E060081 - Voorstel voor een richtlijn inzake de bevordering van schone voertuigen voor wegvervoer
COM(2005)634 betreft een voorstel voor een richtlijn ter bevordering van schone voertuigen voor wegvervoer. De Europese Commissie beoogt de emissies van verontreinigende stoffen terug te dringen door een markt tot stand te brengen voor milieuvriendelijker gemaakte voertuigen (EEV). Het richtlijnvoorstel verplicht de lidstaten om een deel (minimaal 25%) van hun wagenpark voor voertuigen boven de 3,5 ton (zoals bussen en vuilniswagens) te laten bestaan uit voertuigen die voldoen aan de EEV-normen zoals vastgelegd in Richtlijn 2005/55/EG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door voertuigmotoren met compressieontsteking en de emissie van verontreinigende gassen door op aardgas of vloeibaar petroleumgas lopende voertuigmotoren met elektrische ontsteking. Deze verplichting zal zorgen voor voldoende vraag naar voertuigen die voldoen aan de EEV-verplichting in combinatie met een level playing field voor de interne markt. Voor de ontwikkeling van schonere voertuigen zouden middelen uit hoofde van de kaderprogramma's voor onderzoek en de structuurfondsen beschikbaar zijn. De rechtsgrondslag van het voorstel is artikel 175, lid 1 EG-verdrag. Dit artikel bepaalt dat de Gemeenschap bevoegd is om maatregelen te treffen om de milieudoelstellingen van de EU te verwezenlijken. De milieudoelstellingen van de EU betreffen de bescherming, het behoud en de verbetering van de kwaliteit van het milieu.
Behandelfase Eerste Kamer: behandeling in Eerste Kamer afgerond.
document Europese Commissie
COM(2005)634, d.d. 21 december 2005
rechtsgrondslag
Artikel 175, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
commissie Eerste Kamer
beleidsterrein
De commissie Europese Samenwerkingsorganisaties (ESO) heeft tijdens de vergadering op 27 februari 2007 besloten het onderhavige richtlijnvoorstel onder de aandacht te brengen van de commissie voor Verkeer en Waterstaat.
Tijdens de vergadering op 6 maart 2007 besloot de commissie voor Verkeer en Waterstaat dat de regering zal worden medegedeeld dat de commissie het oordeel van de regering ten aanzien van de subsidiariteit en proportionaliteit deelt.
In fiche vijf oordeelt de regering positief over de subsidiariteit en negatief over de proportionaliteit van het richtlijnvoorstel. De regering stelt dat om een voldoende grote afzetmarkt voor schone voertuigen te garanderen, Europees optreden van toegevoegde waarde is. Op Europees niveau moet volgens de regering een pakket aan standaardeisen worden opgesteld voor schone voertuigen. De regering is daarentegen van mening dat het voorliggende voorstel, in het opleggen van aankooppercentages, te ver gaat. Volgens de regering worden lidstaten onvoldoende ruimte gelaten om maatregelen te treffen afhankelijk van de nationale situatie. De implementatiekosten die het voorstel met zich meebrengt zijn volgens de regering onevenredig aan de maatschappelijke baten. De regering stelt dat het voorstel vergaande negatieve gevolgen zal hebben voor de inzetbaarheid van defensiematerieel in uitzendgebieden, omdat 25% van het materiaal niet meer ingezet zou mogen worden. De ontwerprichtlijn zou geen gevolgen hebben voor Nederlandse wetgeving.
In haar standpuntbepaling geeft de regering aan dat in de Raad geen steun bestaat voor het voorstel in de huidige vorm. Waarschijnlijk zal de Europese Commissie een gewijzigd voorstel in moeten dienen voordat de Raad zich over dit voorstel zal buigen. De regering stelt af te zullen wachten wat het gewijzigd voorstel in zal houden. De regering is van mening dat tegen de achtergrond van de luchtkwaliteit en het Europese energiebeleid, een aanscherping van het Europees bronbeleid noodzakelijk is, maar dat de uitwerking middels het onderhavig voorstel niet voldoet. Er zou meer flexibiliteit in normen, een breder toepassingsgebied (ook lichtere voertuigen) en een grotere rol voor lidstaten noodzakelijk om probleemgebieden aan te pakken. Ten slotte is de regering van mening dat, gezien de consequenties, defensiematerieel uitgezonderd moet worden van de EEV-verplichting.
De richtlijn houdt in dat lidstaten er voor zorgen dat 25% van de wegvoertuigen van meer dan 3,5 ton die in een bepaald jaar worden gekocht of geleased door overheidsinstanties en exploitanten die onder concessie of met toestemming van een overheidsinstantie vervoersdiensten verrichten schone voertuigen zijn, dat wil zeggen voldoen aan de EEV norm.
Dit betreft het zogeheten 'groen aanbesteden'. De Commissie wenst een versnelde introductie van schone voertuigen, mede in het licht van de luchtkwaliteitsdoelstelling en klimaat. De Europese commissie beoogt met het voorstel autofabrikanten aan te moedigen te investeren in de ontwikkeling van schone technologieën.
De motivatie van de Commissie dat dit op Europees niveau moet gebeuren is dat de auto- en vrachtautomarkt een Europese markt is en niet een nationale of lokale markt. Nederland bijvoorbeeld is een te kleine afzetmarkt voor dergelijke voertuigen. Deze voertuigen moeten in massaproductie worden vervaardigd, willen zij concurrerend worden ten opzichte van conventionele technieken. De redenering van de Commissie is dat alleen als er een massamarkt voor schone voertuigen komt de in aanloop hogere kosten voor deze voertuigen omlaag kunnen worden gebracht. Hoe meer landen meedoen aan groen aanbesteden met een gemeenschappelijk kader hoe gunstiger dit is voor de prijsontwikkeling van nieuwe technologie en hoe sneller producenten voor de massamarkt dit kunnen oppakken. Overheden treden op als launching customer.
In de databank EUR-Lex wordt de laatste stand van zaken in de Europese behandeling van het voorstel weergegeven.
In de databank OEIL van het Europees Parlement wordt de laatste stand van zaken in de behandeling van het voorstel weergegeven.
In de databank IPEX wordt de behandeling van het voorstel in de diverse (kandidaat) lidstaatparlementen weergegeven.