Dit wetsvoorstel past de Faillissementswet op enkele onderdelen aan ter uitvoering van de op 31 mei 2002 in werking getreden EG-insolventieverordening. Deze verordening, nr. 1346/2000 van 29 mei 2000 (PbEG L 160), is gericht op een meer efficiënte en doeltreffende afwikkeling van insolventieprocedures met grensoverschrijdende gevolgen.
Gezien het rechtstreeks verbindend karakter van de verordening behoeft zij niet door de wetgever geïmplementeerd te worden. Wel moeten uitvoeringsvoorzieningen worden getroffen op het gebied van faillissement, de surseance van betaling en de schuldsaneringsregeling van natuurlijke personen.
Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.
Het voorstel is op 24 april 2003 zonder beraadslaging en zonder stemming aangenomen door de Tweede Kamer.
De Eerste Kamer heeft het voorstel op 4 november 2003 als hamerstuk afgedaan.
ingediend
30 oktober 2002titel
Uitvoering van de verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van de Europese Unie van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures (PbEG L 160) (Uitvoeringswet EG-insolventieverordening)schriftelijke voorbereiding
inbreng geleverd door
ondertekening
- minister van Justitie
inwerkingtreding
Op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip
-
-De verordening is verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in alle lidstaten van de Europese Unie, met uitzondering van Denemarken.
-
-De verordening is materieel van toepassing op collectieve procedures die berusten op insolventie van de schuldenaar en die ertoe leiden dat deze schuldenaar het beheer en de beschikking over zijn vermogen geheel of gedeeltelijk verliest. Bij deze procedures moet een curator zijn aangewezen.
-
-Verzekeringsondernemingen, kredietinstellingen, bepaalde beleggingsondernemingen en instellingen voor collectieve beleggingen worden uitgezonderd van de werking van de verordening.
1
-
24 april 2003
stemming (hamerstuk) Handelingen TK 2002/2003, nr. 66: blz. 3905-3906