De Grondwet van 1815 gaf aan burgers het recht om schriftelijk verzoekschriften in te dienen bij de overheid. Verzoekschriften zijn klachten over een individuele kwestie, waarin de overheid volgens de burger een verkeerde beslissing heeft genomen. In de Grondwet was het artikel over het verzoekschrift opgenomen in het hoofdstuk over de Provinciale Staten. Binnen de Kamers bestonden dan ook verschillende opvattingen over de vraag of ook de Staten-Generaal verzoekschriften in ontvangst konden nemen. Bij wijze van compromis stelden de Voorzitters van beide Kamers uiteindelijk allebei een Commissie voor de Verzoekschriften in. Deze commissies moesten per geval onderzoeken of verzoekschriften de aandacht van de Kamer verdienden. Alle Kamerleden konden de inhoud van de verzoekschriften bekijken bij de Griffie.
Vanaf de jaren 1820 kwamen grote proteststromen op gang. Zo was er in het Zuiden veel verzet tegen besluiten op het gebied van taal en onderwijs. Er stroomden honderden verzoekschriften met tienduizenden handtekeningen binnen. In de Tweede Kamer gingen stemmen op om deze voor te leggen aan de regering. De Eerste Kamer hield dit echter tegen, omdat zij vond dat dit afbreuk zou doen aan de soevereiniteit van de koning. In de praktijk hadden zulke massaal ondertekende verzoekschriften soms toch invloed op het beleid, omdat ze lieten zien hoe de bevolking over een onderwerp dacht.
Ook vandaag de dag kunnen burgers verzoekschriften indienen. Maar met de ingediende verzoekschriften werd lang niet altijd iets gedaan. Dit terwijl in beide Kamers de commissies voor de Verzoekschriften over ieder verzoekschrift verslag uitbrengen. De onvrede over het te kleine effect van verzoekschriften leidde in 2006 tot de invoering van het zogenoemde burgerinitiatief. Burgerinitiatieven zijn verzoekschriften over onderwerpen die veel mensen belangrijk vinden. Deze burgerinitiatieven moeten ondertekend zijn door minimaal 40.000 burgers. Als een burgerinitiatief voldoet aan de criteria, is de Tweede Kamer verplicht om er over te debatteren.
Sinds 1 juli 2015 kent Nederland een nieuw democratisch instrument: het raadgevend referendum. Een groep burgers kan een aangenomen wet of verdrag in een referendum voorleggen aan de Nederlandse bevolking. De uitslag van dit referendum is raadgevend, niet bindend. De uitslag moet gezien worden als een advies. Een afwijzing verplicht de regering niet om de wet of het verdrag in te trekken. Om een raadgevend referendum te starten zijn minimaal 300.000 handtekeningen nodig. Er kan niet over alle wetten en verdragen een referendum worden gestart. Over bijvoorbeeld wetten die het Koninklijk Huis aangaan, of over begrotingen kan geen referendum worden gehouden.