De samenstelling van de Eerste en de Tweede Kamer is in de afgelopen 200 jaar enorm veranderd. Aanvankelijk kwamen Kamerleden zonder uitzondering uit de hoogste kringen. Grote maatschappelijke hervormingen, zoals wijzigingen van het kiesstelsel en uitbreidingen van het kiesrecht, hebben ervoor gezorgd dat afkomst nu niet meer uitmaakt. 


1815-1848: een tijd van weinig hervormingen

Tot 1848 werden de leden van de Tweede Kamer gekozen door de Provinciale Staten. De koning benoemde zelf de Eerste Kamerleden. Alle Kamerleden hoorden bij de elite van het land. Ze waren niet bepaald hervormingsgezind. Toen koning Willem II in 1848 onder invloed van de internationale ontwikkelingen een democratischer bestuur wilde, stuitte hij op veel verzet, vooral in de Eerste Kamer. Daarop vroeg Willem II enkele oude leden om hun zetel op te geven. In hun plaats benoemde hij meer hervormingsgezinde leden.


1848-1917: uitbreiding van het kiesrecht en de opkomst van politieke partijen

Na de aanpassing van de Grondwet in 1848 veranderde de samenstelling van beide Kamers. Tweede Kamerleden werden voortaan in districten gekozen. Eerste Kamerleden werden door de Provinciale Staten gekozen. Langzaamaan mochten meer mensen stemmen. In 1917 kregen mannen algemeen kiesrecht, vrouwen in 1919. Sinds 1917 kunnen zowel mannen als vrouwen zich verkiesbaar stellen voor beide Kamers. Door deze veranderingen kwamen er ook middenstanders, onderwijzers en arbeiders in de Tweede Kamer.


1917-1945: evenredige vertegenwoordiging en verzuiling

In 1917 werd de evenredige vertegenwoordiging ingevoerd. Dit stelsel kennen we nu nog. Het betekent dat partijen precies het aantal zetels krijgen waarop ze volgens de landelijke verkiezingsuitslag recht hebben. In de verzuilde samenleving stemden de meeste mensen trouw op de partij die bij hun zuil hoorde. Katholieke boeren stemden bijvoorbeeld op de katholieken; vakbondsmensen die niet aan een kerk waren verbonden, op de socialisten. Bij de verkiezingen waren dan ook weinig verschuivingen. In deze periode traden ook de eerste vrouwen tot het parlement toe.


1945-heden: ontzuiling en vernieuwing

Vanaf het einde van de jaren zestig kozen burgers niet meer automatisch op de partij die bij hun zuil hoorde. Er kwam ruimte voor nieuwe partijen. Tweede Kamerleden werden gemiddeld wat jonger. Belangrijke factoren hierbij waren de verlaging van de kiesgerechtigde leeftijd en het feit dat het Tweede Kamerlidmaatschap een fulltimebaan werd. Behalve kennis van zaken gingen communicatieve vaardigheden een belangrijke rol spelen. In de Eerste Kamer veranderde de achtergrond van de leden minder.


Video 200 jaar Staten-Generaal: ontwikkeling van het instituut