Dit voorstel implementeert de Europese richtlijn 2017/2399 van 12 december 2017 in de Nederlandse Faillissementswet. De richtlijn verlangt dat de EU-lidstaten aan de rangorde waarin vorderingen in het faillissement van een bank op de boedel kunnen worden verhaald (faillissementsladder) een specifieke categorie vorderingen toevoegen. Deze vorderingen worden uit de boedel van een failliete bank voldaan onmiddellijk na de gewone concurrente vorderingen en voor de achtergestelde vorderingen. De richtlijn spreekt in dit verband van «niet preferente niet achtergestelde schuld» en classificeert deze vorderingen daarmee als een bijzondere categorie concurrente schulden.
Het betreft een specifieke categorie vorderingen: te weten vorderingen uit schuldinstrumenten (bijvoorbeeld obligaties) die zijn uitgegeven door banken – en andere ondernemingen die binnen het bereik van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen (BRRD) vallen – en die aan een aantal specifieke eisen voldoen. Het betreft de oorspronkelijke looptijd, het feit dat in de documentatie bij de uitgifte nadrukkelijk wordt verwezen naar de bijzondere rang in faillissement en ten slotte dat de schuldinstrumenten geen derivaten mogen zijn of ingebouwd hebben.
Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.
De Tweede Kamer (TK, 2) heeft het voorstel op 27 september 2018 als hamerstuk afgedaan.
De Eerste Kamer heeft het voorstel op 16 oktober 2018 als hamerstuk afgedaan.
ingediend
9 maart 2018titel
Wijziging van de Faillissementswet ter implementatie van richtlijn (EU) 2017/2399 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot wijziging van richtlijn 2014/59/EU wat betreft de rang van ongedekte schuldinstrumenten in de insolventierangorde (PbEU 2017 L 345)schriftelijke voorbereiding
ondertekening
- minister voor Rechtsbescherming
inwerkingtreding
Op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip
5