Dit wetsvoorstel wijzigt een aantal bepalingen van titel 1.18 van het Burgerlijk Wetboek die in de praktijk de achterblijvers van vermiste personen op problemen doen stuiten.
Zo wordt de termijn van de verklaring van vermoedelijk overlijden bekort van vijf jaar naar één jaar indien de betrokkene wordt vermist gedurende dat jaar en de omstandigheden zijn of haar dood waarschijnlijk maken.
Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.
Het voorstel is op 16 oktober 2001 met algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer.
De Eerste Kamer heeft het voorstel op 19 maart 2002 als hamerstuk afgedaan.
ingediend
12 mei 2000titel
Wijziging van enige bepalingen van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de problematiek van vermissing van personenschriftelijke voorbereiding
inbreng geleverd door
ondertekening
- minister van Justitie
inwerkingtreding
op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip
De verklaring van vermoedelijk overlijden is voor de achterblijvers van groot belang omdat daarna pas een nieuw huwelijk of geregistreerd partnerschap kan worden aangegaan, recht op pensioen ontstaat en een levensverzekering tot uitkering komt. Tevens is het van belang voor het erfrecht.
Het wetsvoorstel vloeit voort uit de brief aan de Tweede Kamer van 21 juli 1998 (26.200 VI, nr. 13).
Tevens vervalt het vereiste van verlof voor een nieuw huwelijk of geregistreerd partnerschap en de verplichting tot driemaal oproepen alvorens de verklaring van vermoedelijk overlijden kan worden verleend. Het aantal oproepingen wordt in beginsel beperkt tot één.