Het regime van de fiscale eenheid in de vennootschapsbelasting is door het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) in drie zaken in strijd met het Europese recht geoordeeld. Tot dit oordeel kwam het Hof naar aanleiding van door het Hof Amsterdam gestelde prejudiciële vragen. Deze uitspraken zijn aanleiding om het regime van de fiscale eenheid aan te passen om dit in overeenstemming te brengen met het EU-recht, waarbij zo veel mogelijk wordt aangesloten bij de voorwaarden en de uitwerking van het bestaande fiscale-eenheidsregime. De huidige regeling voor de fiscale eenheid is opgenomen in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969) en het Besluit fiscale eenheid 2003.
Uitgangspunt bij de huidige regeling is dat een in Nederland gevestigde moedervennootschap die onmiddellijk de aandelen houdt in een in Nederland gevestigde dochtervennootschap, onder omstandigheden met die dochtervennootschap een fiscale eenheid kan vormen. Houdt de moedervennootschap ook middellijk de aandelen in een andere (klein)dochtervennootschap, dan kan die (klein)dochtervennootschap ook tot de fiscale eenheid met de moedermaatschappij gaan behoren, mits de aandelen in die (klein)dochtervennootschap onmiddellijk worden gehouden door een vennootschap die van die fiscale eenheid deel uitmaakt. Buitenlands belastingplichtige vennootschappen met een in Nederland aanwezige vaste inrichting kunnen onder bepaalde voorwaarden ook deel uitmaken van de fiscale eenheid voor zover het de vaste inrichting betreft.
Deze regeling voor de fiscale eenheid wordt in dit wetsvoorstel uitgebreid voor twee situaties. De eerste betreft de situatie dat een in Nederland gevestigde moedermaatschappij de aandelen houdt in een dochtervennootschap die is gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER) en die dochtervennootschap (onmiddellijk of middellijk via een andere EU/EER-vennootschap) de aandelen houdt in een in Nederland gevestigde (klein)dochtermaatschappij. In die situatie kan er onder voorwaarden een fiscale eenheid tot stand worden gebracht tussen de in Nederland gevestigde moedermaatschappij en de in Nederland gevestigde (klein)dochtermaatschappij. De in het buitenland (EU/EER) gevestigde dochtervennootschap, de zogenoemde tussenmaatschappij, maakt daarbij geen deel uit van de fiscale eenheid. Daarnaast wordt het mogelijk om in de situatie waarin de aandelen in twee of meer in Nederland gevestigde zustermaatschappijen worden gehouden door een in de EU/EER gevestigde moedervennootschap, onder voorwaarden een fiscale eenheid tot stand te brengen tussen de in Nederland gevestigde zustermaatschappijen. De in het buitenland (EU/EER) gevestigde moedervennootschap, de zogenoemde topmaatschappij, maakt daarbij geen deel uit van de fiscale eenheid.
Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.
Het voorstel (EK, A) is op 27 september 2016 aangenomen door de Tweede Kamer. PvdA, GroenLinks, D66, Van Vliet, 50PLUS, Klein, Groep Kuzu/Öztürk, Houwers, VVD, SGP, ChristenUnie en CDA stemden voor.
De Eerste Kamer heeft het voorstel op 29 november 2016 als hamerstuk afgedaan. SP, PVV en PvdD is daarbij aantekening verleend.
ingediend
8 oktober 2015titel
Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enige andere wetten in verband met enkele aanpassingen inzake de fiscale eenheid (Wet aanpassing fiscale eenheid)schriftelijke voorbereiding
inbreng geleverd door
ondertekening
inwerkingtreding
Onder toepassing van artikel 12 van de Wet raadgevend referendum treedt deze wet in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
4