E080114 - Richtlijn tot wijziging van Richtlijn 92/85/EEG van de Raad inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie
Onderhavig richtlijnvoorstel beoogt wijziging van de bestaande richtlijn 92/85/EEG van 19 oktober 1992. Doel van het voorstel is zwangere werknemers en werknemers die net zijn bevallen of borstvoeding geven beter te beschermen.
Behandelfase Eerste Kamer: behandeling in Eerste Kamer afgerond.
Europees:
Op 6 augustus 2015 werd het voorstel voor een richtlijn ingetrokken door de Europese Commissie.
document Europese Commissie
COM(2008)637, d.d. 3 oktober 2008
rechtsgrondslag
artikel 137, lid 2, en artikel 141, lid 3, van het EG-Verdrag.
commissie Eerste Kamer
beleidsterreinen
verwante dossiers
Onderhavig voorstel maakt deel uit van de lijst met voorstellen die door de Tijdelijke Gemengde Commissie Subsidiariteitstoets in 2008 aan een toetsing worden onderworpen. Op 21 oktober 2008 heeft de TGCS advies gevraagd inzake subsidiariteit en proportionaliteit aan de vakcommissies van de Eerste en Tweede Kamer. De commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Eerste Kamer heeft haar reactie op 11 november 2008 naar de TGCS gestuurd, de brief van de commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Tweede Kamer dateert van 6 november 2008. Bij dit dossier is conciliatie niet mogelijk gebleken. Van dit feit heeft de TGCS-voorzitter de beide Kamercommissies van Eerste en Tweede Kamer in kennis gesteld bij brief d.d. 27 november 2008. Het is nu aan elk der beide Kamers afzonderlijk (i.c. de vakcommissies) te bepalen of en welke vervolgstappen zij op onderhavig dossier wenst te ondernemen en tot wie zij zich daarbij richt.
De commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 28 oktober 2008 gesproken over de adviesaanvraag van de TGCS en besloten dat zij in de eerstvolgende vergadering een conceptadvies zou bespreken. Tijdens de bespreking op 4 november 2008 kwam naar voren dat de commissie SZW de minister voor SZW eerst zal vragen vóór de commissievergadering van 11 november 2008 de onderbouwing te verschaffen van het afwijzende Nederlandse standpunt dat vermeld is in het impact assessment van de Europese Commissie. Op 11 november 2008 stuurde de minister voor SZW een brief met de mededeling dat een kabinetsstandpunt over onderhavig voorstel naar verwachting eind november zal worden aangeboden aan de kamer.
Op 11 november 2008 heeft de commissie SZW het advies aan de TGCS vastgesteld.
Nadat conciliatie niet mogelijk bleek en onderhavig dossier ter eigenstandige behandeling door de vakcommissies van beide Kamers werd terugverwezen door de TGCS, heeft de commissie SZW op 20 januari 2009 besloten de beslissing over een verdere behandeling een week uit te stellen.
De fracties van PvdA en GroenLinks (mede namens de SP-fractie) hebben op 3 februari 2009 inbreng geleverd voor schriftelijke vragen aan de regering. De brief werd op 10 februari 2009 verstuurd. Op deze brief is op 14 april 2009 een antwoord van de minister ontvangen. De behandeling van de brief werd tijdens de vergadering van 21 april 2009 aangehouden tot 19 mei 2009 en op deze datum voor kennisgeving aangenomen.
De brief van de minister van SZW aan de Tweede Kamer van 13 april 2010 werd op 11 mei 2010 besproken door de commissie SZW en voor kennisgeving aangenomen.
-
-
-
-
-
brief minister met toelichting Onderdeel kamerstuk 22112, CH Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid - 22.112, AV/AR/2009/3600
14 april 2009 -
brief Onderdeel van kamerstuk 22112, CH Commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid - 22.112, 142523.03U
10 februari 2009 -
-
-
-
brief Onderdeel kamerstuk 31732, D Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid - AV/IR/2008/31493
11 november 2008 -
-
-
-
brief Onderdeel kamerstuk 31732, D Commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid - 142523.01U
4 november 2008 -
-
Op 15 oktober 2008 heeft de staf van de commissie Europese Zaken van de Tweede Kamer een stafnotitie opgesteld over onderhavig richtlijnvoorstel.
De commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 4 november 2008 een advies aan de TGCS vastgesteld en deze werd op 6 november 2008 verstuurd.
Op 4 maart 2009 vond er een algemeen overleg met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid waarbij onderhavig BNC-fiche ook op de agenda stond.'
De minister van SZW stuurde naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer op 13 april 2010 een update over de Europese onderhandelingen inzake onderhavige ontwerprichtlijn.
-
brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de ontwerprichtlijn zwangerschapsverlof
Voor kennisgeving aangenomen op 11 mei 2010. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid - 22.112, TK, nr. 1004
13 april 2010 -
algemeen overleg TK over Raad voor Werkgelegenheid en Sociaal Beleid Tweede Kamer - 21.501-31, nr. 180
3 juni 2009 -
-
-
Nederland staat vooralsnog negatief tegenover het voorstel volgens het BNC-fiche. Er zijn thans onvoldoende aanwijzingen dat een verlenging van het zwangerschaps- en bevallingsverlof naar 18 weken noodzakelijk is in verband met de veiligheid en de gezondheid van moeder en kind. Nederland kent thans een verlof van 16 weken: 4 à 6 weken vóór de uitgerekende datum en 12 respectievelijk 10 weken daarna. Het is daarom vooralsnog moeilijk vast te stellen of het voor de bescherming van de veiligheid en gezondheid van moeder en kind noodzakelijk is om het zwangerschaps- en bevallingsverlof te verlengen naar 18 weken. Nederland beschikt wat dit betreft over beperkte informatie. Mocht uit onderzoeksmateriaal blijken dat een verlenging van de verlofperiode noodzakelijk is voor de bescherming van de gezondheid van moeder en kind, dan kan er aanleiding zijn dit standpunt te wijzigen.
Verder zal nog over een aantal onderwerpen helderheid geschapen moeten worden:
-
-het is niet duidelijk hoe ver de verplichting strekt om extra verlof toe te kennen voor te vroeg geboren kinderen, kinderen die na de geboorte in het ziekenhuis moeten blijven, meerlingen en kinderen met handicaps;
-
-het is niet duidelijk of de Europese Commissie voorstelt dat vrouwen die in deeltijd gaan werken zonder meer recht houden op dezelfde baan en dezelfde arbeidsvoorwaarden;
-
-het is niet duidelijk of een verzoek om aanpassing van de werkuren en het werkrooster ook een verzoek om deeltijd werken inhoudt;
-
-in de nieuwe richtlijn staat dat periodes van ziekteverlof, veroorzaakt door ziekte of complicaties die voortkomen uit de zwangerschap, en die voorkomen tot maximaal 4 weken vóór de bevalling, geen effect mogen hebben op de duur van het zwangerschaps- en bevallingsverlof. Het is nog niet duidelijk wat precies wordt verstaan onder ziekte of complicaties die voortkomen uit de zwangerschap.
Onderhavig richtlijnvoorstel beoogt wijziging van de bestaande richtlijn 92/85/EEG van 19 oktober 1992. Doel van het voorstel is zwangere werknemers en werknemers die net zijn bevallen of borstvoeding geven beter te beschermen. De voornaamste, voorgestelde bepalingen zijn de volgende:
Geamendeerd artikel 8 (Zwangerschapsverlof)
Voorgesteld artikel 8, leden 1 en 2 zien op een minimale duur van het zwangerschapsverlof van 18 weken (conform de ILO-aanbeveling), waarvan ten minste zes weken ná de bevalling. Lidstaten worden voorts verplicht ervoor zorg te dragen dat werknemers de overige 12 weken (van de in totaal 18 weken) naar eigen keuze kunnen opnemen vóór of na de bevalling.
Voorgesteld artikel 8, lid 3 bepaalt dat het prenatale deel van het zwangerschapsverlof wordt verlengd in geval van bevalling ná de uitgerekende datum, zonder dat dit consequenties heeft voor de duur van het eerder opgenomen zwangerschapsverlof ná de uitgerekende datum.
Voorgesteld artikel 8, lid 4 bepaalt dat lidstaten maatregelen nemen die extra verlof verzekeren in geval van premature bevalling, ziekenhuisopname van pasgeborenen, pasgeboren kinderen met een handicap en in geval van meerlingen.
Voorgesteld artikel 8, lid 5 bepaalt dat ziekteverlof ten gevolge van een ziekte of complicatie verbandhoudend met de zwangerschap vier of meer weken vóór de bevalling niet van invloed is op de duur van het zwangerschapsverlof.
Geamendeerd artikel 10 (Verbod op ontslag)
Op grond van Hofjurisprudentie wordt voorgesteld dat de ontslagbescherming van zwangere vrouwen en vrouwen die zwangerschapsverlof genieten uit te breiden tot een periode van zes maanden na afloop van het zwangerschapsverlof. Bij ontslag in die extra zes maanden is de werkgever voortaan gehouden op verzoek van werknemer de ontslaggronden uitvoerig schriftelijk te motiveren. Het gaat hier om ontslaggronden die niet gerelateerd zijn aan/het gevolg zijn van zwangerschap/bevalling etc. en die toegestaan zijn in nationale wetgeving/gebruiken.
Geamendeerd artikel 11 (Rechten van werknemers)
Bepaalt dat werknemers na afloop van het zwangerschapsverlof het recht hebben terug te keren in dezelfde of een soortgelijke functie. Ook regelt dit artikel de betaling gedurende het zwangerschapsverlof. De lidstaten introduceert het principe van volledige betaling, maar lidstaten mogen hiervan afwijken, mits de maandelijkse vergoeding niet beneden de uitkering in geval van ziekteverlof ligt. Bovendien bepaalt dit artikel dat de werkgever een verzoek van de werknemer tot aanpassing van de werktijden en patronen (na afloop van het zwangerschapsverlof) in overweging neemt, overigens zonder dat dit een verplichting tot honorering inhoudt.
Op 20 oktober 2010 heeft het Europees Parlement in eerste lezing een wetgevingsresolutie aangenomen met betrekking tot onderhavig richtlijnvoorstel. Tijdens de Raad voor Werkgelegenheid en Sociaal Beleid op 11 december 2014 werd een voortgangsverslag van het Voorzitterschap worden besproken.
Tijdens de raad werkgelegenheid,sociaal beleid, volksgezondheid en consumentenbescherming op 9 maart 2009 werd een oriënterend debat gehouden over onderhavig voorstel. Aan de hand van vragen van het voorzitterschap, steunde een meerderheid van de lidstaten de verlenging van het zwangerschapsverlof van 14 tot 18 weken. Sommigen stelden voor ook vaders voor dit verlof in aanmerking te laten komen, en wilden rekening houden met de resultaten van de onderhandelingen van de sociale partners over andere vormen van verlof om gezinsredenen. Een aantal lidstaten wenst het recht te behouden om binnen hun nationale wetgeving te bepalen of een deel van het zwangerschapsverlof vóór de bevalling moet worden opgenomen. Bepaalde lidstaten toonden zich bezorgd dat een verdere uitbreiding van het zwangerschapsverlof ten koste zou gaan van bredere rechten op ouderschapsverlof en de arbeidsmarktpositie van vrouwen nadelig zou beïnvloeden. Voorts kwamen lidstaten overeen dat verdere bespreking nodig is over de dubbele rechtsgrondslag van het voorstel, namelijk artikel 137, lid 2 (gezondheid en de veiligheid van werknemers) en artikel 141, lid 3 (gelijke behandeling van mannen en vrouwen) van het Verdrag.
Tijdens de Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken (WSBVC) op 6 december 2010 stond het onderwerp zwangerschapsverlof op de agenda. De lidstaten en Commissie delen de mening dat de positie waarop het Europees Parlement heeft ingezet (20 weken verlof, volledig doorbetaald plus vaderschapsverlof) veel te ver gaat.
Zowel de Eurocommissaris als de Voorzitter van de Raad suggereerden dat een uitweg kan worden gevonden op basis van het Commissievoorstel op dit dossier gecombineerd met het idee van een «passerelle» die het de lidstaten toelaat een deel van het zwangerschapsverlof in te vullen in de vorm van ouderschapsverlof.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid benadrukte tijdens de Raad dat het Nederlandse systeem (16 weken volledig betaald verlof) prima functioneert en voldoende bescherming biedt aan de vrouw. Een eventuele aanpassing van de huidige richtlijn moet wat Nederland betreft rekening houden met de situatie in de verschillende lidstaten en mag geen kosten opleveren voor de overheid en het bedrijfsleven. Acht lidstaten, waaronder Nederland, dienden een schriftelijke verklaring in voor de notulen van de Raad, waarin opgeroepen wordt tot reflectie, overleg met sociale partners en meer analyse naar de impact van de EP amendementen.
Tijdens de Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken van 17 juni 2011 werd een voortgangsverslag besproken.
Op 21 oktober 2011 vond er in Krakau een informele ministeriële raad voor familie en gendergelijkheid plaats met als thema de combinatie van arbeid, zorg en gezinsleven. Een aantal lidstaten waaronder Nederland hebben geïntervenieerd, zeer kritisch met als insteek dat zowel het voorstel van de Europese Commissie als de amendementen van het Europees Parlement grote kosten met zich meebrengen die in het huidige economische klimaat niet wenselijk zijn.
In de databank EUR-Lex wordt de laatste stand van zaken in de Europese behandeling van het voorstel weergegeven.
-
brief regering; Verslag van de Raad WSBVC, onderdeel Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, van 11 december 2014 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid - 21.501-31, TK, 361
8 januari 2015 -
Raadsconclusies en berichten Raad Werkgelegenheid, Sociaal beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken raadsdocument Raad Werkgelegenheid en Sociaal beleid - 17943/1/11 REV 1
2 december 2011 -
-
brief regering; Verslag Informele Raad Familie en Gendergelijkheid 21 oktober 2011 21.501-31, TK, 259
9 november 2011 -
verslag van de Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgzondheid en Consumentenzaken van 17 juni 2011 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid - 21.501-31, TK, nr. 249
30 juni 2011 -
Raadsconclusies Raad voor Werkgelegenheid, Sociale Zaken, Gezondheid en Consumentenzaken verslag van raad Raad Werkgelegenheid en Sociaal beleid - 11574/11
17 juni 2011 -
verslag van de Raad WSBVC onderdeel werkgelegenheid en sociaal beleid Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid - 21.501-31, TK, nr. 230
17 december 2010 -
-
-
Op 1 april 2009 heeft de Commissie Werkgelegenheid en Sociale Zaken van het Europees Parlement een advies uitgebracht aan de commissie Rechten van de vrouw en gendergelijkheid (FEMM) en een veertigtal amendementen voorgesteld. Tijdens de commissievergadering van de commissie FEMM op 16 april 2009 is het verslag van rapporteur Estrela aangenomen.
Tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement op 6 mei 2009 werd besloten dat het Estreal-rapport terugverwezen wordt naar de commissie Rechten van de vrouw en gendergelijkheid (FEMM). Dit gebeurde op voorstel van de EVP-ED fractie, omdat "er geen akkoord met de Raad in eerste lezing komt en de standpunten binnen het Europees Parlement te ver uit elkaar liggen", aldus het persbericht.
Op 5 maart 2010 heeft de commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid haar tweede rapport vastgesteld.
Op 20 oktober 2010 heeft het Europees Parlement (EP) gesproken over het tweede verslag van de commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en het advies van de commissie werkgelegenheid en sociale zaken. In eerste lezing werd de voorgestelde resolutie aangenomen met 390 stemmen voor, 192 tegen en 59 onthoudingen. Naast een verlenging van het zwangerschapsverlof van 14 naar 20 weken nam het EP ook een amendement aan, dat het ontslag van zwangere werknemers in de periode tussen het begin van de zwangerschap en zes maanden na het eind van het zwangerschapsverlof verbiedt.
In de databank OEIL van het Europees Parlement wordt de laatste stand van zaken in de behandeling van het voorstel weergegeven.
-
Wetgevingsresolutie Europees Parlement inzake richtlijnvoorstel zwangerschapsverlof (voorlopige uitgave) standpunt EP Europees Parlement - P7_TA-PROV(2010)0373
20 oktober 2010 -
Tweede verslag commissie FEMM over richtlijn zwangerschapsverlof definitief verslag EP-commissie Europees Parlement - A7-0032/2010
5 maart 2010 -
In de databank IPEX wordt de behandeling van het voorstel in de diverse (kandidaat) lidstaatparlementen weergegeven.