E090192 - Richtlijn betreffende de schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven
Het doel van dit richtlijnvoorstel is te waarborgen dat alle burgers van de EU en allen die er legaal verblijven voldoende schadeloosstelling door de staat voor hun schade krijgen, wanneer zij binnen de EU het slachtoffer van een misdrijf worden. Dit doel wordt nagestreefd door een minimumnorm voor schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven door de staat te creëren, waarbij duidelijke en transparante minimumcriteria worden vastgesteld.
Behandelfase Eerste Kamer: implementatietraject gestart.
Europees
Besluit 2006/337/EG is gepubliceerd in Pb Eu L 125 op 19 april 2006.
document Europese Commissie
COM(2002)562, d.d. 16 oktober 2002
rechtsgrondslag
EG-Verdrag artikel 308
commissie Eerste Kamer
beleidsterreinen
verwant dossier
Op 13 juni 2005 is bij de Tweede Kamer een wetsvoorstel (zie kamerstukken in de serie 30151) ingediend voor wijziging van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter uitvoering van richtlijn 2004/80/EG betreffende de schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven. Dit voorstel is op 17 november 2005 aangenomen door de Tweede Kamer en vervolgens in behandeling genomen door de Eerste-Kamercommissie voor Justitie. De Eerste Kamer heeft het voorstel op 12 december 2005 als hamerstuk afgedaan.
Lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om vóór 1 januari 2006 aan richtlijn 2004/80/EG te voldoen, met uitzondering van artikel 12, lid 2, waaraan vóór 1 juli 2005 moet worden voldaan.
Op 26 maart 2004 werd instemming onthouden wegens het ontbreken van een actuele ontwerptekst.
In vervolg op de conclusies van Tampere (1999) en het Groenboek betreffende schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven van 28 september 2001 komt de Europese Commissie nu met dit richtlijnvoorstel waarin een minimumregeling is uitgewerkt m.b.t. schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven door de staat.
Met inachtneming van meer dan dertig schriftelijke opmerkingen na de publicatie van het Groenboek van lidstaten, organisaties voor slachtofferhulp, niet-gouvernementele organisaties en andere en de uitkomsten van een openbare hoorzitting op 21 maart 2002 en een bijeenkomst van ambtelijke deskundigen over een voorontwerp komt de Commissie nu tot onderstaande uitgangspunten.
Het doel van dit voorstel is te waarborgen dat alle burgers van de EU en allen die er legaal verblijven voldoende schadeloosstelling voor hun schade krijgen wanneer zij binnen de EU het slachtoffer van een misdrijf worden. Dit voorstel zal bijdragen tot de verwezenlijking van het doel van de Unie en de Gemeenschap om voor allen een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te creëren, en van het doel om het vrije verkeer van personen binnen de EU te waarborgen. Het voorstel vormt tevens een onderdeel van het antwoord van de EU op de gebeurtenissen van 11 september 2001, doordat het ervoor zorgt dat slachtoffers van terrorisme aanspraak kunnen maken op voldoende schadeloosstelling, ongeacht waar binnen de EU een terroristische daad plaatsvindt.
In het voorstel worden de volgende specifieke doelstellingen geformuleerd:
In de eerste plaats waarborgen dat in alle lidstaten van de EU de mogelijkheid van een passende (dus niet langer onbillijke verschillen tussen de lidstaten ) schadeloosstelling door de staat wordt ingevoerd. Dit doel wordt nagestreefd door een minimumnorm voor schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven door de staat te creëren, waarbij duidelijke en transparante minimumcriteria worden vastgesteld betreffende:
de persoonlijke en territoriale werkingssfeer van de schadevergoedingsregelingen;
de gedekte verliezen en de principes voor het bepalen van de omvang van de schadeloosstelling;
de verhouding tussen schadeloosstelling door de staat en schadeloosstelling die van de dader of van andere instanties wordt gevorderd of verkregen; en
de mogelijkheden om in bepaalde beperkingen op de toekennning van schadeloosstelling door de staat te voorzien.
In de tweede plaats, ervoor zorgen dat de in de praktijk geboden mogelijkheden voor het slachtoffer van een misdrijf om schadeloosstelling van de staat te verkrijgen, niet negatief worden beïnvloed door het feit dat het misdrijf in een bepaalde lidstaat is gepleegd. Het doel hiervan is de toegang tot de schadeloosstelling te verbeteren wanneer het misdrijf is gepleegd in een andere lidstaat dan die waar het slachtoffer zijn woonplaats heeft (grensoverschrijdende situaties). Dit doel wordt nagestree van dfd door het creëren van een systeem van samenwerking tussen de instanties van de lidstaten, zodat het slachtoffer in de praktijk steeds de mogelijkheid zal hebben een aanvraag in te dienen bij de instantie van de lidstaat waar hij of zij woont.
Het reeds bestaande Kaderbesluit inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure behandelt het "strafrechtelijke deel" van de slachtofferhulp en gaat slechts beperkt en enkel vanuit het oogpunt van de procedure in op de kwestie van de schadeloosstelling. Het richtlijnvoorstel vult dit aan door ervoor te zorgen dat ook het aspect schadeloosstelling op Europees niveau behoorlijk wordt geregeld.
Doordat de toegang van de burgers tot de rechter met name in grensoverschrijdende situaties wordt verbeterd, sluit het voorstel aan bij de maatregelen ter bevordering van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken.
JBZ-Raad 29/30 april 2004 (agendapunt B3)
Volgens het verslag van de Raad is de richtlijn als A-punt vastgesteld.
JBZ-Raad 30 maart 2004 (agendapunt B4)
De voorzitter benadrukte volgens het verslag van de Raad dat er voor 1 mei 2004 een akkoord over deze richtlijn moet worden bereikt. Het compromisvoorstel van het voorzitterschap, bestaat uit twee componenten:
-
-de richtlijn wordt beperkt tot toegang in grensoverschrijdende gevallen;
-
-er worden twee artikelen opgenomen inhoudende dat alle lidstaten een schadeloosstellingssysteem moeten invoeren en dat de Commissie na drie jaar hierover aan de Raad zal rapporteren.
Alle delegaties konden, na een korte discussie, instemmen met het compromisvoorstel van het Voorzitterschap, zoals aangegeven onder C in het bijgevoegde document 7752/04.
De tekst van art. A, paragraaf 2, zal worden aangepast in die zin dat de lidstaten, voor 1 juli 2005, in hun nationale regelgeving zullen voorzien in een schadeloosstellingsregeling voor slachtoffers van op hun respectieve grondgebieden gepleegde opzettelijke geweldmisdrijven, waarmee de slachtoffers een redelijke compensatie wordt gegarandeerd.
Twee lidstaten hebben een resterend parlementair voorbehoud. De tekst van de richtlijn zal conform de gedane en geaccordeerde voorstellen worden aangepast en de richtlijn zal zo spoedig mogelijk als A-punt op een bijeenkomst van de Raad worden geagendeerd.
Wat de rechtsbasis betreft stelt het verslag dat het parlementaire instemmingsrecht hierbij niet van toepassing is, aangezien geen sprake is van een situatie zoals neergelegd in artikel 3, lid 1 of artikel 4, lid 1 van de goedkeuringswet van het Verdrag van Nice; de rechtsbasis van deze richtlijn, te weten artikel 308 EG-verdrag, valt onder Titel VI EU-verdrag noch Titel IV EG-verdrag.
Belangrijkste probleem is volgens de geannoteerde agenda nog het ontbreken van overeenstemming over de vraag of artikel 308 EG-Verdrag de juiste grondslag is voor de hele richtlijn. Volgens de Juridische Dienst van de Raad is dit wel het geval voor bepalingen over de toegang tot schadeloosstelling in grensoverschrijdende situaties, maar niet voor de minimum harmonisatienormen. Nederland heeft zich hier in de JBZ-Raad van 6 november 2003 bij aangesloten. Het voorzitterschap heeft een aantal opties geformuleerd om uit de impasse te komen.
Daarnaast moet er een beslissing genomen worden over de budgettaire gevolgen van het optionele plafond dat door de Lidstaten opgelegd kan worden aan de maximaal uit te keren schadeloosstelling per aanvraag. Er zal ten behoeve van de toetredende Lidstaten waarschijnlijk worden voorzien in een gefaseerde inwerkingtreding van deze bepaling, waarbij het eindbedrag in 2016 bereikt moet worden.
JBZ-Raad 6 november 2003 (agendapunt B15)
In het verslag meldt de minister vijf punten voor een debat aan de Raad waren voorgelegd. Het eerste fundamentele punt betrof de rechtsgrondslag van de richtlijn. De voorzitter gaf echter aan vooral standpunten te willen horen met betrekking tot de financiële dekking en de volgende vier specifieke vragen te willen beantwoorden: 1. wat wordt verstaan onder een misdrijf, 2. wie zijn de begunstigden, 3. ook vergoeding van immateriële schade, 4. de maximering van uit te keren bedragen.
De kleinere lidstaten en de nieuwe toetredende lidstaten gaven aan vooral na te denken over de hoogte van de uitkeringen en de mogelijke beperking tot zeer ernstige misdrijven. De discussie werd daarop een zeer budgettair getinte. Daarnaast werden er ideeën uitgewisseld, vooral door lidstaten die een dergelijk systeem al kennen, over de misdrijven en de hoogte van de uit te keren bedragen
De begrotingsconsequenties werden door de Commissie voorzien van twee mogelijke oplossingen: het beperken van het toepassingsgebied of het onder controle houden van de begrotingsimpact, bijvoorbeeld dor middel van een fonds. In de tenuitvoerlegging moet flexibiliteit worden getoond.
Hoewel er brede overeenstemming is over de fundamentele doelstelling van de richtlijn, een vergoedingssysteem in alle lidstaten, zijn er kritische kantekeningen geplaatst. Enkele lidstaten, waaronder Nederland, trekken de rechtsgrondslag voor deze richtlijn in twijfel. Waarom een dergelijk systeem in te voeren, terwijl de gekozen rechtsgrondslag de ruimte hiervoor niet geeft? De Juridische Dienst van de Raad hield daartoe een betoog inhoudende dat de Raad haar bevoegdheid te buiten gaat als dit voorstel op basis van artikel 308 zou worden aangenomen. Een procedure bij het Hof is dan onvermijdelijk. Uit de conclusies van de Raad van Tampere zou daarnaast niet blijken of nu de Gemeenschap, de Unie of de Lidstaten moeten zorgen voor een dergelijk systeem. Die keuze ligt dus nog open.
De voorzitter kon uiteindelijk de volgende conclusie trekken. Er zijn twee punten duidelijk geworden; de financiële gevolgen van de richtlijn en de rechtsgrondslag. Aan beide onderdelen moet verder worden gewerkt. De voorzitter bedankte de lidstaten voor de uitvoerige en diepgaande discussie.
Blijkens de aanvullende geannoteerde agenda wil het Italiaanse voorzitterschap de Raad enkele vragen voorleggen met betrekking tot de misdrijven waarop de richtlijn van toepassing zal zijn, de begunstigden van de schadeloosstelling en de voor de lidstaten toegestane maximering van de bedragen die uitgekeerd zullen moeten worden. Het is nog niet duidelijk wat het voorzitterschap precies aan de orde wil stellen. De onderhandelingen over het richtlijnvoorstel zijn nog niet zo ver gevorderd dat over deze punten voldoende in de betreffende Raadswerkgroep is besproken. Bovendien is er nog geen overeenstemming over de vraag of er wel voldoende rechtsgrondslag voor deze richtlijn te vinden is in het EG-verdrag. Volgens de Juridische Dienst van de Raad is dit niet het geval. Nederland stelt zich op het standpunt om eerst in de Raad deze vraag te bespreken alvorens inhoudelijk in te gaan op het voorstel.
In de databank EUR-Lex wordt de laatste stand van zaken in de Europese behandeling van het voorstel weergegeven.
In de databank OEIL van het Europees Parlement wordt de laatste stand van zaken in de behandeling van het voorstel weergegeven.
In de databank IPEX wordt de behandeling van het voorstel in de diverse (kandidaat) lidstaatparlementen weergegeven.