Voor het geheele Nederlandsche volk




Vóór 1800 last en ruggenspraak

In de oude Staten-Generaal van de Republiek der Verenigde Nederlanden waren de leden gebonden aan het principe van ‘last en ruggenspraak’. Dit betekende dat zij tijdens zittingen van de vergaderingen niet hun eigen stem mochten bepalen, maar moesten stemmen zoals hun was opgedragen door de verschillende Statenvergaderingen van de gewesten. Na de inval van de Fransen in 1795 ontstond de Bataafse Republiek. In de Bataafse parlementen, die vanaf 1796 in Den Haag zitting hadden, gold het principe van ‘last en ruggenspraak’ niet meer. Zo stond in de eerste Nederlandse Grondwet van 1798 dat ieder parlementslid het hele Nederlandse volk vertegenwoordigt, en dus niet alleen het district dat hem heeft gekozen.


Het algemeen belang

Ook na de Franse tijd (1795-1813) bleef het verbod op last en ruggenspraak in theorie gehandhaafd. De makers van de Grondwet van 1815 vonden dat Kamerleden niet alleen behoorden op te komen voor de belangen van een bepaald deel van de bevolking, maar voor het algemeen belang van alle Nederlandse burgers. In de praktijk bleek het toch lastig te voorkomen dat Kamerleden opkwamen voor de stad of regio waaruit zij afkomstig waren. Omdat het ongepast was om hiervoor openlijk uit te komen, zei een Zeeuws Kamerlid dan bijvoorbeeld dat hij aan de hand van de situatie in Middelburg een algemeen probleem aan de orde wilde stellen.


Partijbelangen

Van 1848 tot 1917 was Nederland bij verkiezingen voor de Tweede Kamer verdeeld in districten. De stemmen werden geteld per district en elk district vaardigde een of meer Kamerleden af. Vanaf 1917 werden alle in het land uitgebrachte stemmen bij elkaar opgeteld. Dit had gevolgen voor de band Kamerleden, die Kamerleden hadden met hun eigen regio. Zij vertegenwoordigden immers niet langer een district. Wel behoorden Kamerleden inmiddels tot politieke partijen. Voortaan kwamen ze op voor de belangen van hun achterban. Grote partijen bleven rekening houden met plaatselijke en regionale belangen door altijd Kamerleden uit verschillende delen van het land op hun kieslijsten te zetten.


Voorkeursstemmen

Tegenwoordig zijn er partijen die (vooral) opkomen voor de belangen van bepaalde groepen in de samenleving en ook brede partijen die de belangen van meer groepen proberen te vertegenwoordigen. Wanneer partijen hun kieslijsten maken, letten zij er niet meer alleen op waar de kandidaat-Kamerleden vandaan komen, maar zien ze bijvoorbeeld ook toe op de verhouding man-vrouw en culturele afkomst. Soms komen individuele Kamerleden in de Kamer omdat zij veel stemmen hebben gekregen van een bepaalde groep in de samenleving, bijvoorbeeld Turkse Nederlanders of Twentenaren. Deze Kamerleden mogen natuurlijk hun oor te luister leggen bij hun achterban, maar mogen zich niet laten opdragen hoe te stemmen. Dit verbod staat nog altijd in de Grondwet.