Rappelabele toezeggingen Justitie en Veiligheid (Rappel maart 2024)



Dit is het rappel tot 02-01-24.

 




Toezegging Legale wietteelt (34.775) (T02490)

De Minister van Algemene Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden De Graaf (D66) en Schalk (SGP), toe dat de resultaten van de proeven met legale wietteelt naar de Kamer worden gestuurd. Bij het opzetten van de proeven wordt gekeken naar de suggestie om aan gedifferentieerde experimenten te doen.


Kerngegevens

Nummer T02490
Status deels voldaan
Datum toezegging 5 december 2017
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr. Th.C. de Graaf (D66)
P. Schalk (SGP)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen drugsbeleid
experimenten
wietteelt
Kamerstukken Miljoenennota 2018 (34.775)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 11, item 3 - blz. 19

Minister Rutte: Tegelijkertijd is ook niet met zekerheid vast te stellen dat je er helemaal vanaf komt als je het helemaal verbiedt, zoals andere partijen suggereren. We hebben hier lang over gesproken en dit alles afwegend, hebben we gezegd: laten we nu in ieder geval kijken hoe je heel specifiek alles rondom de coffeeshop kunt decriminaliseren. Kan dat? Laten we daar eens een aantal proeven en testen mee doen. Dat wordt nu vormgegeven door de ministers Bruins en Grapperhaus, om hier informatie uit te halen en inzichten op te doen. Dit is een lastig dossier, want mijn conclusie na vijftien jaar in de politiek is dat dit geen dossier is waarin de ene of de andere school per definitie gelijk heeft. Dit is zo ingewikkeld en heeft zo veel aspecten! Voor de aanhangers van de theorie "waar een vraag is, is een markt" heeft het ook wel een soort inherente logica dat je er niet zomaar helemaal vanaf komt. Daarom denk ik dat het zin heeft om deze proeven te doen.

De voorzitter: Tot slot, meneer Schalk, want het punt is wel duidelijk.

De heer Schalk (SGP): Heel kort. Zeker, het is heel duidelijk. Zodra die onderzoeken of die testen gedaan zijn, lijkt het me heel goed dat die in ieder geval ook volledig naar deze Kamer komen, zodat we ons ervan kunnen vergewissen wat er precies onderzocht is.

Minister Rutte: Dat lijkt mij inderdaad logisch. Ik zie geen reden waarom we dat niet zouden doen, want dit is juist bedoeld om inzichten op te doen. Dat moeten we dan niet geheim gaan houden.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 11, item 6 - blz. 7

De heer De Graaf (D66): Tot slot nog een vraag over de wietteeltexperimenten. In mijn eerste termijn heb ik er zelf niet over gesproken. Wij wachten graag de wetgeving af, maar ik heb nog wel een vraag. Een aantal burgemeesters heeft gevraagd om gedifferentieerde experimenten — niet uniform, maar gedifferentieerd, zodat ook echt kan worden uitgetest wat het beste werkt. Dat kan in de ene stad anders zijn dan in de andere. Ik wil de minister-president vragen om daar niet bij voorbaat afwijzend tegenover te staan, maar juist te kijken of in overleg met de burgemeesters tot een verantwoord pakket aan experimenten kan worden gekomen.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 11, item 6 - blz. 13

Minister Rutte: Dan de vraag van de heer De Graaf van D66 over de gedifferentieerde aanpak experimentele wietteelt. De minister van Justitie en Veiligheid en de minister voor medische zorg zijn momenteel bezig met het vormgeven van die wietteeltexperimenten. Ze bereiden de wet- en regelgeving voor en zijn in gesprek met medeoverheden zoals burgemeesters. Mag ik vaststellen dat we de suggestie van de heer De Graaf daarbij betrekken en ook bezien hoe zich dat verhoudt tot de precieze afspraken die zijn gemaakt in de formatie? Dat kan ik nu niet helemaal overzien maar dat zullen we daar dan bij betrekken. Dus ik kan niet nu toezeggen dat we dat doen maar wel toezeggen dat we dit betrekken bij de afwegingen en dat we dan even de uitkomst van die gesprekken afwachten.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toesturen afschrift brief Tweede Kamer inzake eventuele aanscherping van het beleid rondom het intrekken en verlenen van verblijfsvergunningen (35.210 VI) (T02992)

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Hattem (PVV), toe een afschrift te sturen van de brief aan de Tweede Kamer met berichtgeving over eventuele aanscherping van het beleid rondom het intrekken van verblijfsvergunningen, dat ook van toepassing zal zijn op het op voorhand weigeren van een verblijfsvergunning. De staatssecretaris verwacht de Kamer voor de begrotingsbehandeling in de Tweede Kamer hierover te kunnen informeren.


Kerngegevens

Nummer T02992
Status openstaand
Datum toezegging 30 oktober 2020
Deadline 1 september 2022
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden A.W.J.A. van Hattem (PVV)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Brief
Categorie brief/nota
Onderwerpen verblijfsvergunningen
Kamerstukken Wijziging begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2019 (voorjaarsnota) (35.210 VI)


Uit de stukken

Kamerstukken I, 2020-2021, 35210 VI, H

“De leden van de PVV-fractie vragen ten slotte in hoeverre de in mijn brief van 1 juli 2020 geschetste mogelijkheden om een verblijfsvergunning in te trekken ook van toepassing kunnen zijn bij het op voorhand weigeren van een verblijfsvergunning omwille van openbare orde en veiligheid.

Hierop antwoord ik dat de criteria die in de voornoemde brief worden beschreven voor het intrekken van internationale bescherming ook van toepassing zijn op de weigering van zulke bescherming op dezelfde gronden. Mijn berichtgeving over een eventuele aanscherping van dit beleid, die ik in dezelfde brief heb toegezegd, zal daarom ook de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning omvatten. Zoals aangekondigd in diezelfde brief, verwacht ik de Tweede Kamer hierover voor de begrotingsbehandeling te kunnen informeren. Ik zeg u hierbij toe dat ik u een afschrift van die brief zal sturen.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging De wet na twee jaar evalueren (35.296) (T03191)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bezaan (PVV) en het lid Nanninga (Fractie-Nanninga), toe dat de wet na twee jaar geëvalueerd zal worden.


Kerngegevens

Nummer T03191
Status openstaand
Datum toezegging 23 maart 2021
Deadline 1 januari 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. I.A. Bezaan (PVV)
A. Nanninga (JA21)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Brief
Categorie evaluatie
Onderwerpen handhaving
kraakverbod
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Koerhuis en Van Toorenburg Wet handhaving kraakverbod (35.296)


Uit de stukken

Brief van de minister van J&V over evaluatie van de wet na twee jaar, 35296, F.

Naar aanleiding van de inbreng van de fractie-Nanninga en de PVV bij de plenaire behandeling van het voorstel van wet van de leden Koerhuis en Van Toorenburg tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met het wijzigen van de rechterlijke procedure voor de beoordeling van de rechtmatige binnentreding van een woning of lokaal met als doel het verwijderen van personen alsmede voorwerpen die daar worden aangetroffen (Wet handhaving kraakverbod) zeg ik Uw Kamer graag toe dat de gevolgen van het wetsvoorstel na twee jaar zullen worden geëvalueerd.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Onderzoek RIVM effectiviteit avondklok (35.899) (T03328)

De minister van J&V zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Hattem (PVV), toe om de resultaten van het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar de effectiviteit van de avondklok naar de Eerste Kamer te sturen zodra het kabinet deze resultaten heeft ontvangen.


Kerngegevens

Nummer T03328
Status afgevoerd
Datum toezegging 23 november 2021
Deadline 1 juli 2022
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden A.W.J.A. van Hattem (PVV)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen avondklok
coronamaatregelen
effectiviteit
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne
Kamerstukken Goedkeuringswet derde verlenging geldingsduur Twm covid-19 (35.899)


Uit de stukken

Handelingen I 2021/22, nr. 7, item 3 – blz. 6.

De heer Van Hattem (PVV):

Naar de effectiviteit van de avondklokmaatregel kwam wel een onderzoek achteraf. Op 29 april jongstleden maakte het RIVM bekend onderzoek te zullen doen naar de effectiviteit van de avondklok, waarbij minister Grapperhaus toen ook nog met stelligheid beweerde dat het empirische gegevens zouden zijn. Voor het RIVM-onderzoek werd toen geen deadline aangekondigd en op de RIVM-website is voor zover ik kan nagaan ook nog geen onderzoeksresultaat te vinden. Kan de minister aangeven wat de stand van zaken van dit onderzoek is? Is het inmiddels gereed en zo ja, waarom heeft het parlement dit dan nog niet ontvangen? Kan de minister aangeven of dit onderzoek ook aan het parlement kan worden verstrekt? Het enige wat wel duidelijk was, was dat de avondklok de staatskas 9 miljoen euro aan boetes heeft opgeleverd. Is de minister bereid om deze boetes terug te betalen nu deze maatregel ineffectief en disproportioneel is geweest?

Handelingen I 2021/22, nr. 7, item 8 – blz. 24-25.

Minister Grapperhaus:

(…)

Voorzitter. Dan de avondklok. Die boetes gaan we niet terughalen. In antwoord op de vraag van de heer Van Hattem: het OMT heeft in zijn 96ste advies uitgelegd waarom en op grond van welke onderzoeken men een effect van de avondklok verwachtte van ongeveer 9% à 10%. Op de laatste bladzijde van het 111de advies heeft het OMT — ik zeg het maar gewoon zoals het is, want ik ben ook maar een lezer — korte metten gemaakt met de stelling van één arts die zei: er zijn net zoveel opnames geweest als daarvoor, dus de avondklok heeft geen effect gehad. Het OMT heeft toen overigens gezegd: dit moet je gewoon uitzoeken en kun je niet op opnames baseren. Het OMT heeft daar later desgevraagd nog over gezegd: de Engelse variant heeft een veel grotere besmettingsgraad, van uit mijn hoofd 30%, 40%, zoiets. Ik zie de enige deskundige hier knikken. Dat betekent dat, als het aantal besmettingen gelijk blijft en niet omhooggaat, je kennelijk maatregelen hebt getroffen die een dempend effect hebben gehad. Dat heeft het OMT gezegd; dat zeg ik niet. Men onderzoekt het op dit moment en komt erop terug.

Ten slotte, voorzitter, en dan ben ik er ook echt. We gaan niet zomaar weer opnieuw een avondklok instellen. Dat heeft de collega van VWS een aantal keren eerder duidelijk gemaakt. Dat is uiteindelijk een vrij zware bevoegdheid en dat moeten we ook echt zo laten.

De heer Van Hattem (PVV):

(…)

Ten tweede: ik had gevraagd naar dat onderzoek door het RIVM. Het RIVM had een onderzoek aangekondigd en dat is niet het OMT-rapport. De minister komt daar nog op terug? Oké, dan wacht ik dat antwoord nog even af. Eerst de andere vraag dan.

Minister Grapperhaus

Dat onderzoek van het RIVM loopt. En dat duurt wat langer, begrijp ik. Daar zijn nu nog geen concrete resultaten van te geven. Dat komt ook omdat het RIVM op dit moment nog wat andere prioriteiten heeft op dat gebied.

Ik bedoelde met "niet zomaar" natuurlijk niet "een beetje zomaar". Ik bedoel dat die avondklok zeer noodzakelijk moet zijn voor het terugdringen van de besmettingen en uiteraard gebaseerd moet zijn op alle principes die daarbij eerder zijn gehanteerd, namelijk die van proportionaliteit en subsidiariteit.

De Voorzitter:

Heb ik het goed begrepen dat dit nog een aparte wetswijziging vergt?

Minister Grapperhaus:

Er is natuurlijk altijd nog de bevoegdheid op grond van de Wbbbg. Dat ligt gevoelig, maar die is er gewoon. Daar hebben we hier met elkaar eerder over gesproken, omdat een lagere rechter had gezegd dat het niet in orde was en ik als minister volgens enkele van uw leden op een wak aan het schaatsen was. Achteraf, in hoger beroep, een paar dagen later, bleek dat ik kennelijk toch heel stevig ijs onder de voeten had. Ik wil richting de heer Van Hattem nog wel benadrukken dat vorig jaar de avondklok het laatste of een na laatste redmiddel was waarop we hebben teruggegrepen. Dus dan moet het echt wel behoorlijk ver zijn.

De Voorzittter:

De heer Van Hattem, tot slot.

De heer Van Hattem (PVV):

Laat ik in ieder geval duidelijk zijn: het is een maatregel die weinig effectief is gebleken. Het is een ongekend zwaar middel dat zowel overdag als 's avonds gebruikt kan worden. Op basis van het staatsnoodrecht is het namelijk niet tot de avond beperkt. Het onderzoek loopt, hoor ik nu van de minister. Het loopt blijkbaar al vanaf april. Wanneer kunnen we ongeveer de uitkomsten verwachten? Is daar enig zicht op te geven? Kan de minister toezeggen dat zodra de resultaten er liggen, deze ook onverwijld aan beide Kamers worden gestuurd?

Minister Grapperhaus:

Zodra het kabinet de resultaten heeft, zullen we, als de avondklok weer in beeld zou komen, er uiteraard voor zorgen dat die resultaten er komen.

De Voorzitter:

Dank u wel. (…)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Diverse vragen van de heer Nicolaï (PvdD) (35.925 VI) (T03470)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van het lid Nicolaï (PvdD), toe met een inhoudelijke regeringsreactie op het Indiëonderzoek te komen, de vragen die hij in eerste termijn heeft gesteld door te geleiden naar de betreffende bewindspersoon om te bekijken in hoeverre die nog onderdeel kunnen uitmaken in het debat dat nog volgt, en de gestelde vragen die nog onbeantwoord zijn schriftelijk te (laten) beantwoorden door de betreffende bewindspersoon.


Kerngegevens

Nummer T03470
Status voldaan
Datum toezegging 31 mei 2022
Deadline 1 januari 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden prof. mr. P. Nicolaï (PvdD)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Indonesië
kabinetsreactie
Minister-president
Nederlands-Indië
rechtsorde
rechtsstaat
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2022 (35.925 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 31, item 3 - blz. 26

(…)

Voorzitter. Ik sluit af met een aantal duidelijke vragen. Is de minister het met mij eens dat, aangenomen dat de feiten overeenstemmen met wat Hendrikus Colijn aan zijn echtgenote schrijft over zijn strijd op Lombok, moet worden vastgesteld dat een latere minister-president van Nederland zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf tegen de menselijkheid? Is de regering bereid om de verleende Willemsorde in te trekken? Zijn alle archiefstukken van de overheid die betrekking hebben op de oorlogshandelingen van Nederland in Indonesië in de periode waarop het rapport Over de grens betrekking heeft, inmiddels openbaar toegankelijk? Zo nee, is de regering bereid die toegankelijkheid te realiseren?

Is de minister bereid om een commissie van gezaghebbende juristen in te stellen die tot taak krijgt om op grond van het tot op heden beschikbare feitenmateriaal te beoordelen of kapitein Westerling, diens ondergeschikten en diens superieuren zich tijdens het militaire optreden schuldig hebben gemaakt aan strafbare feiten? Is de minister bereid stappen te zetten om wettelijk eerherstel te verlenen aan de dienstplichtige militairen die veroordeeld zijn wegens dienstweigering of desertie, gepleegd tussen 15 augustus 1945 en 31 december 1949? Geeft het gedrag van deze Indiëweigeraars en deserteurs niet eerder grond voor lof dan voor straf, omdat zij aan de goede kant van de geschiedenis stonden?

Naar aanleiding van een strafklacht die op 12 januari 2012 is ingediend door Pondaag met betrekking tot misdrijven begaan door Nederlandse militairen is toen besloten niet te vervolgen met een beroep op verjaring. Is de minister het met mij eens dat ten onrechte een beroep op strafrechtelijke verjaring is gedaan? Is de minister het met mij eens dat door het geheimhouden van de rapportage van Van Rij en Stam en door na te laten de Kamer te informeren omtrent de inhoud van de adviezen van Belinfante en Kazemier over de strafbaarheid van het handelen van Westerling, de regering onrechtmatig heeft gehandeld tegenover gedupeerden van dat handelen en voorts de grondwettelijke informatieplicht tegenover het parlement heeft geschonden?

Tot slot. Kan de minister reflecteren op de vraag in hoeverre het met gebruik van Nederlandse wetgeving faciliteren van een groep die internationaal wordt aangeduid als kleptocraten, bijdraagt aan de ondermijning van de rechtsorde? Als de minister die opvatting deelt, is de minister dan bereid een plan van aanpak te maken om het openen van brievenbusfirma's die dit faciliteren, strafbaar te stellen?

Helemaal tot slot. Kan de minister reflecteren op de vraag of een plicht om maatregelen te nemen om de voedselcrisis tegen te gaan en om superrijken aan te pakken, niet alleen als een morele, maar ook als een rechtsplicht zou moeten worden aangemerkt? Als dat het geval is, kan de minister dan reflecteren op de termijn en de wijze waarop dat vorm zou kunnen krijgen? Voorzitter.

Ik kijk met belangstelling uit naar de antwoorden van de bewindslieden.

Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 20

De heer Nicolaï had een heel indrukwekkend betoog in zijn eerste termijn. Het was heel interessant. Ik moest goed opletten om het goed te kunnen volgen. Het had allemaal invalshoeken die bij mij niet bekend zijn. Heel veel dank daarvoor. Hij stelde een aantal hele belangrijke vragen over het optreden van Nederland in Indonesië in de periode 1945-1949. Ik kan daar op de volgende manier op reageren. Ik moet daarbij tegen hem zeggen dat er een uitgebreidere reactie komt. Er wordt momenteel gewerkt aan een inhoudelijke regeringsreactie op het Indiëonderzoek, waar een heleboel elementen in zitten. Ik kan daar niet op vooruitlopen. Indien de heer Nicolaï nog vragen heeft na de inhoudelijke regeringsverklaring, is mijn advies om deze vragen in dat debat te stellen. Ik kan me zomaar voorstellen dat hij die zal hebben, als ik naar zijn betoog luisterde en wetende hoe diep hij daarin gedoken is, als ik het zo mag formuleren. Dat is echt de plek om het terug te laten komen. Die kabinetsreactie komt zo snel mogelijk. Er vindt op dit moment, as we speak, de nodige afstemming plaats. Ik heb dus nog geen exacte datum, maar men is er op dit moment druk mee bezig.

Er was nog een specifieke vraag over de openbaarheid van archiefstukken. Die pakt de staatssecretaris voor Cultuur en Media op.

De heer Nicolaï (PvdD):

Ik ben natuurlijk erg benieuwd naar de kabinetsreactie, maar die gaat alleen over dat rapport. Mijn vragen gingen ook over andere kwesties, bijvoorbeeld over onze minister-president Colijn. Ik neem aan dat dit niet in de kabinetsreactie wordt opgenomen. Daar zou ik dus toch nog graag een antwoord op hebben. Hetzelfde geldt voor mijn vraag hoe we nu aankijken tegen de mensen die toen geweigerd hebben, gedeserteerd zijn enzovoort. Zij zijn gestraft. Moeten we eigenlijk niet zeggen: zij stonden goedbeschouwd aan de goede kant van de geschiedenis en we moeten nog eens nadenken of er geen eerherstel of iets anders moet plaatsvinden? Tenzij ik me vergis, verwacht ik niet dat dit in de reactie van de regering op het rapport aan de orde zal worden gesteld. Ik zou de minister dus graag willen uitdagen om toch nog een antwoord te geven op die vragen.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Ik denk dat de heer Nicolaï gelijk heeft dat ik zelf niet zo betrokken ben bij de regeringsverklaring. Die wordt nu voorbereid. JenV is daar natuurlijk bij aangehaakt, maar wij zijn daar niet leidend in. Ik dacht er goed aan te doen om de eerste inbreng van de heer Nicolaï, waarin hij al deze elementen benoemde, door te geleiden richting degenen die dat debat gaan voeren. Wat er in de reactie van de regering staat is één ding, maar het debat zal ongetwijfeld breder gevoerd worden. Het kan dan daar gewogen worden. Dit debat is daarvoor niet de plek.

De heer Nicolaï (PvdD):

Ik ben blij als het debat breder wordt gevoerd. Dat geldt ook voor het debat van vandaag. We hadden de hoop dat het meer over de rechtsstaat in z'n algemeenheid zou gaan. Daarom heb ik een onderwerp genomen dat met ethiek en dat soort zaken te maken te maken heeft. We dreigen nu toch weer in een vraag-en-antwoord te komen over allerlei details. Het is een beleidsdebat. Andere collega's hebben er ook al op gewezen: we willen zo graag wat meer de algemene visie van de ministers horen over hoe zij tegen de rechtsstaat aankijken. Dat is mijn eerste opmerking.

Twee. Hoe je het ook wendt of keert: ik ben blij als mijn vragen worden doorgeleid om te bekijken in hoeverre die nog onderdeel kunnen uitmaken van het debat dat nog komt. Maar ik zie het verband niet zo tussen mijn vragen over Colijn en het onderzoek dat het NIOD heeft uitgevoerd. Het blijft een prikkelende vraag. Ik heb die gesteld omdat ik vind dat we in een rechtsstaat, waarvoor de minister hier staat, toch over dat soort vragen moeten nadenken. Als de minister daar op dit moment geen antwoord op geeft, zou ik willen vragen of ze bereid is om op dat soort vragen, die ik gesteld heb, nog schriftelijk in te gaan. Dan krijgen we namelijk eventueel de mogelijkheid om daar als Kamer ook nog ons oordeel over te vellen.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Ik was in de veronderstelling dat als er vragen aan mij worden gesteld, ik die in ieder geval moet beantwoorden. Daarnaast geef ik bij mijn toelichting in ieder geval mijn blik op de rechtsstaat. Dat is inderdaad een heel praktische blik. Ik heb heel goed voor ogen wat ik vind dat de rechtsstaat moet doen, wat de rechtsstaat moet beschermen en wat mijn rol daarin is. Dat is ook wat ik in de interrupties en in de antwoorden probeer te delen.

Maar ik ga dit niet vergeten. Bij een volgend debat gaan we zien of ik antwoord ga geven of niet, op alle praktische vragen. Maar ik begrijp waar de heer Nicolaï naar op zoek is. Ik stel dus voor dat we toezeggen dat dat in een brief komt. De kans is aanwezig dat die niet van mij is maar van een collega, maar we gaan binnen het kabinet goed kijken wie die vragen het beste kan beantwoorden. Want de heer Nicolaï is daarbij niet op zoek naar een antwoord. Hij wil daar namelijk vervolgens over doorpraten: wat betekent dat dan, hoe borg je dat dan en waar gaat dat dan over? Ik neem het dus mee als toezegging, maar ik zeg hem niet toe dat mijn naam eronder staat. Ik ga even kijken wie dat het beste kan zijn.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Nicolaï.

De heer Nicolaï (PvdD):

Ik heb in ieder geval een toezegging gehoord. Toch nog even op dat wat meer algemene punt. Dit is de minister van Justitie, en wetten maken is eigenlijk: justitie maken. Ik heb nog helemaal niet het gevoel dat de minister van Justitie aan ons duidelijk heeft gemaakt wat het ministerie er nou aan gaat doen om de rechtsstaat te versterken. Als het zo is dat wetgeving gewoon niet meer aan de kwaliteitseisen voldoet, wat gaan we daar dan aan doen? Ik zou graag wat antwoorden horen op dat soort algemene vragen, zonder dat we daarbij in allerlei kleine details verzanden. Ik hoop dat de minister ons daar gedurende de beantwoording van de overige vragen toch nog een beetje richting in kan geven.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Het kan zijn dat mijn antwoorden als onvoldoende worden beschouwd, maar ik geef wel antwoord. Ik vind dat wetten de mensen op straat moeten dienen. Ik vind dat onze wetgeving flexibel moet zijn voor wat betreft er buiten dit gebouw gebeurt. Ik vind niet dat de mensen buiten zich moeten aanpassen aan onze wetten. Het moet andersom zijn. Als er een ontwikkeling is, bijvoorbeeld als we zien dat mensen van hetzelfde geslacht willen trouwen, dan vind ik dat je de wetgeving daaraan moet aanpassen. Je moet het niet andersom zien: jammer dan, want de wet staat dat niet toe. Dat bedoelde ik met het aanpassen aan de ontwikkelingen in de samenleving.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Reflectie op hoe om te gaan met signalen uit de praktijk (35.871) (T03538)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Talsma (ChristenUnie), toe dat zij zal reflecteren op de vraag: hoe ga je om met signalen uit de praktijk? De Minister is van plan om deze reflectie te geven bij het behandelen van volgende wetsvoorstellen in de Eerste Kamer.


Kerngegevens

Nummer T03538
Status openstaand
Datum toezegging 14 februari 2023
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. H.J.J. Talsma (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen rechtspraktijk
reflecteren
signalen
wetsvoorstellen
Kamerstukken Verhoging wettelijk strafmaximum doodslag (35.871)


Opmerking

Minister is van plan om te reflecteren bij het behandelen van volgende wetsvoorstellen in de Eerste Kamer.

Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 19, item 8 - blz. 30.

De heer Talsma (ChristenUnie):

(…)

“De minister stelt in de beantwoording droogjes en correct vast dat bij de verhoging van het strafmaximum op moord in 2006 niet het strafmaximum op doodslag verhoogd is. Had daar dan niet de reflectie bij gekund dat dat met het oog op de onderlinge samenhang, die er al is sinds 1886, achteraf gezien misschien wel beter zou zijn geweest? Graag nodig ik de minister nogmaals uit tot een moment van reflectie en roep ik haar op de indruk van casusgedreven wetgeving glashelder weg te nemen.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 19, item 8 - blz. 34.

De heer Talsma (ChristenUnie):

“Dank u zeer, meneer de voorzitter. Dank aan de minister voor de beantwoording en ook voor de openhartige reflectie. Ik heb daar nadrukkelijk om gevraagd en ook gekregen. Ik zeg de minister daarvoor dank. Ik ben blij dat ze bij herhaling heeft benadrukt in te stemmen met de wat ik toch maar een wetssystematische benadering blijf noemen. Ik hoop dat dit een mooi vervolg gaat krijgen, al was het maar naar aanleiding van de motie van collega Veldhoen.

Twee dingen blijven nog wel even door mijn hoofd spoken. Die leg ik in tweede termijn toch nog graag op de regeringstafel. Een aantal keren heeft de minister gesproken over "signalen uit de praktijk", "de roep vanuit de praktijk" en "het knelt in de praktijk". Ik ga niet de discussie overdoen of het nou twee of veel meer voorbeelden zijn. Dat deed mijn gedachten uitgaan naar een andere kwestie waarbij ik me afvroeg of die voor de minister ook een aanleiding zou zijn om iets te gaan doen, want daar knelt het ook in de praktijk. Die kwestie leg ik toch even voor. Ik doe dat niet om de minister in tweede termijn te overvallen om een concrete uitspraak uit te lokken, maar ik vind het wel aardig om even te horen hoe de minister daarover denkt. Het deed mij namelijk denken aan een uitspraak van de rechtbank Amsterdam in de bekende koperzaak. Ik heb opgezocht dat die is gedaan op 28 november 2016. Die zaak gaat niet over de metaalsoort koper. Het onderzoek heette koper en ging over een enorm wapenarsenaal van meer dan 100 zware vuurwapens en allerlei andere attributen die een fatsoenlijk mens niet wil hebben, en de criminele organisatie daarachter. De rechtbank Amsterdam kwam tot de overweging in dat vonnis van 28 november 2016 dat de maximumstraf voor die 100 wapens niet meer was dan vier jaar op grond van de Wet wapens en munitie en die voor de criminele organisatie hooguit zes jaar. Kijkend naar de samenloopregels waar we het met elkaar over gehad hebben, kun je tot een straf komen van maximaal acht jaar. De rechtbank heeft nadrukkelijke overwegingen gemaakt: "We hadden wel meer willen geven. We hadden misschien wel die tien jaar, zes plus vier, op z'n minst willen geven, maar dat mag niet." Ziedaar een voorbeeld dat het knelt in de praktijk, dat er een signaal wordt afgegeven en dat de praktijk roept. Via deze weg vraag ik de minister hoe zij in de toekomst op dit soort roepende, knellende signalen gaat reageren. Wat kunnen we wat dat betreft van haar verwachten en welke afwegingen maakt zij daarin?”

Handelingen I 2022-2023, nr. 19, item 8 - blz. 37.

Minister Yesilgöz-Zegerius:

(…)

“Dan de heer Talsma. Als het mag, zou ik graag een andere keer terugkomen op zijn aanvullend verzoek om reflectie. Ik wil graag naar de specifieke uitspraak kijken. In algemene zin — maar ik vind dat ik daarmee zijn fundamentele vraag tekort doe — zou ik nu misschien het volgende kunnen zeggen. Als je in de praktijk signalen hoort, hoe ga je daar dan mee om? Als je er één pakt en je maakt daar een hele wet op, ben je dan incidentgedreven bezig? Hoe werkt dat? Specifiek noem ik de Wet wapens en munitie. Wij hebben nu een nieuw rapport liggen. Wij zijn het aan het herzien. Het zou kunnen dat daar allerlei adviezen bij zitten waarbij je, ter ondersteuning en inkleuring, bepaalde uitspraken betrekt. Ik zou daar heel graag wat dieper op willen ingaan. Wellicht kan ik dit bij elke volgende wetsbehandeling gebruiken als haakje om daar met elkaar bij stil te staan. Dat zal ik dan verwerken in mijn inbreng, als de heer Talsma dat een fijne route vindt. Het kan ook schriftelijk, maar misschien is het wat dynamischer en prettiger als we dat in het debat betrekken.”

De voorzitter:

“Dank u wel, minister. Mevrouw Veldhoen.”

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

“De minister antwoordde op een vraag van de heer Talsma, die volgens mij heel relevant is, dat zij gaat kijken hoe daarmee moet worden omgegaan in de toekomst. Dat is precies waarom het door mij gevraagde onderzoek zo belangrijk is. Er kunnen meer van dit soort vragen opkomen en dan is het belangrijk dat het wetsystematisch wordt benaderd.”

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

“Ik heb de vraag van de heer Talsma meer als volgt gehoord: hoe reflecteer je nou als dat soort signalen komen, naast de onderzoeken en de systematiek die wij hebben? Ik heb 'm misschien iets te veel gehoord in de sferen van de Eerste Kamer als reflectie en hoe we daarmee omgaan, maar zo heb ik 'm wel geïnterpreteerd. Als we terugvallen op de feiten en de onderzoeken die we hebben … We hebben namelijk jaarlijks onderzoeken naar de effectiviteit van straffen. Maar volgens mij was het een diepere vraag, waarbij we ook met elkaar het vraagstuk delen: hoe weeg je dat? Dat is volgens mij niet te ondervangen in een onderzoek. Het is juist aan de wetgever, de politiek en aan de debatten die we hier hebben om te bepalen hoe wij vinden dat we dat soort zaken moeten wegen, ook in een veranderende samenleving en omgeving.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Jaarlijkse rapportage staatloosheid (35.687 / 35.688) (T03696)

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Stienen (D66) en Talsma (ChristenUnie), toe dat er jaarlijks een rapportage wordt opgesteld over het aantal mensen, uitgesplitst in verschillende criteria (leeftijd, geslacht en waar mogelijk land van herkomst), bij wie door deze wetgeving staatsloosheid is vastgesteld. Daarbij zegt de staatssecretaris voorts toe dat bij bedoelde rapportage ook de informatie wordt meegenomen van de Nederlandse bestuursorganen met betrekking tot eventuele problemen met de limitatieve opsomming van het begrip van ‘evidente staatloosheid’ en de vraag of er sprake moet zijn van hoger beroep en hoe vaak er cassatie is geweest.


Kerngegevens

Nummer T03696
Status openstaand
Datum toezegging 5 juni 2023
Deadline 1 januari 2024
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Drs. C.P.W.J. Stienen MA (D66)
mr. H.J.J. Talsma (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen burgerschap
rapportage
staatloosheid
Kamerstukken Intrekking voorbehouden Verdrag status van staatlozen in verband met de vaststelling van staatloosheid (35.688 (R2151))
Wet vaststellingsprocedure staatloosheid (35.687)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 35, item 4 - blz. 3

Mevrouw Stienen (D66):

(…)

“Nog een paar punten. Zou de staatssecretaris nader willen toelichten of er na aanname van deze wetsvoorstellen sprake is van overgangsrecht voor bestaande gevallen, bijvoorbeeld voor mensen die nu midden in zo'n buitenschuldprocedure zitten of mensen die al ingeschreven staan in de Basisregistratie Personen als staatloos? Mijn fractie vindt het goed dat er over vijf jaar een evaluatie van deze wetgeving komt, maar wij zouden wel in aanvulling hierop jaarlijks een rapportage ontvangen over het aantal mensen, liefst gesplitst naar leeftijd, geslacht en waar mogelijk land van herkomst, dat op basis van deze wetgeving, als die wordt aangenomen, hun staatloosheid heeft laten vaststellen en het aantal staatloze kinderen dat het Nederlanderschap heeft verkregen via deze wetswijziging. Kan de staatssecretaris dit toezeggen?”

Handelingen I 2022-2023, nr. 35, item 4 - blz. 12

Staatssecretaris Van der Burg:

(…)

“Ik begin maar meteen met een vraag die door mevrouw Stienen is gesteld, want dan heeft zij op haar laatste dag al de eerste toezegging binnen. D66 wil graag jaarlijks een rapportage ontvangen over het aantal mensen, liefst uitgesplitst et cetera. Die toezegging doe ik. Ik heb al aan de IND gevraagd om hier rekening mee te houden in de monitoring en vastlegging.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 35, item 4 - blz. 13-14

Staatssecretaris Van der Burg:

“Zowel mevrouw Karimi als mevrouw Stienen vroeg of ik bereid ben om de definitie van "evidente staatloosheid" uit te breiden. Het korte antwoord daarop is: nee. We hebben

aangegeven dat het aan de rechter is om vast te stellen of iemand staatloos is ja of nee, tenzij er sprake is van evidente staatloosheid. Dat hebben we ook omschreven in de voor

u liggende documenten. Dat is een limitatieve opsomming.

Het lijkt mij goed om het op deze manier te doen. Hierbij stelt dus een rechter als onafhankelijk orgaan vast of iemand staatloos is, tenzij het heel evident is, bijvoorbeeld omdat een ander land het al heeft vastgesteld, zoals in een van de voorbeelden uit de documenten.

Diezelfde mevrouw Karimi vroeg ook: waarom is het bij het Besluit evidente staatloosheid slechts met beperkte documenten mogelijk om evidente staatloosheid aan te tonen?

Buiten de vaststellingsprocedure is er alleen in evidente gevallen deze niet-judiciële vaststelling. Daarom hebben we ook hoge eisen gesteld aan het bewijsmateriaal. Wij

vinden ook echt dat wij hiermee nadrukkelijk binnen de kaders blijven. De Raad van State heeft hierop ook een blanco advies ... Een blanco advies kan niet, maar ik weet even geen betere omschrijving. De Raad van State heeft hier blanco op geadviseerd.”

Mevrouw Stienen (D66):

“Nog even op het vorige punt, over de nee van de staatssecretaris. Ik vroeg me af of dit ook een nee is richting de zeven gemeenten die hem hebben verzocht om meer ruimte.”

Staatssecretaris Van der Burg:

“Ja, en in dat kader ook nog even het volgende. Daarom kwam daar ook die vraag over: "maar zij hebben met z'n zevenen aangegeven dat ze meer kunnen". In beginsel

moeten wij in Nederland gewoon wetgeving hebben die voor 342 gemeenten geldt. We moeten niet zeggen: in Amsterdam mogen ze het zelf bepalen maar op Schiermonnikoog niet. Dat lijkt me sowieso onverstandig om in wetgeving op te nemen.”

Mevrouw Stienen (D66):

“Ik ken de staatssecretaris als iemand die ook heeft geleerd dat er soms geitenpaadjes zijn. Die briefschrijvers zijn burgemeesters en wethouders van zeven grote gemeenten, en niet alleen maar van Amsterdam en niet alleen maar uit de Randstad, want het gaat ook om Groningen en Tilburg. Ik vroeg me dus toch af of de staatssecretaris hier samen met hen naar wil kijken. Misschien kunnen zij hem over een jaar vertellen dat ze toch een paar keer hebben meegemaakt dat er hele schrijnende gevallen zijn voorgevallen waarbij die limitatieve opsomming hen echt in grote problemen heeft gebracht. Ik vind dat we moeten leren van voorgaande kwesties waarbij de menselijke maat absoluut niet mogelijk was. En nu hebben zeven burgemeesters en wethouders van grote gemeenten gezegd: meneer de staatssecretaris, wij denken echt dat we mensen in de problemen brengen als we dit zo strikt toepassen.”

Staatssecretaris Van der Burg:

“Ik zie dat niet, omdat rechters kunnen vaststellen of iemand staatloos is. Dat is één. En op het moment dat het gaat om evidente staatloosheid, kan ieder bestuursorgaan dat. In de praktijk zullen dat meer gemeenten zijn dan waterschappen, zeg ik erbij. Ieder bestuursorgaan kan dat. Ik zie niet in hoe je, als je naar de rechter gaat om staatloosheid vast te stellen, in grote problemen komt. Ik ben even de exacte bewoordingen van mevrouw Stienen kwijt, maar laat ik het zo samenvatten.”

Mevrouw Stienen (D66):

“Misschien kom ik daar dan in tweede termijn op terug, maar ik zie in de brief dat — en ik citeer — "de zeven ondertekenaars zich zorgen maken dat de gemeente de burger in de meeste gevallen zal moeten doorverwijzen naar de rechtbank. Dit heeft grote consequenties voor de inwoner die staatloosheid wil aantonen. Die wordt op kosten gejaagd en voor je het weet heb je met langlopende procedures bij de rechtbank te maken." Mijn fractie maakt zich zorgen, want het gaat hier om mensen in heel kwetsbare posities, die vaak niet de financiële middelen en misschien ook niet de emotionele capaciteit hebben om dit soort procedures aan te gaan.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 35, item 4, blz. 26

Mevrouw Stienen (D66):

(…)

“Dank ook voor de toezegging van een jaarlijkse rapportage met gespecificeerde data over de uitvoering van deze wetgeving. Mijn fractie is wel even blijven hangen op de reactie van de staatssecretaris op de brief en het verzoek in die brief van de zeven gemeenten over de menselijke maat en hun zorgen over de limitatieve opsomming van evidente staatloosheid. Wij vragen daarom aan de staatssecretaris of hij zou kunnen toezeggen om in de evaluatie mee te nemen waardoor mensen die staatloosheid willen laten vaststellen, in de knel raken met die limitatieve opsomming. Wij zien liever dat dat in die jaarlijkse rapportage komt, omdat die evaluatie natuurlijk pas over vijf jaar komt. Maar ja, hopelijk gaat de staatssecretaris daarover in gesprek met álle gemeenten. Maar het is natuurlijk fijn dat zeven gemeenten daar het voortouw in nemen.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 35, item 4 - blz. 26

De heer Talsma (ChristenUnie):

“De staatssecretaris, die ik nu weer helder in beeld heb, dank ik voor de antwoorden in eerste termijn. Hoewel ik dat zeg met enige voorzichtigheid, want ik heb gevraagd of er niet een tweede feitelijke instantie moet komen, in plaats van de cassatieprocedure. Is dat nu wel een compensatie? Ik wil natuurlijk de staatssecretaris niet onheus parafraseren, maar het kwam er eigenlijk een beetje op neer dat de staatssecretaris zei: het hoeft niet van het verdrag en het werkt bij artikel 17 Rijkswet op het Nederlanderschap ook.

Ik zeg het maar zo Haags mogelijk: van die beantwoording sla ik nog niet heel erg steil achterover. Misschien mag ik in ieder geval nog een poging doen door de staatssecretaris te vragen: als dit dan nu zo is, hoe krijgt de rechtsbescherming en de effectiviteit daarvan dan een plaats in de evaluatie van deze wet? Die is al voorzien. De vaststellingsprocedure gaat geëvalueerd worden. Hoe krijgt dat punt daarin een plaats? Kunnen we dan nog eens met elkaar van gedachten wisselen of dit inderdaad zo prachtig werkt als ik de staatssecretaris nu maar even in de mond leg, of heeft het toch ook zijn beperkende kanten? Misschien kunnen we dat nog doen.

"Het mag van het verdrag" heb ik de staatssecretaris een paar keer horen zeggen. Dan denk ik: ja, dat geldt ook op het punt van "gewoon verblijf". Dat staat in het verdrag. "Gewoon verblijf", terwijl de staatssecretaris in de wetsvoorstellen die we voor hebben liggen, het ineens heeft over een "stabiel hoofdverblijf". Waarom is de staatssecretaris niet gebleven bij die ondergrens - laat ik het zo maar noemen? Op het punt van de tweede feitelijke instantie en bij de identiteitsdocumenten doet hij dat immers wel. Waarom wordt er dan hier nog een hobbeltje bovenop gelegd, met dat "stabiel hoofdverblijf"? Daar ben ik toch nieuwsgierig naar. Het zal elkaar niet echt heel hard bijten, maar de code "het mag van het verdrag" had hier tot een andere uitkomst kunnen leiden.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 35, item 4 - blz. 30

Staatssecretaris Van der Burg:

(…)

“Dat doe ik wel met een andere vraag, namelijk of we met betrekking tot een evidente verblijfstatus in de jaarlijkse rapportage de info mee willen nemen van wat ik formeel niet "de zeven", maar "de gemeenten in Nederland" moet noemen. Nog formeler moet ik eigenlijk niet zozeer "de gemeenten in Nederland" zeggen, maar "de bestuursorganen in Nederland", want het kan ook de provincie of het Rijk zijn. Ik geef toe dat het veelal om de gemeenten gaat.

Voorzitter. Het lijkt me ook goed om te zeggen dat wij wat ik hier heb opgeschreven als "de artikel 17-procedure" …

Feitelijk gaat het natuurlijk niet om de artikel 17-procedure, maar om de manier waarop je dit via de rechter gaat doen en de vraag of er sprake moet zijn van hoger beroep en hoe

vaak er cassatie is geweest. Laten we ook dat meenemen in de jaarlijkse rapportage, zodat u kunt zien of daar iets in speelt. We hebben immers een evaluatie na vijf jaar afgesproken. Ik ga ervan uit dat we op basis van informatie altijd kunnen kijken of dit wel of niet werkt.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Beleidsregels aan beide Kamers toesturen (35.687 / 35.688) (T03697)

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Stienen (D66), toe dat de beleidsregels over wat een “stabiel verblijf” gaat inhouden en de beleidsregels over de buitenschuldprocedures met beide Kamers gedeeld zullen worden.


Kerngegevens

Nummer T03697
Status voldaan
Datum toezegging 5 juni 2023
Deadline 1 januari 2024
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Drs. C.P.W.J. Stienen MA (D66)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen buitenschuldprocedure
Nederlanderschap
staatloosheid
verblijf
Kamerstukken Intrekking voorbehouden Verdrag status van staatlozen in verband met de vaststelling van staatloosheid (35.688 (R2151))
Wet vaststellingsprocedure staatloosheid (35.687)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 35, item 4 - blz. 26

Mevrouw Stienen (D66):

(…)

“Verder zou mijn fractie het op prijs stellen dat de staatssecretaris beide Kamers de beleidsregels toestuurt over wat "stabiel verblijf" nu precies gaat inhouden, evenals de beleidsregels over de buitenschuldprocedure.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 35, item 4 - blz. 30

Staatssecretaris Van der Burg:

(…)

“Dat doe ik wel met een andere vraag, namelijk of we met betrekking tot een evidente verblijfstatus in de jaarlijkse rapportage de info mee willen nemen van wat ik formeel niet "de zeven", maar "de gemeenten in Nederland" moet noemen. Nog formeler moet ik eigenlijk niet zozeer "de gemeenten in Nederland" zeggen, maar "de bestuursorganen in Nederland", want het kan ook de provincie of het Rijk zijn. Ik geef toe dat het veelal om de gemeenten gaat. Ja, daar ben ik in ieder geval toe bereid, net zo goed als ik uiteraard bereid ben om de beleidsregels te versturen naar allebei de Kamers, want de vraag was om ze naar allebei de Kamers te versturen.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Terugkoppeling pilot laagdrempelige meldvoorziening internetcriminaliteit, waaronder doxing (36.171) (T03716)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Oplaat (BBB) en Van Toorenburg (CDA), toe dat zij de Kamer zal informeren over de pilot laagdrempelige meldvoorziening internetcriminaliteit, waaronder doxing, en de uitkomsten daarvan. Daarbij wordt ook gekeken naar eventuele lacunes in het overheidsbeleid.


Kerngegevens

Nummer T03716
Status openstaand
Datum toezegging 11 juli 2023
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden G.J. Oplaat (BBB)
dr. M.M. van Toorenburg (CDA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen persoonsgegevens
strafbaarstelling
doxing
Kamerstukken Strafbaarstelling gebruik persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden (36.171)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 42, item 2 - blz. 3.

De heer Oplaat (BBB):

(…)

“Dit zijn zaken die wij weten, maar hoeveel zaken zijn er die we niet weten, doordat mensen er geen aangifte of melding van doen of durven doen? Waar kunnen deze mensen hun verhaal kwijt? Natuurlijk kun je naar de politie gaan, maar wij vinden dat er een meldpunt moet komen, zodat we beter in beeld hebben wat er gebeurt.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 42, item 2 - blz. 19.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

(…)

“De heer Oplaat vroeg nog waar mensen terechtkunnen met hun verhaal of eventuele meldingen en dergelijke. Natuurlijk kunnen zij meldingen en aangifte doen bij de politie. Wij gaan nu ook regelen dat die dan vervolgens meer kan handelen. Indien gegevens op een website zijn geplaatst of via een onlineplatform zijn gedeeld — want de vraag was breder dan alleen aangifte doen, denk ik — dan kan het slachtoffer een verwijderverzoek indienen bij het desbetreffende platform of de desbetreffende website. Met de inwerkingtreding van de Digital Services Act die, zoals ik net zei, in februari 2024 valt, zullen websites en platforms ook verplicht worden om een duidelijke meldknop te hebben om illegale inhoud, zoals doxing, te melden. Daar kan men dan ook concreet terecht. Om het melden van illegale content voor slachtoffers makkelijker te maken, wordt er momenteel ook gewerkt aan het opzetten van een laagdrempelige meldvoorziening. Dat is volgens mij in het verlengde van waar de heer Oplaat naar zocht. Dat project bevindt zich nu in de pilotfase. Eerst gaan we bekijken waar de meeste behoefte aan is bij slachtoffers, zodat het definitieve meldpunt zo effectief mogelijk kan functioneren. Doxing zal daar mogelijk een categorie voor kunnen zijn. Het gaat nu in ieder geval mee in de pilot. Het kan dus op heel veel verschillende plekken. Volgens mij is het een nadeel als je heel veel meldpunten hebt, maar hier is het redelijk overzichtelijk: of bij de politie of bij de website of inderdaad bij de laagdrempelige voorziening. Op die manier kan er gehandeld worden.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 42, item 2 - blz. 20.

De heer Oplaat (BBB):

“Ik ben blij met de toezegging dat er een soort laagdrempelige knop gaat komen waar mensen die hiermee te maken hebben, melding kunnen doen. Zou de minister ons daarover willen informeren, zodat we daadwerkelijk een beeld krijgen van wat er gebeurt?”

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

“Ja. Het bevindt zich nu in een pilotfase. Ik kan me voorstellen dat ik het na afronding terugkoppel. Ik zal kijken of ik in de tweede termijn kan aangeven wanneer dat ongeveer zal zijn, maar ik zeg sowieso toe om dat te doen.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 42, item 2 - blz. 8.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

“Dan een laatste punt, voorzitter. Onlinecriminaliteit wordt steeds complexer. Daarop wijzen ook de Raad van State en het College van pg's. Die spreken zelfs over de noodzaak tot een bredere benadering van online immoreel gedrag. In opdracht van het WODC heeft het Rathenau Instituut — de heer Oplaat wees er al even op, en de heer Dittrich volgens mij ook — een groot onderzoek gedaan naar schadelijk en immoreel gedrag online. Dat is een hele mooie basis om verder op te gaan. Dan vraag ik de minister vandaag: wat is er indertijd eigenlijk gebeurd met de met algemene stemmen aangenomen motie om te komen tot een rapporteur internetcriminaliteit? Ik mag u best wel zeggen, voorzitter, dat degene die 'm heeft ingediend en degene die 'm heeft gesteund, hier in de zaal zijn. Dus ik ben extra benieuwd naar wat de minister hiervan vindt. Ergens in een brief van de minister staat dat er wel naar zal worden gekeken. Om tegemoet te komen aan die motie zal onderzoek worden uitgevoerd naar lacunes in het overheidsbeleid inzake onlinecontent vanuit een burgerperspectief. Maar dat is een beetje een beperkte uitleg. Wij zouden eigenlijk heel graag willen kijken of het niet juist noodzakelijk is om een rapporteur te hebben voor internetcriminaliteit, juist nu er zo veel bewegingen zijn op dat vlak. Die bewegingen wil je zien, net als bij de Rapporteur Mensenhandel gebeurt.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 42, item 2 - blz. 21.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

“Mevrouw Van Toorenburg vroeg naar de rapporteur internetcriminaliteit, waarover een motie is aangenomen. Er zijn volgens mij verschillende moties en initiatiefnota's over geweest. Ik heb geprobeerd om het snel uit te zoeken. Het was in 2020, meen ik. Wat wordt er gedaan? Op dit moment wordt er projectmatig gewerkt aan de lacunes die er in ons overheidsbeleid zijn als het gaat om onlinecontent vanuit het perspectief van de mensen, want daar ging het over. Ten behoeve van slachtoffers wordt momenteel gewerkt aan de oprichting van die voorziening waar we het net over hadden. In de eerste pilotfase wordt specifiek gekeken naar de behoefte van slachtoffers. Daarbij zijn we druk bezig met de internetsector, zodat meldingen snel en effectief opgepakt en verwerkt kunnen worden. Dat doen we samen met andere departementen. Daarom heeft mijn voorganger, als het goed is, aangegeven dat we geen rapporteur internetcriminaliteit zullen instellen, maar het op deze manier zullen uitwerken. Ik zie aan het gezicht van mevrouw Van Toorenburg — het scheelt dat we elkaar een tijdje kennen — dat ze niet heel erg onder de indruk is van dit antwoord, maar wellicht kunnen we daar op een ander moment nog eens langer naar kijken, want wij waren in de veronderstelling dat de motie was afgedaan. Misschien kunnen we als we die pilot hebben afgerond en daarover toch aan de Kamer rapporteren, ook kijken wat eruit komt, wat voor lacunes we zien en hoe we dan verder kunnen.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informeren Kamers bij vertraging inwerkingtreding (36.171) (T03717)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Toorenburg (CDA), toe dat zij het de Kamers zal laten weten als de wet niet op 1 januari 2024 in werking kan treden.


Kerngegevens

Nummer T03717
Status voldaan
Datum toezegging 11 juli 2023
Deadline 1 januari 2024
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden dr. M.M. van Toorenburg (CDA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen persoonsgegevens
strafbaarstelling
doxing
Kamerstukken Strafbaarstelling gebruik persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden (36.171)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 42, item 2 - blz. 18.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

“De minister zei het in een tussenzinnetje, maar ik vind het wel heel belangrijk. Ze zei: als deze wet straks in werking treedt. Ik zou heel graag aan de minister willen vragen om de Kamer erover te informeren als dat langer duurt dan nu voorzien is. Wij vinden het eigenlijk wel zorgelijk dat we in een situatie verzeild zijn geraakt waarin er nogal wat strafwetten aangenomen zijn, maar niet in werking zijn getreden. Dan krijgen we berichten waarin gevraagd wordt wanneer ze nou wel of niet gelden en onder welke voorwaarden, en om welke elementen het dan gaat. Als de Kamers al niet eens meer weten welke wetten geldig zijn, maak ik me wel grote zorgen.”

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

“Alles ligt helemaal klaar om de wet gewoon op 1 januari 2024 in werking te laten treden, en natuurlijk vooral om ernaar te kunnen handelen; daar gaat het om. Mocht daar iets aan veranderen, dan zal ik ervoor zorgen dat ik dat aan de Kamers laat weten. Maar dat is niet de indruk die ik nu heb.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informeren bij te hoge uitvoeringslasten (36.171) (T03718)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Janssen (SP), toe dat de uitvoeringslasten worden meegenomen in de uitvoeringstoets na 2 jaar. Als er eerder signalen komen dat het toch te veel capaciteit in beslag neemt, dan wordt dit aan de Kamer voorgelegd.


Kerngegevens

Nummer T03718
Status openstaand
Datum toezegging 11 juli 2023
Deadline 1 januari 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. R.A. Janssen (SP)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen persoonsgegevens
strafbaarstelling
doxing
Kamerstukken Strafbaarstelling gebruik persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden (36.171)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 42, item 2 - blz. 18-19.

De heer Janssen (SP):

“De minister zei het heel snel, maar ze zei wel iets wat we niet vaak in deze Kamer horen, namelijk: er is voldoende capaciteit bij politie en Openbaar Ministerie. Dat horen we hier niet zo vaak, want meestal horen we het omgekeerde. Mijn vraag aan de minister is dan: is er extra capaciteit bij gekomen hiervoor, of is die capaciteit vrijgemaakt op een ander vlak, waardoor iets anders dus niet meer wordt gedaan? "Er is voldoende capaciteit" klinkt heel mooi, maar we weten allemaal hoe het OM en de politie onder druk staan en bij voortduring zeggen dat ze mensen tekortkomen. Hoe kan het dan dat hier voldoende capaciteit voor is?”

Handelingen I 2022-2023, nr. 42, item 2 - blz. 19.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

(…)

“De heer Janssen heeft er ook gelijk in dat we allemaal meer politieagenten en meer mensen bij het Openbaar Ministerie kunnen gebruiken. Natuurlijk zal dat bij de invoeringstoets meegenomen worden. Als daarbij blijkt dat de inschatting vanuit de uitvoering niet helemaal klopte, moeten we natuurlijk ook handelen. Het is dus niet zo dat ik denk dat het hiermee geregeld is. Maar voor nu lijkt het geregeld. Dat is het hele antwoord.”

De voorzitter:

“Meneer Janssen, tot slot.”

De heer Janssen (SP):

“Ja, tot slot. Ook als bestuurder was ik gewend om van sommige dingen te zeggen: dat is geen politiek; dat is gewoon het algemeen belang en dat moeten we ook vooral niet politiek maken. Dat geldt hier ook. Dat wilde ik even rechtzetten. Tot slot dan: ik hoor wat de minister zegt. Als de praktijk dat zegt, dan moeten we daar altijd naar luisteren. Als zij zeggen dat ze het aankunnen, dan gaan we dat afwachten. Als er eerder dan over twee jaar bij de uitvoeringstoets signalen komen dat er toch wel heel veel voorbijkomt en dat ze zich er toch een beetje op verkeken hebben, dan horen we dat ook graag.”

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

“Zeker, zeker, zeker. Ik vind het echt een verantwoordelijkheid van mijn kant om daar goed op te letten, om dat te evalueren. Als dingen anders uitpakken dan voorzien, dan moeten we met oplossingen komen of met extra vragen richting de Kamers. Dat kan ook. Dat kunnen we sowieso met elkaar afspreken. In de uitvoeringstoets na twee jaar zal dus ook meegenomen worden wat de uitvoeringslasten zijn en of die anders uitpakken dan voorzien.”

De heer Janssen (SP):

“Het slot van mijn betoog was nog: mocht eerder blijken dat het helemaal vastloopt, wordt het dan eerder?”

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

“Ja, sowieso. Ja, afgesproken.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 42, item 2 - blz. 24.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

(…)

“Ik noem nog een keer de afspraak dat het natuurlijk ook om capaciteit gaat. Dat deel ik volledig met de heer Janssen. Als we nu denken dat het kan, wil dat niet zeggen dat we daar zomaar op moeten vertrouwen. We willen dat de uitvoeringsorganisaties het altijd goed kunnen doen. Het is dus bij de invoeringstoets, en indien nodig eerder.”


Brondocumenten


Historie