E090213
Laatste revisie: 28-07-2010

E090213 - Kaderbesluit mbt Europees arrestatiebevel en procedures van overlevering tussen Lidstaten



Het lag al in het voornemen van de Europese Commissie om dit najaar een voorstel voor een kaderbesluit m.b.t. een Europees arrestatiebevel te presenteren, doch de aanslagen in de VS hebben e.e.a. wat versneld. Tijdens de ingelaste JBZ-raad op 20 september jl. is dit voorstel gepresenteerd.

De EC noemt de vele verdragen die reeds gelden m.b.t. uitlevering, maar bekritiseert de traagheid en stelt dat in een Unie met open grenzen, met lidstaten die allen de 'rule of law' hanteren, meer gedaan moet worden. Uit overleg met vele deskundigen is het de EC bovendien gebleken dat er geen wezenlijk verschil hoeft te bestaan tussen uitlevering voor of na een rechtszaak, om welke reden het kaderbesluit nu ziet op beide situaties.


Stand van zaken

Behandelfase Eerste Kamer: implementatietraject gestart.

Nationaal

Kaderbesluit 2002/584/JBZ is geïmplementeerd middels de Overleveringswet (zie kamerstukken in de serie 29042).

Europees

Het kaderbesluitPDF-document is als hamerstuk goedgekeurd tijdens de JBZ-Raad van 13 juni 2002 en gepubliceerd in Pb EG L190 van 18 juli 2002.


Kerngegevens

document Europese Commissie

COM(2001)522PDF-document, d.d. 19 september 2001

commissie Eerste Kamer

beleidsterreinen

verwant dossier


Implementatie

Kaderbesluit 2002/584/JBZ is geïmplementeerd middels de Overleveringswet (zie kamerstukken in de serie 29042).

Bron: Kwartaaloverzicht omzetting EG-richtlijnen, stand per 30 juni 2004

Tijdens de JBZ-Raad van 19 februari 2004 is de implementatie van het kaderbesluit aan de orde geweest. De stand van zaken betreffende de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel is geïnventariseerd op basis van document 16287/03Word-document. De Lidstaten die nog niet aan de tenuitvoerlegging zijn begonnen gaven aan dat hiermee vóór de zomer zal worden aangevangen. Nederland gaf aan vóór het voorjaar een aanvang te zullen maken. Het Ierse Voorzitterschap drong aan op spoed. De Commissie gaf aan dat voor het eind van 2004 een rapport terzake moet worden uitgebracht door de Commissie.


Behandeling Eerste Kamer

Na overleg met bijz. commissie JBZ-Raad EK op 4 december 2001 werd in een plenair debat diezelfde dag met de minister van Justitie aangegeven dat de Eerste Kamer een voorbehoud had bij art. 4 lid 7. Mocht de minister zijn onderhandelingsinzet op dit punt realiseren, dan zou de EK kunnen instemmen met het kaderbesluit. Verder werd vastgesteld dat een meerderheid van de EK het kaderbesluit niet o.g.v. gebrekkige openbaarheid wenste te blokkeren.

  • p. 492 Eerste Kamer - 10, 472-493
    4 december 2001
  • Eerste Kamer - 10, 493-506
    4 december 2001
  • brief minister met toelichting Ministerie van Justitie - 23.490, nr. 209
    25 oktober 2001

Behandeling Tweede Kamer

Tijdens AO met VC Justitie op 5 december 2001 werd uitgebreid over het kaderbesluit gesproken. M.n. art 4, lid 7 (facultatieve weigeringsgrond) werd aan de orde gesteld, de vraag of het Britse wetsvoorstel m.b.t. opschorting EVRM (bijv. recht op eerlijk proces) reden kan zijn uitlevering te weigeren (volgens MvJ is dit een rechterlijke beslissing), de lijst van delicten (uitgebreidere lijst dan de MvJ had gewild) en de invulling van de begrippen en hoger strafmaximum (4 jr.) verlangen voor de delicten op de "B-lijst".

Tijdens AO met VC Justitie op 13 november 2001 is ook weer uitgebreid gesproken over dit kaderbesluit.

Tijdens AO met VC Justitie over Europese strafrechtelijke samenwerking op 30 oktober 2001 ging de MvJ ook in op dit kaderbesluit. Hij gaf een verdere toelichting op zijn brief van 25 oktober 2001 (23490, nr. 209). De discussie gaat vooral over het afschaffen van het vereiste van dubbele strafbaarheid met een lijst van uitzonderingen die de lidstaten willen hanteren (maar dan moet iedere lidstaat dus grondig op de hoogte zijn van het strafrecht van de anderen). Dit gaat een meerderheid van lidstaten te ver, maar de EC en het Belgische voorzitterschap houden er vooralsnog aan vast. Daar waar strafbare feiten geharmoniseerd zijn is het afschaffen van dubbele strafbaarheid niet meer aan de orde. Veel lidstaten zijn er voorstander van om een lijst op te stellen van misdrijven waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt (positieve lijst), voor een restcategorie met lichtere delicten geldt het vereiste dan nog wel.

Verder ging de Kamer vooral nog in op het wegvallen van de humanitaire toets van de MvJ bij beroep tegen uitlevering. De MvJ benadrukte dat dit minder noodzakelijk is gezien het rechtsstatelijk gehalte van alle lidstaten, terwijl het kaderbesluit hoe dan ook blijft voorzien in de humanitaire toets, maar dan door de rechter.

De MvJ gaf tijdens AO met vc Justitie TK op 26 september 2001 aan dat hij hoopte dat het mogelijk zou zijn tot een Europese definitie van terrorisme te komen. In dat geval valt de discussie over het vervallen van het vereiste van dubbele strafbaarheid in het voorgestelde kaderbesluit over een Europees arrestatiebevel (mits voorlopig toegesneden op terrorisme) ook te vermijden, waardoor ook Nederland mee kan werken aan een spoedige totstandkoming van de twee kaderbesluiten.


Standpunt Nederlandse regering

22 112, nr. 211, fiche 6. De regering spreekt een positief oordeel uit over de subsidiariteit en de proportionaliteit van dit voorstel. Wederzijdse erkenning is hoeksteen van justitiële samenwerking. Het kaderbesluit laat ruimte tot nationale invulling.

De regering wil meewerken aan een snelle totstandkoming, aangezien daarmee een bijdrage geleverd kan worden aan de aanpak van terrorisme, doch met de restrictie dat het voorstel inzake het Europees aanhoudingsbevel gefaseerd zou moet worden, zodanig dat de uitlevering zich in eerste instantie beperkt tot terroristische misdaden, waarna het kaderbesluit - onder geringere tijdsdruk - verbreed zou kunnen worden naar andere misdrijven.

  • bnc-fiche Ministerie van Buitenlandse Zaken - 22.112, 211 fiche 6
    18 oktober 2001

Samenvatting voorstel Europese Commissie

Het lag al in het voornemen van de Europese Commissie om dit najaar een voorstel voor een kaderbesluit m.b.t. een Europees arrestatiebevel te presenteren, doch de aanslagen in de VS hebben e.e.a. wat versneld. Tijdens de ingelaste JBZ-raad op 20 september jl. is dit voorstel gepresenteerd.

De EC noemt de vele verdragen die reeds gelden m.b.t. uitlevering, maar bekritiseert de traagheid en stelt dat in een Unie met open grenzen, met lidstaten die allen de 'rule of law' hanteren, meer gedaan moet worden. Uit overleg met vele deskundigen is het de EC bovendien gebleken dat er geen wezenlijk verschil hoeft te bestaan tussen uitlevering voor of na een rechtszaak, om welke reden het kaderbesluit nu ziet op beide situaties.

De EC acht bovendien de tijd rijp voor een Europees aanhoudingsbevel, waarbij door te kiezen voor een kaderbesluit de lidstaten de uitwerking wel verder voor hun rekening kunnen nemen.

De wederzijdse erkenning van rechterlijke uitspraken ligt ten grondslag aan dit kaderbesluit. Een aanhoudingsbevel kan uitgaan wanneer er sprake is van een onherroepelijk rechterlijk vonnis of van een vonnis bij verstek met beroepsmogelijkheid, rechterlijke besluiten die vrijheidsbeneming inhouden en betrekking hebben op strafbare feiten waarop tenminste 12 maanden gevangenisstraf staat.

Wanneer de verblijfplaats bekend is kan de bevoegde autoriteit zich rechtstreeks tot de bewuste lidstaat richten, anders kan gebruik gemaakt worden van SIS. Er zijn bepalingen m.b.t. arrestatie, rechten arrestant, verificatie en overdracht, onderzoek aanhoudingsbevel, termijnen.

Er is een hoofdstuk met redenen om geen gevolg te geven aan het aanhoudingsbevel. Lidstaten mogen een lijst opstellen (te publiceren in het publicatieblad EG) met gedragingen die elders wellicht strafbaar zijn,

nenmaar in die lidstaat niet kunnen leiden tot overlevering op grond van schending van fundamentele beginselen van het rechtssysteem in die staat.

Verder geen overlevering bij een gedraging die in de uitvoerende lidstaat n ndiet strafbaar is en die niet (ook niet gedeeltelijk) op het territorium van de verzoekende lidstaat heeft plaatsgevonden. Ne bis in idem geldt bij definitieve veroordeling, seponering of amnestie in de uitvoerende lidstaat. Immuniteit wordt gerespecteerd.

Er zijn ook redenen om een persoon niet over te dragen: kan beter reïntegreren wanneer hij de straf uitzit in de uitvoerende lidstaat, d.m.v. "video-conferencing" kan deelgenomen worden aan de rechtszaak. Verder worden speciale gevallen geregeld: verstek, levenslang, humanitaire redenen, gezondheid, uitstel aanhoudingsbevel (bijv. om straffen na elkaar uit te kunnen zitten), clausules m.b.t. dubbele aanhoudingsbevelen (met eventuele beoordeling door Eurojust), samenloop met uitleveringsverzoek derde landen of internationale gerechtshoven, beslaglegging.

Er is een hoofdstuk over het verlenen van transit, overdracht van documenten, taalregime, uitgaven. Verder een hoofdstuk over tijdelijke opschorting van toepassing van het aanhoudingsbevel jegens een lidstaat die mensenrechten (art. 6, lid 1 VEU) schendt


Behandeling Raad

In raadsdocument 14558/01 staan de 'laatste' discussiepunten vermeld: weigering uitlevering wanneer feit is gepleegd op het grondgebied van de uitvoerende staat, garantie bij levenslange straffen, mensenrechtenclausule, implementatietermijn 1 of 2 jaar.

In raadsdocument 14247/01 staan de resultaten van de besprekingen in de JBZ-Raad van 16 november jl. De ministers hebben over twee artikelen gesproken, nl. 2 (lijst strafbare feiten) en 17 (termijnen). Bij artikel 2 zijn nog 8 delicten toegevoegd: hulp bij binnenkomst en illegaal verblijf, illegale handel in nucleaire/radioactieve stoffen, handel in gestolen voertuigen, verkrachting, brandstichting, misdaden relevant voor het Internationaal strafhof, kaping van vliegtuig of boot, sabotage.

Verder is een lid toegevoegd dat de Raad de lijst op elk moment kan wijzigen aanvullen. Het lid over het vereiste van dubbele strafbaarheid voor overige strafbare feiten is niet langer territoriaal beperkt en evenmin worden de uitzonderingen m.b.t. euthanasie e.d. nog langer expliciet genoemd.

In raadsdocument 13416/01 valt te lezen dat de EC, België, Portugal, Spanje, VK en Zweden tegen een positieve lijst zijn en Ierland, Finland, Luxemburg, Oostenrijk, Nederland en Duitsland voor. De EC heeft inmiddels een lijst opgesteld met misdrijven die uitgezonderd worden: abortus, euthanasie, bezit van drugs voor eigen gebruik, homoseksualiteit, pornografie, overspel en (gods)lastering. Verder nog vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vereniging.

Het ontwerp-kaderbesluit is inmiddels drastisch ingekort (53 artikelen -> 28 artikelen), met een herschikking in vier hoofdstukken, de weigeringsgronden zijn naar voren gehaald, ook de garanties die gevraagd kunnen worden t.a.v. herziening verstekvonnissen, mogelijkheid tot periodiek verzoek een levenslange straf eerder te beëindigen, uitzitten straf eigen onderdanen in eigen land.

(De erkenning van het feit dat alle lidstaten de rule of law hanteren en dat landen dus niet veel mitsen en maren moeten opnemen heeft wel tot gevolg dat eigen onderdanen met strengere wetgeving van andere landen kunnen worden geconfronteerd. Het gevolg kan bijvoorbeeld zijn dat een hoge straf in Nederland wordt uitgezeten tussen langgestraften voor heel andere misdaden, terwijl gestraften voor het gelijksoortige misdrijf veel eerder vrij komen.)

Tijdens de ingelaste JBZ-Raad op 16 oktober jl. is dit voorstel weer aan de orde geweest. Raadsdocument 12646/01 stond geagendeerd en gaf een weergave van de besprekingen in CATS (comité art. 36 VEU). De discussie spitste zich voornamelijk toe op artikel 2, over het toepassingsgebied. Er werden 4 opties aan de ministers voorgelegd:

  • 1. 
    Algemeen toepassingsgebied met een drempelsysteem waarbij het beginsel van dubbele strafbaarheid wordt verlaten;
  • 2. 
    Een algemeen toepassingsgebied waarbij het beginsel van dubbele strafbaarheid eventueel in beperkte mate wordt toegepast;
  • 3. 
    Een systeem met een positieve lijst van strafbare feiten;
  • 4. 
    Een combinatie van optie 2 en 3 met een toepassing op alle strafbare feiten waarvoor de sraf boven een bepaalde drempel ligt. Voor de geharmoniseerde strafbare feiten wordt dan het beginsel van dubbele strafbaarheid afgeschaft, voor de andere feiten gehandhaafd.

Verder werd gesproken over de rechtsmiddelen die bij de rechter in de tenuitvoerleggingsstaat openstaan (m.h.o.o. bescherming rechten individu en bepaling van termijnen) Sommige lidstaten willen dit beperken tot toetsing van de rechtmatigheid van de vrijheidsbeneming (art 5 EVRM).

Blijkens het verslag is een meerderheid van landen voor het hanteren van een positieve lijkst van uitzondering op het vereiste van dubbele strafbaarheid, met een restcategorie waarvoor het vereiste wel blijft gelden. Het voorzitterschap gaat hier vooralsnog niet in mee.

In kamerstuk 23490, nr. 209 worden meer aspecten belicht die in Brussel aan de orde kwamen: de bevoegdheid om uitlevering te weigeren, limitatieve lijst van uitzonderingen, territorialiteitsbeginsel in relatie tot sepotbeslissing. Ne bis in idem, ook t.a.v. veroordeling in derde landen. Immuniteit (facultatieve) weigeringsgrond, regeling bijzondere gevallen, bv verstekvonnissen, de nationale procedures bij uitlevering (geheel in handen van rechters, zonder ministerieel oordeel) MvJ heeft voorgesteld beroepsmogelijkheden tegen uitlevering te beperken tot één instantie.

Tijdens de JBZ-Raad van 6/7 december 2001 konden alle lidstaten, met uitzondering van Italië, instemmen met het kaderbesluit inzake een Europees aanhoudingsbevel. Veertien lidstaten bereikten een akkoord over een compromistekst van het voorzitterschap, dat aan de hand van enkele voorstellen van verschillende delegaties hier en daar werd aangepast.

Italië verzette zich tegen de lengte van de lijst van (32) delicten waarvoor de dubbele strafbaarheid wordt afgeschaft (artikel 2). De lijst diende volgens Italië te zijn beperkt tot zes ernstige misdrijven, waaronder de feiten die nauw verband houden met terrorisme; in de toekomst zou een uitbreiding van de lijst kunnen worden overwogen.

Het voorstel van Nederland voor de toevoeging van facultatieve weigeringsgronden in artikel 4, zevende lid, werd gehonoreerd, nadat was gebleken dat het door nagenoeg alle lidstaten werd aanvaard, of zelfs actief ondersteunt. Dit betekent dat wanneer de feiten geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied zijn begaan, of wanneer de feiten op het grondgebied van een derde land zijn begaan en in Nederland niet zouden kunnen worden vervolgd, de Nederlandse rechter uitvoering van een strafbevel kan weigeren.

Voorts ging de Raad akkoord met de opneming van een strafdrempel van 3 jaar voor het uitvaardigen van een aanhoudingsbevel, voor de delicten genoemd op de lijst van artikel 2 lid 2, waarvoor geen dubbele strafbaarheid meer is vereist. Aan de lijst van delicten wordt gekoppeld een Raadsverklaring waarin wordt gesteld dat de Raad verder zal werken aan een nadere afstemming met betrekking tot de genoemde delicten en wordt een nadere definiëring opgenomen van bepaalde delicten als racisme, xenofobie, oplichting en afpersing.

Op verzoek van enkele lidstaten wordt in de preambule van het kaderbesluit onder meer verwezen naar de erkenning van de fundamentele rechten van de burger (artikel 6 van het Unieverdrag en het EU Handvest fundamentele grondrechten) en het uitgangspunt dat personen niet mogen worden uitgeleverd naar een land waar de doodstraf kan worden opgelegd.

De lidstaten kunnen zelf bepalen in hoeverre het kaderbesluit, dat op 1 januari 2004 in werking treedt, terugwerkende kracht heeft. De voorzitter concludeerde dat het voorliggende compromis, waarover 14 lidstaten een akkoord hebben bereikt, aan de Europese Raad in Laken op 14 december zal worden voorgelegd, in de hoop dat de blokkade van Italië met betrekking tot dit kaderbesluit zal kunnen worden doorbroken. Het kaderbesluit zal vervolgens opnieuw voor advies aan Europees Parlement worden voorgelegd.

In de databank EUR-Lex wordt de laatste stand van zaken in de Europese behandeling van het voorstel weergegeven.


Behandeling Europees Parlement

Op 27 november 2001 werd adviesPDF-document uitgebracht m.b.t. het commissievoorstel. Na het bereiken van het politieke akkoord werd op 9 januari 2002 een nieuw adviesPDF-document uitgebracht. In de plenaire vergadering van 6 februari 2002 werd dit besproken

In de databank OEIL van het Europees Parlement wordt de laatste stand van zaken in de behandeling van het voorstel weergegeven.


Standpunten andere lidstaten (IPEX)

In de databank IPEX wordt de behandeling van het voorstel in de diverse (kandidaat) lidstaatparlementen weergegeven.


Reacties Derden

In Trouw d.d. 21-09-01 wordt de eerste reactie van minister Korthals weergegeven. "De reikwijdte daarvan is te groot." Het voorstel kan betekenen dat Nederland een onderdaan moet uitleveren die elders verdacht wordt van iets wat Nederland niet of heel licht bestraft.

Het zou een arts die euthanasie pleegt moeten overdragen aan Duitsland, een coffeeshopeigenaar die joints aan Britse rugzaktoeristen verkoopt aan Londen en een abortusarts aan Ierland. Na een veroordeling kan zo'n arts, in het commissievoorstel wel weer vragen zijn Ierse straf in Nederland uit te zitten. "Nederlanders zullen dat niet begrijpen."

Advies Raad van State d.d. 19 oktober 2001, kenmerk W03.01.0523/I/A


Alle bronnen