Nationale parlementen en Europees Parlement verdeeld over Europese diplomatie



Tijdens een interparlementaire commissiebijeenkomst van de commissie voor Buitenlandse Zaken van het Europees Parlement (EP) en vertegenwoordigers van de gelijknamige commissies van de nationale parlementen is uitgebreid gesproken over de oprichting van de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO).

Tijdens de bijeenkomst zijn de aanwezigen bijgepraat over de stand van zaken rond verschillende aspecten van de oprichting van deze nieuwe dienst. De Speciaal Adviseur van Hoge Vertegenwoordiger Catherine Ashton voor de EDEO, dhr. Poul Skytte Christoffersen, en de directeur-generaal Personeelszaken en Veiligheid van de Europese Commissie, mw. Irène Souka, verstrekten de nodige informatie. Aan de orde kwamen onder andere het tijdpad voor het volledige functioneren van de EDEO, de voorwaarden waaronder de staf van de Commissie, Raad en lidstaten binnen de organisatie zullen werken en de selectie en benoeming van personeel.

Zowel het Europees Parlement als de vertegenwoordigers van nationale parlementen hebben hierop uitgebreid gereageerd en standpunten uitgewisseld. Kernpunt van de bijdragen van het EP was dat de EDEO een brede en ambitieuze dienst moet worden waarbij het zwaartepunt van activiteiten, middelen en personele bezetting bij de Europese Commissie moet liggen. Vanuit deze optiek zou het EP een grote rol krijgen in het politieke toezicht op de activiteiten van de EDEO en daarmee op de het beleid van de Hoge Vertegenwoordiger.  

Een groot aantal nationale parlementen heeft daarentegen juist gewezen op het feit dat het Verdrag van Lissabon nadrukkelijk stelt dat buitenlands en veiligheidsbeleid een intergouvernementeel terrein blijft en dat parlementaire controle op de activiteiten van mevrouw Ashton en de EDEO op dit gebied dan ook is voorbehouden aan nationale parlementen, voornamelijk via de eigen regeringen.


Deel dit item: