Dit wetsvoorstel maakt deel uit van het pakket Belastingplan 2019 en bevat maatregelen die beogen vanaf 1 januari 2019 budgettair effect hebben, zoals maatregelen die raken aan de koopkracht van burgers door een verlaging van de lasten op arbeid.
In het voorstel is sprake van budgettaire samenhang. De opbrengst van bepaalde maatregelen wordt gebruikt als dekking voor andere maatregelen. Zo wordt voorgesteld het verlaagde btw-tarief te verhogen en het tarief waartegen sommige aftrekposten in aanmerking worden genomen te verlagen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de hypotheekrenteaftrek en de ondernemersaftrek.
Het voorstel (EK, B) is op 15 november 2018 aangenomen door de Tweede Kamer.
Voor: 50PLUS, D66, VVD, SGP, CDA en ChristenUnie.
Tegen: FVD, PVV, GroenLinks, SP, PvdA, PvdD en DENK.
De Eerste Kamer heeft het voorstel op 18 december 2018 na stemming bij zitten en opstaan stemmen aangenomen.
Voor: SGP, ChristenUnie, VVD, CDA, OSF en D66.
Tegen: PvdA, GroenLinks, PvdD, 50PLUS, SP en PVV.
Op 18 december 2018 werd ook over een viertal moties gestemd.
De plenaire behandeling van het voorstel door de Eerste Kamer, gezamenlijk met de andere wetsvoorstellen van het pakket Belastingplan 2019, met het voorstel Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking (35.030) en met het voorstel Wet fiscale maatregel rijksmonumenten (34.556), vond plaats op 11 december 2018.
ingediend
18 september 2018titel
Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2019)schriftelijke voorbereiding
inbreng geleverd door
ondertekening
inwerkingtreding
-
1.Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2019, met dien verstande dat:
-
-artikel I, onderdelen C, D en G, eerst toepassing vindt nadat artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin van het kalenderjaar 2019 is toegepast;
-
-indien artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin van het kalenderjaar 2020 wordt toegepast: artikel IIII, onderdeel G, eerst toepassing vindt nadat genoemd artikel 10.1 bij het begin van genoemd kalenderjaar is toegepast;
-
-indien artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin van het kalenderjaar 2021 wordt toegepast: artikel III, onderdeel G, eerst toepassing vindt nadat genoemd artikel 10.1 bij het begin van genoemd kalenderjaar is toegepast;
-
-artikel II, onderdeel A, onder 2, en onderdeel B, onder 2, eerst toepassing vindt nadat artikel 10.2a van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin van het kalenderjaar 2020 is toegepast;
-
-artikel II, onderdeel D, eerst toepassing vindt nadat artikel 10.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin van het kalenderjaar 2020 is toegepast;
-
-artikel III, onderdeel D, eerst toepassing vindt nadat artikel 10.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin van het kalenderjaar 2021 is toegepast;
-
-artikel V, onderdeel A, eerst toepassing vindt nadat artikel 10.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin van het kalenderjaar 2023 is toegepast;
-
-artikel XIII, onderdelen B, C en D, eerst toepassing vindt nadat de artikelen 20a, tweedelid, 20b, tweede lid, en 22d van de Wet op de loonbelasting 1964 bij het begin van het kalenderjaar 2019 zijn toegepast;
-
-indien artikel 22d van de Wet op de loonbelasting 1964 bij het begin van het kalenderjaar 2020 wordt toegepast: artikel XV, onderdeel C, eerst toepassing vindt nadat genoemd artikel 22d bij het begin van genoemd kalenderjaar is toegepast;
-
-indien artikel 22d van de Wet op de loonbelasting 1964 bij het begin van het kalenderjaar 2021 wordt toegepast: artikel XVI, onderdeel C, eerst toepassing vindt nadat genoemd artikel 22d bij het begin van genoemd kalenderjaar is toegepast;
-
-artikel XXXI toepassing vindt voordat hoofdstuk II, artikel XVI, onderdeel E, en hoofdstuk III, artikel II, vierde lid, van de Invoeringswet fiscaal stelsel BES worden toegepast.
-
2.In afwijking van het eerste lid treedt artikel XXXVII in werking met ingang van 1 januari 2020.
103