssen (SP):
De heer Van Hattem van de PVV legt mij woorden in de mond. Wij springen niet door hoepeltjes. Dat hebben we nooit gedaan en dat doen we ook nu niet. Wij maken een gedegen afweging. U moet echt beter opletten bij onze bijdragen en onze stemverklaringen.
De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is aan mevrouw De Bruijn-Wezeman namens de fractie van de VVD.