Rappelabele toezeggingen Justitie en Veiligheid (Rappel maart 2023)



Dit is het rappel tot 02-01-23.

 




Toezegging Wanneer er na de evaluatie een voornemen is de AMvB te wijzigen dan wordt dat aan beide Kamers ter behandeling voorgelegd (34.372) (T02647)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer toe dat hij de AMvB met de lijst met misdrijven waarvoor de hackbevoegdheid ook gaat gelden naast de door de wet aangewezen misdrijven, niet zal wijzigen voordat de wetsevaluatie, die na twee jaar uitgevoerd zal worden, heeft plaatsgevonden en is behandeld in de beide Kamers der Staten-Generaal. Wanneer er na de evaluatie een voornemen is om de AMvB te wijzigen, dan wordt dat voornemen gedeeld met beide Kamers.


Kerngegevens

Nummer T02647
Status voldaan
Datum toezegging 19 juni 2018
Deadline 1 januari 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr.dr. A.G.J.M. Rombouts (CDA)
mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie lagere regelgeving
Onderwerpen Algemene Maatregel van Bestuur
misdrijven
Kamerstukken Computercriminaliteit III (34.372)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 34, item 5, blz. 25-26

Minister Grapperhaus:

(...)

Dan de algemene maatregel van bestuur. Ik had al gezegd dat ik daar iets over ging zeggen. Ik hoop uw Kamer daarin tegemoet te kunnen komen op het volgende punt. Die algemene maatregel van bestuur is u een jaar geleden in concept door een van mijn ambtsvoorgangers toegezonden. Dat concept is wat betreft de lijst van misdrijven die aanleiding zouden kunnen geven tot toepassing van die bevoegdheid van de artikelen 126nba en 126uba niet gewijzigd zoals het nu bij de Raad van State ligt. Voor mij is het ook weer staatsrechtelijk een probleem dat ik het stuk, dat nu bij de Raad van State ligt, nu niet aan u ter inzage kan geven. Maar ik wil toezeggen dat de lijst precies zo is als hij vorig jaar was. Ik heb die hier in dertigvoud gekopieerd voor de leden, en dit is ook echt de lijst zoals die in de concept-AMvB staat die bij de Raad van State ligt. Daarnaast wil ik ondubbelzinnig toezeggen dat in die lijst geen toevoegingen of wijzigingen komen tot en met de evaluatie die over twee jaar zal plaatsvinden en het debat met uw beide Kamers naar aanleiding van die evaluatie. Uw Kamer kan ervan verzekerd zijn dat dit de lijst is, zoals ik die hier heb. U mag de verschillen zoeken, maar het is echt dezelfde lijst als die in het voorstel stond dat vorig jaar juni naar uw Kamer is gegaan vanuit staatssecretaris Dijkhoff.

(...)

Minister Grapperhaus:

Ik meen dat het alsnog in het wetsvoorstel opnemen van een voorhangprocedure niet aan de orde kan zijn. Vorig jaar juni is deze lijst aan u toegezonden. Dit is nog steeds die lijst. Ik zeg nogmaals dat die zo blijft tot het moment waarop er over twee jaar geëvalueerd is én uw Kamer en de Tweede Kamer naar aanleiding van die evaluatie hebben kunnen zeggen wat ze van die lijst vinden.

(...)

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik hoop dat de minister ook nog ingaat op mijn argumenten waarom je in een AMvB geen afwijkende regels moet opnemen, omdat dat in de aanwijzing voor de regelgeving staat. Dit is een gebaar naar de Kamer dat de lijst niet meer zal wijzigen tot aan de evaluatie over twee jaar. Maar begrijp ik de minister goed dat na twee jaar die AMvB elk moment opnieuw kan worden gewijzigd en dat de Kamer daar dus geen betrokkenheid bij heeft?

Minister Grapperhaus:

Nee, ik heb heel duidelijk gezegd — maar misschien heb ik het dan niet duidelijk gezegd — dat ik toezeg dat dit de lijst is en dat die slechts kan veranderen indien de beide Kamers daarmee akkoord gaan.

De heer Rombouts (CDA):

Is de minister nu staatsrechtelijk niet al te royaal door te zeggen: als de Kamers ermee instemmen? Volgens mij hebt u gezegd, en ik was daar ook wel blij mee, dat het en-en is: er komen pas wijzigingen na de evaluatie, dus niet voor die tijd, en na overleg met de Kamers.

Minister Grapperhaus:

Ja, maar dan is het ook aan de Kamers om daar door middel van moties of anderszins hun oordeel over te geven.

De voorzitter:

Hebt u het nu over voorhang?

Minister Grapperhaus:

Nee, er komt geen voorhang. Ik heb heel duidelijk gezegd dat dit nog steeds de lijst is die door Dijkhoff naar u is toegezonden. Dit is ook de lijst die nu bij de Raad van State ligt en de lijst waarvan wat mij betreft wordt toegezegd dat die het de komende twee jaar zal zijn.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Misschien kan de minister dan preciezer omschrijven hoe hij de procedure voor zich ziet als er geen sprake is van een voorhangprocedure. Ik begrijp dat de minister zegt dat als we de AMvB willen wijzigen, de Kamers daarover worden geïnformeerd en dat daarover overleg kan plaatsvinden. Maar zijn er dan bepaalde termijnen die in acht worden genomen waarbinnen de Kamers de mogelijkheid hebben om daarover overleg te voeren, voordat de wijzigingen in de AMvB in werking treden? Graag iets meer toelichting, zodat we weten of we daar voldoende invloed op kunnen uitoefenen.

Minister Grapperhaus:

Er komt over twee jaar een evaluatie van deze wet. In die evaluatie wordt ook de inhoud van de AMvB meegenomen. Dat betekent dat uw Kamer en de Tweede Kamer alle gelegenheid krijgen om zich uit te laten over de inhoud van de AMvB. Totdat dat debat met beide Kamers is afgerond, komt er geen wijziging in de lijst. Daarna kan ik het niet overzien, want uw Kamer, of de Tweede Kamer, kan met een motie komen die een bepaalde kant op gaat waarvan ik niet weet wat die is. Dat kan ik echt niet overzien.

De voorzitter:

Mevrouw Strik, tot slot.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Mijn eerste vraag ging over: wat na die twee jaar? Als de minister voornemens is de AMvB te wijzigen na die evaluatie, krijgen wij daar dan steeds bericht van? Nu begrijp ik dat de minister zegt: ik kan het alleen maar overzien tot de evaluatie en daarna moeten we maar weer zien.

Minister Grapperhaus:

Nee, ik heb gezegd "tot en met de evaluatie". Wanneer er na de evaluatie een voornemen is om de AMvB te wijzigen, dan wordt dat voornemen gedeeld met uw beide Kamers.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Brief over instemmingsvereiste bij het terechtstaan per videoconferentie naar de Kamer sturen (34.915 / 34.916) (T02650)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Vlietstra (PvdA) en Baay-Timmerman (50PLUS), toe dat hij de brief aan de Tweede Kamer, over het ingewonnen advies betreffende het instemmingsvereiste bij het terechtstaan per videoconferentie, in het kader van eventueel in de toekomst af te sluiten verdragen, ook naar de Eerste Kamer zal sturen.


Kerngegevens


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 38, item 4, blz. 5-11

Mevrouw Vlietstra (PvdA):

(...)

Door de zogenaamde JIT-landen is overeengekomen dat de vervolging van verdachten in Nederland zal plaatsvinden volgens Nederlands recht. Met Oekraïne is daartoe een verdrag opgesteld, waarbij dat land zijn recht om te vervolgen overdraagt aan Nederland. Oekraïne zal verdachten die zich op zijn grondgebied bevinden, overdragen aan ons land. Dat geldt evenwel niet voor verdachten met de Oekraïense nationaliteit omdat dat in strijd is met de grondwet van het land. Hoewel teleurstellend, zal dit geaccepteerd moeten worden. De PvdA-fractie heeft veel waardering voor de zoektocht van de regering naar, wat ik maar even noem, de next-best oplossing en die is gevonden in de mogelijkheid gebruik te maken van videoberechting. Uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel en de antwoorden op vragen in de Tweede Kamer heeft mijn fractie de conclusie getrokken dat er voldaan kan worden aan de eisen, zoals gesteld door het EVRM, en dat het aan de rechter is om te besluiten over het gebruik van deze vorm van berechting. Helaas kan een verdachte weigeren om eraan mee te werken. Dat druist in tegen ons rechtsgevoel. Voor nabestaanden kan het immers ongelooflijk belangrijk zijn om personen die worden verdacht van het neerschieten van hun geliefden te kunnen zien, weliswaar niet face to face, maar dan toch ten minste via een videoverbinding. Kan de minister nog eens uitleggen waarom er een instemmingsvereiste is overeengekomen? Is dit een uitdrukkelijke wens van Oekraïne en zo ja, welke argumenten heeft het land daarvoor? Of vloeit het voort uit voorwaarden, waarborgen, dan wel jurisprudentie van het EVRM? Of zijn er nog andere overwegingen die het instemmingsvereiste onontkoombaar maken? Graag een toelichting van de minister.

Bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer heeft de minister toegezegd nog eens goed te kijken of niets over het hoofd is gezien op dit punt en over enkele maanden te komen met een brief. Uiteraard is mijn fractie zeer geïnteresseerd in de inhoud van die brief en wij vragen de minister, die ook aan deze Kamer te zenden.

(...)

Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):

(...)

Voorzitter. 50PLUS heeft nog de volgende vragen aan de minister. Vanwege het uitleveringsverbod van eigen onderdanen in de Oekraïense grondwet is in artikel 8 van het Verdrag de mogelijkheid opgenomen dat Oekraïense verdachten via een teleconferentie of videoconferentie in Nederland terechtstaan. Voorwaarde daarbij is het instemmingsvereiste van de verdachte. Weigert deze dan zal hij niet in persoon verschijnen maar slechts bij verstek kunnen worden veroordeeld.

De minister zei tijdens het debat op 6 juni jongstleden in de Tweede Kamer al dat alleen berechting per videoconferentie kan plaatsvinden als verdachte daarmee instemt en dat berechting per videoconferentie overigens ook niet geldt voor alle misdrijven. Mijn fractie mag toch aannemen dat misdrijven tegen het leven gericht, zoals dood door schuld, doodslag of moord, zeker niet zijn uitgezonderd? Graag een bevestiging van de minister.

Het tweede punt dat de minister aanvoerde was dat hij niet zeker was of de Nederlandse rechter het strafproces nog wel zou beschouwen als een eerlijk proces wanneer het instemmingsvereiste van de verdachte ontbrak. De minister doelt hiermee op het niet verplicht hoeven te verschijnen van verdachten in een strafproces. Maar hoe verhoudt zich dit met de mogelijkheid van de Nederlandse rechtbank om onder voorwaarden een verdachte te dwingen toch te verschijnen? Ik refereer hierbij aan de artikelen 258, lid 2 en 278, lid 2 van Strafvordering.

Toepassing van Nederlands recht maakt dat het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, het EVRM, van toepassing is. Zoals wij allen weten, gaat het EVRM voor op de Nederlandse strafwet. Dat geldt mutatis mutandis ook voor de Oekraïne, eveneens partij bij het EVRM. Artikel 6 EVRM garandeert het recht op een eerlijk proces waarop de minister doelde. De vraag is of het recht op een eerlijk proces mede het recht omvat om afstand te doen van aanwezigheid bij een proces middels videoconferentie. Met andere woorden: afstand te doen van het recht om aanwezig te zijn bij je eigen strafproces.

Artikel 6 EVRM beschermt juist het recht om wél aanwezig te zijn bij je eigen proces. Het leeuwendeel van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, het EHRM, gaat juist over situaties waarbij de verdachte aanwezig wilde zijn teneinde zijn eigen verdediging te kunnen voeren, maar daarin belemmerd of beperkt werd. Dus waarom zou een eventuele verplichting voor de verdachte om aanwezig te zijn bij een videoconferentie een inbreuk maken op dit in artikel 6 omschreven "eerlijk proces", zo vraagt mijn fractie aan de minister.

Voorzitter. Zou de minister niet eerder moeten inhaken op artikel 5 EVRM, het recht op vrijheid en veiligheid. Het recht op vrijheid kan rechtmatig worden ingeperkt van overheidswege. Artikel 5, lid 1, sub 3c EVRM laat vrijheidsbeperking bij verdenking van strafbare feiten toe en lid 3 erkent het recht om spoedig voor een rechter te worden voorgeleid na aanhouding. Zou je dan niet a contrario kunnen stellen dat die rechter dan ook in beginsel een bevel tot medebrenging mag afgeven tegen de verdachte? Met andere woorden: de Nederlandse strafrechter kan de Oekraïense verdachte wel degelijk dwingen om deel te nemen aan de videoconferentie op basis van toelaatbaarheid van Nederlandse strafvordering in combinatie met het zojuist aangehaalde artikel 5 EVRM. Deelt de minister onze zienswijze?

In dit verband wijst 50PLUS ook op het aankomend wetsvoorstel uitbreiding slachtofferrechten van de minister voor Rechtsbescherming, waarbij een verschijningsplicht voor zekere verdachten wordt geïntroduceerd. Deze minister schrijft: "De rechtspraak van het EHRM noch de voormelde Richtlijn wijzen erop dat het aanwezigheidsrecht van de verdachte een recht op afwezigheid inhoudt of impliceert. Als aan de in artikel 5 EVRM opgenomen voorwaarden is voldaan, biedt dit onderdeel dus nadrukkelijk de mogelijkheid om de verdachte tot aanwezigheid op het onderzoek ter terechtzitting te verplichten."

Indien de verdachte gedwongen kan worden om deel te nemen aan de videoconferentie en vervolgens niets zegt — zich beroept op zijn zwijgrecht — is dat toch nog altijd vele malen beter dan helemaal niet verschijnen. Nabestaanden van de slachtoffers krijgen de verdachte dan in ieder geval in beeld.

Kan de minister daarom nader ingaan op hetgeen hij stelde in het debat met de Tweede Kamer op 6 juni jongstleden over deze materie. Ik quote de minister: "Stel nou even dat je zo'n gedwongen videoconferentie zou kunnen afspreken met Oekraïne, dan is de kans zeer groot dat de verdachte in beeld komt en in het geheel niets meer zegt, omdat dat instemmingspunt weg is en hij daar niet aan wil meewerken. Dan gaan we het paard toch achter de wagen spannen?"

Wat bedoelt de minister met dit statement? We streven hier met z'n allen naar vervolging en berechting waarbij verdachten, liefst in persoon en dus in beeld, terechtstaan. Beroep op zwijgrecht komt veelvuldig voor tijdens strafprocessen en dat is een grondwettelijk recht dus daaraan kan nooit worden getornd. Dus wat bedoelt de minister met deze uitlating?

Handelingen I 2017-2018, nr. 38, item 16, blz. 6-7

Minister Grapperhaus:

(...)

Mevrouw Vlietstra en mevrouw Baay-Timmerman vroegen naar de instemming van een verdachte bij het terechtstaan per videoconferentie. Dat is een belangrijk onderwerp. Voorzitter, ik hoop dat u mij toestaat dat ik daar wat langer op inga. De mogelijkheid van het terechtstaan per videoconferentie, waarbij de verdachte zich in een ander land bevindt dan het land waar hij terechtstaat, is een bijzonderheid. Voor zover mij bekend, heeft dat nooit eerder plaatsgevonden. Er is wel ervaring met videoconferenties bij binnenlandse berechting. Denkt u bijvoorbeeld aan de maffiaprocessen in Italië. Ook enkele internationale straftribunalen maken wel gebruik van videoconferentie voor bepaalde doeleinden. De Nederlandse wet staat het horen per videoconferentie al ruim tien jaar toe, inclusief berechting per videoconferentie, maar er is in de praktijk tot nu toe geen sprake van een ruime toepassing.

In de Nederlandse praktijk is terechtstaan per videoconferentie nog nooit toegepast. De inzet is erop gericht om de berechting van het neerhalen van vlucht MH17 zo veel mogelijk in de aanwezigheid van de verdachten te doen plaatsvinden. Terechtstaan per videoconferentie is dan alleen een mogelijkheid in de situatie dat een verdachte omdat hij Oekraïens onderdaan is, niet kan worden uitgeleverd vanuit Oekraïne. Dat zou ook kunnen bij onderdanen van andere landen als we op enig moment vaststellen dat die landen ook zo'n dergelijk uitleveringsverbod van eigen onderdanen hebben en als we dan met die landen zo'n afspraak kunnen maken. Ik zeg dit even voor de volledigheid.

Het huidige Nederlandse recht vereist voor de berechting per videoconferentie dat de verdachte daarmee instemt. Dat geldt ook voor internationale regelingen. Ook daarin is de instemming van verdachte vereist. Dat geldt dus zowel voor het Nederlandse recht als voor de verdragen. In dat licht is het de vraag of Nederland en Oekraïne samen kunnen afspreken af te wijken van een tussen hen geldend verdrag, namelijk het tweede aanvullend protocol bij het Europees Verdrag inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, of dat ze dan eerst dat tweede aanvullend protocol zouden moeten opzeggen. Het opzeggen van het protocol is niet aan de orde, omdat het nou juist in allerlei andere opzichten een belangrijk instrument is voor de strafrechtelijke samenwerking met veel landen. De uitdrukking is in een ander verband al gevallen: dan gaan we het paard achter de wagen spannen. Of in ieder geval één mijl op zeven rijden, als u mij begrijpt.

Wat zouden we met het loslaten van het instemmingsvereiste bereiken? Zonder de instemming van de verdachte is geen zinvolle deelname te verwachten aan een met gebruikmaking van videoconferentie te voeren proces. Een verdachte die tegen zijn wil terechtstaat, zal niet willen meewerken aan dat videoverhoor. Een verdachte kan niet worden gedwongen te verklaren, want die heeft zwijgrecht. Het doel van de toepassing van videoconferentie is dan slechts nog dat de gedachte zichtbaar is, voor de andere deelnemers aan het strafproces en voor het in de rechtszaal in Nederland aanwezige publiek. We lopen dan nog steeds het risico dat de rechter eigenlijk vindt dat alleen maar zichtbaar zijn zonder instemming niet in overeenstemming is met de verdragen en andere normen waar Nederland en Oekraïne aan gebonden zijn. Volgens het geldende Nederlandse recht is een verdachte nog steeds in beginsel niet verplicht om aanwezig te zijn bij zijn berechting. Ik weet dat de regering een wetsvoorstel in voorbereiding heeft om bepaalde verdachten van ernstige delicten te verplichten aanwezig te zijn bij de rechtszitting en de uitspraak, maar dat is nog geen geldend recht. Het kon dus ook niet meegenomen worden in het verdrag waarover we het vandaag hebben.

Ik vind dat we er met elkaar voor moeten zorgen dat het MH17-proces niet kwetsbaar wordt door op dit belangrijke punt afwijkende regelingen te treffen. Ik denk dat de heer Knapen het vanmorgen heel treffend zei: we moeten niet marchanderen met eisen uit een internationaal verdrag in het bilaterale verdrag met Oekraïne. Ik onderschrijf dat. De Nederlandse rechter beslist over de toepassing van videoconferentie bij de berechting. Het is nog steeds de vraag of de rechter ertoe zou besluiten als de verdachte er niet mee instemt en die instemming in afwijking van bestaande regels niet vereist zou zijn. Kortom, we kunnen ook nog tegen de situatie aanlopen dat we denken dat we het geregeld hebben maar de Nederlandse rechter zegt: ik ga er niet mee akkoord vanwege de regels van een eerlijk proces. Ook is op voorhand niet duidelijk hoe de Oekraïense rechter zou beslissen als een verdachte daar bezwaar zou maken.

Mevrouw Baay heeft nog vragen gesteld over het bevel tot medebrenging. Een dergelijk bevel van de Nederlandse rechter kan als zodanig niet worden geëffectueerd in Oekraïne. Het kan wel relevant zijn voor de bevoegde Oekraïense autoriteiten, die verplicht zijn ervoor te zorgen dat de verdachte daadwerkelijk aanwezig is als hij heeft ingestemd met het terechtstaan per videoconferentie. De Nederlandse rechter kan geen bevelen geven aan de Oekraïense autoriteiten, maar een dergelijk bevel kan wel duidelijk maken dat de betrokkene zou moeten verschijnen gezien die instemming.

Voorzitter, ik sluit op dit punt af. Zoals bekend heb ik de Tweede Kamer toegezegd om met het oog op eventueel in de toekomst af te sluiten verdragen nader advies in te winnen over het instemmingsvereiste. Ik zal de Tweede Kamer daarover per brief informeren. Die brief zal ik, wil ik hierbij toezeggen, ook aan uw Kamer doen toekomen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Het kostenaspect in de aanvraag van Vessel Protection Detachments meenemen in de evaluatie (34.558) (T02761)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Vlietstra (PvdA), toe in de evaluatie van het Initiatiefvoorstel-Koopmans en Van Helvert Wet ter Bescherming Koopvaardij het kostenaspect in de aanvraag van Vessel Protection Detachments mee te nemen.


Kerngegevens

Nummer T02761
Status openstaand
Datum toezegging 12 maart 2019
Deadline 1 januari 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden J.G. Vlietstra (PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Vessel Protection Detachment
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Koopmans en Van Helvert Wet ter Bescherming Koopvaardij (34.558)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr. 21 item 11 - blz. 3

Mevrouw Vlietstra (PvdA):

Door de indieners zijn ook andere redenen genoemd om geen gebruik te maken van een VPD. Ze zouden behalve te groot ook te duur zijn. Voor de inzet van een VPD betaalt een reder €5.000 per dag. Onze schriftelijke vraag wat de kosten zijn van een particulier beveiligingsteam, is niet beantwoord. Daarom stelt mijn fractie die vraag hier opnieuw. Wat betaalt een reder voor een particulier beveiligingsteam? Omdat daar volgens de indieners en de regering in alle Europese landen al ervaring mee is opgedaan, moet daar toch een antwoord op te geven zijn? Welke mogelijkheden ziet de minister om de prijs van een VPD verder te verlagen?

(…)

De indieners gaan ervan uit dat er niets verandert ten opzichte van de huidige situatie en bedoelen dan dat de reders die nu gebruikmaken van een VPD, dat straks ook zullen doen. Moet mijn fractie daaruit begrijpen dat nieuwe aanvragers vooral gebruik zullen maken van particuliere beveiligers, omdat die goedkoper en flexibeler zijn, en achten zij dat gewenst? Diezelfde vraag stelt mijn fractie ook aan de minister.

Handelingen I 2018-2019, nr. 21 item 13 - blz. 10-11

Minister Grapperhaus:

Ik kom op een aantal nadere vragen over die VPD's. Mevrouw Vlietstra vroeg: heeft de regering overwogen de eigen bijdrage van €5.000 per dag die reders betalen voor de inzet van zo'n Vessel Protection Detachment te verlagen? De regering is er alert op dat het kostenaspect mogelijk een belangrijke rol kan spelen om geen VPD maar een maritiem beveiligingsbedrijf in te zetten. Daarom zeg ik toe dat het accent van de evaluatie van de wet over drie jaar echt mede zal liggen op de vraag hoe de toestemmingsprocedure in de praktijk werkt, en meer in het bijzonder op de vraag of en hoe vaak de kosten nou doorslaggevend blijken te zijn voor de beslissingen op aanvraag voor de bescherming van de transporten, met name in de gevallen waarin een Vessel Protection Detachment tijdig kan worden ingezet en plaatsbaar is op het schip.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Piraterij in het Caribisch gebied (34.558) (T02764)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Lokin-Sassen (CDA), toe het aspect piraterij in het Caribisch gebied mee te nemen in de evaluatie van het initiatiefvoorstel.


Kerngegevens

Nummer T02764
Status openstaand
Datum toezegging 12 maart 2019
Deadline 1 januari 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr. P.E.M.S. Lokin-Sassen (CDA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Caribisch gebied
piraterij
Venezuela
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Koopmans en Van Helvert Wet ter Bescherming Koopvaardij (34.558)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr. 21 item 11 - blz. 7

Mevrouw Lokin-Sassen (CDA):

Ik rond af. De minister stelt in zijn eerder genoemd schrijven dat er geen urgentie bestaat om een rijkswet in voorbereiding te nemen. Is het, gelet op het feit dat ook Venezuela wordt genoemd als land in de omgeving waarvan piraterij voorkomt, toch niet dienstig om op korte termijn een rijkswet in voorbereiding te nemen? Op wat voor termijn kan het parlement een wetsvoorstel inzake de rijkswet tegemoetzien? Gaarne een gemotiveerd antwoord van de regering.

Handelingen I 2018-2019, nr. 21 item 13 - blz. 14

Minister Grapperhaus:

In de omgeving van Venezuela komt ook piraterij voor, zei mevrouw Lokin-Sassen nog. Is het niet dienstig om toch een rijkswet in voorbereiding te nemen en op welke termijn kan dat? In het Caribisch gebied zijn inderdaad gevallen van piraterij bekend. Oceans Beyond Piracy registreerde 71 incidenten in 2017 en 27 in 2018. Het is een serieus probleem waarvoor het initiatiefwetsvoorstel geen soelaas biedt, want dat ziet op de bescherming van koopvaardij en sluit dus uit dat kustwateren kunnen worden aangewezen als gebied waar particuliere maritieme beveiligingsorganisaties gewapende bescherming tegen piraterij mogen bieden. Ik zou eigenlijk willen toezeggen dat we in het kader van die evaluatie in ieder geval op dit punt terug zullen komen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Capaciteiten Kansspelautoriteit meenemen in wetsevaluatie (33.996) (T02769)

De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik (GroenLinks), toe de capaciteiten van de Kansspelautoriteit mee te nemen bij de evaluatie zoals voorzien binnen drie jaren en de jaarlijkse evaluatie na inwerkingtreding van de Wet.


Kerngegevens

Nummer T02769
Status openstaand
Datum toezegging 12 februari 2019
Deadline 1 januari 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Rechtsbescherming
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen kansspelautoriteit
kansspelbelastingen
kansspelen
onlinegokken
Kamerstukken Organiseren van kansspelen op afstand (33.996)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr. 18 item 7 - blz. 11

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Een van de vragen die ik vorige week ook heb gesteld, is bijvoorbeeld of de grote spelers, de vergunninghouders, ook wel echt worden aangepakt als zij zich niet aan de regels houden. De minister heeft gezegd: zeker, dat gaan we doen. Als het wetsvoorstel wordt aangenomen, zullen we daar goed op monitoren en dit zal ook bij de evaluatie duidelijk moeten worden. De vraag is ook of er echt voldoende capaciteit is. Tot nu toe hebben we natuurlijk heel weinig capaciteit gehad. Is het dan goed vergelijkbaar? Is het nu niet handhaafbaar en straks wel omdat je er dan misschien ook meer capaciteit tegenaan gooit? Hebben we ook de garantie dat het voldoende zal zijn?

Handelingen I 2018-2019, nr. 18 item 7 - blz. 21

Minister Dekker:

Ook was er de vraag van mevrouw Strik over de capaciteit bij Ksa. Is er sprake van voldoende capaciteit? Het antwoord daarop is: ja. Dat geldt niet alleen maar voor de capaciteit in mankracht, maar ook in technische toepassingen die daar inmiddels worden ontwikkeld om straks op de nieuwe vorm beter toezicht te kunnen houden. Dat zal ook op een minder arbeidsintensieve manier gebeuren, bijvoorbeeld met big data en het gebruik van controledatabanken bij de aanbieders. Maar een belangrijk element in dit wetsvoorstel is dat vergunde aanbieders een afdracht gaan doen aan de Ksa, om daar ook voor formatie-uitbreiding te zorgen. Uiteraard is dit ook weer iets wat we straks jaarlijks, en uiteindelijk na drie jaar bij de evaluatie meenemen. Dan zullen we bekijken: was het genoeg? Is het genoeg?


Brondocumenten


Historie







Toezegging Faciliteren van gerechtvaardigde beroepen op afscherming van UBO's van kerkgenootschappen (35.179) (T02977)

De Minister van Financiën zegt de Kamer naar aanleiding van vragen van de leden Ester (ChristenUnie) en Essers (CDA) toe in overleg te zullen treden met zijn ambtsgenoot van JenV en met het Openbaar Ministerie om te kijken hoe zij kunnen faciliteren dat gerechtvaardigde beroepen op afscherming van UBO's van kerkgenootschappen worden gehonoreerd en de Kamer hierover te informeren.


Kerngegevens

Nummer T02977
Status openstaand
Datum toezegging 16 juni 2020
Deadline 1 juli 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen antiwitwasrichtlijn
kerkgenootschappen
terrorismefinanciering
uiteindelijk belanghebbenden
privacy
Kamerstukken Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden van vennootschappen en andere juridische entiteiten (35.179)


Uit de stukken

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 6.

De heer Ester (ChristenUnie):

De kwestie van kerkelijke gevoeligheden speelt ook bij het handelsregister en de anbi-regeling, maar in het geval van het UBO-register is er, aldus de Raad van State, sprake van Unierechtelijke bindende regelgeving. In gewone mensentaal: Brussel schrijft dit dwingend voor. De nationale speelruimte, zo begrijpen wij, is vrijwel nihil. Sterker, de Raad van State beklemtoont dat de Europese wetgever de gevoeligheid van het openbaar maken van persoonsgegeven heeft afgewogen tegen het belang van een effectieve strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering. Wel wijst de Raad van State erop dat artikel 30, lid 9, van de richtlijn aangeeft dat lidstaten in uitzonderlijke gevallen de UBO-gegevens kunnen afschermen. Er moet dan sprake zijn van onevenredige risico's. De ChristenUniefractie wil de minister vragen om eens creatief mee te denken in dit debat over de mogelijkheden die dit artikel biedt om kerkgenootschappen en hun bestuurders meer comfort te bieden en om hun specifieke zorgen over privacy en veiligheid weg te nemen. Dat geldt voor onze kerken in het algemeen, maar voor de joodse gemeenschap in het bijzonder. We willen niet dat een openbaar UBO-register gevaren oplevert voor bestuurders van kerkgenootschappen. Herkent de minister deze zorgpunten en zo ja, hoe kan hij de kerken hierin tegemoetkomen? Welke waarborgen heeft hij op het netvlies? Aan welke afschermingsmogelijkheden denkt hij? Dit alles uiteraard zonder de doelstelling van de wet geweld aan te doen, laat mij dat onderstrepen.

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 10, 11.

De heer Essers (CDA):

Ik ga even weer de draad oppakken. Het zou dus niet alleen betekenen dat er geen publieke registratie zou plaatsvinden, maar ook dat er geen afgeschermde registratie zou plaatsvinden, uitgaande van het oorspronkelijke voorstel van de regering. Als de richtlijn dit naar het toenmalige oordeel van de regering mogelijk maakte, dan is dat a fortiori het geval voor ons voorstel om de gegevens van deze bestuurders op een afgeschermde lijst te plaatsen. Een dergelijke afgeschermde lijst staat niet in de weg aan het streven om witwassen en terrorismefinanciering te bestrijden. De bevoegde autoriteiten blijven immers zicht houden op deze UBO's. Daarmee wordt ook tegemoetgekomen aan de gedachte die ten grondslag ligt aan het amendement-Van der Linde.

[…]

Wij roepen daarom de minister even vriendelijk als dringend op om onze suggestie in dezen te volgen. Samen met mijn voornaamgenoten Ester en Schalk ben ik voornemens om desnoods hierover in tweede termijn een motie in te dienen. Wij kijken uit naar het antwoord van de minister.

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 14, 15.

Minister Hoekstra:

Dan de kerkgenootschappen. Ik begrijp goed de zorgen die geuit zijn door de heer Ester en ook nog door een paar van de andere Peters, zou ik bijna willen zeggen, maar dat is niet helemaal aan mij. Wat vind ik van de suggestie om voor kerkgenootschappen een besloten register in te richten? Dat was volgens mij de vraag van de heer Ester, maar geëchood door anderen. De zorgen rondom de kerkgenootschappen begrijp ik natuurlijk zeer. Dat heb ik ook met de Tweede Kamer gedeeld. Dat is ook precies de reden geweest waarom het kabinet in het ingediende wetsvoorstel had voorzien in die uitzondering. Maar ja, het debat in de Tweede Kamer is gelopen zoals het is gelopen. Daarom geldt in het voorliggende wetsvoorstel de registratieplicht nu ook voor kerkgenootschappen. De richtlijn gaat uit van openbaarheid en staat afscherming alleen in individuele gevallen toe. Een generiek afschermingsregime voor een bepaalde entiteit is niet mogelijk. Het is vervolgens ook wel weer de vraag of je dat wenselijk moet vinden. Maar gegeven de voorgeschiedenis en gegeven hoe pregnant, en ik denk ook inhoudelijk relevant, de punten naar voren zijn gebracht, ben ik graag bereid en zeg ik uw Kamer toe om in ieder geval te kijken naar hoe ik kan faciliteren dat gerechtvaardigde beroepen op die afscherming van UBO's van kerkgenootschappen worden gehonoreerd.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Kan de minister toelichten wat hij daar exact mee bedoelt?

Minister Hoekstra:

Ik verwijs naar wat ik net gezegd heb. Ik maak onderscheid tussen twee dingen. Aan de ene kant het afschermen van de generieke groep. Vanuit de oriëntatie van de heer Ester begrijp ik die vraag wel. Dat is ingewikkeld. Tegelijkertijd denk ik uw Kamer zo verstaan te hebben dat alleen maar wachten tot er bij een individu een probleem ontstaat, misschien ook niet helemaal het juiste comfortniveau aan de voorkant geeft. Dus moet je puzzelen, een beetje in het duister, of je nog meer kan doen en of je überhaupt proactief zou kunnen reageren op bepaalde signalen die hier in de Kamer zijn genoemd. Dit levert bijvoorbeeld op, maar dan ben ik meteen bij mijn tweede toezegging aan de heer Ester — de vorige vraag was van Essers en Ester samen —want Ester vroeg ook nog of ik bereid ben om in gesprek te treden, dat ik zeer bereid ben om in gesprek te treden. Als iets zo gevoelig ligt, dan vind ik ook echt dat het aan het kabinet is om in gesprek te treden en te kijken hoe binnen de contouren van die wet en binnen de contouren die we met elkaar in Nederland maar ook in Europa hebben afgesproken, je toch tegemoet kan komen aan zorgen die er leven.

[…]

Minister Hoekstra:

[…]

De heer Ester vroeg om een generieke afscherming, maar zo ver kan ik hem niet tegemoetkomen. Maar ik vind wel dat ik hem zo ver tegemoet moet komen door te zeggen dat we gaan kijken hoe we hiermee moeten omgaan. Zie sommige van de voorbeelden die zojuist genoemd zijn. De verschrikkelijke situaties bij sommige synagogen zijn genoemd. Vervolgens moet je het nog steeds op individueel niveau bekijken, want dat vraagt deze wetgeving.

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 17.

De heer Essers (CDA):

Misschien moet ik het nog even wat meer concretiseren. Ik ben blij met wat de minister zegt. Ook het gesprek met de kerkgenootschappen zelf juich ik zeer toe. We hebben natuurlijk nog een bepaalde periode om daar ervaringen mee op te doen. Ik begrijp ook dat hij zegt dat er geen ruimte is voor generieke uitzonderingen. Ik vraag toch wat aandacht voor de bijzondere positie van bestuurders van kerkgenootschappen. Het kan dus zo zijn dat leden van een bestuur wel degelijk concrete bedreigingen hebben gehad, maar de persoon in kwestie nog niet. Het is natuurlijk te voorzien dat die er kunnen komen, zeker als hun gegevens alsnog worden genoteerd. Dat is mijn vraag aan u als u zegt dat u dat wilt faciliteren. Vindt u dat dit soort zaken meegenomen moeten worden? Ik bedoel dan niet in generieke zin, van: ik kan weleens bedreigd worden. Nee, er zijn aanwijzingen dat andere bestuurders worden bedreigd en dan komt er een nieuwe bestuurder die nog niet bedreigd is. Hoe wordt daarmee omgegaan?

Minister Hoekstra:

Ik ga me nu een beetje op glad ijs begeven, op het werkterrein van de minister van Justitie. Ik denk dat je dan, in overleg met degenen die daarvoor geëquipeerd zijn en verstand hebben van dreigingsanalyses en dit type problematiek, en mede op basis van hun kompas, tot oordeelsvorming moet overgaan. Daarbij moet je nog steeds individueel kijken. Natuurlijk ligt het dan wel voor de hand — dat is de andere kant ervan, zeker gegeven de gevoeligheid van deze wet en gegeven het debat dat wij hier voeren — dat je met meer proactiviteit daarover met elkaar in gesprek gaat bij een Amsterdamse synagoge dan bij een Friese plattelands-kerk, zonder daarmee ook maar iemand, ook mijn voorouders niet, te willen beledigen. Daar ligt het misschien toch net wat anders. Maar dat is precies wat Justitie ook doet. Justitie en politie richten zich op de plekken waarvan men denkt dat er misschien iets misgaat. De politie surveilleert ook meer op plekken waar ze verwacht dat er dreiging gaat ontstaan dan op plekken waar de geschiedenis lijkt te laten zien dat het er behoorlijk vredig aan toegaat.

Ik hoop dat dit de heer Essers voldoende comfort geeft. Ik vind het reëel om op het kompas te varen van degenen die hier ervaring in hebben. Ik denk ook dat het een heel Nederlandse oplossing is — daarom was ik daar ook voor— om in een gesprek te kijken: wat bedoelen we nu met deze wet? Wij willen daarmee ook zorgen wegnemen, bij alle kerkelijke genootschappen, maar zeker ook bij de joodse gemeenschap, in dialoog met degenen die verstand hebben van handhaving en dreigingsbeelden.

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 12, p. 2.

De heer Ester (ChristenUnie):

De fractie van de ChristenUnie heeft als ik goed heb geteld twee belangrijke toezeggingen van de minister aan ons adres genoteerd. De minister zal in contact treden met het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken, het CIO, waarbij zoals ik al zei meer dan 30 kerkgenootschappen zijn aangesloten, om samen concrete afspraken te maken over een vormgeving van het UBO-register die recht doet aan de kerkelijke zorgen rond privacyschendingen van kerkbestuurders, ook waar het gaat om het monitoren en evalueren van de impact van het register op onze kerken en kerkbestuurders. En om concrete afspraken te maken in geval van veiligheidsdreigingen en de daaraan gekoppelde opties van beveiliging van kerkbestuurders. Onze joodse gemeenschap is daarbij wederom nadrukkelijk in het vizier.

De minister heeft ook toegezegd in overleg te zullen treden met zijn ambtsgenoot van JenV en het Openbaar Ministerie. Dank voor deze voor mijn fractie belangrijke toezeggingen. Ik hoor overigens graag of mijn samenvatting klopt.

De minister begrijpt dat dit een aangelegen kwestie is voor de fractie van de ChristenUnie en we verzochten hem om enige spoed rond dit overleg. We willen hem ook graag vragen om de Kamer te informeren over de uitkomsten van de gesprekken met de Raad van Kerken, JenV en het OM. Ik neem aan dat hij daartoe bereid is en hoor dat graag.

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 12, p. 6.

Minister Hoekstra:

De heer Ester wilde nog even zeker stellen dat ik de toezeggingen die ik gedaan had — wat natuurlijk almost too good to be true is — ook echt gedaan had. Hij frommelde er nog een vraag bij, want hij vroeg of ik bereid was om toe te zeggen dat ik hem over de toezeggingen zou blijven informeren. Dat zeg ik hem toe.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Terugkoppeling gesprekken over het UBO-register met kerkgenootschappen (35.179) (T02978)

De Minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Ester (ChristenUnie) en Essers (CDA), toe om de Kamer aanvang 2022 (18 maanden na de toezegging) te informeren over de gesprekken met kerkgenootschappen zoals het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken en de Joodse gemeenschap, politie en justitie over de ervaringen en zorgen rond privacy en veiligheid met betrekking tot het UBO-register.


Kerngegevens

Nummer T02978
Status openstaand
Datum toezegging 16 juni 2020
Deadline 1 juli 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen antiwitwasrichtlijn
kerkgenootschappen
terrorismefinanciering
uiteindelijk belanghebbenden
privacy
Kamerstukken Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden van vennootschappen en andere juridische entiteiten (35.179)


Uit de stukken

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 6.

De heer Ester (ChristenUnie):

Is de minister bereid om in samenspraak met het Interkerkelijke Contact in Overheidszaken, het CIO, waarbij meer dan 30 kerkgenootschappen zijn aangesloten, te zoeken naar een operationele invoering van het UBO-register die deze zorgen vermindert? Dat geldt zeker voor mogelijke privacyschending en veiligheidsdreiging. Is de minister bereid om concrete afspraken te maken over het UBO-beleid in geval er sprake is van grove en uitzonderlijke bedreigingen van kerkbestuurders, ook wat hun beveiliging aangaat? De minister zal hier een gewillig oor vinden. De ChristenUnie-fractie waardeert een toezegging op dit punt.

Mijn fractie verzoekt de minister daarnaast om in het kader van de voorziene evaluatie nauwgezet te monitoren wat de impact van het wetsvoorstel is op kerkbestuurders, in het bijzonder wat hun privacy en veiligheid betreft. Mag mijn fractie hier wellicht ook een bevestiging horen? Onze dank daarvoor.

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 14, 15, 16.

Minister Hoekstra:

Dan de kerkgenootschappen. Ik begrijp goed de zorgen die geuit zijn door de heer Ester en ook nog door een paar van de andere Peters, zou ik bijna willen zeggen, maar dat is niet helemaal aan mij. Wat vind ik van de suggestie om voor kerkgenootschappen een besloten register in te richten? Dat was volgens mij de vraag van de heer Ester, maar geëchood door anderen. De zorgen rondom de kerkgenootschappen begrijp ik natuurlijk zeer. Dat heb ik ook met de Tweede Kamer gedeeld. Dat is ook precies de reden geweest waarom het kabinet in het ingediende wetsvoorstel had voorzien in die uitzondering. Maar ja, het debat in de Tweede Kamer is gelopen zoals het is gelopen. Daarom geldt in het voorliggende wetsvoorstel de registratieplicht nu ook voor kerkgenootschappen. De richtlijn gaat uit van openbaarheid en staat afscherming alleen in individuele gevallen toe. Een generiek afschermingsregime voor een bepaalde entiteit is niet mogelijk. Het is vervolgens ook wel weer de vraag of je dat wenselijk moet vinden. Maar gegeven de voorgeschiedenis en gegeven hoe pregnant, en ik denk ook inhoudelijk relevant, de punten naar voren zijn gebracht, ben ik graag bereid en zeg ik uw Kamer toe om in ieder geval te kijken naar hoe ik kan faciliteren dat gerechtvaardigde beroepen op die afscherming van UBO's van kerkgenootschappen worden gehonoreerd.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Kan de minister toelichten wat hij daar exact mee bedoelt?

Minister Hoekstra:

Ik verwijs naar wat ik net gezegd heb. Ik maak onderscheidtussen twee dingen. Aan de ene kant het afschermen van de generieke groep. Vanuit de oriëntatie van de heer Ester begrijp ik die vraag wel. Dat is ingewikkeld. Tegelijkertijd denk ik uw Kamer zo verstaan te hebben dat alleen maar wachten tot er bij een individu een probleem ontstaat, misschien ook niet helemaal het juiste comfortniveau aan de voorkant geeft. Dus moet je puzzelen, een beetje in het duister, of je nog meer kan doen en of je überhaupt proactief zou kunnen reageren op bepaalde signalen die hier in de Kamer zijn genoemd. Dit levert bijvoorbeeld op, maar dan ben ik meteen bij mijn tweede toezegging aan de heer Ester — de vorige vraag was van Essers en Ester samen —want Ester vroeg ook nog of ik bereid ben om in gesprek te treden, dat ik zeer bereid ben om in gesprek te treden. Als iets zo gevoelig ligt, dan vind ik ook echt dat het aan het kabinet is om in gesprek te treden en te kijken hoe binnen de contouren van die wet en binnen de contouren die we met elkaar in Nederland maar ook in Europa hebben afgesproken, je toch tegemoet kan komen aan zorgen die er leven.

[…] De heer Ester vroeg om een generieke afscherming, maar zo ver kan ik hem niet tegemoetkomen. Maar ik vind wel dat ik hem zo ver tegemoet moet komen door te zeggen dat we gaan kijken hoe we hiermee moeten omgaan. Zie sommige van de voorbeelden die zojuist genoemd zijn. De verschrikkelijke situaties bij sommige synagogen zijn genoemd. Vervolgens moet je het nog steeds op individueel niveau bekijken, want dat vraagt deze wetgeving.

[…]

De heer Ester (ChristenUnie):

Ik ben zeer blij met de toezegging van de minister dat hij het gesprek met onze kerken aangaat. Ik vind het een belangrijk moment in het debat. Het gaat mij er niet om dat we allerlei groepen tegen elkaar uitspelen, maar wij hebben voorlichting gevraagd aan de Raad van State, met name op dit punt. Dan is het niet verwonderlijk dat dit punt in enige hevigheid bij verschillende sprekers terugkomt. Ik ben heel blij met het gesprek. Ik zou de minister willen meegeven — hij noemde het net ook al — om vooral onze joodse gemeenschap erin te betrekken. U heeft gezegd dat er geen sprake kan zijn van een generieke afscherming. Dat begrijp ik wel, maar hier hebben we te maken met een groep voor wie alleen al het woord "registratie" allerlei bellen doet rinkelen. We hoeven nu niet die afschuwelijke geschiedenis met elkaar te delen, maar ik vind het wel van belang om in dit debat te benoemen dat deze groep in zijn geheel slachtoffer is geworden van registratie. Die moeten we echt tegemoetkomen. Ik zou de minister willen meegeven om daar specifieke aandacht aan te besteden in zijn gesprek met de kerken.

Misschien mag ik als aansluitende vraag aan hem voorleggen hoe hij dat gesprek voor zich ziet en wat hij wil inbrengen. Het gaat ons, als ChristenUnie, maar ik denk dat ik ook spreek namens de andere Peters die hier hebben gestaan, om het helpen van de kerkgenootschappen, om zo ervoor te zorgen dat zij niet het slachtoffer worden van deze wetgeving.

[…]

Minister Hoekstra:

Ik begrijp heel goed waarom de heer Ester verwijst naar de rampspoed in de geschiedenis en wat joodse medeburgers ten deel is gevallen. Het is natuurlijk met geen pen te beschrijven hoe verschrikkelijk dat is. Het plaatst elk debat over registratie in een bepaalde context. Ook ik ben daar weleens geweest, en ik ben het met hem eens dat het volstrekt, maar dan ook volstrekt onacceptabel is hoe sommige synagogen zichzelf moeten beschermen. Ik ben dat zeer met hem eens. Ik wil de gevoelens die er leven dus ook zeer meenemen in de gesprekken en überhaupt de toelichting— want dat zal het toch in eerste instantie zijn — op het waarom achter dit wetsvoorstel, ook aan diegenen in de joodse gemeenschap die kerkelijk zijn, of ik moet zeggen: die naar de synagoge gaan.

De andere bumper is natuurlijk dat ik het met mevrouw Karimi eens blijf ten aanzien van het individu. Op het moment dat je bij een kerkgenootschap bent aanbeland waarbij je ook in dialoog met bijvoorbeeld justitie of politie tot de conclusie komt dat de situatie voor individuele bestuurders zorgelijk is, moet je dat vervolgens nog steeds persoon voor persoon beoordelen. Dat is de andere kant. Ik snap dus heel goed het sentiment, de gevoelens en de terechte zorgen. Sentiment klinkt als alleen maar sentiment, maar ik bedoel echt de zorgen die er leven. Die wil ik heel graag adresseren. Maar ik wil ook markeren dat we dit ten volle moeten doen volgens de wet zoals die voorligt en dat ik dus die andere bumper van de generieke bepaling ook serieus te nemen heb. Volgens mij kom ik Ester dan een eind tegemoet, maar er komt een punt waarop ik ook hem weer teleur moet stellen. Dat is hier volgens mij reëel.

[…]

De heer Ester (ChristenUnie):

Ik begrijp wat u zegt, maar ik zou willen zeggen dat het bij de joodse gemeenschap ook gaat om geïnstitutionaliseerd antisemitisme. Dat is niet alleen een kwestie van een individu dat bedreigd wordt. Dat gaat aanzienlijk verder dan dat. Ik denk dat u uitstekend aanvoelt wat ik bedoel. U laat ook uw empathische kant zien. Dat waardeer ik zeer. Maar er zit spanning tussen het afwijzen van de generieke behandeling en het feit dat antisemitisme helaas ook in Nederland geïnstitutionaliseerd is, en daarmee generiek is.

Minister Hoekstra:

Ja, en dat laatste is natuurlijk om razend van te worden. Laat daar geen enkel misverstand over bestaan. Dat is natuurlijk om echt, echt razend van te worden.

Toch betekent dit dat we een enorme opdracht hebben, als kabinet en als samenleving, om op te komen voor alle groepen. En zeker voor die groepen die zich zorgen moeten maken over hun eigen veiligheid, zoals helaas delen van de joodse gemeenschap. Dat moet vervolgens op zo'n manier dat dat past binnen de kaders van de wet. Bij dit stuk van de wet gaat het erom dat we via het amendement een realiteit hebben van waaruit ik te acteren heb. Zover moet ik echt met mevrouw Karimi meegaan, want dat is gewoon zoals de kaarten liggen. Ik ga dan niet alsnog een generieke uitzondering maken.

Vervolgens moet je wel kijken voor hoeveel individuen dat geldt. Nogmaals, daar is het ministerie van Financiën echt niet voor geëquipeerd. Daar zul je met anderen, die daar wel voor geëquipeerd zijn, over in gesprek moeten gaan. Dat is natuurlijk de spanning. Die begrijp ik en die zie ik ook in het debat. Maar zo moet het maar. Zo moeten we voorwaarts met elkaar.

De heer Essers (CDA):

Misschien moet ik het nog even wat meer concretiseren. Ik ben blij met wat de minister zegt. Ook het gesprek met de kerkgenootschappen zelf juich ik zeer toe. We hebben natuurlijk nog een bepaalde periode om daar ervaringen mee op te doen. Ik begrijp ook dat hij zegt dat er geen ruimte is voor generieke uitzonderingen. Ik vraag toch wat aandacht voor de bijzondere positie van bestuurders van kerkgenootschappen. Het kan dus zo zijn dat leden van een bestuur wel degelijk concrete bedreigingen hebben gehad, maar de persoon in kwestie nog niet. Het is natuurlijk te voorzien dat die er kunnen komen, zeker als hun gegevens alsnog worden genoteerd. Dat is mijn vraag aan u als u zegt dat u dat wilt faciliteren. Vindt u dat dit soort zaken meegenomen moeten worden? Ik bedoel dan niet in generieke zin, van: ik kan weleens bedreigd worden. Nee, er zijn aanwijzingen dat andere bestuurders worden bedreigd en dan komt er een nieuwe bestuurder die nog niet bedreigdis. Hoe wordt daarmee omgegaan?

Minister Hoekstra:

Ik ga me nu een beetje op glad ijs begeven, op het werkterrein van de minister van Justitie. Ik denk dat je dan, in overleg met degenen die daarvoor geëquipeerd zijn en verstand hebben van dreigingsanalyses en dit type problematiek, en mede op basis van hun kompas, tot oordeelsvorming moet overgaan. Daarbij moet je nog steeds individueel kijken. Natuurlijk ligt het dan wel voor de hand — dat is de andere kant ervan, zeker gegeven de gevoeligheid van deze wet en gegeven het debat dat wij hier voeren — dat je met meer proactiviteit daarover met elkaar in gesprek gaat bij een Amsterdamse synagoge dan bij een Friese plattelands-kerk, zonder daarmee ook maar iemand, ook mijn voorouders niet, te willen beledigen. Daar ligt het misschien toch net wat anders. Maar dat is precies wat Justitie ook doet. Justitie en politie richten zich op de plekken waarvan men denkt dat er misschien iets misgaat. De politie surveilleert ook meer op plekken waar ze verwacht dat er dreiging gaat ontstaan dan op plekken waar de geschiedenis lijkt te laten zien dat het er behoorlijk vredig aan toegaat.

Ik hoop dat dit de heer Essers voldoende comfort geeft. Ik vind het reëel om op het kompas te varen van degenen die hier ervaring in hebben. Ik denk ook dat het een heel Nederlandse oplossing is — daarom was ik daar ook voor— om in een gesprek te kijken: wat bedoelen we nu met deze wet? Wij willen daarmee ook zorgen wegnemen, bij alle kerkelijke genootschappen, maar zeker ook bij de joodse gemeenschap, in dialoog met degenen die verstand hebben van handhaving en dreigingsbeelden.

De heer Essers (CDA):

Dank voor dit antwoord. Bent u bereid om ons van de ervaringen die hierover zullen ontstaan in de komende maanden — misschien wel jaren, maar ik bekijk het nu even over een periode van achttien maanden — deelgenoot te maken? Ik snap dat het lastig is om in algemene termen te praten. Je moet kijken hoe het in de praktijk uitwerkt. Er zijn reële zorgen bij organisaties. Kunt u ons binnen die termijn van die achttien maanden informeren over hoe dat nu in de praktijk uitpakt?

Minister Hoekstra:

Ik ben graag bereid om dat toe te zeggen. Ik koppel dat —niet zozeer om de lieve vrede te bewaren, maar meer omdat ik het een reële vraag vind — aan de opmerking van mevrouw Karimi of wij signalen tegenkomen dat er ook ten aanzien van die andere criteria nog redenen zouden zijn tot zorg. Reken maar dat als die signalen er zouden zijn, Justitie en politie dat soort signalen ook binnen zullen krijgen. Is het niet elegant als ik ruimhartig toezeg om over die twee dingen te rapporteren, in ieder geval één keer in de komende achttien maanden? Daar zou in zitten: wat is de afdronk van de gesprekken die wij gevoerd hebben? Daar moet ook inzitten: wat zijn nu de eerste ervaringen? Overigens zeg ik er wel bij dat achttien maanden best een korte tijd is, want zo'n evaluatie moet je dan al na een jaar starten. Maar laat ik het toch maar in achttien maanden doen, ook voor het comfort hier. Mijn voorstel zou zijn om dat te herhalen en dat drie jaar later nog eens te doen.

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 12, p. 2.

De heer Ester (ChristenUnie):

De fractie van de ChristenUnie heeft als ik goed heb geteld twee belangrijke toezeggingen van de minister aan ons adres genoteerd. De minister zal in contact treden met het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken, het CIO, waarbij zoals ik al zei meer dan 30 kerkgenootschappen zijn aangesloten, om samen concrete afspraken te maken over een vormgeving van het UBO-register die recht doet aan de kerkelijke zorgen rond privacyschendingen van kerkbestuurders, ook waar het gaat om het monitoren en evalueren van de impact van het register op onze kerken en kerkbestuurders. En om concrete afspraken te maken in geval van veiligheidsdreigingen en de daaraan gekoppelde opties van beveiliging van kerkbestuurders. Onze joodse gemeenschap is daarbij wederom nadrukkelijk in het vizier.

De minister heeft ook toegezegd in overleg te zullen treden met zijn ambtsgenoot van JenV en het Openbaar Ministerie. Dank voor deze voor mijn fractie belangrijke toezeggingen. Ik hoor overigens graag of mijn samenvatting klopt.

De minister begrijpt dat dit een aangelegen kwestie is voor de fractie van de ChristenUnie en we verzochten hem om enige spoed rond dit overleg. We willen hem ook graag vragen om de Kamer te informeren over de uitkomsten van de gesprekken met de Raad van Kerken, JenV en het OM. Ik neem aan dat hij daartoe bereid is en hoor dat graag.

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 12, p. 6.

Minister Hoekstra:

De heer Ester wilde nog even zeker stellen dat ik de toezeggingen die ik gedaan had — wat natuurlijk almost too good to be true is — ook echt gedaan had. Hij frommelde er nog een vraag bij, want hij vroeg of ik bereid was om toe te zeggen dat ik hem over de toezeggingen zou blijven informeren. Dat zeg ik hem toe.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Contrasigneren en inwerkingtreding van voorstel voor Rijkswet inperking gevolgen Brexit (35.130) (R2119) (T02983)

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden van Doornhof (CDA), Karimi (GroenLinks), Kox (SP), Huizinga-Heringa (ChristenUnie) en Van Rooijen (50PLUS), toe het voorstel voor Rijkswet inperking gevolgen Brexit, zodra aangenomen, te contrasigneren en zal de wet in werking laten treden zodra blijkt dat het terugtredingsakkoord de rechten van de Nederlanders in het VK niet voldoende waarborgt, en zal zodra een motie in de Tweede Kamer wordt aangenomen over de inwerkingtreding hier snel en zorgvuldig over oordelen.


Kerngegevens

Nummer T02983
Status afgevoerd
Datum toezegging 23 juni 2020
Deadline 1 juli 2022
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. drs. H. Doornhof (CDA)
J.C. Huizinga-Heringa (ChristenUnie)
F. Karimi (GroenLinks-PvdA)
M.J.M. Kox (SP)
drs. M.J. van Rooijen (50PLUS)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Brexit
inwerkingtreding
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Sjoerdsma, Asscher, Van Otterloo, Van Wijngaarden en Van Ojik Rijkswet inperking gevolgen Brexit (35.130 (R2119))


Uit de stukken

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 3, blz. 1.

Mevrouw Karimi (GroenLinks): (…) Een initiatiefwetsvoorstel voorbereiden, indienen en verdedigen betekent heel veel werk voor de Kamerleden en hun medewerkers. Onze welgemeende complimenten. Uit eigen ervaring weet ik dat de verdediging van een wetsvoorstel in de senaat een zeer spannend moment is; een laatste stap in een lang proces. Natuurlijk is de allerlaatste stap het contrasigneren van de wet door de regering. Ik ga ervan uit dat de regering de wet zal tekenen als het wetsvoorstel kan rekenen op een meerderheid van de senaat. Kan de staatssecretaris dit bevestigen?

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 3, blz. 21.

De heer Kox (SP): (…) Mag ik om te beginnen de initiatiefnemers feliciteren dat zij hun wens tot wetsvoorstel hebben kunnen maken en dat zij dat voorstel hier vandaag namens de Tweede Kamer in onze Kamer komen verdedigen, in de hoop dat het daarna in het Staatsblad staat? Wij als Eerste Kamer lijken de laatste horde te zijn nu de staatssecretaris, die mij als voormalig senaatsvoorzitter natuurlijk zeer dierbaar is en die ik ook altijd zo zal blijven zien, aan de overkant al gezegd heeft dat zij dit wetsvoorstel het contraseign niet zal onthouden als ook deze Kamer ja zou zeggen tegen dit wetsvoorstel, ook al ziet de regering het voorstel per saldo niet echt zitten. Het is fijn om te weten en goed om te horen dat de staatssecretaris het uit democratisch oogpunt niet passend vindt om dwars te blijven liggen als de volksvertegenwoordiging zich voor een wetsvoorstel heeft uitgesproken.

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. 11.

Staatssecretaris Broekers-Knol:

(…) Dan ga ik nu in op de vragen die mij gesteld zijn. Allereerst de vraag van mevrouw Karimi, maar hetzelfde type vraag is ook door de heer Kox gesteld. Kan de staatssecretaris toezeggen dat de regering de wet na aanvaarding door de Eerste Kamer zal bekrachtigen? (…)

Voorzitter. Ik ga verder met de beantwoording van de vragen van mevrouw Karimi en de heer Kox. Ik heb het ook in de Tweede Kamer gezegd: als dit wetsvoorstel door uw Kamer wordt aanvaard, dan zal de ministerraad moeten besluiten over het al dan niet bekrachtigen en contrasigneren. Wij zijn er geen voorstem van, maar ik vind het niet bekrachtigen van een wetsvoorstel dat door beide Kamers der Staten-Generaal is aanvaard, een heel zwaar middel. Zo ver wil ik in dit geval absoluut niet gaan. Ik vind dat en ik heb dat gezegd in de Tweede Kamer. Mooier kun je het bijna niet verwoorden dan de heer Kox het heeft gedaan. Het is echt een belangrijk onderdeel van ons democratisch stelsel. Het parlement neemt een wetsvoorstel aan en dan is het heel belangrijk dat het kabinet zich daaraan houdt. Er kan een situatie zijn waarin dat anders ligt, maar in dit geval is dat zeker niet zo. Bekrachtiging en contrasignering zullen dus zeker gebeuren als het hier wordt aangenomen.

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. 11.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

(…) De kern van het debat in eerste termijn was: wanneer treedt de wet in werking? Daarover is volgens mij op dit moment veel onduidelijkheid. Ik hoop dat er in de tweede termijn duidelijkheid over kan komen. Wat heb ik namelijk gehoord? De handelsovereenkomst die de toekomstige relaties tussen het VK en de EU moet regelen, is onafhankelijk van de uittredingsovereenkomst, waarin onder andere de burgerrechten van de EU-burgers geregeld zijn. Onafhankelijk van of er een handelsovereenkomst tot stand komt of niet, blijven de regels zoals zij nu zijn afgesproken in de uittredingsovereenkomst. Dat is wat ik gehoord heb en ik zou graag een bevestiging hebben, zowel van de indieners als van de staatssecretaris.

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. Blz. 15-17.

De heer Doornhof (CDA): Dat is mij duidelijk, voorzitter. Dus u zegt: als dit wetsvoorstel door de Tweede Kamer en door de Eerste Kamer wordt aanvaard, dan zet ik dat contraseign, maar er zal geen moment komen dat ik die wet ook in werking laat treden.

Staatssecretaris Broekers-Knol: Dat terugtrekkingsakkoord geeft een ondergrens aan. Het zou kunnen zijn dat de Tweede Kamer op een gegeven moment een motie indient, om te zeggen dat het absoluut niet goed gaat, dat het helemaal fout gaat, ik noem maar wat. Als die motie wordt aanvaard, is het aan de regering om te kijken of dat inderdaad klopt en of aan die motie uitvoering wordt gegeven. Maar zolang wij een terugtrekkingsakkoord hebben gesloten zoals dat is gesloten door de Europese Unie, is er geen reden om aan te nemen, van een enkel geval, of twee gevallen, of wat ook, dat we door de bodem zakken. We moeten ons bovendien goed realiseren dat het een terugtrekkingsakkoord is dat geldt voor alle lidstaten van de Europese Unie, voor alle inwoners van de 3 miljoen of 3,1 miljoen die in Engeland woonachtig zijn.

(…)

De heer Kox (SP): De staatssecretaris zegt, als ik haar goed begrijp: ik ga over het in werking laten treden. Dat staat ook in artikel 4 van het wetsvoorstel. De staatssecretaris gaat pas handelen wanneer zij zou denken: ik vind dat het nu onvoldoende gewaarborgd is, dus ik laat de wet ingaan. Maar de staats secretaris zegt ook: "Ik kan me voorstellen dat de Tweede Kamer, als zij vindt dat het onvoldoende gewaarborgd is, een motie aanneemt en dat dan tegen mij zegt. Dan beoordeel ik dat op zijn merites. Normaal gesproken voer ik uit wat de Tweede Kamer zegt." Als we het over die structuur eens zijn, is het volgens mij voldoende ingekaderd dat de Tweede Kamer kan zeggen: staatssecretaris, we denken dat dit het moment is. Dan is er overleg tussen regering en parlement en dan wordt het opgelost. Dat is volgens mij wel belangrijk, omdat we te maken hebben met een wat merkwaardige figuur. Dat begrip "voldoende" is namelijk een beoordeling. Dat is neergelegd bij de staatssecretaris. Is dat de figuur? Dus als de Tweede Kamer vindt dat het tijd is dat het wetsvoorstel geactiveerd wordt, neemt zij een motie aan en dan handelt de regering normaal gesproken in lijn met die motie en spreekt zij daarover met de Tweede Kamer.

Staatssecretaris Broekers-Knol: Ik heb zoiets zojuist gezegd. Dat is het geval. Wat de heer Kox zegt, kan ik beamen. Het gaat er natuurlijk wel om dat de Tweede Kamer — dat geldt dan ook daarvoor — invulling geeft aan het begrip "voldoende". Het kabinet zegt dat er voldoende waarborgen zitten in het terugtrekkingsakkoord. De situatie zou zich kunnen voordoen, wanneer het overgangsjaar voorbij is, dat er zich allemaal ik weet niet wat voor omstandigheden voordoen, zoals ik al tegen mevrouw Stienen zei, en dat het Verenigd Koninkrijk zich helemaal niet aan de afspraken houdt en dat allerlei dingen helemaal de verkeerde kant opgaan. Maar dan is het ook van belang om vast te stellen — dat geldt dan dus ook voor de Tweede Kamer en vervolgens is dat de verantwoordelijkheid van het kabinet — of het inderdaad juist is dat het niet meer voldoende is. En het blijft altijd aan degenen die dan of in de Kamer of in het kabinet zitten om de invulling te beoordelen: zijn er nog voldoende waarborgen voor de Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk?

(…)

Staatssecretaris Broekers-Knol: Ik denk dat de heer Kox bevestiging wenst. Het is altijd de bevoegdheid van de Tweede Kamer om een motie in te dienen over welk onderwerp dan ook; dat kan hier, in de Eerste Kamer, trouwens ook. Het zou kunnen dat de Tweede Kamer ook hierover een motie indient. Dan is het aan het kabinet om te beoordelen of het inderdaad niet voldoende is. Want daar gaat het dan om, om de invulling van het begrip "voldoende". Maar ik hoop wel dat de heer Kox begrijpt dat de regering, het kabinet, dan niet even in één dag kan zeggen "we doen het wel" of "we doen het niet", want het vereist heel wat onderzoek om erachter te komen of daaraan voldaan is, te ja of te nee. Ik mag ook hopen dat de Tweede Kamer niet lichtzinnig een motie indient — dat verwacht ik totaal niet — met de strekking: we vinden het niet voldoende en doe maar. Want zo is het niet. Want dan krijgen we toch te maken — daar kom ik dan nog even op terug — met rechtsongelijkheid, omdat, even grof gezegd, het hebben van die twee nationaliteiten voor een Nederlander niet mogelijk is volgens de Rijkswet op het Nederlanderschap. In dit geval wordt het wel mogelijk gemaakt voor de Nederlanders in Engeland. Hoe dieper je daar ingaat terwijl je opeens afstapt van een terugtrekkingsakkoord ... Het zou het dus helemaal fout kunnen lopen. Maar als het gewoon goed loopt, denk ik dat het belangrijk is dat we ons daaraan houden, voordat we toch meer het pad opgaan van de rechtsongelijkheid.

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. 21.

De heer Doornhof (CDA): (…)We hebben wel wat stilgestaan bij een noodverband. De staatssecretaris kwam naar voren met de motie. Ze zegt dat ze eigenlijk niet ziet dat de rechten van Nederlanders in het VK nu onvoldoende gewaarborgd worden, dus ze laat die wet ook niet in werking treden. Maar mocht de Tweede Kamer met een motie komen waarin staat dat ze dat wel vindt, dan zal ze gevolg geven aan die motie.

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. 23.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie): (…) De staatssecretaris zegt dat het niet nodig is om maatregelen te nemen. De initiatiefnemers en anderen zeggen dat dat wel moet gebeuren. De heer Kox vroeg of het dan niet handig is dat wij zeggen dat er een motie komt. De staatssecretaris heeft toegezegd dat als er een motie komt waarin de Kamer zegt dat zij vindt dat hier wel op geacteerd moet worden omdat het verdrag niet goed is en dat de wet in werking gesteld moet worden, de staatssecretaris dat zal doen. Het kan natuurlijk ook gebeuren — de heer Doornhof wees daar ook al op — dat de regering op een gegeven moment zegt dat zij het niet voldoende vindt, dat zij de wet in werking wil stellen en dat de Kamer daar misschien over wil spreken. Daar is niet in voorzien. Ik mis in deze wet dus echt de mogelijkheid om een koninklijk besluit voor te hangen. De heer Doornhof zei dat ook al. Ik vraag me ook af of de staatssecretaris dit kan toezeggen en of de initiatiefnemers daar een stap in kunnen zetten. Ik denk dat dat de wet behoorlijk sterker zou maken, want nu beschouw ik dit echt als een zwakte in het voorstel.

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. Blz.33-34.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

De staatssecretaris heeft eerder, naar buiten maar ook hier vandaag, gezegd: als de wet wordt aangenomen, zal ik een contraseign geven. Ik hoor nu heel veel terugtrekkende opmerkingen — ik wil nog geen "bewegingen" zeggen, want u staat gewoon keurig stil, net als ik. Stel nou dat de Tweede Kamer lang blijft afwegen of ze wel of niet met een motie komt om het te activeren. Wat doet u dan? Wat is dan de termijn? Die wet is aangenomen. De Tweede Kamer gaat ervan uit dat u tekent. Wat gebeurt er dan?

Staatssecretaris Broekers-Knol: Ik begrijp de vragen van de heer Van Rooijen, maar het zijn allemaal als-danvragen: als het lang gaat duren dat u erover moet denken. Wie zegt dat daar lang over gedacht moet worden? Het enige wat ik hier probeer te vertellen, is het volgende. Een. Ik heb het ook in de Tweede Kamer gezegd: als beide Kamers der Staten-Generaal dit initiatiefwetsvoorstel aannemen, krijgt dat initiatiefwetsvoorstel mijn contraseign. De vraag is nu wanneer de wet in werking moet treden. Dan zeg ik: er is een terugtrekkingsakkoord gesloten. Daar zijn goede garanties in vastgelegd, waar ook Nederland zich aan geconformeerd heeft, waar uw Kamer over geïnformeerd is en ook niet tegen geprotesteerd heeft. Als dat zo is, is dat de route die we bewandelen. Stel dat de Tweede Kamer op een gegeven moment zegt: wij hebben hele heldere signalen dat het helemaal niet goed gaat met die waarborgen. Want dat is toch waar de heer Van Rooijen het over heeft? Ik kijk hem even aan en hoop dat hij knikt. Ja, daar gaat het over. En stel dat er een motie over wordt aangenomen. Dan wordt die natuurlijk snel bekeken. Want het kan niet zo zijn dat er in een situatie met onvoldoende waarborgen of waarborgen die overtreden worden omdat de Engelsen het niet goed doen of de Britten bezig zijn om de afspraken niet na te komen ... Dan wordt er natuurlijk snel op gereageerd. Daar kan de heer Van Rooijen van verzekerd zijn.

De heer Van Rooijen (50PLUS): Toch nog weer even. Maakt de staatssecretaris een eigen afweging, los van wat de Tweede Kamer wel of niet op enig moment gaat doen? Als u zegt dat u contraseign zal verlenen als de wet in beide Kamers is aanvaard, dan is dat hooguit een kwestie van tijd. Ik heb het gevoel nu dat u gaat zeggen: zeker als de Tweede Kamer nog aarzelt mij een duw te geven, in de positieve zin, doe ik nog even niks; als ze dat niet doet, blijf ik zelf wellicht van mening dat het voldoende is. U zegt namelijk: "Maar het is toch allemaal eigenlijk goed geregeld? Hoeveel gevallen moeten er dan zijn, individueel of van groepen, om mij tot het oordeel te brengen dat ik nu contraseign moet verlenen, los van de Tweede Kamer?"

Staatssecretaris Broekers-Knol: We komen van de ene als-dansituatie in de andere. Ik heb het volgende gezegd. Een. Ik geef contraseign. Twee. Als blijkt dat de waarborgen niet voldoende zijn omdat het niet goed loopt, is het moment daar om te besluiten dat de wet in werking treedt. Als het kabinet te lang aarzelt, of misschien zelfs al daarvoor, kan het zijn dat de Tweede Kamer met een motie komt om het kabinet ertoe uit te nodigen om dat te doen; nee, niet uit te nodigen, maar op te roepen, zelfs te vragen om dat te doen. Dan wordt dat snel bekeken en wordt er snel over besloten, want een motie van de Tweede Kamer wordt in principe uitgevoerd. Het is heel uitzonderlijk om die naast je neer te leggen. Die wordt dus uitgevoerd, tenzij er andere omstandigheden zijn. Maar ik moet zeggen dat ik ook niet blind kan zeggen dat dat automatisch gebeurt. Dat geldt wel voor een heleboel moties, maar sommige moties worden ook niet automatisch uitgevoerd. Het is dus gewoon een keurige zorgvuldigheid, want de kans is heel groot, buitengewoon groot, dat die wordt aangenomen. Maar ik heb gezegd dat dan wel duidelijk moet zijn dat de waarborgen uit het terugtrekkingsakkoord inderdaad met de voeten getreden worden. Daar gaat het over.

(…)

De heer Van Rooijen (50PLUS): De collega van het CDA mag wel minutenlang een vraag stellen. Klip-en-klaar, los van de Tweede Kamer: hoeveel bedenktijd en beoordelingsruimte wilt u nemen om op enig moment te besluiten om wel of niet te contrasigneren? Dat is, denk ik, toch een vraag waar ik nog steeds geen antwoord op heb gekregen. Staatssecretaris Broekers-Knol: Dat antwoord heb ik vandaag al enkele keren gegeven aan de heer Van Rooijen, aan uw Kamer: zodra de wet wordt aangenomen, geef ik het contraseign. Sneller kan ik het niet doen.

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. Blz. 36.

De heer Van Rooijen (50PLUS): Tot slot. Even voor de Handelingen: toen ik het zojuist had over contraseign, was ik onduidelijk. De discussie ging over de inwerkingtreding. Ik hoop dat de voorzitter met mij dat misverstand heeft opgelost.

Staatssecretaris Broekers-Knol: Ik ben blij dat de heer Van Rooijen dat zegt, want hij had het telkens over het contraseign. Ik begrijp nu dat hij de inwerkingtreding bedoelde.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bekijken mogelijkheden voorlichting van met name kwetsbare groepen over voorstel voor Rijkswet inperking gevolgen Brexit (35.130) (R2119) (T02984)

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Rooijen (50PLUS), toe te kijken of er, naast de huidige informatievoorzieningen, er nog andere mogelijkheden zijn om met name kwetsbare groepen, zoals ouderen, voor te lichten over het voorstel voor Rijkswet inperking gevolgen Brexit.


Kerngegevens

Nummer T02984
Status afgevoerd
Datum toezegging 23 juni 2020
Deadline 1 juli 2022
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden drs. M.J. van Rooijen (50PLUS)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Brexit
voorlichting
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Sjoerdsma, Asscher, Van Otterloo, Van Wijngaarden en Van Ojik Rijkswet inperking gevolgen Brexit (35.130 (R2119))


Uit de stukken

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. 13.

Staatssecretaris Broekers-Knol:

Duurzaam verblijf is langdurig, ja. De heer Van Rooijen en mevrouw Stienen hebben gevraagd hoe Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk worden geïnformeerd over deze wet. De informatievoorziening zal plaatsvinden op de gebruikelijke wijze, via Rijksoverheid.nl en op de website van het ministerie van Buitenlandse Zaken voor Nederlanders in het buitenland. Dat is Nederlandwereldwijd.nl. We zien geen reden om een specifieke overheidscampagne te starten voor Nederlanders die thans in het Verenigd Koninkrijk woonachtig zijn, want we gaan ervan uit dat ze zichzelf goed op de hoogte houden van de ontwikkelingen. Ook de belangenorganisaties van Nederlanders in het buitenland zijn op dit gebied zeer actief. De aandacht die gegeven is voor alle onderhandelingen ten aanzien van de brexit moet ertoe leiden dat velen op de hoogte zijn van wat zich afspeelt. Dat geldt dus ook hiervoor. Rijksoverheid.nl en Nederlandwereldwijd.nl zijn er dus wel. Als iemand informatie wil hebben, is het natuurlijk ook zo dat de ambassade die informatie kan verstrekken en ook naar die websites kan verwijzen.

(…)

De heer Van Rooijen (50PLUS):

De staatssecretaris zei: velen. Maar dat is dus niet: allemaal. De burgerij bestaat uit jong, middelleeftijd en oud. Ook in de Tweede Kamer is erover gesproken dat niet alle ouderen vaardig zijn met sociale media. Ik vraag de staatssecretaris toch nog om daar actiever in te acteren. De Tweede Kamer heeft daar ook om gevraagd. Ik begrijp dat de staatssecretaris verwijst naar de bestaande communicatiemiddelen en naar de belangengroepen die hun eigen belang hebben voor hun burgers in het Verenigd Koninkrijk. Maar er zullen ook hier weer leemten vallen, net zo goed als dit initiatiefvoorstel een leemte wil opvangen voor de Nederlanders in Engeland als er een no-deal komt. Hier is een leemte voor die groep. Ik vraag de staatssecretaris met klem om meer te doen dan zij nu heeft gezegd.

Staatssecretaris Broekers-Knol: Ik kan de heer Van Rooijen toezeggen dat ik ga kijken of er nog andere mogelijkheden zijn die specifiek zijn gericht op degenen die de heer Van Rooijen noemt, zoals oudere mensen die misschien helemaal niet zo behendig zijn met media en ook niet de gewoonte hebben om dagelijks met de ambassade of het consulaat te bellen. Ik ga kijken wat mogelijk is, maar een echte groots opgezette publiekscampagne is een heel kostbare zaak. In Nederland hebben we ons best gedaan door alle 45.000 Britten in Nederland op te zoeken. Dat is ook een heel karwei geweest. Dat was een heel kostbare operatie. Ik wil niet zeggen dat we het om geld moeten laten. Ik ga ernaar kijken, maar ik beloof het niet. Ik beloof wel dat we gaan kijken of er nog iets meer nodig is voor juist de groep waar de heer Van Rooijen aan refereert.

De heer Van Rooijen (50PLUS): Dank u wel voor uw antwoord.

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. 35.

Staatssecretaris Broekers-Knol: Voorzitter. Mevrouw Stienen had nog een antwoord tegoed op de vraag over de motie van mevrouw Belhaj over de voorlichting. De motie vraagt de regering om na aanname van het wetsvoorstel de voorlichting te starten. Ik heb aan de heer Van Rooijen toegezegd dat ik nog verder ga kijken wat we op dit moment kunnen doen. Het meest voor de hand liggend is natuurlijk om de voorlichting te starten na inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Anders heb je verwarring, want ten eerste is dit nog het overgangsjaar en ten tweede biedt het terugtrekkingsakkoord wat het kabinet betreft voldoende waarborgen. Het zou kunnen zijn, althans naar de opvatting van het kabinet, dat het inwerkingtredingsbesluit niet nodig is. Zodra dat aan de orde is, zullen we daar zeker meer informatie over verschaffen. Maar, zoals gezegd, heb ik de heer Van Rooijen toegezegd dat we zullen kijken wat we op dit moment nog meer kunnen doen dan datgene wat er al is. Dat is de toezegging die ik kan doen. Ik heb verder aan de heer Van Rooijen toegezegd dat we specifiek rekening houden met kwetsbare groepen, zoals ouderen en dergelijke. Die toezegging heb ik al in eerste termijn gedaan aan de heer Van Rooijen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informatievoorziening zittingen met spreekrecht (35.349) (T03283)

De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid De Boer (GroenLinks), toe ervoor te zorgen dat slachtoffers en nabestaanden op de hoogte zijn van zittingen met spreekrecht.


Kerngegevens

Nummer T03283
Status deels voldaan
Datum toezegging 13 april 2021
Deadline 1 januari 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Rechtsbescherming
Kamerleden Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen informatievoorziening
slachtofferrechten
spreekrecht
Kamerstukken Wet uitbreiding slachtofferrechten (35.349)


Uit de stukken

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 33

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

(…)

‘Ik vroeg mij het volgende af over dit probleem dat in de praktijk bestaat. Wanneer een verdachte in hoger beroep gaat bij een door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf met voorwaarden, dan is het ressortsparket in de lead over de zaak, terwijl het arrondissementsparket weet van een verzoek wijziging TUL. In de praktijk loopt die informatievoorziening dus mis. Ik begrijp van de minister dat het niet nodig is om die informatievoorziening apart in de wet op te nemen, maar misschien kan hij wel toezeggen dat hij er zorg voor draagt dat goed wordt bekeken hoe die processen gaan lopen, zodat de slachtoffers en nabestaanden ook op de hoogte zijn van die verzoeken en die TUL-zittingen. Dat gaat nu dus mis.’

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 33

Minister Dekker:

‘Dat zeg ik toe, want anders gaat dit natuurlijk niet werken. Als je een recht hebt, maar je weet niet dat er een zitting is waarop je dit kunt uitoefenen, dan hebben we natuurlijk met z’n allen een mooie wet verzonnen die in de praktijk niet zo vreselijk veel doet. Dat zeg ik dus toe.’


Brondocumenten


Historie







Toezegging Korpschef rapportages monitoring (34.641) (T03304)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer toe, naar aanleiding van een vraag van het lid Veldhoen (GroenLinks), na te gaan of de korpschef ertoe bereid is de rapportages van de onafhankelijke reflectiegroep binnen de politiek ook te delen met de Eerste Kamer.


Kerngegevens

Nummer T03304
Status voldaan
Datum toezegging 20 april 2021
Deadline 1 januari 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. G.V.M. Veldhoen (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Geweldsaanwending opsporingsambtenaar
korpschef
politie
rapportage
Kamerstukken Geweldsaanwending opsporingsambtenaar (34.641)


Uit de stukken

Handelingen I 2020/21, nr. 35, item 3 - blz. 3

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

‘Wij hebben over dit onderwerp gesprekken gevoerd met de politie, over de vraag wat het huidige beleid is gericht op een diverse en inclusieve politieorganisatie, en een politie die zich in haar optreden niet schuldig maakt aan etnisch profileren. Wij hebben geconstateerd dat er op dit moment geen effectief landelijk beleid is dat structureel wordt uitgevoerd en dat ervoor moet zorgen dat de politieorganisatie diverser en inclusiever wordt, zowel als het gaat om haar eigen organisatie als om de wijze waarop zij in de samenleving optreedt. […]. Wat gaat deze minister doen om ervoor te zorgen dat dit beleid ook daadwerkelijk in de gehele politieorganisatie wordt uitgezet, op zodanige wijze dat dit echt een sprong voorwaarts zal zijn? Papier is immers geduldig.’

Handelingen 2020/21, nr. 35, item 7, blz 14

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

Mijn fractie betreurt de reactie van de minister op onze vragen om het beleid van de politie voor iedereen te versterken met externe deskundigen die op de uitvoering daarvan gaan toezien. Feit is immers, zo kunnen we vaststellen, dat eerder beleid op dit vlak geen of onvoldoende resultaat heeft opgeleverd. Er is binnen de politieorganisatie nog steeds sprake van racisme en discriminatie. Natuurlijk niet overal en niet door iedereen: ook hier lijden de goeden onder de kwaden. Uit de discussie in Rotterdam en uit de oproep van politiechef Fred Westerbeke bleek dat de praktijk oproept tot een dergelijk toezicht. Ik verzoek de minister toch nog eens te reflecteren op deze vragen.’

Handelingen 2020/21, nr. 35, item 7, blz 25

Minister Grapperhaus:

(…)

‘Ik begin met de vraag van mevrouw Veldhoen over de uitleg over hoe politie-inzet voor iedereen wordt gemonitord. De sturing op de politie wordt ook op dit punt door de korpschef gedaan. Ik heb er heel veel vertrouwen in dat de korpschef hier, zoals dat in goed Frans heet, chefsache van maakt. Daarnaast heeft de politie ook een deskundige en onafhankelijke reflectiegroep – zo heet dat in het voorstel – samengesteld; die zal vier keer per jaar, gevraagd en ongevraagd, gaan adviseren over de implementatie van Politie voor iedereen. Dit is eigenlijk dus al avant la question ingeregeld door de politie.’

(…)

Handelingen 2020/21, nr. 35, item 7, blz 25

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

(…)

‘Dank aan de minister voor dit gebaar. Fijn dat de korpschef ons hiervoor ook input kan leveren. De minister zegt dat er vier keer per jaar wordt gerapporteerd. Wordt dat ook met de Kamer gedeeld, aan de overkant en daarna eventueel ook hier?’

Handelingen 2020/21, nr. 35, item 7, blz 25/26

Minister Grapperhaus:

‘Daar zal zeker een vorm van informatiedeling met de Tweede Kamer over zijn, omdat er halfjaarlijkse rapportages zijn en we in dat kader over dit soort dingen rapporteren en spreken. Of dat per kwartaal zal gebeuren, weet ik niet helemaal precies, maar in ieder geval per half jaar.’

Handelingen 2020/21, nr. 35, item 7, blz 26

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

‘Is de minister bereid om die rapportages ook met ons, in deze Kamer, te delen?’

Handelingen 2020/21, nr. 35, item 7, blz 26

Minister Grapperhaus:

‘Ik zeg toe dat ik dat zal opnemen met de korpschef, want ik wil hem daar niet zomaar allemaal mee belasten.’

(…)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Aanbevelingen commissie (35.925 VI) (T03372)

De Minister van Justitie & Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag opmerking van het lid Otten (Fractie-Otten), toe om zodra de aanbevelingen van de onderzoekscommissie bekend zijn, deze te delen met de Kamer.


Kerngegevens

Nummer T03372
Status voldaan
Datum toezegging 22 maart 2022
Deadline 1 januari 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr.drs. H. Otten (Fractie-Otten)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Mondeling overleg
Categorie brief/nota
Onderwerpen aanbevelingen
Pels Rijcken
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2022 (35.925 VI)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2021-2022, 35925 VI, G, blz. 12-13

De heer Otten (Fractie-Otten):

Ja, voor wat u dan een nabrander noemt. De minister zegt: we wisten het nog niet zo lang. Dat is niet juist. De voorganger van de minister, de heer Grapperhaus, wist al in het voorjaar van 2019 dat er een onderzoek van het OM tegen Pels Rijcken liep. Hij heeft de Kamer daarover ook verkeerd voorgelicht. Dat is allemaal uitgebreid in de pers terug te vinden, dus dat verzin ik niet hier ter plekke. Er is dus al drie jaar wetenschap bij de voorganger van de minister, en nu bij deze minister, dat dit foute boel was. In aansluiting op wat de heer Nicolaï zei, het volgende. We kunnen wel weer allerlei klokkenluidersregelingen et cetera bedenken, maar waar ligt hier de morele ondergrens voor de Staat om te zeggen: tot hier en niet verder? Het gaat hier om de topman, niet om een of andere notaris, zoals de minister net zei; het moet niet worden gedownplayd. Het was de topman van het kantoor, de numero uno, de capo di tutti capi. Wat moet er gebeuren wil de Staat wél zeggen: we gaan die 1.000 zaken afbouwen? Wat moet die topman of topvrouw dan doen? Die vraag hebt u namelijk nog niet beantwoord. Moeten er dan nog ergere dingen gebeuren? Is er een ondergrens voor u, of een bovengrens, waarbij u zegt: nou, nu wordt het te bont? Want toen deze fraude aan het licht kwam, was ik stomverbaasd dat er niet meteen door de Staat werd gezegd: bij dit kantoor gaan we weg. Arthur Andersen was een van de grootste accountantsfirma's ter wereld, maar die is na Enron out of business gegaan. Dat is allemaal keurig op zijn pootjes terechtgekomen.

De voorzitter:

Dank. Volgens mij is de vraag helder.

De heer Otten (Fractie-Otten):

Mijn vraag is: wat moet er gebeuren voordat de minister wel een lijn trekt? Waar ligt die grens?

De voorzitter:

De vraag is helder. Die heeft u net ook gesteld. Ik kijk even naar de minister of ze nog een ander antwoord wil geven dan ze net heeft gegeven.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Ik ga een poging wagen om het in ieder geval nog een keer goed te beantwoorden. Ik zou hebben gezegd dat ik het nog niet zo lang wist. Dat zei ik niet. Ik zei: sommige informatie komt gefaseerd naar buiten. Met alle kennis van nu terugkijken is natuurlijk anders dan wanneer je in dat proces zit en aan het ontdekken bent wat hier gaande is, wat voor onderzoeken er plaatsvinden en hoe we hiermee omgaan.

Nog even een opmerking in de richting van de heer Nicolaï en nu ook de heer Otten over klokkenluiders en dergelijke. Er werken ontzettend veel mensen bij dit kantoor. Gelet op waar we allemaal kennis van hebben genomen in zo'n artikel en op wat de deken erover zegt, vind ik het ook heel belangrijk dat er gezorgd wordt voor de mensen die daar werken en daar willen blijven werken. Ik zou dat dus niet willen wegwuiven als ware het maar iets cosmetisch. Doordat er vertrouwenspersonen en regelingen zijn, hebben zij ook het gevoel dat er serieus naar hun ervaringen, zorgen et cetera wordt geluisterd. Ik snap dat we het in deze context vanaf een ander niveau aanvliegen, maar ik hoop wel dat het kantoor zijn best doet om ervoor te zorgen dat de mensen die daar integer en naar eer en geweten werken in een veilige omgeving werken. Dat ga ik wel volgen zolang ik er op deze manier bij betrokken ben. Dat is ook een belangrijke taak. Dus dat zou ik niet weg willen schuiven als "niet relevante ontwikkelingen en elementen".

Dan mijn laatste punt. Ik geloof niet dat de heer Otten, de heer Nicolaï, de heer Van Hattem en ik helemaal op één lijn gaan uitkomen, al begon de avond zo mooi. Voor mij is het belangrijk dat onafhankelijke instanties constateren dat er sprake was van geïsoleerd handelen. Ik begrijp dat de heer Otten daar wat van vindt. Maar ik kan niet anders, zeker niet als minister, dan afgaan op onafhankelijke instanties die zeggen: dit was één persoon die iets heeft gedaan; dit is geen casus waar het kantoor op alle manieren bij betrokken is en waarbij het hele kantoor bezig was met het in stand houden ervan. Daar heb ik kennis van genomen, en vervolgens heb ik gezegd: aan de hand van onafhankelijk advies van deskundigen gaan we kijken hoe we hiermee moeten omgaan, hoe we überhaupt met het gegeven van een landsadvocaat omgaan. Want als je dit zonder onderbouwing gaat afbouwen en je ergens anders heen gaat, hoe ga je dan een nieuw kantoor selecteren en hoe weet je zo zeker dat je daar vervolgens niet ook in een bepaalde situatie terechtkomt? Dit moet je zorgvuldig doen, als je daar al iets aan wilt doen. Daarvoor is die commissie nodig. Ik kan met de heer Otten afspreken dat we er in ieder geval alles aan zullen doen zodat de commissie, onafhankelijk, gedegen onderzoek kan doen. Wij zullen vragen om dit zo snel mogelijk op te leveren, want het gaat echt ergens over. Met de aanbevelingen zullen we hier terugkomen. Ik kan me zomaar voorstellen dat de leden die nu hier zijn, daar weer wat van gaan vinden. Die ruimte moeten ze ook absoluut krijgen.



Historie







Toezegging Kamer informeren over gesprek WODC over opzet evaluatie (35934 (R2158)) (T03384)

De Minister van Justitie & Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Arbouw (VVD), toe om met de WOCD te spreken over de inrichting van de evaluatie en de Kamer te informeren wanneer hier meer over bekend is.


Kerngegevens

Nummer T03384
Status afgevoerd
Datum toezegging 22 februari 2022
Deadline 1 januari 2024
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden A.L.E. Arbouw (VVD)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen evaluaties
nationale veiligheid
terrorismebestrijding
WODC
Kamerstukken Verlengen mogelijkheid om Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid in te trekken (35.934 (R2158))


Uit de stukken

Handelingen I 2021/22, nr. 19, item 18 - blz. 19

De heer Arbouw (VVD):

(…)

Ik heb nog één vraag aan de minister. We hebben het erover gehad dat we het liefst een permanente wet hadden gehad. Dat is het nu niet. Ook in de Tweede Kamer is daarover gesproken. We moeten zo meteen ook gaan evalueren. Hoe kunnen we, volgens de minister, die evaluatie het beste inrichten, zodat we straks — over vijf jaar — beter uitspraken kunnen doen over de effectiviteit van deze wet en hoe dat past in het totaal van de maatregelen? Volgens mij is het wel belangrijk dat we straks in ieder geval de keuze kunnen maken tussen óf een permanente wet óf geen wet.

(…)

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

(…)

Ik deel de zorgen over de evaluatie. Het is heel goed om te kijken hoe die zo ingericht kan worden dat iedereen straks in ieder geval zegt: met deze evaluatie kan ik verder. Dat gesprek moeten we gaan voeren met het WODC. Dat bepaal ik niet, maar daar gaan we wel samen naar kijken. Op het moment dat daar meer over bekend is, zal dat uiteraard uw kant op komen.

(…)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Herijkt plan aanpak witwassen (35.925 VI) (T03467)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Nicolaï (PvdD), toe om het herijkte plan van aanpak betreffende witwassen ook naar de Eerste Kamer te sturen.


Kerngegevens

Nummer T03467
Status voldaan
Datum toezegging 31 mei 2022
Deadline 1 januari 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden prof. mr. P. Nicolaï (PvdD)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen justitie
kleptocraten
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2022 (35.925 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 31, item 3 - blz. 26

De heer Nicolaï (PvdD):

(…)

Tot slot. Kan de minister reflecteren op de vraag in hoeverre het met gebruik van Nederlandse wetgeving faciliteren van een groep die internationaal wordt aangeduid als kleptocraten, bijdraagt aan de ondermijning van de rechtsorde? Als de minister die opvatting deelt, is de minister dan bereid een plan van aanpak te maken om het openen van brievenbusfirma's die dit faciliteren, strafbaar te stellen?

(…)

Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 9

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

(…)

De heer Nicolaï vroeg of de minister kan reflecteren op de vraag in hoeverre met gebruik van Nederlandse wetgeving een groep die internationaal wordt aangeduid als kleptocraten, wordt gefaciliteerd. Dat ging onder andere over de brievenbusfirma's, zo heb ik het geïnterpreteerd, en al die elementen waar we het zojuist over hadden. De aanpak daarvan maakt inderdaad onderdeel uit van de aanpak van witwassen. Daarbij trekken we heel erg samen met Financiën op, en als je heel erg inzoomt, zal de uitvoering vooral bij Financiën liggen. Maar er is absoluut verhoogde aandacht voor. Wij komen na deze zomer met een herijkt plan van aanpak witwassen en daarin wordt ook nadrukkelijk aandacht gevraagd voor risicovolle sectoren en dit soort elementen. Ik heb de input van de heer Nicolaï goed gehoord. We proberen al die elementen daarin terug te laten komen. Ik zal ook zorgen dat het plan van aanpak naar uw Kamer wordt gestuurd, als dat op prijs wordt gesteld. Dan zou het zomaar kunnen dat we daarover komen te spreken. Er wordt dus hard aan gewerkt om dat aan te scherpen en te herijken.

(…)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Beschermingsniveau burgers BES-eilanden (35.925 VI) (T03469)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Ganzevoort (GroenLinks) en Recourt (PvdA), toe de bewindspersoon van BZK te vragen om schriftelijk in te gaan op de vraag hoe je ervoor zorgt dat de burgers van de BES-eilanden geen lager beschermingsniveau hebben dan de burgers in Nederland.


Kerngegevens

Nummer T03469
Status voldaan
Datum toezegging 21 juni 2022
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
mr. J. Recourt (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Algemene wet gelijke behandeling
discriminatie
gelijke behandeling
grondrechten
legislatieve terughoudendheid
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2022 (35.925 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 14-15

(…)

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Dan ben ik bij het mapje BES-eilanden. GroenLinks stelde de vraag — dan komen we een beetje terug bij hoe wij dit begonnen — hoe vertrouwenwekkend het eigenlijk is als onderdelen van de rechtsstaat niet werken voor de burgers in bepaalde gebieden van het Koninkrijk. Onze democratische rechtsstaat moet er natuurlijk voor iedereen zijn. Dat is de kern. Daar kun je niet selectief in zijn. Binnen het Koninkrijk hebben de afzonderlijke landen ieder hun eigen verantwoordelijkheid voor het waarborgen en bevorderen van de rechtsstaat. Het onderhoud van de rechtsstaat is wat ons betreft ook nooit klaar. Het is nooit voltooid en het verdient ook continue aandacht. Dat is ook continu het gesprek dat wij met onze collega's hebben. Dat geven wij onder andere vorm door samenwerking op bestuurlijk en 34-7-14 21 juni 2022 Eerste Kamer Staat van de rechtsstaat EK 34 justitieel gebied, waarbij wij ook bijstand leveren waar dat nodig is.

Als de rechtsstaat tekortschiet voor burgers in landen binnen het Koninkrijk, dan heeft dat nadrukkelijke politieke en bestuurlijke aandacht. Misschien is het goed om te zeggen dat wij twee keer per jaar een justitieel vierpartijenoverleg hebben, met als doel de versterking van de rechtsstaat van de landen. Volgende week hebben we weer een dergelijk overleg. Dat zijn elementen die nadrukkelijk terugkomen.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Het is mij niet helemaal duidelijk of de minister het onderscheid tussen de landen en de BES-eilanden voldoende scherp maakt. Ik hoor haar nu vooral over de landen spreken. Volgens mij ging de vraag ook heel concreet over de BES-eilanden in relatie tot de Algemene wet gelijke behandeling en dergelijke. Bij de landen speelt natuurlijk de principiële vraag hoe het zit met internationale verdragen die het Koninkrijk gesloten heeft, waarbij we medegelding in de landen soms niet of wel geregeld hebben. De vraag is of wij op dit punt streven naar meer uniformiteit. De BES-eilanden is echt een andere situatie, omdat die vallen onder het land Nederland.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Het element van de internationale verdragen betrek ik straks in mijn tweede termijn. Dat was de joker die ik daarvoor had gebruikt. De concrete vraag van GroenLinks over de Algemene wet gelijke behandeling zal ik meteen beantwoorden. Dat is BZK. BZK is op een heleboel van deze onderdelen leidend. Wij zijn natuurlijk op een aantal onderdelen leidend, maar BZK is op een heleboel andere onderdelen leidend. De gelijkebehandelingswetgeving bestaat uit een aantal wetten die discriminatie op de daarin genoemde gronden verbieden. Bij de wijziging van de staatkundige status van Caribisch Nederland op 10-10-2010 is er vanwege de legislatieve terughoudendheid voor gekozen om deze wetgeving nog niet van toepassing te verklaren voor de eilanden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba. BZK is bezig met een verkenning die voor het eind van het jaar afgerond moet zijn, waarbij wordt gekeken naar de mogelijkheden van invoering van de gelijkebehandelingswetgeving in Caribisch Nederland. Als er nog aanvullende vragen zijn, dan neem ik die straks mee.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Laat ik op dit punt nog heel even doorvragen. De legislatieve terughoudendheid is natuurlijk een belangrijk gegeven. Het gaat om de vraag hoe je ervoor zorgt dat een kleine gemeenschap niet overladen wordt met wetgeving. De andere kant is — daar heeft de Ombudsman terecht op gewezen — dat dat principe op allerlei manieren misbruikt wordt op het moment dat we niet zorgen voor een materieel gelijk beschermingsniveau van burgers. Dat is nog iets anders. Dat is iets anders dan zeggen dat alle regels identiek moeten zijn. Hoe zorg je ervoor dat de burgers van de BES-eilanden niet een lager beschermingsniveau hebben dan de burgers hier in Nederland? Op dat punt zou ik graag een iets principiëlere uitspraak van de regering willen dan een opmerking over legislatieve terughoudendheid.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Ik stel voor dat ik mijn collega van BZK vraag om daar schriftelijk op terug te komen, want het ligt echt daar. Er zijn daar continu gesprekken gaande, dus ik denk dat het goed is dat er daar concreet wordt ingegaan, niet alleen op "wat vinden we er principieel van", maar ook op "wat doen we en waar zijn we mee bezig om ervoor te zorgen dat dat niveau bereikt wordt". Dat ligt bij de collega van BZK, dus ik zal dat meteen doorgeleiden.

De heer Recourt (PvdA):

Mag ik die brief dan hiermee aanvullen? Misschien kan deze minister het wel, want dit is onder meer aan de orde omdat in de voorbereidingsbijeenkomst niet alleen de Ombudsman, maar ook de president van de Hoge Raad zei: hoe kan het toch dat grondrechten binnen één land, Nederland, anders worden ingevuld? Want het verdrag geldt in het ene deel van Nederland en in het andere niet. Dat zijn verdragen die grondrechten regelen. Wilt u daar in die brief op ingaan of kunt u daar nu op antwoorden?

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Allebei. In de brief kunnen we er veel uitvoeriger op ingaan, maar uiteindelijk is het basisprincipe dat het helemaal niet zo zou moeten zijn. Onze rechtsstaat, onze uitgangspunten en onze kaders gelden voor iedereen. Wat doe je op het moment dat je ziet dat dat niet overal zo is? Daar hebben we het natuurlijk over. Twee keer per jaar hebben wij het overleg met de collega's daar. Dat gaat echt over justitie, aanpak corruptie en al die elementen. Maar heel fundamenteel: in dit gesprek is BZK leidend. Vandaar dat ik vraag of mijn collega daar nader op in wil gaan in plaats van dat ik zeg dat ik het met u eens ben. Want dat is leuk, maar daar heeft u niet zo veel aan.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Toch weer een klein stukje verwarring. Het halfjaarlijks overleg is volgens mij met de landen en dit gaat over de BES.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Ja. Volgens mij begrijpen we elkaar nu goed. Ik kijk waar ik in tweede termijn op terug kan komen en alles wat onder BZK valt, laat ik daar met een goede brief richting uw Kamer. Dan kan het gesprek daarover verder.

Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 62

(…)

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

De heer Ganzevoort stelde twee vragen. In de eerste vroeg hij specifiek of de burgers van BES een minder of lager beschermingsniveau hebben dan de inwoners van Nederland. Ik zal met BZK oppakken wie van ons de Kamers zal informeren over überhaupt het beschermingsniveau op de BES-eilanden. Er komt sowieso een JenV-beleidsagenda en daarin zal ik dat meenemen. Ook zal ik het onder de aandacht van de collega van BZK brengen. Dat zal uiterlijk dit najaar zijn.

(…)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Signalenbrief bevordering wetgevingskwaliteit (35.925 VI) (T03471)

De Minister voor Rechtsbescherming (Weerwind) zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Talsma (ChristenUnie) over aanbevelingen ter bevordering van de wetgevingskwaliteit, toe signalen uit de praktijk jaarlijks te bundelen en daarop middels een signalenbrief aan de Kamers inhoudelijk te reageren.


Kerngegevens

Nummer T03471
Status openstaand
Datum toezegging 31 mei 2022
Deadline 1 januari 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Rechtsbescherming
Kamerleden mr. H.J.J. Talsma (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen knelpunten
signalen
wetgeving
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2022 (35.925 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 31, item 3 – blz 28

De heer Talsma (ChristenUnie):

(…)

Is het kabinet bereid werk te maken van de aanbeveling om ook periodiek — het kwam al eerder aan de orde — de staat van de wetgeving onder de loep te nemen?

Meneer de voorzitter. Een andere bron voor zelfreflectie is wat we desgevraagd terugkregen van deskundigen in de voorbereidende bijeenkomsten voor dit debat over de staat van de rechtsstaat. Het zijn adviezen die mijn fractie ter harte wil nemen en die we ook willen onderstrepen door enkele hiervan hier en nu hardop te noemen.

Het eerste advies kwam al eerder aan de orde: wees zuinig met wetgeving. Volgens mij zei de voorzitter van het College van pg's er nog achteraan: en wees zuinig óp wetgeving. Wij nemen dat in ieder geval graag ter harte. Besteed aandacht aan de uitvoerbaarheid, al in de ontwerpfase van wetgeving. Hanteer de aanbevelingen ter bevordering van de wetgevingskwaliteit, zoals ze zijn aangereikt door de Raad van State. Draag bij aan respect en balans tussen de staatsmachten. Maatwerk hoeft niet de regel te zijn, maar de menselijke maat wel. Geef opvolging aan signalen die vanuit de praktijk worden afgegeven aan de wetgever, zoals bijvoorbeeld in de jaarverslagen van de Hoge Raad, de Raad van State, de Nationale ombudsman, de Raad voor de rechtspraak, het OM, de advocatuur en anderen. En niet in het minst, investeer structureel en substantieel in rechtspraak en rechtsbescherming.

Uiteraard voert het te ver om op dit alles nu dieper in te gaan. Wel vraag ik namens mijn fractie aan het kabinet of het, net als wij, werk wil maken van deze aansporing. In het bijzonder zou ik van het kabinet willen weten hoe de genoemde aanbevelingen ter bevordering van de wetgevingskwaliteit, afkomstig van de Raad van State, in de praktijk worden geïmplementeerd. Waar het gaat om de signalen vanuit de praktijk over hoofdpijn- en buikpijndossiers, uitvoeringsproblemen en onrechtvaardige effecten wil ik het kabinet vragen ons klip-en-klaar toe te zeggen deze signalen jaarlijks te bundelen en daarop in een signalenbrief aan beide Kamers inhoudelijk te reageren, zodat de discussie over mogelijke aanpassingen van wetgeving voortvarend van start kan. Natuurlijk ben ik graag bereid om daar een motie over in te dienen, maar zeker geluisterd hebbend naar het betoog van collega Backer wacht ik met veel belangstelling de reactie van het kabinet op dit punt af.

(…)

Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 30

Minister Weerwind:

Meneer de voorzitter. Het laatste belangrijke punt voor mij is de vraag om een toezegging dat signalen uit de praktijk jaarlijks gebundeld worden en dat daarop middels een signalenbrief aan de Kamers inhoudelijk door het kabinet wordt gereageerd. Dat was een vraag van senator Talsma van de ChristenUnie. Voor het zomerreces zullen de Tweede en de Eerste Kamer per brief geïnformeerd worden over de stand van zaken van de inventarisatie hardvochtige wet- en regelgeving, ter uitvoering van de motie-Ploumen/Jetten, en hoe daarmee is en verder wordt omgegaan. U hoort mij zeggen "voor het zomerreces". Ik weet dat dit tweeënhalve week van nu verwijderd is. Ik praat mijzelf in een galg met alles wat ik voor het zomerreces wil doen, maar er is mij verzekerd dat dit gaat lukken. Ik zeg liever "rond het zomerreces", want dat is politiek meer verantwoord, maar ik heb net "voor" gezegd.

Het kabinet wil voorkomen dat verbetermaatregelen over elkaar heen buitelen en dat alle signalen op één hoop worden geveegd. De onderwerpen en oorzaken van signalen verschillen in de praktijk namelijk heel sterk van elkaar. Indien signalen van onvolkomenheden niet puur uitvoerend of operationeel van aard zijn, zal bekeken worden of zij zijn terug te voeren op een knelpunt in beleid en wet- en regelgeving. Dan zal de opvolging ervan bij de context van het specifieke bijbehorende beleidsthema worden betrokken. Informatie aan het parlement daarover zal dan in de context van het specifieke beleidsthema plaatsvinden. Ik kies voor de continue dialoog hierover.

De dienstverlenende organisaties gaan werken met een zogenaamde stand van de uitvoering. Dat geeft zicht op geïdentificeerde knelpunten en maatregelen. Beide Kamers zullen hierover per brief worden geïnformeerd aan de hand van een overkoepelend document genoemd "staat van de uitvoering". Ik kan niet aangeven waar in de tijd dat komt, maar ik denk dat u het in het derde of vierde kwartaal moet verwachten. Ik herhaal het: het doel van die staat van de uitvoering is om inzicht te geven in de wijze waarop is en wordt omgegaan met signalen uit de praktijk.

Daarnaast wijs ik in dit verband ook op de vorig jaar door mijn voorganger aangekondigde staat van de wetgevingskwaliteit. Die breng ik eens per twee jaar uit. Voor die staat zal ik mede gebruikmaken van álle signalen die rechterlijke colleges hebben gegeven over de door hen geconstateerde problemen in wetgeving. Daarmee probeer ik het proces rond te maken.

(…)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Hardheidsclausule (35.925 VI) (T03472)

De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ganzevoort (GroenLinks), toe bij nieuwe wetten de vraag te stellen welk mechanisme bij die wet past (hardheidsclausule of iets anders) en dat op te nemen in de aanwijzing voor de regelgeving. Op die manier wordt het geborgd in het proces.


Kerngegevens

Nummer T03472
Status openstaand
Datum toezegging 21 juni 2022
Deadline 1 juli 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Rechtsbescherming
Kamerleden Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen nieuwe wetten
regelgeving
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2022 (35.925 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 31

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Dank voor de beantwoording van de vragen over de hardheidsclausule. Ik snap wel dat de minister zegt dat je het misschien niet altijd op die manier moet doen en dat er soms misschien andere vormen voor zijn. Maar tegelijkertijd heeft dat het risico in zich dat het bij nieuwe wetten die langskomen toch een beetje tussen wal en schip valt. Mijn vraag zou dus zijn of de minister zich in de gedachte kan vinden dat bij wetten in ieder geval de vraag gesteld moet worden welk mechanisme nou bij die wet past: is dat een hardheidsclausule of iets anders? Als de minister het ermee eens is dat die vraag op z'n minst gesteld zou moeten worden, kan hij zich dan ook vinden in de gedachte dat dat dan eigenlijk ook zou moeten worden opgenomen in de aanwijzing voor de regelgeving? Dan blijft het niet bij een mooie gedachte, maar vinden we echt een manier om het echt te borgen in het proces.

Minister Weerwind:

Ik zat net te denken: hoe borgen wij dat? Ik kan makkelijk ja antwoorden en u geeft het antwoord impliciet. Dus twee keer ja.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Dank voor de toezegging.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Juridische acties belangenorganisaties (35.925 VI) (T03473)

De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Dijk (SGP) en een opmerking van het lid Recourt (PvdA), toe te reflecteren op de vraag van het lid Van Dijk (SGP) over het ondernemen van juridische acties van belangenorganisaties op grond van artikel 305a van het Burgerlijk Wetboek.


Kerngegevens

Nummer T03473
Status openstaand
Datum toezegging 31 mei 2022
Deadline 1 juli 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Rechtsbescherming
Kamerleden mr. D.J.H. van Dijk (SGP)
mr. J. Recourt (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Artikel 305a Burgerlijk Wetboek
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2022 (35.925 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 31, item 11 - blz. 2

De heer Van Dijk (SGP):

(…)

Voorzitter. Met enige zorg slaat de SGP gade hoe de verschillende staatsmachten zich ten opzichte van elkaar ontwikkelen. We zien, bedoeld of onbedoeld, gaandeweg dat de rechter toch min of meer, of vaker, op de stoel van de politiek wordt geplaatst. Dat gebeurt door het toenemend aantal succesvolle rechtszaken op grond van het algemeen belang, boek 3 artikel 305a van het Burgerlijk Wetboek. Ik noem de klimaatzaak door Urgenda, de zaak over luchtkwaliteit door Milieudefensie en de zaak over het gebruik van algoritmes door het Nederlands Juristen Comité en Privacy First. Milieuorganisaties blijken meer dan gemiddeld actief te zijn. Nu lijkt het positief dat deze organisaties opkomen voor het algemeen belang. Het is echter wel de vraag hoe representatief deze organisaties zijn, terwijl de impact van deze zaken bijzonder groot is. Denk bijvoorbeeld aan de gevolgen voor de energierekening van burgers of voor het bedrijfsbelang van boeren. Ziet de minister het risico dat het primaat van de politiek wordt ondergraven als de rechter steeds vaker gaat bepalen hoe afwegingen in dat soort complexe dossiers moeten uitpakken? Zijn de juridische mogelijkheden voor civiele procedures niet te veel uitgedijd?

(…)

Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 33

De heer Van Dijk (SGP):

De minister reageerde op mijn vraag over het ondernemen van juridische acties van belangenorganisaties op grond van artikel 305a van het Burgerlijk Wetboek. Dat zijn vaak acties vanuit heel specifieke belangen, met dikwijls grote consequenties voor het algemeen belang, die worden gedaan door organisaties waarvan de representativiteit vaak buitengewoon gering is. Erkent u dat schuurpunt? Zou u daarop willen reflecteren? Zijn we daar gelukkig mee? Het is niet de vraag of dat de schuld van de rechter is of van de wetgever. Zijn we gelukkig met deze consequentie, deze uitkomst?

Minister Weerwind:

Er wordt mij om een zijnsoordeel gevraagd. Als de rechter heeft gesproken, zal ik dat als overheidsdienaar oppakken en uitvoeren en daar rekenschap van hebben. U heeft wel een punt. Ik hoor u zeggen: hoe representatief is het? Een vraag die ook door mijn hoofd gaat. Maar feit is: zij staan daar, zij hebben de wegen gebruikt die alle Nederlanders ter beschikking staan, en de rechter heeft uitspraak gedaan.

De heer Van Dijk (SGP):

Een helder antwoord, dank u wel daarvoor. Dan mijn vervolgvraag. De ideële organisaties die dat soort rechtszaken kunnen aanspannen, kunnen worden uitgezonderd van allerlei ontvankelijkheidsvereisten. Maar zou op het terrein van de representativiteit er toch niet een ontvankelijkheidsvereiste moeten gelden? Zou de minister niet moeten verkennen of dat wenselijk zou zijn?

Minister Weerwind:

Ik ga u een reflectie schuldig blijven. Ik wil hierover nadenken. Geef ik een antwoord, dan wil ik dat doordacht hebben. U stelt een hele principiële vraag.

Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 34

De heer Recourt (PvdA):

(…)

Daarachter, in aansluiting op de vraag van de SGP, zeg ik: rechtspraak is geen democratie. Dus als je de rechter allieert met een vraag, dan vraag je vooral het recht te duiden. Dan hoef je helemaal geen meerderheid te vertegenwoordigen, maar je moet wel een zeker belang hebben bij het onderwerp. Is het zo dat de rechter bijvoorbeeld kijkt in de statuten van een stichting of een vereniging of daar aansluiting te vinden is bij het onderwerp?

(…)

Dan toch nog een klein puntje, in aanvulling op de vraag van de collega van de SGP: als belangenorganisatie kun je alleen aar een civiele zaak starten op het moment dat ook in de statuten een relatie tot die zaak is aangegeven.

Minister Weerwind:

Ik gaf net ook in de richting van de collega aan, zeg ik tegen de heer Recourt, dat ik hier goed op wil reflecteren. Ik wil hier goed over doordenken. Ik hoor van de heer Recourt een suggestie, als ik het zo mag vertalen, die ik meeneem. Ik gaf net al aan dat het om iets heel principieels gaat, dus daar wil ik eerst goed over nadenken in plaats van daar voor de vuist weg op te antwoorden.

(…)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toekomst landsadvocatuur (35.925 VI) (T03476)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Otten (Fractie-Otten), toe ervoor te zorgen dat de opdracht om een onafhankelijke commissie de Kamer te laten adviseren over de toekomst van de landsadvocatuur nogmaals naar de Kamer wordt gestuurd.


Kerngegevens

Nummer T03476
Status voldaan
Datum toezegging 31 mei 2022
Deadline 1 januari 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr.drs. H. Otten (Fractie-Otten)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen landsadvocaten
motie
Pels Rijcken
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2022 (35.925 VI)


Opmerking

Zie ook toezegging T03370.
De motie 35.925 VI, Q, is op 28 juni 2022 aangehouden met als vervaldatum 9 mei 2023.

Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 31, item 3 - blz. 21-22

(…)

De heer Otten (Fractie-Otten):

Voorzitter. Dan het laatste punt, namelijk de rot die zich in het hart van onze rechtsstaat bevindt: de landsadvocaat. Sinds 1969 is Pels Rijcken onafgebroken de landsadvocaat. Dit kantoor is nu al twee jaar in opspraak vanwege een omvangrijke fraude van minimaal 11 miljoen euro gedurende twee decennia door nota bene de topman van deze landsadvocaat. Let wel, de topman, de capo di tutti capi, die toen hij nog leefde de mond vol had over integriteit, maar ondertussen de miljoenen van zijn cliënten, waaronder geld van de overheid, op doortrapte wijze wegsluisde en verdonkeremaande. Maar ook een kantoor waar, zo blijkt uit diverse onthullingen in de media, een afgrijselijke cultuur heerst. Waar discriminatie en beoordeling op etnische kenmerken hoogtij vieren. Ik zal de vreselijke uitspraken die bij Pels Rijcken rondgaan hier niet herhalen. Dat heeft de heer Nicolaï al gedaan bij het mondeling overleg dat wij hierover onlangs hebben gehad met de minister van Justitie. Ik raad de overige bewindslieden aan daar kennis van te nemen.

Voorzitter. Nu ben ik zelf ook mijn werkzame leven begonnen als advocaat, en ik ken uit dien hoofde veel mensen in de advocatuur en de juridische wereld. Vele juristen en advocaten hebben mij de laatste tijd actief benaderd en zijn het helemaal met mij eens dat de overheid nu eens grote schoonmaak moet houden en afscheid moet nemen van de firma Pels Rijcken als landsadvocaat. Pels Rijcken is een schandvlek voor de complete advocatuur. Het is een grote schande voor het functioneren van onze rechtsstaat dat de regering deze rot in het hart van de rechtsstaat met allerhande commissies en procedures probeert weg te masseren. Het is nu dan ook de hoogste tijd om de daad bij het woord te voegen. Zoals ik al aan het begin van mijn bijdrage zei: het wantrouwen in de politiek dreigt over te slaan naar de rechtsstaat. Deze ontwikkeling moet nu echt de kop worden ingedrukt.

Maar wat je ook merkt als je het functioneren van de landsadvocaat op de agenda zet, wat wij hebben gedaan als fractie, is dat er ineens allerlei invloedrijke netwerken achter de schermen in actie komen om de deksel stevig op deze beerput te houden. Wij hebben hierover ook nauw contact met de heer Omtzigt in de Tweede Kamer, die ook al meerdere malen de regering opgeroepen heeft om de samenwerking met deze landsadvocaat, Pels Rijcken, op een zorgvuldige wijze te beëindigen. Dat is essentieel voor een begin van behoud en herstel van vertrouwen in de politiek en behoud van vertrouwen in de rechtsstaat. Vorige week haalde een motie waarin de heer Omtzigt opriep om de samenwerking met deze landsadvocaat te beëindigen het bijna in de Tweede Kamer, op een paar stemmen na. Deze Eerste Kamer heeft bij uitstek een functie als waakhond voor het functioneren van de rechtsstaat.

Voorzitter. Zoals bekend is er op ons verzoek al een uitgebreid schriftelijk en mondeling overleg geweest met de minister van Justitie en Veiligheid over deze kwestie. Wij zagen daar bij de minister een beetje de houding: ja, we zijn eigenlijk een beetje gegijzeld door Pels Rijcken, want er lopen nog iets van duizend zaken, dus we kunnen daar niet weg. Dat is natuurlijk onzin. De Staat kan prima beginnen met het afbouwen van deze zaken, in ieder geval stoppen met het verschaffen van nieuwe zaken en beginnen met een zorgvuldige afbouw. Grote bedrijven en multinationals wisselen ook periodiek van advocaat en accountant. Voor bepaalde bedrijven is een periodieke wissel van accountants zelfs verplicht. Dat doen ze om te voorkomen dat ze van die langdurige praktijken krijgen die we nu zien bij de landsadvocaat. Zo ingewikkeld is dat dus allemaal niet. Dat kan prima geregeld worden.

Voorzitter. Omdat wij al geruime tijd met dit onderwerp bezig zijn en wij dit ook allemaal al uitgebreid besproken hebben met de minister van Justitie, dien ik, in lijn met een aantal vorige sprekers, in mijn eerste termijn de volgende motie in.

De voorzitter:

Door de leden Otten en De Vries wordt de volgende motie voorgesteld:

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het in het belang van de rechtsstaat van groot belang is dat de Nederlandse Staat werkt met een landsadvocaat die van onbesproken gedrag is;

overwegende dat de huidige landsadvocaat al geruime tijd serieus in opspraak is en daarmee het vertrouwen in de rechtsstaat ondermijnt;

verzoekt de regering de samenwerking met de landsadvocaat Pels Rijcken te beëindigen en daarbij rekening te houden met een ordentelijke afronding van de lopende zaken,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt letter Q (35925-VI).

Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 62

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Dan heb ik alleen nog de motie van de heer Otten. Het zal hem niet verbazen dat ik deze motie ontraad, omdat hij vraagt om het acuut beëindigen van de relatie met de landsadvocaat: "verzoekt de regering de samenwerking met landsadvocaat Pels Rijcken te beëindigen en daarbij rekening te houden met een ordentelijke afronding van de lopende zaken". Nou heb ik het goed gezegd, maar ik ontraad de motie nog steeds. Die ontraad ik omdat we de commissie de opdracht hebben gegeven om te kijken hoe we omgaan met verschillende vormen die mogelijk zijn voor hoogwaardige advocatuurlijke bijstand. Maar goed, deze discussie hebben we al uitvoerig gehad. Ik denk dat ik met ontraden de heer Otten niet verras.

De voorzitter:

Voor de goede orde, dat is de motie met de letter Q. De heer Otten.

De heer Otten (Fractie-Otten):

Dit speelt al heel lang. Wij hebben hier een mondeling overleg over gehad met de minister, in februari of iets dergelijks. Als dat blijft liggen, komt er vanzelf een keer een commissie en dan ontwikkelt dit verhaal zich verder. Maar begrijp ik nou goed uit de beantwoording van de minister dat die commissie ook kan adviseren om helemaal te stoppen met deze landsadvocaat, om een ander te nemen of om het anders te gaan organiseren? Wat zijn de mogelijke uitkomsten van de commissie?

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Ik zal ervoor zorgen dat de opdracht nog een keer naar de Kamer komt. Het gaat erom dat de commissie ons adviseert over de toekomst van de landsadvocatuur, niet specifiek over een advocatenkantoor, maar over de landsadvocatuur. Hoe moet de Staat ermee omgaan, wat zijn de verschillende scenario's en wat zijn de voor- en nadelen daarvan? Dan weten we hoe we daarmee verder kunnen. We hebben het advies nodig om dat gedegen in te vullen. Dat is wat ik bij ons vorige overleg heb gezegd. Als ik daarop vooruit zou lopen, zou het heel gek zijn dat ik een onafhankelijke commissie opdracht heb gegeven.

De heer Otten:

Oké, dan constateer ik dat die commissie het instituut landsadvocaat an sich gaat bestuderen. Dat is interessant, maar dat is voor ons absoluut een reden om aan deze motie vast te houden, want wij willen fundamenteel iets anders, namelijk het beëindigen van de samenwerking met deze landsadvocaat. Dat gaat die commissie blijkbaar niet als optie bekijken, dus dan willen we onze motie in stemming brengen, ook omdat die van de heer Omtzigt het in de Tweede Kamer bijna heeft gehaald en omdat hier de verhoudingen net iets anders liggen. Wij zullen de motie handhaven.


Brondocumenten


Historie