Dit wetsvoorstel regelt de aanpassing en aanvulling van enkele bepalingen in het Wetboek van Strafrecht naar aanleiding van het besluit van de Raad van de Europese Unie van 28 mei 2001 (PbEG L 149) betreffende de bestrijding van fraude en vervalsing van andere betaalmiddelen dan contanten (creditcards, pinpassen etc.).
Fraude en vervalsing van niet-chartaal geldverkeer zal voortaan in alle EU-lidstaten als strafbaar feit worden erkend en bestraft worden met doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sancties.
Verder wordt een kleine wijziging doorgevoerd betreffende afpersing. Doel van deze wijziging is adequater te kunnen optreden tegen het afpersen van pincodes.
Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.
Het voorstel is op 12 februari 2004 zonder beraadslaging en zonder stemming aangenomen door de Tweede Kamer.
De Eerste Kamer heeft op het voorstel op 19 april 2004 als hamerstuk afgedaan.
ingediend
4 september 2003titel
Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de bestrijding van fraude en vervalsing in verband met andere betaalmiddelen dan contanten (fraude niet-chartaal geldverkeer)schriftelijke voorbereiding
ondertekening
- minister van Justitie
inwerkingtreding
Op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.2
-
-
12 februari 2004
stemming (hamerstuk) Handelingen TK 2003/2004, nr. 51, blz: 3363