Rappelabele toezeggingen minister voor Rechtsbescherming (Rappel maart 2023)



Dit is het rappel tot 02-01-23.

 




Toezegging Evaluatie wetsvoorstel over vijf jaar (32.044) (T01696)

De minister van Veiligheid & Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Quik-Schuijt en Strik, toe het wetsvoorstel over vijf jaar te evalueren.


Kerngegevens

Nummer T01696
Status voldaan
Datum toezegging 26 maart 2013
Deadline 1 januari 2023
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Kamerleden mr. A.C. Quik-Schuijt (SP)
mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
Wet herziening ten nadele
Kamerstukken Wet herziening ten nadele (32.044)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 22 - blz. 32

Mevrouw Quik-Schuijt (SP): Ik zou een evaluatie op termijn heel erg op prijs stellen. Dan kan worden bekeken hoe daarmee wordt omgegaan. Misschien wil de minister daar ook nog iets over zeggen.

Mevrouw Strik (GroenLinks): Mevrouw Quik vroeg om een evaluatie. Dit punt is eerder aan de orde geweest. De minister zei toen dat er bij een evaluatie na drie jaar misschien helemaal geen zaak is om te evalueren. Zojuist sprak de minister echter over een tiental zaken dat wellicht in aanmerking komt.

Handelingen I 2012-2013, nr. 22 - blz. 34

Minister Opstelten: Laat ik duidelijk zijn over de evaluatie. Het lijkt mij relevant om die te doen over een periode van vijf jaar. Dit soort wetsvoorstellen kun je niet in een kortere periode evalueren, want dan gaan wij wellicht één zaak met elkaar behandelen. Dat moeten wij niet doen. Daarbij kunnen ook de in dit debat naar voren gekomen punten die ik niet deel aan de orde komen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Jaarlijks informeren inzake het aantal afgegeven vergunningen, het aantal spelers, de ontwikkeling van de markt en reclame (33.996) (T02765)

De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Dercksen (PVV), toe de Kamer jaarlijks te informeren inzake het aantallen spelers, het aantallen afgegeven vergunningen, de ontwikkeling van de markt en het effect van reclame.


Kerngegevens

Nummer T02765
Status voldaan
Datum toezegging 5 februari 2019
Deadline 1 januari 2023
Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Kamerleden R.G.J. Dercksen (PVV)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen kansspelautoriteit
kansspelen
onlinegokken
Kamerstukken Organiseren van kansspelen op afstand (33.996)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr. 17 item 8 - blz. 7

De heer Dercksen (PVV):

Ik heb wel oog voor wat de minister zegt als hij betoogt dat we moeten laten zien dat we nieuwe, legale aanbieders hebben. Aan de andere kant begrijp ik de zorgen wel van de collega's Strik, Van Dijk en Gerkens, dat reclame uiteindelijk in andere landen tot problemen blijkt te leiden. Gaan we ook een keer evalueren? Ik zou wel willen voorstellen om daar heel nadrukkelijk naar te kijken. Is er niet misschien ook een moment op kortere termijn denkbaar? Dan kunnen we zeggen: we hebben nu een gesettelde markt en we moeten eens kijken hoe we nu verder met reclamemaken omgaan.

Minister Dekker:

Wij hebben gezegd dat we deze wet na drie jaar gaan evalueren. Het lijkt mij inderdaad onverstandig om het straks helemaal vrij te laten en dan pas voor het eerst na drie jaar de peilstok erin te steken. Als het gaat om het aantal vergunningen dat wordt afgegeven, het aantal spelers, vind ik dat die monitoring veel strakker zou kunnen zijn. Ik kan me voorstellen dat ik de beide Kamers jaarlijks informeer over de stappen die daarin worden gezet. Ik denk dat we nu een goede balans in het wetsvoorstel hebben gevonden, maar de knoppen waar je ook nog aan kunt draaien om te finetunen gedurende het hele proces, zitten er ook in. Als je nog iets extra's zou willen doen op reclame, dan kan dat ook na verloop van tijd. Als we zien dat de afdrachten aan goede doelen zich toch iets anders ontwikkelen dan wij verwachten, zit er een knopje in om daar een extra opslag in te doen. Veel van die dingen zijn uitgewerkt in lagere regelgeving. Dat kan dus ook sneller ingevoerd dan pas nadat ik terug zou moeten komen naar u om de wet aan te passen.

De heer Dercksen (PVV):

Mag ik dat interpreteren als een toezegging dat we op een jaarlijkse basis kijken hoe die rol van de reclame hier onderdeel is van de problematiek?

Minister Dekker:

Ik zou het eigenlijk breder willen trekken. Ik zou niet alleen maar naar reclame willen kijken, maar ook breder naar aantallen spelers, aantallen afgegeven vergunningen en de ontwikkeling van de markt.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Capaciteiten Kansspelautoriteit meenemen in wetsevaluatie (33.996) (T02769)

De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik (GroenLinks), toe de capaciteiten van de Kansspelautoriteit mee te nemen bij de evaluatie zoals voorzien binnen drie jaren en de jaarlijkse evaluatie na inwerkingtreding van de Wet.


Kerngegevens

Nummer T02769
Status openstaand
Datum toezegging 12 februari 2019
Deadline 1 januari 2025
Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen kansspelautoriteit
kansspelbelastingen
kansspelen
onlinegokken
Kamerstukken Organiseren van kansspelen op afstand (33.996)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr. 18 item 7 - blz. 11

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Een van de vragen die ik vorige week ook heb gesteld, is bijvoorbeeld of de grote spelers, de vergunninghouders, ook wel echt worden aangepakt als zij zich niet aan de regels houden. De minister heeft gezegd: zeker, dat gaan we doen. Als het wetsvoorstel wordt aangenomen, zullen we daar goed op monitoren en dit zal ook bij de evaluatie duidelijk moeten worden. De vraag is ook of er echt voldoende capaciteit is. Tot nu toe hebben we natuurlijk heel weinig capaciteit gehad. Is het dan goed vergelijkbaar? Is het nu niet handhaafbaar en straks wel omdat je er dan misschien ook meer capaciteit tegenaan gooit? Hebben we ook de garantie dat het voldoende zal zijn?

Handelingen I 2018-2019, nr. 18 item 7 - blz. 21

Minister Dekker:

Ook was er de vraag van mevrouw Strik over de capaciteit bij Ksa. Is er sprake van voldoende capaciteit? Het antwoord daarop is: ja. Dat geldt niet alleen maar voor de capaciteit in mankracht, maar ook in technische toepassingen die daar inmiddels worden ontwikkeld om straks op de nieuwe vorm beter toezicht te kunnen houden. Dat zal ook op een minder arbeidsintensieve manier gebeuren, bijvoorbeeld met big data en het gebruik van controledatabanken bij de aanbieders. Maar een belangrijk element in dit wetsvoorstel is dat vergunde aanbieders een afdracht gaan doen aan de Ksa, om daar ook voor formatie-uitbreiding te zorgen. Uiteraard is dit ook weer iets wat we straks jaarlijks, en uiteindelijk na drie jaar bij de evaluatie meenemen. Dan zullen we bekijken: was het genoeg? Is het genoeg?


Brondocumenten


Historie







Toezegging De uitkomst van het overleg met de minister van BZK inzake ketensamenwerking en nazorg delen met de Eerste Kamer (35.122) (T03095)

De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bikker, toe dat hij de uitkomst van het overleg met de minister van BZK in het kader van ketensamenwerking en nazorg, en dan met name de problematiek van het gebrek aan geschikte woonruimte, zal delen met de Eerste Kamer.


Kerngegevens

Nummer T03095
Status deels voldaan
Datum toezegging 16 juni 2020
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Kamerleden Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen ex-gedetineerden
ketensamenwerking
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
nazorg
Kamerstukken Wet straffen en beschermen (35.122)


Opmerking

Zie ook het nader memorie van antwoord, p. 11-12.

Uit de stukken

Handelingen I 2019-2020, nr. 32, item 2, blz. 18-19

De heer Rietkerk (CDA):

Kan de minister bij die voortgangsrapportage juist op dit element ingaan, dus de financiering van de keten, niet alleen omdat de programma's toch anders zijn. Dus de Dienst Justitiële Inrichtingen en de reclassering, maar ook gemeenten en woningbouwcorporaties, omdat die ook in een bepaalde financiële situatie zitten, anders dan toen het bestuursakkoord werd ondertekend. En kan de minister ook in het voortgangsbericht op de inverdieneffecten ingaan?

Minister Dekker:

Dat zal ik doen. Ik zal kijken tot op welk niveau. Er zitten heel veel raakvlakken, de wereld is inderdaad veranderd en ik ken de ingewikkelde financiële situatie van gemeenten. Daar staat natuurlijk wel tegenover dat we ook als kabinet extra hebben geïnvesteerd in schuldenproblematiek en dat we onlangs nog extra hebben geïnvesteerd in huisvesting, juist ook voor kwetsbare groepen, voor dak- en thuislozen. In principe ben je dat als je uit de gevangenis komt en je geen dak boven je hoofd hebt. Dus ik zal daarop ingaan, maar dan trek ik het even breder naar wat we, ook los van justitie, op verschillende terreinen doen, waar we juist een impuls hebben gegeven op dit soort zaken.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Dank aan de minister voor zijn uitleg ten aanzien van het bestuurlijk akkoord. De minister had schriftelijk al de toezegging gedaan om in overleg te treden met de minister van Binnenlandse Zaken en Wonen. Ik had de minister ook gevraagd om de uitkomst van dat overleg ook met deze Kamer te delen. Dat zou ik op prijs stellen omdat dat juist heel erg raakt aan wat de heer Rietkerk net zei en wat ik met hem deel.

Minister Dekker:

Dat zal ik doen. Voor een deel is dat de minister van BZK, maar ook de staatssecretaris van VWS, die natuurlijk vanuit de kwetsbare groepen betrokken is.

(…)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Uitbreiding spreekgerechtigden (35.349) (T03282)

De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden de Boer (GroenLinks) en Recourt (PvdA), toe aan de slag te gaan met het uitbreiden van de limitatieve lijst betreffende de spreekgerechtigden. Deze woordvoerders bepleitten dat ook mensen uit de nauwe omgeving van het slachtoffer spreekrecht krijgen, zonder familieband.


Kerngegevens

Nummer T03282
Status voldaan
Datum toezegging 13 april 2021
Deadline 1 januari 2023
Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Kamerleden Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks)
mr. J. Recourt (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen slachtofferrechten
spreekgerechtigden
uitbreiding
Kamerstukken Wet uitbreiding slachtofferrechten (35.349)


Uit de stukken

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 1

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

(…)

‘Voorzitter. Na deze inleiding loop ik de verschillende onderdelen van de wet langs. De uitbreiding van spreekgerechtigden met pleeg- en stiefouders en andere gezinsleden zonder bloedband – zo vat ik het maar even samen – kan door mijn fractie worden onderschreven. Wij vragen ons wel af of de almaar uitdijende limitatieve opsomming in de wet de meest wenselijke vormgeving van het spreekrecht voor nabestaanden is. Het gegeven dat de lijst limitatief is, maakt dat rechters zich niet vrij voelen anderen dan de genoemden het spreekrecht te geven, ook niet als er overduidelijks sprake is van een nauwe, persoonlijke band. Heeft de regering overwogen om in plaats van een limitatieve opsomming een inhoudelijk criterium, zoals die nauwe persoonlijke band, te hanteren in combinatie met de mogelijkheid voor de rechtbank om het aantal spreekgerechtigden te limiteren?’

(…)

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 11

De heer Recourt (PvdA):

(…)

‘Het toevoegen van de stiefbroers en -zussen aan de lijst van spreekgerechtigden is naar de mening van mijn fractie een begrijpelijke aanvulling op de limitatieve lijst van spreekgerechtigden. Is het echter niet tijd om het spreekrecht echt volwassen te laten worden? Collega De Boer noemde het ook al. Zou niet iedereen met een relevante band met het slachtoffer spreekrecht moeten toekomen als dit past binnen de orde van de zitting? Is het nu niet voor de hand liggend dat je kijkt naar de feitelijke relatie van de nabestaanden tot het slachtoffer, in plaats van de formele status van die relatie? Een stiefbroer kan een leven hebben geleid dat volledig losstond van het slachtoffer, daar waar een goeie vriend of vriendin zeer nabij kan zijn geweest. Waarom blijft de regering vasthouden aan dergelijke formele criteria die dan weer op basis van incidenten uit de praktijk moeten worden aangepast, in plaats van het bijvoorbeeld over te laten aan de naasten van het slachtoffer, waarbij de rechter beperkingen kan stellen in het kader van de orde van de zitting.’

(…)

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 31

Minister Dekker:

(…)

‘Voorzitter. Dan waren er wat vragen over de uitbreiding van de kring. Ik geloof dat er veel steun is voor de uitbreiding naar stief-familieleden. Dat is fijn om te horen. Er was wel een wat fundamentere vraag van GroenLinks en de Partij van de Arbeid. Zou je niet in plaats van werken met een limitatieve lijst moeten nadenken over een wat algemener begrip dat uitgaat van een nauwe betrekking tot het slachtoffer? Ik vind dat op zich een interessante gedachte, maar dat vraagt natuurlijk wel weer om een extra inschatting en toets van de rechter. Het is ook de vraag in hoeverre de rechter daarmee wel goed uit de voeten kan. Ik kan me goed voorstellen dat dit wordt bezien in het kader van een nieuw Wetboek van Strafvordering of dat binnen de grenzen van de Europese regelgeving, want die geeft ook dwingend een aantal verplichtingen mee, zou kunnen worden toegewerkt naar een overkoepelend materieel criterium. Ik zeg u toe dat ik daarmee aan de slag zal gaan.’

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 31

De voorzitter:

‘Mevrouw de Boer.’

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 31

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

‘De toezegging is welkom.’


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informatievoorziening zittingen met spreekrecht (35.349) (T03283)

De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid De Boer (GroenLinks), toe ervoor te zorgen dat slachtoffers en nabestaanden op de hoogte zijn van zittingen met spreekrecht.


Kerngegevens

Nummer T03283
Status deels voldaan
Datum toezegging 13 april 2021
Deadline 1 januari 2025
Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Kamerleden Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen informatievoorziening
slachtofferrechten
spreekrecht
Kamerstukken Wet uitbreiding slachtofferrechten (35.349)


Uit de stukken

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 33

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

(…)

‘Ik vroeg mij het volgende af over dit probleem dat in de praktijk bestaat. Wanneer een verdachte in hoger beroep gaat bij een door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf met voorwaarden, dan is het ressortsparket in de lead over de zaak, terwijl het arrondissementsparket weet van een verzoek wijziging TUL. In de praktijk loopt die informatievoorziening dus mis. Ik begrijp van de minister dat het niet nodig is om die informatievoorziening apart in de wet op te nemen, maar misschien kan hij wel toezeggen dat hij er zorg voor draagt dat goed wordt bekeken hoe die processen gaan lopen, zodat de slachtoffers en nabestaanden ook op de hoogte zijn van die verzoeken en die TUL-zittingen. Dat gaat nu dus mis.’

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 33

Minister Dekker:

‘Dat zeg ik toe, want anders gaat dit natuurlijk niet werken. Als je een recht hebt, maar je weet niet dat er een zitting is waarop je dit kunt uitoefenen, dan hebben we natuurlijk met z’n allen een mooie wet verzonnen die in de praktijk niet zo vreselijk veel doet. Dat zeg ik dus toe.’


Brondocumenten


Historie







Toezegging Pilots afleidingsstelsel gezagssituatie (34.605) (T03377)

De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Recourt (PvdA), toe om door middel van pilots van zes maanden te bezien hoe het afleidingsstelsel van de gezagssituatie in de praktijk werkt. Hij zal de Kamer over deze uitkomsten informeren.


Kerngegevens

Nummer T03377
Status voldaan
Datum toezegging 15 maart 2022
Deadline 1 januari 2024
Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Kamerleden mr. J. Recourt (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen gezag door erkenning
pilots
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Van Ginneken en Van Wijngaarden over het van rechtswege ontstaan van gezamenlijk gezag door erkenning (34.605)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 21, item 11 - blz. 2

De heer Recourt (PvdA):

(…)

Aan de minister heb ik ook een vraag over het gezagsregister. Dit register wordt bijvoorbeeld geraadpleegd door artsen en therapeuten om te zien wie toestemming moet geven voor medische behandelingen. Ook wordt het geraadpleegd door de Koninklijke Marechaussee bij een alleenreizende ouder met kind. Het gezagsregister moet snel en duidelijk uitsluitsel geven over de vraag wie met het gezag over een kind is of zijn belast. Het raadplegen van het gezagsregister is heel eenvoudig, maar het trekken van een conclusie daaruit over het gezag is geen sinecure. Dit is ook onder de huidige wet al het geval. In het register wordt namelijk niet het gezag zoals dat van rechtswege geldt genoteerd, maar alleen gezagsbeslissingen. Zijn de ouders gehuwd en is er geen aantekening in het gezagsregister, dan is er gezamenlijk gezag. Zijn de ouders ongehuwd en is er geen aantekening, dan is er juist geen gezamenlijk gezag. Waar nu al kennis van het familierecht nodig is om het gezagsregister te kunnen lezen, wordt dat straks nog ingewikkelder. Bij een kind dat is geboren uit ongehuwde ouders voor de datum van inwerkingtreding van de wet betekent het ontbreken van een aantekening dat moeder alleen het gezag heeft. Maar is het kind geboren na inwerkingtreding, dan betekent geen aantekening juist wel gezamenlijk gezag. Tenminste, meestal, want het is weer anders als de moeder bijvoorbeeld minderjarig was. Dan is er juist weer geen gezamenlijk gezag, tenzij zij beschikte over een meerderjarigheidsverklaring, want dan is juist weer wel sprake van gezamenlijk gezag.

Dit is een juridische puzzel die voor de meeste artsen en therapeuten niet te doorgronden zal zijn, en ik zou zeggen voor de meeste juristen ook niet meer. Denk bijvoorbeeld aan de kindertherapeut die wil weten of ze met een noodzakelijke behandeling van een kind mag instemmen als de vader er niet mee instemt. Je kunt je ook afvragen of de marechaussee hiermee uit de voeten kan. Hier moet echt een oplossing voor worden gevonden. Graag vernemen wij van de minister of hij dit probleem onderkent en hoe hij ervoor gaat zorgen dat raadpleging van het gezagsregister daadwerkelijk snel duidelijkheid geeft over de vraag wie het gezag over een kind heeft. Ik zeg er nu alvast bij dat dit ook in een latere brief mag, maar dan wel graag binnen een gegeven termijn.

Handelingen I 2021-2022, nr. 21, item 11 - blz. 21

Minister Weerwind:

Meneer de voorzitter. Met de heer Recourt onderken en onderschrijf ik het belang van het goed kunnen afleiden van de gezagssituatie. Ik ben dan ook gestart met een project verbeteren ontsluiten gezagsinformatie. Daarin wordt verkend hoe het afleiden van het gezag kan worden verbeterd. We hebben op dit moment ook een paar pilots lopen. Als uw Kamer een positief besluit neemt over dit wetsvoorstel, zijn we voornemens die uit te gaan voeren. En anders ga ik dat bij zorg en veiligheid meten. Dan ga ik kijken hoe dat systeem van dat afleidingsstelsel in de praktijk werkt en of het functioneert. Dan ga ik niet vijf jaar wachten. Dan wil ik na een periode van zes maanden — want zolang wil ik de pilot laten lopen — weten of het werkt en of het functioneert, ja of nee, of dat er aanpassingen benodigd zijn. Dat is een kort tijdsbestek, maar ik verwacht dat ik dan genoeg praktijkinformatie heb opgedaan. Mijn verzoek is dus: geef mij de ruimte om die praktijktoets te kunnen verrichten.

De heer Recourt:

Goed om te horen dat dit al onder de aandacht is en dat die pilot gaat lopen. Kan de minister ons informeren over de afloop van de pilot, met name over zijn conclusie?

Minister Weerwind:

Uiteraard zal ik dat doen, met graagte.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Brief rechtsbijstand (34.605) (T03378)

De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Dittrich (D66), toe om voor het zomerreces een brief te sturen waarin wordt uitgelegd hoe het probleem omtrent de onevenwichtigheid in de positie van ouders bij rechtsbijstand wordt aangepakt vanuit de praktijk.


Kerngegevens

Nummer T03378
Status voldaan
Datum toezegging 15 maart 2022
Deadline 1 januari 2024
Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Kamerleden mr. B.O. Dittrich (D66)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen gezag door erkenning
rechtsbijstand
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Van Ginneken en Van Wijngaarden over het van rechtswege ontstaan van gezamenlijk gezag door erkenning (34.605)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 21, item 11 - blz. 3

De heer Dittrich (D66):

Dan een hartenkreet van mijn fractie over de rechtsbijstand. In de afgelopen decennia, mag ik wel zeggen, hebben we gezien dat er steeds verder bezuinigd is op de sociale advocatuur. De vorige minister voor Rechtsbescherming had zelfs aangekondigd dat er bijvoorbeeld bij echtscheidingen en familiezaken niet méér, maar minder financiële ruimte voor de sociale advocatuur geboden zou worden. Mijn vraag aan de minister is: kan hij ons toezeggen dat er weer meer ruimte komt voor de sociale advocatuur in familierechtelijke zaken?

(…)

Handelingen I 2021-2022, nr. 21, item 11 - blz. 22

Minister Weerwind:

(…)

De laatste vraag is mij gesteld door senator Dittrich en ging over de onevenwichtigheid in de positie van ouders bij rechtsbijstand. U raakt een thematiek aan die veel breder ligt dan alleen dit onderwerp en de “equality of arms”-discussie, zou ik bijna stellen. De rechtspraak, de advocatuur en het ministerie waar ik actief mag zijn, zetten zich via het programma Scheiden zonder schade in voor het voorkomen van vechtscheidingen en onnodige procedures. Hoe doen we dat? Door vroegtijdige hulpverlening voordat ligt dan alleen dit onderwerp en de "equality of arms"-discussie, zou ik bijna stellen. De rechtspraak, de advocatuur en het ministerie waar ik actief mag zijn, zetten zich via het programma Scheiden zonder schade in voor het voorkomen van vechtscheidingen en onnodige procedures. Hoe doen we dat? Door vroegtijdige hulpverlening voordat conflicten uit de hand lopen. Natuurlijk komen rechtzoekenden alleen op grond van inkomens- en vermogenseisen in aanmerking voor gesubsidieerde rechtsbijstand. Dat is u bekend; de Wet op de rechtsbijstand speelt hier een rol in. Ik kan niet ontkennen dat er ongelijkheid kan ontstaan. Dat is een brede discussie die mijn aandacht heeft, om puur te kijken: hoe ga ik daarmee om? Daar heb ik nu niet een volmondig antwoord op.

De heer Dittrich (D66):

Ik dank de minister voor zijn antwoord. Mijn enige vraag is dan: wat is het perspectief? Kunnen de Eerste en Tweede Kamer een brief of een appreciatie van de minister verwachten van hoe we dit probleem vanuit de praktijk gaan oplossen?

Minister Weerwind:

Ik heb het probleem al breder getrokken. Het is voor mij een punt van aandacht. Hoe ik hiermee om moet gaan, is voor mij ook een zorg. Ik zou graag de Eerste Kamer, en natuurlijk ook de Tweede Kamer, hierin meenemen. Dus u kunt op termijn zeker een brief van mij verwachten over waar mijn gedachten naar uitgaan, om juist de toegang tot het recht voor iedereen breder te laten zijn.

De heer Dittrich (D66):

Dat is een heel mooi antwoord van de minister. Heeft u enige tijdsindicatie? Het hangt natuurlijk niet op een maand. Kunnen we dat voor de zomer of dit kalenderjaar verwachten?

Minister Weerwind:

Meneer Dittrich geeft mij heel veel ruimte, maar ik ga mijn uiterste best doen om voor het zomerreces een indicatie te geven van hoe ik hiernaar kijk.

De heer Dittrich (D66):

Dank u wel.

(…)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Reparatiewetgeving motie-Meijer (35.734) (T03391)

De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een motie van het lid Meijer (VVD), toe om voor de zomer met reparatiewetgeving te komen om de termijn van de omkering van bewijslast voor levende dieren aan te passen van 12 naar 6 maanden indien motie-Meijer wordt aangenomen.


Kerngegevens

Nummer T03391
Status voldaan
Datum toezegging 12 april 2022
Deadline 1 juli 2022
Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Kamerleden drs. H.J. Meijer (VVD)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen bewijslast
levende dieren
reparatiewetsvoorstel
Kamerstukken Implementatiewet richtlijnen verkoop goederen en levering digitale inhoud (35.734)


Opmerking

Motie-Meijer is op 19 april 2022 aangenomen

Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 25, item 3 - blz. 10-11

De heer Meijer (VVD):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de zorgvuldige beantwoording van de vragen en elementen die aan de orde zijn gekomen in de eerste termijn. Vanzelfsprekend heb ik begrip voor het feit dat hij te maken heeft met een stemmingsuitslag in de Tweede Kamer en dat hij vanuit dat oogpunt naar het wetsontwerp kijkt. Ik heb daar een iets andere invalshoek bij gekozen; dat zijn ook de verschillende rollen.

Ik heb in de pauze even zitten kijken naar de richtlijnen. Ik ben blij dat de minister wat duidelijkheid heeft gegeven over de richtlijnen drie en vier en wat specifieker is ingegaan op de situatie in Duitsland en in mindere mate in Denemarken. Ik denk dat harmonisatie een heel belangrijk punt is, maar ik denk dat je daarbij niet moet kijken of je alle 27 landen hebt, want in het ene land is het belang van de hippische sector bijvoorbeeld veel groter dan in het andere. Duitsland en Nederland zijn daarin nu eenmaal de grootste spelers, dus het is voor Nederland buitengewoon relevant voor het level playing field dat de voorwaarden vergelijkbaar zijn met Duitsland. Dat is ons afwegingskader, waarbij wij ervan overtuigd zijn dat handelaren en fokkers dierenwelzijn echt vooraan hebben staan.

Omdat ik mijn verhaal nogal gebaseerd had op veronderstelde politieke opvattingen en meerderheden, heb ik toch een motie geconcipieerd waarin ik om een uitspraak van de

Kamer vraag over het element in het amendement-Ellian. Misschien kunt u de als-danvraag beantwoorden hoe u ermee omgaat als die motie wordt aangenomen. Ik heb specifiek niet om een novelle gevraagd of om een reparatiewet of wat dan ook. Misschien kunt u zelf het beste kijken hoe u zo'n uitspraak van de Kamer om toch iets te doen met het amendement-Ellian verwerkt, ook kijkend naar het feit dat deze richtlijnen inmiddels wel voorbij hun termijn zijn waarop ze moeten worden vastgesteld. Ik hoor graag van u hoe zich dat tot elkaar verhoudt, zodat wij dat in onze afweging mee kunnen nemen bij de besluitvorming volgende week.

Ik begrijp dat ik de motie zelf voorlees.

De voorzitter:

Door de leden Meijer, Atsma en Van Dijk wordt de volgende motie voorgesteld:

Motie

De Kamer, gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering heeft besloten geen gebruik te maken van de mogelijkheid die de Richtlijn verkoop goederen biedt om de verkoop van levende dieren uit te sluiten van het toepassingsbereik van de richtlijn;

constaterende dat in de Tweede Kamer een amendement is ingediend (Ellian, nr. 10) waarin wordt voorgesteld voor levende dieren de huidige termijn van zes maanden waarvoor het bewijsvermoeden geldt, te handhaven; constaterende dat tijdens het debat bleek dat de meerderheid van de Tweede Kamer dit amendement zou steunen;

overwegende dat de huidige wettelijke regeling een goede balans oplevert tussen de belangen van (consumenten)kopers en verkopers van levende dieren;

overwegende dat binnen de huidige wettelijke regeling er voldoende prikkel is voor professionele fokkers om voorzorgsmaatregelen te nemen om ziekten en gebreken bij dieren te voorkomen;

overwegende dat de regering internationaal zo veel mogelijk een gelijk speelveld wil nastreven en dat verschillende relevante landen gebruikmaken van de mogelijkheid die de richtlijn biedt om de verkoop van levende dieren uit te sluiten van het toepassingsbereik van de richtlijn;

verzoekt de regering om het wetsontwerp 35734, Implementatiewet richtlijnen verkoop goederen en levering digitale inhoud aan te passen in de lijn van het amendement-Ellian,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt letter E (35734).

(…)

Handelingen I 2021-2022, nr. 25, item 3 - blz. 16

Minister Weerwind:

(…)

Meneer de voorzitter. Dan mijn appreciatie van de motie. De motie roept op om de wet zo te wijzigen dat de termijn van de omkering van de bewijslast voor levende dieren zes maanden wordt in plaats van twaalf. Zo lees ik de motie. Ik heb u net al mijn inhoudelijke argumenten namens het kabinet gegeven. Ik zal niet in herhaling vervallen. Dat is de reden waarom ik het standpunt inneem om de motie te ontraden, maar u gaat daarover. Maar mag ik de motie zo lezen dat uw Kamer, ook de indieners van de motie, bereid is om nu al over het wetsvoorstel te stemmen en toestaat dat het voorstel direct in werking treedt? Waarom het wetsvoorstel in werking laten treden? Enerzijds vanwege dat algemene consumentenbescherming. Dat is het allerbelangrijkste. Dat is de kern van het stuk. U haalt de levende dieren eruit. Maar ook vanwege de EU-procedure, de infractieprocedure, waarin Nederland maanden achterloopt, met alle mogelijke financiële risico's van dien. Ik noem dat argument toch. Stel dat deze motie wordt aangenomen door uw Kamer, dan mag u van mij verwachten dat ik de meerderheid van uw Kamer goed hoor. Dan zal ik direct een aparte aanpassingswet gaan voorbereiden om de termijn van de omkering van de bewijslast voor levende dieren van twaalf naar zes maanden te brengen. U heeft net gehoord waarom ik eraan hecht om de wet op een zo kort mogelijke termijn in werking te laten treden.

Laat ik duidelijk zijn: als uw Kamer zich bij meerderheid voor deze motie uitspreekt, dan is het mijn inzet om nog voor de zomer met een voorstel te komen tot aanpassing van de wet, om de termijn aan te passen. Ik zal dan, indien nodig, een spoedadvies aan de Raad van State voorleggen en de Raad van State vragen om het te wegen en om te kijken of we op de juiste weg zijn.

(…)

Handelingen 2021-2022, nr. 25, item 3 - blz. 17

De heer Meijer (VVD):

(…)

Voorzitter. Ik wil deze derde termijn gebruiken om een gewijzigde motie in te dienen, gehoord de gevoelens in de Kamer. Ik heb de derde constatering in de motie geschrapt en ik heb van de gelegenheid gebruikgemaakt om het nummer van het wetsontwerp in het verzoek te corrigeren, want dat was verkeerd.

Nu ik toch het woord heb in de derde termijn, dank ik de minister voor zijn handreiking. Consumentenbescherming en ingebrekestelling zullen wij ook serieus meewegen. Ik moet nog wel even op mij laten inwerken wat de handreiking precies is. Bovendien wil ik daarover nog met een aantal fracties overleggen. Dus ik wacht even de stemming van volgende week af, waarbij ik u in ieder geval wil verzoeken om de motie eerder in stemming te brengen dan het wetsontwerp.

De voorzitter:

Wilt u de gewijzigde motie zelf voorlezen, alstublieft?

De heer Meijer (VVD):

Weer in z'n geheel?

De voorzitter:

Ja, in z'n geheel.

De heer Meijer (VVD):

Oké.

De voorzitter:

De motie-Meijer c.s. (35734, letter E) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering heeft besloten geen gebruik te maken van de mogelijkheid die de Richtlijn verkoop goederen biedt om de verkoop van levende dieren uit te sluiten van het toepassingsbereik van de richtlijn;

constaterende dat in de Tweede Kamer een amendement is ingediend (Ellian, nr. 10) waarin wordt voorgesteld voor levende dieren de huidige termijn van zes maanden waarvoor het bewijsvermoeden geldt, te handhaven;

overwegende dat de huidige wettelijke regeling een goede balans oplevert tussen de belangen van (consumenten)kopers en verkopers van levende dieren;

overwegende dat binnen de huidige wettelijke regeling er voldoende prikkel is voor professionele fokkers om voorzorgsmaatregelen te nemen om ziekten en gebreken bij dieren te voorkomen;

overwegende dat de regering internationaal zo veel mogelijk een gelijk speelveld wil nastreven en dat verschillende relevante landen gebruikmaken van de mogelijkheid die de richtlijn biedt om de verkoop van levende dieren uit te sluiten van het toepassingsbereik van de richtlijn;

verzoekt de regering om het wetsontwerp 35734, Implementatiewet richtlijnen verkoop goederen en levering digitale inhoud aan te passen in de lijn van het amendement-Ellian,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt letter F, was letter E (35734).

De motie komt in de plaats van de motie 35734, letter E, die daarmee geen deel meer uitmaakt van de beraadslaging.

(…)

Handelingen I 2021-2022, nr. 25, item 3 - blz. 19

Minister Weerwind:

(…)

Dan verwacht u nog van mij een appreciatie over de gewijzigde motie die op tafel ligt?

De voorzitter:

Het is aan u om die wel of niet te geven, minister.

Minister Weerwind:

Inhoudelijk heb ik duidelijk aangegeven dat ik haar als zodanig ontraad. Ik moet consequent blijven en ik wíl ook consequent blijven. Tegelijkertijd heb ik, als dagelijkse bestuurder, een motie die door uw Kamer wordt aangenomen te omarmen en uit te voeren. Dat zal ik dan ook als zodanig doen. Daarin kies ik nadrukkelijk de weg van aanpassen via een wetsvoorstel. Ik zal dat zo spoedig mogelijk doen. Dat betekent dat ik een spoedaanvraag zal doen bij de Raad van State. Als die motie is aangenomen, zal ik zo spoedig mogelijk komen met een voorstel richting de Tweede Kamer, de Raad van State én in de richting van uw Eerste Kamer.

(…)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Inperking gokreclames (35.788) (T03435)

De minister van Algemene Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Koffeman (PvdD), toe dat zodra de Tweede Kamer door de minister voor Rechtsbescherming of de staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst geïnformeerd wordt over de inperking van gokreclames of over ontwikkelingen omtrent de gokbelasting ook de Eerste Kamer hierover schriftelijk geïnformeerd wordt.


Kerngegevens

Nummer T03435
Status voldaan
Datum toezegging 15 februari 2022
Deadline 1 januari 2023
Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Minister van Financiën
Kamerleden drs. N.K. Koffeman (PvdD)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen gokken
kansspelbelastingen
kansspelen
reclames
Kamerstukken Kabinetsformatie 2021 (35.788)


Uit de stukken

Handelingen I 2021/22, nr. 17, item 7 - blz. 13-14

De heer Koffeman (PvdD):

Voorzitter. We gokken het erop. Dat lijkt de gedachte van het regeerakkoord. In de maand van het regeerakkoord werden 11.237 gokreclames uitgezonden op de tv, zoals Don Ceder van de ChristenUnie turfde. Dat aantal zal bij ongewijzigd beleid vanaf 1 april nog fors toenemen.

[…]

Voorzitter. Het kabinet gokt met het kostbaarste wat wij hebben en laat bovendien kwetsbare groepen in de verleiding komen om gokverslaafd te raken. Dat laatste moet makkelijk op te lossen zijn, zoals ook in de Tweede Kamer bij herhaling heeft gevraagd. Kan de minister-president toezeggen de gokreclames drastisch in te perken voor 1 april? En is de minister-president bereid om niet langer te gokken met ons klimaat, onze natuur en ons milieu? Graag een reactie. Dank u wel.

Handelingen I 2021/22, nr. 17, item 7 - blz. 58-59

Minister Rutte:

Dan de gokreclames. Daarover heeft de eerdergenoemde Franc Weerwind, minister voor Rechtsbescherming, ook in de andere Kamer gesproken. Het kabinet onderschrijft de noodzaak tot het inperken van de reclames. Ik begrijp dat het rond de Achtuurjournaals inmiddels over niets anders meer gaat. Op korte termijn wordt de lagere regelgeving alvast aangescherpt. Daarna wordt in aanvulling daarop aan de sector gevraagd verantwoordelijkheid te nemen en tot verdere zelfregulering te komen. Dat loopt inmiddels, ook aan de hand van de motie-Van Nispen die daarover is ingediend.

De heer Koffeman (PvdD):

De minister-president zegt dat lagere regelgeving alvast wordt aangepast. Kan de minister daar wat nadere duiding aan geven? Het is natuurlijk heel goed mogelijk dat je zegt dat er per reclameblok niet meer dan één gokreclame mag worden vertoond. Het is ook heel gebruikelijk dat je in lagere regelgeving zegt dat alleen bepaalde tijdvakken geschikt zijn voor gokreclame. Is dat wat de minister-president bedoelt?

Minister Rutte:

Dat gaat wat te ver voor het debat over het coalitieakkoord. Dat heb ik echt niet paraat. Ik weet ook niet of we dat vanavond nog uit het ambtelijk apparaat kunnen krijgen. Laat ik het zo afspreken. Weerwind is daar dus mee bezig, de minister voor Rechtsbescherming. Laat ik toezeggen dat, zodra hier nieuws over is waarover hij de Tweede Kamer bericht, er onmiddellijk ook een brief naar de Eerste Kamer gaat. Dat geldt ook voor staatssecretaris Van Rij, want hij gaat over de gokbelasting.

De heer Koffeman (PvdD):

Het is duidelijk dat de minister daarmee bezig is. Minister Weerwind heeft ook gezegd dat het vooralsnog praktisch niet haalbaar is om hier op korte termijn verandering in te brengen. Op korte termijn, namelijk per 1 april, wordt de hoeveelheid gokreclames nog veel groter. De vraag was dus of via een spoedmaatregel, bijvoorbeeld in lagere regelgeving, alvast iets gedaan kan worden om het aantal gokreclames te beperken. Het gaat inderdaad over niks anders meer.

Minister Rutte:

Ik heb echt niets aanvullends meer te melden op Franc Weerwind in de Tweede Kamer. Dit gaat ver over de grenzen van het debat over het coalitieakkoord. Daar heb ik me echt niet op voorbereid. Mag ik voorstellen dat we ervoor zorgen dat wat hij daarover aan de Tweede Kamer schrijft meteen ook in kopie naar de Eerste Kamer gaat? Zullen we het zo afspreken? Tot op zekere hoogte is dus ook staatssecretaris Van Rij daarmee bezig. Laat ik die toezegging doen. Ik weet het gewoon niet en ik weet ook niet of we dat vanavond nog uit het ambtelijk apparaat kunnen trekken.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Signalenbrief bevordering wetgevingskwaliteit (35.925 VI) (T03471)

De Minister voor Rechtsbescherming (Weerwind) zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Talsma (ChristenUnie) over aanbevelingen ter bevordering van de wetgevingskwaliteit, toe signalen uit de praktijk jaarlijks te bundelen en daarop middels een signalenbrief aan de Kamers inhoudelijk te reageren.


Kerngegevens

Nummer T03471
Status openstaand
Datum toezegging 31 mei 2022
Deadline 1 januari 2025
Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Kamerleden mr. H.J.J. Talsma (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen knelpunten
signalen
wetgeving
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2022 (35.925 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 31, item 3 – blz 28

De heer Talsma (ChristenUnie):

(…)

Is het kabinet bereid werk te maken van de aanbeveling om ook periodiek — het kwam al eerder aan de orde — de staat van de wetgeving onder de loep te nemen?

Meneer de voorzitter. Een andere bron voor zelfreflectie is wat we desgevraagd terugkregen van deskundigen in de voorbereidende bijeenkomsten voor dit debat over de staat van de rechtsstaat. Het zijn adviezen die mijn fractie ter harte wil nemen en die we ook willen onderstrepen door enkele hiervan hier en nu hardop te noemen.

Het eerste advies kwam al eerder aan de orde: wees zuinig met wetgeving. Volgens mij zei de voorzitter van het College van pg's er nog achteraan: en wees zuinig óp wetgeving. Wij nemen dat in ieder geval graag ter harte. Besteed aandacht aan de uitvoerbaarheid, al in de ontwerpfase van wetgeving. Hanteer de aanbevelingen ter bevordering van de wetgevingskwaliteit, zoals ze zijn aangereikt door de Raad van State. Draag bij aan respect en balans tussen de staatsmachten. Maatwerk hoeft niet de regel te zijn, maar de menselijke maat wel. Geef opvolging aan signalen die vanuit de praktijk worden afgegeven aan de wetgever, zoals bijvoorbeeld in de jaarverslagen van de Hoge Raad, de Raad van State, de Nationale ombudsman, de Raad voor de rechtspraak, het OM, de advocatuur en anderen. En niet in het minst, investeer structureel en substantieel in rechtspraak en rechtsbescherming.

Uiteraard voert het te ver om op dit alles nu dieper in te gaan. Wel vraag ik namens mijn fractie aan het kabinet of het, net als wij, werk wil maken van deze aansporing. In het bijzonder zou ik van het kabinet willen weten hoe de genoemde aanbevelingen ter bevordering van de wetgevingskwaliteit, afkomstig van de Raad van State, in de praktijk worden geïmplementeerd. Waar het gaat om de signalen vanuit de praktijk over hoofdpijn- en buikpijndossiers, uitvoeringsproblemen en onrechtvaardige effecten wil ik het kabinet vragen ons klip-en-klaar toe te zeggen deze signalen jaarlijks te bundelen en daarop in een signalenbrief aan beide Kamers inhoudelijk te reageren, zodat de discussie over mogelijke aanpassingen van wetgeving voortvarend van start kan. Natuurlijk ben ik graag bereid om daar een motie over in te dienen, maar zeker geluisterd hebbend naar het betoog van collega Backer wacht ik met veel belangstelling de reactie van het kabinet op dit punt af.

(…)

Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 30

Minister Weerwind:

Meneer de voorzitter. Het laatste belangrijke punt voor mij is de vraag om een toezegging dat signalen uit de praktijk jaarlijks gebundeld worden en dat daarop middels een signalenbrief aan de Kamers inhoudelijk door het kabinet wordt gereageerd. Dat was een vraag van senator Talsma van de ChristenUnie. Voor het zomerreces zullen de Tweede en de Eerste Kamer per brief geïnformeerd worden over de stand van zaken van de inventarisatie hardvochtige wet- en regelgeving, ter uitvoering van de motie-Ploumen/Jetten, en hoe daarmee is en verder wordt omgegaan. U hoort mij zeggen "voor het zomerreces". Ik weet dat dit tweeënhalve week van nu verwijderd is. Ik praat mijzelf in een galg met alles wat ik voor het zomerreces wil doen, maar er is mij verzekerd dat dit gaat lukken. Ik zeg liever "rond het zomerreces", want dat is politiek meer verantwoord, maar ik heb net "voor" gezegd.

Het kabinet wil voorkomen dat verbetermaatregelen over elkaar heen buitelen en dat alle signalen op één hoop worden geveegd. De onderwerpen en oorzaken van signalen verschillen in de praktijk namelijk heel sterk van elkaar. Indien signalen van onvolkomenheden niet puur uitvoerend of operationeel van aard zijn, zal bekeken worden of zij zijn terug te voeren op een knelpunt in beleid en wet- en regelgeving. Dan zal de opvolging ervan bij de context van het specifieke bijbehorende beleidsthema worden betrokken. Informatie aan het parlement daarover zal dan in de context van het specifieke beleidsthema plaatsvinden. Ik kies voor de continue dialoog hierover.

De dienstverlenende organisaties gaan werken met een zogenaamde stand van de uitvoering. Dat geeft zicht op geïdentificeerde knelpunten en maatregelen. Beide Kamers zullen hierover per brief worden geïnformeerd aan de hand van een overkoepelend document genoemd "staat van de uitvoering". Ik kan niet aangeven waar in de tijd dat komt, maar ik denk dat u het in het derde of vierde kwartaal moet verwachten. Ik herhaal het: het doel van die staat van de uitvoering is om inzicht te geven in de wijze waarop is en wordt omgegaan met signalen uit de praktijk.

Daarnaast wijs ik in dit verband ook op de vorig jaar door mijn voorganger aangekondigde staat van de wetgevingskwaliteit. Die breng ik eens per twee jaar uit. Voor die staat zal ik mede gebruikmaken van álle signalen die rechterlijke colleges hebben gegeven over de door hen geconstateerde problemen in wetgeving. Daarmee probeer ik het proces rond te maken.

(…)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Hardheidsclausule (35.925 VI) (T03472)

De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ganzevoort (GroenLinks), toe bij nieuwe wetten de vraag te stellen welk mechanisme bij die wet past (hardheidsclausule of iets anders) en dat op te nemen in de aanwijzing voor de regelgeving. Op die manier wordt het geborgd in het proces.


Kerngegevens

Nummer T03472
Status openstaand
Datum toezegging 21 juni 2022
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Kamerleden Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen nieuwe wetten
regelgeving
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2022 (35.925 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 31

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Dank voor de beantwoording van de vragen over de hardheidsclausule. Ik snap wel dat de minister zegt dat je het misschien niet altijd op die manier moet doen en dat er soms misschien andere vormen voor zijn. Maar tegelijkertijd heeft dat het risico in zich dat het bij nieuwe wetten die langskomen toch een beetje tussen wal en schip valt. Mijn vraag zou dus zijn of de minister zich in de gedachte kan vinden dat bij wetten in ieder geval de vraag gesteld moet worden welk mechanisme nou bij die wet past: is dat een hardheidsclausule of iets anders? Als de minister het ermee eens is dat die vraag op z'n minst gesteld zou moeten worden, kan hij zich dan ook vinden in de gedachte dat dat dan eigenlijk ook zou moeten worden opgenomen in de aanwijzing voor de regelgeving? Dan blijft het niet bij een mooie gedachte, maar vinden we echt een manier om het echt te borgen in het proces.

Minister Weerwind:

Ik zat net te denken: hoe borgen wij dat? Ik kan makkelijk ja antwoorden en u geeft het antwoord impliciet. Dus twee keer ja.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Dank voor de toezegging.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Juridische acties belangenorganisaties (35.925 VI) (T03473)

De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Dijk (SGP) en een opmerking van het lid Recourt (PvdA), toe te reflecteren op de vraag van het lid Van Dijk (SGP) over het ondernemen van juridische acties van belangenorganisaties op grond van artikel 305a van het Burgerlijk Wetboek.


Kerngegevens

Nummer T03473
Status openstaand
Datum toezegging 31 mei 2022
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Kamerleden mr. D.J.H. van Dijk (SGP)
mr. J. Recourt (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Artikel 305a Burgerlijk Wetboek
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2022 (35.925 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 31, item 11 - blz. 2

De heer Van Dijk (SGP):

(…)

Voorzitter. Met enige zorg slaat de SGP gade hoe de verschillende staatsmachten zich ten opzichte van elkaar ontwikkelen. We zien, bedoeld of onbedoeld, gaandeweg dat de rechter toch min of meer, of vaker, op de stoel van de politiek wordt geplaatst. Dat gebeurt door het toenemend aantal succesvolle rechtszaken op grond van het algemeen belang, boek 3 artikel 305a van het Burgerlijk Wetboek. Ik noem de klimaatzaak door Urgenda, de zaak over luchtkwaliteit door Milieudefensie en de zaak over het gebruik van algoritmes door het Nederlands Juristen Comité en Privacy First. Milieuorganisaties blijken meer dan gemiddeld actief te zijn. Nu lijkt het positief dat deze organisaties opkomen voor het algemeen belang. Het is echter wel de vraag hoe representatief deze organisaties zijn, terwijl de impact van deze zaken bijzonder groot is. Denk bijvoorbeeld aan de gevolgen voor de energierekening van burgers of voor het bedrijfsbelang van boeren. Ziet de minister het risico dat het primaat van de politiek wordt ondergraven als de rechter steeds vaker gaat bepalen hoe afwegingen in dat soort complexe dossiers moeten uitpakken? Zijn de juridische mogelijkheden voor civiele procedures niet te veel uitgedijd?

(…)

Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 33

De heer Van Dijk (SGP):

De minister reageerde op mijn vraag over het ondernemen van juridische acties van belangenorganisaties op grond van artikel 305a van het Burgerlijk Wetboek. Dat zijn vaak acties vanuit heel specifieke belangen, met dikwijls grote consequenties voor het algemeen belang, die worden gedaan door organisaties waarvan de representativiteit vaak buitengewoon gering is. Erkent u dat schuurpunt? Zou u daarop willen reflecteren? Zijn we daar gelukkig mee? Het is niet de vraag of dat de schuld van de rechter is of van de wetgever. Zijn we gelukkig met deze consequentie, deze uitkomst?

Minister Weerwind:

Er wordt mij om een zijnsoordeel gevraagd. Als de rechter heeft gesproken, zal ik dat als overheidsdienaar oppakken en uitvoeren en daar rekenschap van hebben. U heeft wel een punt. Ik hoor u zeggen: hoe representatief is het? Een vraag die ook door mijn hoofd gaat. Maar feit is: zij staan daar, zij hebben de wegen gebruikt die alle Nederlanders ter beschikking staan, en de rechter heeft uitspraak gedaan.

De heer Van Dijk (SGP):

Een helder antwoord, dank u wel daarvoor. Dan mijn vervolgvraag. De ideële organisaties die dat soort rechtszaken kunnen aanspannen, kunnen worden uitgezonderd van allerlei ontvankelijkheidsvereisten. Maar zou op het terrein van de representativiteit er toch niet een ontvankelijkheidsvereiste moeten gelden? Zou de minister niet moeten verkennen of dat wenselijk zou zijn?

Minister Weerwind:

Ik ga u een reflectie schuldig blijven. Ik wil hierover nadenken. Geef ik een antwoord, dan wil ik dat doordacht hebben. U stelt een hele principiële vraag.

Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 34

De heer Recourt (PvdA):

(…)

Daarachter, in aansluiting op de vraag van de SGP, zeg ik: rechtspraak is geen democratie. Dus als je de rechter allieert met een vraag, dan vraag je vooral het recht te duiden. Dan hoef je helemaal geen meerderheid te vertegenwoordigen, maar je moet wel een zeker belang hebben bij het onderwerp. Is het zo dat de rechter bijvoorbeeld kijkt in de statuten van een stichting of een vereniging of daar aansluiting te vinden is bij het onderwerp?

(…)

Dan toch nog een klein puntje, in aanvulling op de vraag van de collega van de SGP: als belangenorganisatie kun je alleen aar een civiele zaak starten op het moment dat ook in de statuten een relatie tot die zaak is aangegeven.

Minister Weerwind:

Ik gaf net ook in de richting van de collega aan, zeg ik tegen de heer Recourt, dat ik hier goed op wil reflecteren. Ik wil hier goed over doordenken. Ik hoor van de heer Recourt een suggestie, als ik het zo mag vertalen, die ik meeneem. Ik gaf net al aan dat het om iets heel principieels gaat, dus daar wil ik eerst goed over nadenken in plaats van daar voor de vuist weg op te antwoorden.

(…)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Voorbereiden wetswijziging rechters ouder dan 70 jaar (35.925 VI) (T03474)

De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Baay (50PLUS), toe in overleg met de rechtspraak een wetswijziging voor te bereiden om rechters die ouder dan 70 jaar zijn door te kunnen laten werken.


Kerngegevens

Nummer T03474
Status voldaan
Datum toezegging 21 juni 2022
Deadline 1 januari 2023
Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Kamerleden Mr. M.H.H. Baay-Timmerman (50PLUS)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen doorwerken
rechtspraak
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2022 (35.925 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 37

Minister Weerwind:

(…)

Meneer de voorzitter, ik kom nu bij een andere vraag die senator Baay heeft gesteld. In haar betoog zei zij mij dat zij mogelijkerwijs, afhankelijk van mijn antwoord, zou kunnen komen — dat is onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd — met een motie. Ik ga daar nu op in. Het ging over de maatregel om rechters die ouder dan 70 jaar zijn, door te laten werken. Die maatregel geldt tot 2023. Mevrouw Baay vroeg mij: ga je die maatregel verlengen, ja of nee? De maatregel is een effectieve manier om de rechtspraak tijdelijk meer armslag te geven bij het wegwerken van achterstanden. Uit het periodieke bestuurlijke overleg tussen enerzijds het departement van JenV en anderzijds de Raad voor de rechtspraak is naar voren gekomen dat de rechtspraak deze mening deelt en welwillend aankijkt tegen een eventuele verlenging van de maatregel. Een verlenging ligt dan ook in de rede. Dat vergt wel een wetswijziging. Die zal ik voorbereiden, in overleg met de rechtspraak. Tot zover mijn antwoord op de vraag van mevrouw Baay.

(…)

Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 38

Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):

Ik dank de minister voor de duidelijke toezegging dat er wetgeving zal worden voorbereid om die verlenging in te zetten voor rechters ouder dan 70 jaar, of überhaupt voor gepensioneerde rechters. In dat kader hoor ik ook graag van de minister hoe hij aankijkt tegen de verkorte opleidingsduur voor rechters die nu is voorgesteld. Die opleiding duurde vier jaar en zal drie jaar gaan duren.

(…)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Ratificatie derde optioneel protocol kinderrechtenverdrag en facultatief protocol Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (35.925 VI) (T03475)

De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Karimi (GroenLinks) en Ganzevoort (GroenLinks), toe de vragen over de ratificatie van het derde optioneel protocol bij het kinderrechtenverdrag en het facultatief protocol bij het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap door te geleiden naar de bewindspersoon van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS).


Kerngegevens

Nummer T03475
Status voldaan
Datum toezegging 21 juni 2022
Deadline 1 januari 2023
Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Kamerleden Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen conflicten
facultatieve protocollen
VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2022 (35.925 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2020-2021, nr. 31, item 3 - blz. 2

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

(…)

Naast de scheiding der machten en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht is de bescherming van grondrechten en fundamentele vrijheden een andere belangrijke pijler van een democratische rechtsstaat. De rechter mag in Nederland momenteel niet toetsen aan de Grondwet maar wel aan internationale verdragen. Daarom is de versterking van de inbedding van het internationaal recht in onze rechtsstaat cruciaal. Nieuwe mensenrechtenverdragen en facultatieve protocollen bij bestaande verdragen moeten zo snel mogelijk worden geratificeerd. Dit is belangrijk voor eventuele inhoudelijke uitbreidingen van rechten, maar ook om de toegang tot internationale juridische mechanismen te verschaffen. Wat is de stand van zaken van de ratificatie van het derde optioneel protocol bij het Kinderrechtenverdrag, waarmee het klachtenrecht bij het Kinderrechtencomité mogelijk wordt gemaakt en van het facultatief protocol van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap? Op welke termijn kunnen we concrete voorstellen omtrent constitutionele toetsing verwachten? Kunnen de ministers ingaan op de zienswijze van de Hoge Raad aan de Raad voor de rechtspraak over constitutionele toetsing die recent zijn gepubliceerd?

(…)

Handelingen I 2020-2021, nr. 34, item 7 - blz. 39

(…)

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Een mooi, kort blokje, maar het is natuurlijk ook een heel belangrijk blokje. Ik heb nog een specifieke vraag die ook gesteld was door collega Karimi. Die gaat over de ratificatie van het derde optioneel protocol bij het kinderrechtenverdrag en het facultatief protocol bij het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Maakt de regering al aanstalten om daar stappen in te gaan zetten?

Minister Weerwind:

Eind vorig jaar heeft staatssecretaris Blokhuis uw Kamer bericht dat de besluitvorming over de facultatieve protocollen bij het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, het derde protocol bij het kinderrechtenverdrag, deze VN-Verdragen, vroeg om meer inzicht in de financiële en juridische implicaties. Om dit inzicht te verkrijgen is de Raad van State vorig jaar, in december 2021, gevraagd om voorlichting over de facultatieve protocollen bij deze VN-Verdragen. Ik weet dat het op dit moment nog niet bekend is wanneer de voorlichting van de Raad van State verwacht kan worden. Ik zal uw vragen ook aan mijn ambtsgenoot van VWS geven. Ik verwacht dat hij u verder kan informeren.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Heel fijn, want deze Kamer vraagt al een aantal jaren met de nodige regelmaat om daar stappen in te zetten en iedere keer moet er weer iets uitgezocht worden en dergelijke. Wij zien zeer uit naar dit antwoord en naar het vervolg.

Handelingen I 2020-2021, nr. 34, item 7 - blz. 47

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Iets minder tevreden ben ik eerlijk gezegd met de reactie op de vraag naar de ratificatie van het derde optioneel protocol bij het Kinderrechtenverdrag en het Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Dat is een beetje een terugkerende vraag en ook een terugkerend antwoord. Laat ik namens mijn fractie zeggen dat ik heel erg hoop dat de minister voor Rechtsbescherming met name dit met kracht wil ondersteunen, ook in de ministerraad. Want het is een bijzonder belangrijke stap, juist als het gaat om de toegang tot het recht, dat ook deze mogelijkheden van het facultatief protocol en het optioneel protocol vorm krijgen. Het continue verschuiven, vertragen en nog meer vragen stellen van de kant van de regering helpt niet heel erg bij de stappen die nodig zijn.


Brondocumenten


Historie







Toezegging 1500 sepotzaken (35.925 VI) (T03478)

De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Recourt (PvdA), toe de herstelrechtelijke maatregelen te steunen die rechtbanken inzetten bij circa 1500 sepotzaken en de maatregelen zelf in te zetten als dat binnen zijn mogelijkheden ligt. In vervolg daarop zegt hij, naar aanleiding van vragen van het lid Janssen (SP), toe de Kamer schriftelijk te informeren over de wijze waarop communicatie met de slachtoffers van de sepotzaken heeft plaatsgevonden en in hoeverre hierbij rekening is gehouden met hun belangen.


Kerngegevens

Nummer T03478
Status voldaan
Datum toezegging 21 juni 2022
Deadline 1 januari 2023
Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Kamerleden mr. R.A. Janssen (SP)
mr. J. Recourt (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen communicatie
herstelrecht
openbaar ministerie
rechtbanken
slachtoffers
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2022 (35.925 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 38-39

De heer Recourt (PvdA):

(…)

Mijn vraag gaat over die sepotzaken. Die 1.500 sepotzaken gaan nu naar het Openbaar Ministerie. Dan staat het slachtoffer in de kou. Er liggen echter véél meer zaken op de plank en het ligt in de rede dat met de sepots iets vergelijkbaars gebeurt. De minister heeft vorige week de Tweede Kamer een fantastische brief gestuurd over herstelrecht. Is de minister bereid om herstelrechtelijke maatregelen in te zetten om te voorkomen dat slachtoffers in kou staan? Dus kijk wat er aan mogelijkheden zijn om het slachtoffer wél te betrekken in de vorm van een herstelmaatregel, om te voorkomen dat het OM een afdoening doet.

Minister Weerwind:

Vrij recent was ik op bezoek bij het hof hier in Den Haag. Daar maakte ik voor het eerst een casus mee van herstelrecht. Ik zag hoe de rechtspraak daarmee omging. Ik heb daar mediation bekeken, maar met name ook herstelrecht. Men nam mij via een videoconferentie mee naar Den Bosch. Ik zag voor het eerst hoe een dader uitlegde, samen met degene die hem begeleid had, wat herstelrecht in de praktijk is en wat het betekent. Ik mag met u delen dat ik daar enorm van onder de indruk was. Het kan leiden tot een psychische genoegdoening. Dat merkte ik. Er was toch wel wat verbaal geweld bij gekomen, waardoor het slachtoffer eigenlijk dacht: daar en daar woont de dader, dus ik ga een paar blokjes om want ik wil de confrontatie met de dader niet. Het kan ook leiden tot een financiële afspraak of iets in die richting. Ik merkte dat het herstelrecht ongelofelijk veel goeds doet. Want ook daar hebben we het over. Naar mijn idee zit ik binnen de goede lijnen. Herstelrecht kan wel degelijk een oplossing zijn. Het wordt in de praktijk al toegepast, zo merk ik bij de hoven. Ik omarm dat. Morgen heb ik een Tweede Kamerdebat. Dan praat ik over herstelrecht, mediation en arbitrage. Dan ga ik met de Kamerleden ook verkennen hoe we daarmee willen omgaan, hoe we het beter kunnen laten landen en hoe ik het kan steunen.

De heer Recourt (PvdA):

Maar vanavond heeft de minister een debat met de Eerste Kamer en ligt de vraag er of de minister bereid is om herstelrechtelijke maatregelen in te zetten bij die enorme stapel sepotzaken.

Minister Weerwind:

Een concreet antwoord: ik merk dat de rechtbanken dat al doen. Ik ben zeker bereid om dat te steunen en te doen waar het binnen mijn mogelijkheden ligt.

De heer Janssen (SP):

Ik wil even terug naar die 1.500 sepotzaken. Hebben die minimaal 1.500 slachtoffers? Een zaak kan natuurlijk meerdere slachtoffers kennen. De minister zegt dat er van tevoren zorgvuldig is overlegd en dat er goed is gecommuniceerd. Hebben die minimaal 1.500 slachtoffers dit in de krant moeten lezen of is er overwogen om iets in hun richting te doen?

Minister Weerwind:

Wat ik nadrukkelijk weet, is dat de slachtoffers gebruik kunnen maken van artikel 12 om de zaak wel degelijk voor te laten komen en in behandeling te brengen. Dat is één. Ik kom hier in tweede termijn op terug. Ik doe dit nu vanuit mijn herinnering. Er werd nadrukkelijk aangegeven dat er aan de voorkant ook bekeken was over welke zaak we het hebben. Maar of er nou concreet contact is geweest met mogelijke slachtoffers, weet ik niet. Dat ga ik voor u na en daar kom ik in de tweede termijn op terug.

De heer Janssen (SP):

Het gaat mij er niet zozeer om het zorgvuldig afwegen en om de vraag of er wordt gekeken naar lichtere feiten et cetera. Dat is één. Dat is aan uw kant, aan de kant van de rechtspraak. Het gaat mij juist om de ontvangende kant. Als die minimaal 1.500 slachtoffers dit in de krant hebben moeten lezen, dan kan ik mij hun gebrek aan vertrouwen in de rechtsstaat heel goed voorstellen.

Minister Weerwind:

Dat deel ik met u. Ik loop dit even uit en kom in de tweede termijn terug met een antwoord op deze vraag.

Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 65

De heer Janssen (SP):

Weliswaar zijn alle moties behandeld, maar volgens mij nog niet alle vragen. Volgens mij zou de minister in tweede termijn nog terugkomen op een vraag die ik gesteld heb over de 1.500 sepotzaken. Hebben de slachtoffers van die sepotzaken dat nu uit de krant moeten lezen, of was er ook een rol voor de slachtoffers in dat zorgvuldige overleg en die zorgvuldige communicatie, waarvan de minister zei dat die vooraf hadden plaatsgevonden? De minister verwees naar artikel 12 en zei dat zij zelf nog om vervolging zouden kunnen vragen bij het hof, maar dan moeten ze wel weten dat hun zaak nou juist geseponeerd is. Dus mijn vraag is: is dat vóór de perspublicatie geweest of is dat daarna geweest? Hebben ze het uit de krant moeten lezen en zijn ze daarna pas geïnformeerd dat het over hun ging?

Minister Weerwind:

Voorzitter. Dit is een actie, een handeling, van het Openbaar Ministerie. Ik ga ook kijken hoe de Raad voor de rechtspraak hierbij betrokken is. Voordat ik voor mijn beurt spreek, ga ik die informatie ophalen. Ik wil u een feitelijk antwoord geven. Ik ga u daar schriftelijk over informeren.

De heer Janssen (SP):

Misschien wil de minister dan ook nog ingaan op het volgende punt. Hij gaf zelf aan dat er vooraf met hem als minister voor Rechtsbescherming, mede namens de minister van Justitie, overleg heeft plaatsgevonden. Is bij dat overleg al overwogen hoe er met de communicatie jegens de slachtoffers omgegaan moest worden? Dus als de minister dat ook bij zijn schriftelijke reactie wil betrekken, dan heel graag.

Minister Weerwind:

Het Openbaar Ministerie heeft mij in dat gesprek laten weten dat bij de selectie van zaken die voor sepot in aanmerking komen zo veel mogelijk getracht wordt rekening te houden met individuele betrokken personen. Zoals aangegeven zijn dat slachtoffers, maar gaat het ook breder om de belangen van de maatschappij. Het gaat hierbij om politierechterzaken die allen individueel zijn beoordeeld. Lichtere zaken zoals belediging, een verkeerszaak en het bezit van hennep worden geseponeerd. In veel gevallen zijn hierbij geen slachtoffers betrokken, maar ik ga dat nog heel scherp navragen. Daar waar slachtoffers schade hebben, wordt door hen gekeken naar een mogelijke oplossing, bijvoorbeeld de mogelijkheid van het uitkeren van een tegemoetkoming in de schade. De zaken waar het om gaat, moeten dus als zodanig behandeld worden. Ik heb ook de idee van herstelrecht gehoord. Ik neem uw vragen en uw opmerkingen ook mee in mijn antwoord in uw richting, maar ik ga terug naar het OM en het hof om precieze informatie aan u te kunnen geven, meneer Janssen.

De heer Janssen (SP):

Ik hoor de minister, geloof ik, zeggen dat het niet overal slachtoffers betrof omdat er ook sprake kon zijn van belediging et cetera. Dat is wel een hele beperkte interpretatie van de term "slachtoffer". Mensen kunnen zich door woorden buitengewoon slachtoffer voelen. Daar waar er een zaak is, neem ik aan dat er ergens een aangifte is en dat er ergens ook iemand als slachtoffer aangemerkt kan worden, niet in de zin van lichamelijk letsel alleen, die wel degelijk slachtoffer is. Het gaat mij niet om de inhoudelijke selectie. Daar heb ik niet naar gevraagd. Het gaat alleen over hoe er is omgegaan met de mensen die het betreft. Zijn hun belangen vooraf meegewogen bij de communicatieafwegingen? Hoe zijn zij geïnformeerd? Was dat vooraf of achteraf en hebben zij het eerst in de krant moeten lezen? Ik wacht de reactie van de minister af.

Minister Weerwind:

De vraag van de heer Janssen is heel duidelijk. Ik ga beide vragen schriftelijk beantwoorden.


Brondocumenten


Historie