Rappelabele toezeggingen Justitie en Veiligheid (Rappel september 2021)



Dit is het rappel tot 02-07-21.

 




Toezegging Evalueren werking wetsvoorstel (32.890) (T01615)

De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van het lid Van Bijsterveld, toe de werking van onderhavig wetsvoorstel in de praktijk te analyseren.


Kerngegevens

Nummer T01615
Status voldaan
Datum toezegging 6 november 2012
Deadline 1 januari 2021
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
verjaring
Wetboek van Strafrecht
Kamerstukken Aanpassing verjaringstermijn voor misdrijven (32.890)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 6- blz. 17

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA): Wij zijn tevreden met de toezegging van de regering aan ons adres om de werking van dit voorstel in de praktijk te analyseren. Kan de regering aangeven hoe zij de evaluatie wil uitvoeren en op welke termijn de Kamer een zinvolle analyse kan verwachten?

Handelingen I 2012-2013, nr. 6- blz. 51

Minister Opstelten: Mevrouw Van Bijsterveld heeft gevraagd hoe het door mij toegezegde evaluatieonderzoek met betrekking tot dit wetsvoorstel vorm kan krijgen. Een heel concreet antwoord op die vraag moet ik nog schuldig blijven, aangezien ik daarover nog in overleg moet treden met het WODC. We zullen representatieve gegevens moeten zien te selecteren over zaken die zouden kunnen verjaren als deze wet niet in werking zou zijn getreden, zaken die met deze wet wel worden opgepakt. Dan kunnen we iets zeggen over de effectiviteit van de nieuwe wetgeving. Ik meen dat een dergelijk beeld wel kan worden gegeven na verloop van een evaluatie van vijf jaar.

Handelingen I 2012-2013, nr. 6- blz. 55

Minister Opstelten: Aan mevrouw Van Bijsterveld heb ik toegezegd dat wij inderdaad gaan analyseren en evalueren. Daar mag geen misverstand over bestaan. Het gaat dan om de vraag hoe het allemaal loopt, om welke feiten het gaat en hoeveel zaken er zijn. Dat is een goede volgorde. Wij hebben dit nu niet, zeg ik tegen mevrouw Scholten, maar na aanvaarding van dit wetsvoorstel gaan wij met het WODC aan de slag om dit zo te monitoren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Artikel 172b gemeentewet mogelijk schrappen twee jaar na inwerkingtreding Jeugdwet (31.467) (T01774)

De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van de leden van de SP-fractie, toe twee jaar na inwerkintreding van de Jeugdwet te bezien of artikel 172b Gemeentewet alsnog kan vervallen. De leden van de PvdA-fractie en CDA-fractie hebben zich bij de gemaakte opmerkingen aangesloten.


Kerngegevens

Nummer T01774
Status voldaan
Datum toezegging 9 september 2013
Deadline 1 juli 2022
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Brief
Categorie evaluatie
Onderwerpen 172b Gemeentewet
evaluaties
Jeugdwet
Kamerstukken Maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (31.467)


Uit de stukken

Kamerstuk I 2012-2013, nr. 31 467 L

Blz. 2

De leden van de SP-fractie constateren dat de Minister thans een wetswijziging overweegt, maar niet op dit punt. De Minister stelt dat hij de gemeenten de mogelijkheid die artikel 172b biedt niet wil ontnemen omdat een enkele gemeente heeft overwogen de maatregel in te zetten maar daarvan heeft afgezien. Deze leden vinden dat dit antwoord geen recht doet aan bovengenoemde motie, gezien de ernstige bezwaren van de Raad van State, alsook van de leden van de CDA-fractie en de SP-fractie die tot deze motie hebben geleid. Zij stellen dat, gelet op de letterlijke tekst, aan de motie is voldaan: er is afzonderlijk geëvalueerd of de bepaling van artikel 172b van de Gemeentewet nog noodzakelijk is. De evaluatie toont aan dat zulks niet het geval is. Echter, het handhaven van de bepaling doet geen recht aan de geest, de bedoeling van de motie. Deze leden vinden dat, nu er een wijziging van de betreffende wet wordt voorbereid, (ook) dit artikel geschrapt dient te worden, wegend het ontbreken van noodzaak en om strijd met artikel 8 lid 1 EVRM te voorkomen.

(...)

Blz. 4

Minister Opstelten: Dat de in artikel 172b Gemeentewet geregelde bevoegdheid nog niet is toegepast, wil niet zeggen dat deze geen functie heeft. Zoals hierboven aangegeven en ook in de evaluatie en de monitor naar voren komt, nemen gemeenten de bevoegdheid wel mee in het ontwikkelen van een aanpak bij multiprobleem gezinnen. Om deze reden kom ik vooralsnog niet met een voorstel tot het schrappen van artikel 172b uit de Gemeentewet. Wel wil ik twee jaar na inwerkingtreding van de Jeugdwet bezien of de alternatieven uit die wet de bevoegdheid van artikel 172b Gemeentewet kunnen vervangen, waardoor dat artikel alsnog kan vervallen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Onderzoek naar overzichtelijkheid en toepasbaarheid van openbare orderecht (33.112) (T01924)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Knip (VVD) en Witteveen (PvdA), toe dat hij een onderzoek laat starten naar het openbare orderecht, waarbij de overzichtelijkheid en de toepasbaarheid daarvan zullen worden onderzocht. De minister zal de Kamer informeren zodra het onderzoek van start gaat en zal de Kamer ook informeren over de resultaten en over het standpunt van het kabinet daaromtrent.


Kerngegevens

Nummer T01924
Status voldaan
Datum toezegging 13 mei 2014
Deadline 1 januari 2021
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Drs. M.A.J. Knip (VVD)
prof.dr. W.J. Witteveen (PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen onderzoek
openbare orde
Kamerstukken Verruiming fouilleerbevoegdheden (33.112)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2014, nr. 29, item 5 - blz. 2

De heer Witteveen (PvdA):

Onze tweede vraag is van een wat andere aard en van een heel ander soort gewicht. We lazen interessante vragen van de VVD over de wenselijkheid van een grondige revisie van de openbare-ordewetgeving, omdat het zowel voor de overheidsfunctionarissen als voor de burgers onduidelijk is geworden wat precies de regels zijn voor welke situaties. De rechtszekerheid is in het geding. De antwoorden van de regering op deze vragen zijn zeer interessant. De wetgeving is kennelijk reeds dusver versnipperd geraakt over vele wetten met betrekking tot uiteenlopende organen en diensten, dat het niet meer mogelijk is alle bepalingen bijeen te brengen zonder in andere wetgeving gaten te schieten en daardoor weer nieuwe vragen op te werpen over de rechtszekerheid. Ik citeer de minister: "Al met al zal een integrale herziening van de openbare-ordewetgeving niet leiden tot een toegankelijker openbare-orderecht, terwijl een bundeling van bevoegdheden in een speciale wet, elders tot versnippering leidt."

Er is dus een impasse ontstaan. Enerzijds gaat het bij de handhaving van de openbare orde om bevoegdheden die altijd inbreuken betekenen op de vrijheden van burgers en die daarom kenbaar en voorzienbaar moeten zijn. Anderzijds is de ordehandhaving zelf door telkens weer andere aanpassingen dusdanig complex geworden dat zelfs de overheidsdienaren soms niet weten wat wel en niet mag. Van dat laatste zien we deze weken een voorbeeld bij de aankondiging van de gemeente Tilburg om op basis van onduidelijke bevoegdheden op te treden tegen motorclubs — het gaat dan om een samenscholingsverbod en een kledingverbod — waarbij achteraf heel wat gas werd teruggenomen, toen bleek dat wat de burgemeester wilde, juridisch niet kon. Ik verwijs voor de details naar het artikel van de heer Leenknecht in het Brabants Dagblad van 3 mei 2014.

Voor burgemeesters is er gelukkig soelaas dankzij het Nederlands Genootschap van Burgemeesters, dat een zakboek openbare orde en veiligheid uitgeeft en via de website ook juridische ondersteuning biedt. Dan moet je wel even je naam als burgemeester intypen en dan kun je doorvragen hoe het zit. Mijn vraag aan de minister is wat er kan gebeuren om ook de burgers van hun juridische situatie op de hoogte te stellen. Daar hebben zij als het gaat om de uitoefening van bevoegdheden die tot een (tijdelijke) inperking van grondrechten kan leiden, toch ook recht op? Alleen als de regels in de samenleving zelf duidelijk zijn, kan er van die regels een ordenende en beschermende werking uitgaan, waarbij burgers en politiemensen over en weer weten waaraan ze gehouden zijn. Het gaat dus om de reciprociteit in verwachtingen die een element zijn van de rechtsstaat. Is de minister van plan initiatieven te ondernemen om het door hemzelf zo helder geanalyseerde tekort aan rechtszekerheid van de openbare-ordewetgeving voor de burgers op een of andere manier te compenseren?

Handelingen I 2014-2014, nr. 29, item 5 - blz. 4

De heer Knip (VVD):

Ik kom nu bij het onderwerp integrale herziening van het openbare-orderecht, voor mij eigenlijk het belangrijkste vandaag. Ook hier heeft de minister de zienswijze en vragen van de fractie van de VVD beantwoord met uitvoerige beschouwingen, waarvoor welgemeende dank. Het is echter jammer dat hij bij zijn stelling blijft, die kort gezegd hierop neerkomt dat herziening en stroomlijning van het wetgevingscomplex inzake de openbare orde zal leiden tot ontwrichting van wetgeving elders. Ook is hij van mening dat de bestaande onoverzichtelijkheid van de lokale bevoegdheden niet zo erg is, omdat er goede handleidingen bestaan voor de burgemeesters die de wettelijke instrumenten moeten gebruiken.

Allereerst wil ik het misverstand wegnemen dat ik van mening zou zijn dat alle wettelijke bepalingen over openbare orde bij elkaar zouden moeten worden gezet. Dat is niet het geval. Het alleen bij elkaar zetten lost inderdaad weinig op en leidt weer tot ongewenste effecten elders. Maar wat wel zou moeten — en dat wordt naar het oordeel van de VVD-fractie steeds dringender— is het opnieuw doordenken van het systeem van de openbare orde met als beoogd doel het scheppen van een overzichtelijk en helder toepasbaar wettelijk stelsel. Dat doordenken zou in ieder geval moeten gebeuren vanuit het besef dat het bij handhaving van de openbare orde in wezen voor alles gaat om snel te kunnen handelen in dreigende of in al ontstane situaties die tot ernstige maatschappelijke ontwrichting kunnen leiden. Die situaties kunnen zeer uiteenlopend van aard zijn, onverwacht en ook nauwelijks te voorzien en vragen daarom niet alleen om wetten en beleid, maar vooral om operationele slagvaardigheid van het bestuur.

De functie van wet- en regelgeving is het bieden van een goed en eenduidig raamwerk voor een adequaat bestuursoptreden. Als mijn fractie spreekt over het opnieuw doordenken van het systeem, zou het vertrekpunt daarbij dit besef moeten zijn, namelijk een goed onderscheid tussen raamwerk en optreden.

Handelingen I 2014-2014, nr. 29, item 5 - blz. 10-11

Minister Opstelten:

Ik kom nu op een punt dat door de heer Knip heel scherp is ingezet, ook in de schriftelijke voorbereiding van dit wetsvoorstel. Wij raakten elkaar daarbij niet direct. Daar ben ik heel open in. Er is natuurlijk de commissie-Bandell geweest en er is 2007 geweest. De vorige minister van Binnenlandse Zaken heeft daar ook een helder en duidelijk standpunt over ingenomen. In 2010 was er een voorstel om in de Gemeentewet te kijken naar de mogelijkheden voor een overkoepelende bevoegdheid van de burgemeester op het terrein van de sociale veiligheid in brede zin. Er is ook gesproken, door de heer Knip en ook anderen, over instrumenten die er als zodanig zijn. Mij heeft niet het signaal bereikt dat dit punt enorm leeft onder de burgemeesters, de VNG of het Nederlands Genootschap van Burgemeesters. Men dringt er bij mij niet op aan.

Er zijn twee dingen waar men niet op aandringt. Het eerste is extra instrumentarium. Dat kan natuurlijk wel eens aan de orde zijn in een reflexreactie. Ik kijk hierbij naar mevrouw Scholten. Je moet dan rustig met elkaar spreken over de vraag of het echt nodig is. Dat heeft zich afgelopen vrijdag voorgedaan.

Het tweede is dat de ordening als zodanig geen actueel thema is. Ik heb daar een focus in gelegd. Ik hoor natuurlijk wel — daar voeren wij ook een debat voor — wat hier in de senaat aan de orde komt en ben bereid om daarnaar te luisteren. Dat doe ik niet alleen omdat ook andere fracties dit ondersteunen. Ik hoorde de heer Witteveen dat doen en ook anderen hebben hiernaar verwezen. Ik doe dat ook omdat het me dan ook verstandig lijkt om iets in te zetten en om te bekijken waar we dan uit zullen kunnen komen. Ik zeg de senaat dus toe — ik zeg dit tegen de heer Knip en met name tegen de heer Witteveen — dat ik binnen afzienbare termijn een onderzoek zal laten starten waarbij de mogelijkheden worden geïnventariseerd ten aanzien van het openbare-orderecht, en waarbij de overzichtelijkheid en de toepasbaarheid daarvan zal worden onderzocht.

Ik denk dat ik dat op een onafhankelijke manier door het WODC zal laten doen. Zoals gebruikelijk zal ik daarbij externe deskundigen betrekken, bijvoorbeeld wetenschappers, maar ook natuurlijk burgemeesters, de VNG en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters. Ik denk dat we dat ook gepaard zullen laten gaan met expertmeetings. De onderzoekers zouden bijvoorbeeld die expertmeetings kunnen organiseren. Ik zal de Kamer hierover informeren zodra het onderzoek van start gaat en ik zal haar uiteraard ook informeren over de resultaten en over het standpunt van het kabinet daarover, dat daarna volgt. Dat zeg ik de heer Knip en de heer Witteveen toe.

Handelingen I 2014-2014, nr. 29, item 5 - blz. 17

Minister Opstelten:

Over de stapeling van de bevoegdheden van burgemeesters kun je verschillend denken. Ik voel mij totaal niet aangesproken door de term "sheriff" voor de burgemeester. Het is een bestuursorgaan in de gemeente met zijn taken, die zeer divers zijn. Wij hebben een ontzettend goed burgemeesterscorps en dat willen wij ook zo houden. Zij geven de instrumenten die nodig zijn ten aanzien van de ordening. Een en ander moet goed tegen het licht worden gehouden en daarbij valt natuurlijk niet te vergeten wat er al uit het verleden ligt. Dat zullen we aan het WODC en degenen die het gaan doen, ook meegeven. Dan komt eruit wat ik de heren Knip en Witteveen heb toegezegd.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Monitoren en mogelijk evalueren van de insluitingsfouillering (33.112) (T01925)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Hoekstra (CDA), toe dat hij de bevoegdheid tot insluitingsfouillering zal monitoren en afhankelijk van de aantallen ook evalueren.


Kerngegevens

Nummer T01925
Status openstaand
Datum toezegging 13 mei 2014
Deadline 1 juli 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr. W.B. Hoekstra (CDA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen insluitingsfouilleringen
monitoring
Kamerstukken Verruiming fouilleerbevoegdheden (33.112)


Uit de stukken

Handelingen I 2013-2014, nr. 29, item 5 - blz. 1

De heer Hoekstra (CDA):

Vervolgens zouden we nog graag van de minister willen horen hoe hij dit onderdeel van de wet denkt te evalueren en of hij wil toezeggen het aantal gevallen dat zich zal voordoen vanaf het moment dat deze wet ingaat, zo die ingaat, te zullen monitoren en publiceren.

Handelingen I 2013-2014, nr. 29, item 5 - blz. 12

De heer Hoekstra (CDA):

Ik wil nog één extra vraag stellen. Misschien komt de minister er zelf straks ook nog wel op of misschien moet hij daarover zijn brein ook nog laten werken. Misschien kan hij zeggen of hij ook bereid is om dit dan te gaan monitoren? Ik heb dat al gevraagd na de vraag over de aanpassing. Ik denk namelijk dat velen behoefte hebben aan kwantitatieve informatie en ook aan een evaluatie. Wat mij betreft hoeft deze vraag niet in deze termijn te worden beantwoord, maar misschien kan de minister ook daarover nog zijn licht laten schijnen in de tweede termijn.

Minister Opstelten:

Dat zou een volgend punt in mijn bijdrage in eerste termijn zijn. Op de vraag van de heer Hoekstra kan ik zeggen: ja, ik zal dat monitoren en afhankelijk van de aantallen ook evalueren. Dat moge duidelijk zijn. Het antwoord is dus "ja".


Brondocumenten


Historie







Toezegging Brede evaluatie vijf jaar na inwerkingtreding van de wet, waarbij een viertal elementen in elk geval zal worden meegenomen (33.882) (T02138)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Van Bijsterveld (CDA), De Graaf (D66), Bikker (ChristenUnie), Ruers (SP) en Lintmeijer (GroenLinks), toe dat vijf jaar na inwerkingtreding van de wet een brede evaluatie zal plaatsvinden en dat daarbij in elk geval de volgende elementen zullen worden betrokken: (1) de vraag naar nut en noodzaak van artikel 172, tweede lid, van de Gemeentewet, nu de uiteindelijke wettekst niet bepaalt dat de sancties van private organisaties bij algemene maatregel van bestuur moeten zijn aangewezen; (2) de formulering van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet ("tevens namens hem") in het licht van het territoriumvereiste van de burgemeester; (3) ervaringen in andere landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk; en (4) de controlerende rol van de gemeenteraad ten opzichte van een burgemeester die gebruikmaakt van de nieuwe, verzwaarde openbare ordebevoegdheid.


Kerngegevens

Nummer T02138
Status voldaan
Datum toezegging 23 juni 2015
Deadline 1 juli 2021
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
Mr. Th.C. de Graaf (D66)
Drs. F.C.W.C. Lintmeijer (GroenLinks)
mr.dr. R.F. Ruers (SP)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluatie aanscherping voetbalwet
openbare orde en veiligheid
territoriumvereiste burgemeester
Kamerstukken Aanscherping maatregelen ter bestrijding van voetbalvandalisme en ernstige overlast (33.882)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 36, item 9, p. 1

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):

Het voorstel bevat voorts de grondslag tot het geven van een burgemeestersbevel wanneer een private organisatie iemand een sanctie heeft opgelegd, wegens gedrag dat bij de burgemeester de ernstige vrees doet ontstaan dat die persoon de openbare orde zal verstoren. In een eerdere behandeling is de zogenaamde AMvB-eis van de opgenomen sancties komen te vervallen. Het is mijn fractie ondanks wat daarover in de memorie van antwoord staat nog niet helemaal duidelijk wat de zelfstandige betekenis is van de bepaling over de private sanctie nu uiteindelijk, als wij het goed begrijpen, in alle gevallen de burgemeester zelf dient te beoordelen of het gesanctioneerde gedrag voldoende grond is voor toepassing van artikel 172a, eerste lid. Kan de regering nog eens helder aangeven of het instrumentarium ook de situatie van voetbalvandalisme in het buitenland dekt? Dat was ons niet helemaal duidelijk. 

Handelingen I 2014-2015, nr. 36, item 9, p. 3

De heer De Graaf (D66):

Een ander punt betreft de relatie tussen de bestuurlijke bevoegdheden en de private sancties van de betaaldvoetbalorganisaties, de bvo's, respectievelijk de KNVB. In de schriftelijke gedachtewisseling is duidelijk geworden dat er geen sprake is of mag zijn van een automatische koppeling van bestuurlijke maatregelen, bijvoorbeeld een meldplicht of gebiedsverbod, aan eerder opgelegde private sancties, bijvoorbeeld een stadionverbod door de club. Het moet gaan om een eigen beoordeling van de burgemeester van het achterliggende gedrag, waarbij de burgemeester de voorwaarden van artikel 172a in acht moet nemen. Het is goed dat dit zo duidelijk is komen vast te staan. De private sanctie is alleen maar een beginpunt voor de burgemeester en niet het eindpunt van zijn beoordeling. Dat roept natuurlijk wel de vraag op die ook de CDA-fractie eerder stelde en die door mevrouw Van Bijsterveld zojuist min of meer is herhaald, waarom die private sanctie eigenlijk met zoveel woorden in de wet moet staan. Het antwoord van de minister dat op deze wijze expliciet wordt gemaakt dat op gedragingen waarover de burgemeester aanvankelijk geen eigen informatie had, toch met bestuurlijke maatregelen gereageerd mag worden, overtuigt helaas niet. Dat geldt toch bijvoorbeeld ook voor beeldmateriaal van de pers dat een paar dagen later beschikbaar komt? Dat is ook geen informatie die de burgemeester zelf heeft vergaard. Die komt later tot hem, maar hij kan op basis daarvan wel optreden. Dat staat ook niet in de wet. Misschien dat de minister daar nog op kan in gaan. Is de burgemeester nu wel of niet afhankelijk van private sancties om vervolgens zelf een bestuurlijk stadionverbod op te kunnen leggen? Ook die vraag leg ik graag aan de minister voor.

(...)

Tot slot nog een vraag over de grondslag voor een regeling als voorzien in het voorgestelde artikel 172a, derde lid, waarin een burgemeester namens een andere burgemeester een bestuurlijke maatregel kan opleggen indien hij vreest voor ordeverstoring in die andere gemeente. Ik snap de ratio daarvan. Zo kun je gemakkelijk ook een verbod om uitwedstrijden te bezoeken regelen. Dat is heel handig. Maar is het niet een unicum dat de jurisdictie van een lokaal bestuurder, wiens bevoegdheden zich plegen te beperken tot het gebied van de eigen gemeente, zo wordt opgerekt? Of moet hier het besluit van de ene burgemeester worden gelezen als de jure een besluit van de andere burgemeester, op wiens territoir de uitwedstrijd plaatsvindt? Ik zou, al was het maar voor de wetsgeschiedenis, hier graag iets meer over willen horen van de minister.

Handelingen I 2014-2015, nr. 36, item 9, p. 7-8

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Ten derde de rol voor private organisaties, waarover meerdere van mijn collega's al hebben gesproken. De sanctie van een private organisatie kan een rol gaan spelen bij het opleggen van een gebiedsverbod. In reactie op de Raad van State benadrukt de regering dat de burgemeester desondanks een eigen, zelfstandige afweging moet maken. Daarom vraag ik om nu eens precies te schetsen waar de meerwaarde van deze bepaling in zit. Wat moet de burgemeester voor meerwerk doen indien er geen private organisatie met een sanctie is? Welke organisaties behalve de KNVB vallen hier nog meer onder? Hoe wordt voorkomen dat dit steeds verder uitwaaiert en dat private sancties al te gemakkelijk een individu in de positie brengen dat zijn grondrechten worden ingeperkt? 

(...)

Deze wet lijkt echter vooral zijn wortels te hebben in het repressiedenken. Maar alleen met repressie lost een rechtsstaat zijn problemen nooit op. Als een besef van normen of van beschaving jegens politie en andere publieke dienstverleners ontbreekt, brengen we dat met deze wet niet terug. Dat heeft veel meer van doen met de "dikke ik" waar onze minister-president terecht genoeg van heeft. Ik vraag de minister om juist op dit punt de handschoen op te pakken, samen met burgemeesters, KNVB en supportersverenigingen. Want wie niet naar de wortels kijkt, blijft onkruid wieden. Juist daarom ook de vraag wanneer deze wet in zijn geheel wordt geëvalueerd. In de eerdere tussentijdse evaluatie werd verwezen naar het Engelse model. Ik zou graag zien dat dit, maar ook andere goede buitenlandse ervaringen, bij die evaluatie worden betrokken. Ook hierop zou ik graag een reactie ontvangen van de minister, want ik ben benieuwd hoe hij dat ziet. 

Handelingen I 2014-2015, nr. 36, item 9, p. 10

De heer Ruers (SP):

Er is met betrekking tot het voetbalvandalisme ook gekeken naar de situatie in Engeland. Anderen zeiden dat ook al en in de stukken komt dat eveneens herhaaldelijk terug. Op vragen daarover uit de Tweede Kamer antwoordde de minister dat hij geen behoefte had aan het Engelse systeem omdat naar zijn mening het Nederlandse wettelijke systeem voldoet. Hij noemde het Nederlandse systeem adequaat en effectief. Daaraan voegde hij toe dat een systeem zoals in Engeland, waar eerst een rechterlijke toets moet plaatsvinden, afdoet aan de snelheid waarmee de burgemeester een maatregel kan opleggen. Wij vragen ons af of die redenering nog wel opgaat als bedacht wordt dat de rechter ook snel kan inspringen en een voorwaarde als het ware uitvoerbaar bij voorraad kan verklaren. Zeker nu de KNVB, na tien jaar wijsheid te hebben opgedaan, vraagt om een grotere rol voor het strafrecht, lijkt het ons meer dan de moeite waard om de Engelse benadering serieus in overweging te nemen. Ik verwijs daarvoor ook naar het artikel van Brouwer en Schilder, die daarop hebben gewezen. Wij horen graag of de minister daartoe bereid is. 

Handelingen I 2014-2015, nr. 36, item 9, p. 14

De heer Lintmeijer (GroenLinks):

Met artikel 5 van het EVRM in de hand vinden wij de afwegingen die het kabinet op dit punt maakt in het wetsvoorstel onvoldoende terug. Vooral vragen we de minister een fundamentele onderbouwing te geven van zijn idee om de door private partijen, zoals de KNVB, opgelegde sancties bestuursrechtelijk te kunnen laten sanctioneren. Dat is bij mijn weten een novum. De reikwijdte lijkt ook niet beperkt te blijven tot de KNVB, dus deze mogelijkheid zou een enorme vlucht kunnen nemen. Onderschrijft de minister het standpunt van GroenLinks dat uiterste terughoudendheid geboden is bij het door anderen dan de rechter opleggen van bewegingsbeperkingen? Welke criteria hanteert de minister precies bij zijn beoordeling dat ook een burgemeester deze bevoegdheid zou kunnen uitoefenen?

Handelingen I 2014-2015, nr. 36, item 9, p. 24-25

Minister Van der Steur:

Dan kom ik op de vraag van de heer De Graaf. Ik zie met angst en beven uit naar de uitwisseling die nu gaat komen. Hij heeft gevraagd hoe het zit met de "tevens namens"-constructie. Hoe kan het dat de burgemeester van Amsterdam tevens namens de burgemeester van Rotterdam een besluit kan nemen over de aanwezigheid van een betrokkene bij een voetbalwedstrijd van Ajax in Amsterdam en tevens de retourwedstrijd in Rotterdam? 

Is dat uniek? Ja, dat is uniek. Het is nog nooit eerder vertoond. Wat is dat dan voor besluit? Bij de voorbereiding hierop heb ik hier lang over kunnen nadenken. Ik ben tot de conclusie gekomen dat het een bijzonder mandaat is, namelijk zonder ondergeschikt te zijn, want burgemeesters zijn niet ondergeschikt aan elkaar, maar gelijkwaardig. Dat betekent dat er een vorm van mandaatregeling in het leven wordt geroepen, zonder die ondergeschiktheid. 

Is dat anders dan we gewend waren? Het antwoord daarop is ja. Ik heb altijd geleerd dat, als je in het recht het antwoord niet weet op zo'n vraag, je roept: het is sui generis, en dan kijkt iedereen wazig om zich heen. Ik dacht al dat ik daar bij de heer De Graaf niet mee weg zou komen. Om die reden heb ik het beter uitgezocht. Dit is het verhaal. 

Ik denk dat de heer De Graaf ernaar zoekt wat dat in de praktijk betekent. Dat betekent in de praktijk dat als de burgemeester van Amsterdam mede namens de burgemeester van Rotterdam zo'n locatieverbod oplegt, in of rond het stadion bij die specifieke wedstrijden, iemand die daartegen bezwaar wil aantekenen, dat voor het stadion te Amsterdam doet bij de burgemeester van Amsterdam en voor het stadion te Rotterdam bij de burgemeester van Rotterdam. Op die manier wordt het uitgesplitst. Je kunt dus niet in beroep bij de burgemeester van Amsterdam tegen beide beslissingen, want het is een besluit dat tevens namens, dus mede in naam van de burgemeester van Rotterdam wordt genomen. 

(...)

De heer De Graaf (D66):

Het antwoord van de minister leidt helaas niet tot helderheid, maar tot heel veel nieuwe vragen. De minister had het net over "in naam van" een andere burgemeester. Volgens mij gaat het in de wettelijke tekst over "op verzoek van". Het wetsartikel gaat uit van de bevoegdheid in dit voorbeeld van de burgemeester van Amsterdam om op verzoek van de burgemeester van Rotterdam op grond van ernstige vrees — wie moet die hebben, de burgemeester van Rotterdam of die van Amsterdam — voor verstoringen van de openbare orde bij de uitwedstrijd een gebiedsverbod via een meldplicht op te leggen. Het is dus niet uit naam van. Dan het mandaat. De minister heeft gelijk: deze juridische constructie gaat uit van de mogelijkheid dat iemand uit zijn naam een bevoegdheid laat uitoefenen door een ander, onder zijn aanwijzing aan die ander. Dat is hierbij eveneens niet aan de orde, want er is geen ondergeschiktheid. Ik zoek er dus naar wat dit wel is. Hoewel we de term "sui generis" beter niet kunnen gebruiken, lijkt het mij noch delegatie, noch attributie, noch mandaat. Het lijkt mij dus eigenlijk onjuist, omdat de burgemeester van bijvoorbeeld Amsterdam geen bevoegdheden kan toepassen buiten het territoir van zijn eigen gemeente, zelfs niet op verzoek van anderen. Degene die het verzoekt, moet dat doen. Ik kan me wel voorstellen, hetgeen in de wet zou kunnen worden omschreven, dat in dit voorbeeld de burgemeester van Amsterdam en de burgemeester van Rotterdam een gezamenlijke of gelijktijdige beschikking geven. Dat zou heel goed kunnen. Maar het lijkt mij juridisch onmogelijk dat de ene burgemeester het op verzoek van de andere doet, gelet op de territoriale begrenzing van de bevoegdheid van alle burgemeesters. 

Minister Van der Steur:

Ik begrijp het punt van de heer De Graaf. Dit is een bijzondere constructie die we nog niet eerder hebben gehad; ze is nieuw. Dat rechtvaardigt de vragen die de heer De Graaf erover stelt. Maar juist omdat het gebeurt op verzoek, dus "tevens namens", geeft de burgemeester van een stad de mogelijkheid om mede namens hem zo'n bevel op te leggen. Dat doet hij dan in het belang van de openbare orde en uit angst dat de verstoring van de openbare orde zal plaatsvinden, oftewel het criterium ernstige vrees. Dat hebben wij hiermee afgesproken en dat vinden wij nodig. De heer De Graaf vraagt zich af wat dit dan precies is. Ik durf niet meer te zeggen wat ik eigenlijk denk dat het is, want dat mag ik niet meer doen. Vervolgens is de vraag of het kan. De heer De Graaf zegt dat het bij zijn weten juridisch onjuist is. Ik denk echter dat het gewoon kan, omdat het gaat om het namens een burgemeester toepassen van de bevoegdheid van diezelfde burgemeester vanwege angst voor verstoring van de openbare orde. Hier helpt dus de ene burgemeester de andere burgemeester om iemand van diens terrein te weren, omdat die ene burgemeester al weet dat die andere burgemeester daarmee problemen zal krijgen. In het licht van de manier waarop burgemeesters in Nederland samenwerken, is de praktische uitvoering daarom van groot belang. Ik ben het met de heer De Graaf eens als hij zich afvraagt of we dat systeem in Nederland al eerder hebben gezien. Ik kan het zo snel niet bedenken. Misschien verzin ik in tweede termijn op dat punt nog iets briljants. Als dat niet zo is, dan hecht ik er toch wel aan op te merken dat het volgens mij kan werken en dat het werkt. Het moet ook werken, want het is niet voor niets dat burgemeesters hebben gezegd dat zij het graag willen. 

De heer De Graaf (D66):

Ik wil niet muggenziften en vind ook dat we een beetje creatief moeten zijn, want het is niet zo dat je alleen maar volgens oude theorieën moet denken. Het probleem in deze bepaling zit 'm er echter in dat een burgemeester een andere burgemeester kan verzoeken om "tevens namens hem een overeenkomstig bevel te geven, indien de burgemeester die het bevel geeft, de ernstige vrees heeft" voor openbare-ordeverstoring. Er staat niet: een tweede burgemeester kan verzoeken om namens hem een bevel te geven als de eerste burgemeester vreest voor ernstige openbare-ordeverstoring in zijn eigen gemeente. Dat is het rare. De burgemeester die het bevel geeft moet ernstige vrees hebben voor openbare-ordeverstoring in een andere gemeente. Dat is toch raar? Als we deze wet laten passeren en hij in het Staatsblad komt, zou ik de minister vragen om over dit punt goed na te denken en misschien in een evaluatie terug te komen op de vraag of dit wel juist geformuleerd is. 

Minister Van der Steur:

Dat deze wet geëvalueerd moet worden, spreekt voor zich. Dat gold voor de vorige wet ook. Ik zeg ruiterlijk toe dat we dit punt daarin meenemen. Ik ben ook heel benieuwd hoe vaak er gebruik van gemaakt zal worden, want het impliceert een bepaalde mate van voorbereiding en interactie tussen twee burgemeesters, niet noodzakelijkerwijs van aanpalende gemeenten. Rotterdam en Amsterdam liggen voor de hand, maar er zijn zo veel andere gemeenten denkbaar, dat in de praktijk de burgemeester eerder van zijn eigen bevoegdheid zal gebruikmaken dan van deze "tevens namens"-bevoegdheid. Maar ik vind het op zijn minst spannend dat we iets nieuws creëren waarvan we misschien nog niet precies weten hoe het beestje heet, maar wel dat de burgemeesters er behoefte aan hebben, juist omdat het gaat om uit- en thuiswedstrijden. Ik begrijp dat de heer De Graaf dan zegt: ik ben lid van de Eerste Kamer en om die reden kijk ik ook hoe het beestje heet. Ik stel voor dat we dat meenemen in de evaluatie.

Handelingen I 2014-2015, nr. 36, item 9, p. 29

Minister Van der Steur:

De heer Ruers heeft gevraagd of ik de Engelse benadering serieus in overweging wil nemen. Dat is gebeurd. In het kader van de monitoring en de evaluatie is dat gebeurd. Er is gekeken naar de Engelse situatie. Die is moeilijk te vergelijken met de Nederlandse situatie, bijvoorbeeld omdat ook de politie in Engeland eigenstandig tot vervolging kan overgaan. Dat is bij ons voorbehouden aan het Openbaar Ministerie. Daardoor is de vergelijking heel moeilijk. Het belangrijkst is het uiteindelijke resultaat. Wij willen dat voetbalvandalen en andere lui die overlast veroorzaken effectief kunnen worden aangepakt. Wij zijn ervan overtuigd dat dit met dit wetsvoorstel kan. Ik stel wel voor dat wij blijven kijken naar andere landen. Dat vind ik altijd van belang omdat we zien dat sommige landen zaken soms slimmer of beter doen dan wij. Ik stel voor dat we dat meenemen in de evaluatie van deze wet over vijf jaar na invoering. 

Dat geeft meteen antwoord op de vraag van mevrouw Bikker wanneer de wet wordt geëvalueerd. Wat mij betreft mikken wij op vijf jaar na inwerkingtreding van deze wet. Dat was de vorige keer echter ook de bedoeling, maar eerder is al de behoefte ontstaan aan aanpassing van de wet. Als dat nu niet het geval is dan zal het vijf jaar zijn. Maar zodra burgemeesters of het Openbaar Ministerie na twee jaar ervaring met deze wet al zeggen dat we heel serieus vanwege een specifiek situatie nog eens naar de wet moeten kijken, dan ben ik daartoe altijd bereid. In principe doen we dat echter na vijf jaar. Dan nemen we de ervaringen mee van bijvoorbeeld het Engelse systeem, maar ook andere ervaringen uit het buitenland. 

Handelingen I 2014-2015, nr. 36, item 9, p. 30

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):

Wij hebben ook gesproken over de grondslag van het burgemeestersbevel in de situaties waarin een private organisatie, een voetbalclub, iemand een sanctie heeft opgelegd. Dan kan een burgemeestersbevel volgen wanneer ook aan de andere voorwaarden is voldaan. Tijdens het eerdere plenaire debat hebben wij geconstateerd dat bij een voorafgaande privaatrechtelijke sanctie altijd een eigen beoordeling door de burgemeester vereist is en dat hij zich niet gewoon kan verlaten op de sanctie of het oordeel van een private organisatie. Wij hebben ook geconstateerd dat deze bepaling is overgebleven nadat bij nota van wijziging die zogenaamde AMvB-eis is geschrapt. Na alles wat de minister heeft gezegd en de uitleg en de toelichting die hij hierop heeft gegeven, luidt mijn vraag of er niet toch een overbodige bepaling is overgebleven. Het kan misschien handig zijn dat die erin staat omdat een burgemeester op het idee kan komen om, wanneer er sprake is van een privaatrechtelijke sanctie, ook nog zo'n bevel te geven maar in wezen is dat overbodig. Is de minister bereid om bij een toekomstige wijziging van deze wet, via een veegwet, een veranderwet of een wijziging in dit verband, te overwegen om deze bepaling dan ook te schrappen wegens overbodigheid? 

Handelingen I 2014-2015, nr. 36, item 9, p. 30-31

De heer De Graaf (D66):

Ik sluit mij zeer aan bij de vraag van collega Van Bijsterveld over de private sancties. Mevrouw Van Bijsterveld noemde dat een overbodige bepaling. Ik denk dat dit klopt. Ik heb dat ook in eerste termijn proberen duidelijk te maken. Er zit namelijk geen gevolg aan. De burgemeester moet zelfstandig oordelen, of de kwestie nu wel of niet in de wet staat. Er gaat toch een suggestie van uit dat de burgemeester na zijn private sanctie een soort extra legitimering heeft om ook een bestuurlijke sanctie op te leggen. De minister ontkent dat in de stukken en in zijn bijdrage in eerste termijn. De vraag is dan waarom die bepaling blijft staan. 

Handelingen I 2014-2015, nr. 36, item 9, p. 32

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Over de private sancties heb ik zowel collega Van Bijsterveld als collega De Graaf zinnige vragen horen stellen; ik sluit mij daarbij aan. Ik constateer dat een burgemeester hetzelfde moet doen wanneer er geen private sanctie is. Kan de minister dat bevestigen? 

Het is goed dat de evaluatie van deze wet na vijf jaar wordt gehouden. De minister heeft min of meer toegezegd dat daarbij de buitenlandse ervaringen betrokken zullen worden. Daarvoor dank ik hem. Hij juicht het ook toe wanneer burgemeesters de evaluatie eerder nodig achten, want dat is goed: de wet moet werken. Ik kan me dat vanuit zijn optiek goed voorstellen, maar dat beperkt zich tot een evaluatie van waar het knelt, waar burgemeesters constateren dat het niet anders kan. Dan blijft de evaluatie van de wet in zijn geheel en van de problematiek in zijn geheel achterwege. Ik wil de minister daarom vragen om de voetbalwet na vijf jaar in zijn geheel te bezien. 

Handelingen I 2014-2015, nr. 36, item 9, p. 33-34

De heer Lintmeijer (GroenLinks):

Ik ben ook blij dat de minister onderstreept dat het loskoppelen van sancties die private organisaties opleggen, niet automatisch leidt tot acties van de burgemeester. Dat brengt mij wel op het punt dat ook door mevrouw Van Bijsterveld is genoemd, namelijk: waarom zetten wij het dan nog in de wet, als het automatisme er toch niet is en met name de eigen verantwoordelijkheid en de eigen rol van de burgemeester intact blijven? Wij zijn daar overigens ook voor. Het leidt wel tot een flinke last voor de burgemeester. Hij moet niet alleen interpreteren wat nodig is en wat er gebeurd is, hij moet ook aan eigen factfinding en waarheidsvinding gaan doen om tot een afgewogen oordeel te komen, daar waar dat ogenschijnlijk al helder zou zijn gemaakt door private partijen. Maar nogmaals, waarom zouden wij die koppeling dan nog überhaupt in de wet noemen? 

(...)

Er is nog een onbeantwoorde vraag. Nogmaals, ik ben blij met het onderzoek dat naar nu blijkt door het WODC zal worden uitgevoerd. Wij willen graag bij het verzwaren van de bevoegdheden van de burgemeester in het kader van de openbare orde en de veiligheid nadrukkelijk kijken naar de controlerende rol van de gemeenteraad en de verhouding die de burgemeester in dat opzicht heeft met zijn eigen raad. Misschien kan de minister daar nog enige woorden aan wijden. 

Handelingen I 2014-2015, nr. 36, item 9, p. 37-38

Minister Van der Steur:

Mevrouw Van Bijsterveld en anderen, zoals de heer Lintmeijer van GroenLinks en de heer De Graaf van D66, hebben gevraagd: is het, nu die AMvB-kwestie bij die private organisaties is weggevallen, niet een idee om dat artikel te schrappen? Ik heb daar in eerste termijn over gezegd — ik wil dat graag bij de leden in herinnering brengen — dat dit artikel ook tot gevolg heeft dat iemand die een stadionverbond overtreedt of een contractueel, civielrechtelijk genomen besluit van een andere private organisatie overtreedt, het risico loopt dat daaraan door het openbaar gezag, door de burgemeester, een conclusie zal worden verbonden. Ik zou toch niet graag zonder dat we daar een nadere onderbouwing voor hebben, in een veegwet, zo zeg ik tegen mevrouw Van Bijsterveld, dat artikel zomaar schrappen, omdat ik niet weet wat het effect daarvan zal zijn. Omdat de burgemeester na zorgvuldig onderzoek het stadionverbod kan laten volgen — het is dan in combinatie — door een verbod rond het stadion als hij er op basis van de eigen criteria van overtuigd is dat dat passend is, verwacht ik namelijk dat daarmee het risico op een stadionverbod groter wordt en dat juist om die reden iemand die van plan is om vandalistische acties te ondernemen, misschien ervan kan worden overtuigd om dat niet te doen. Dus ik weet niet of het geen nut heeft. Mijn voorstel zou dan ook zijn om het te betrekken bij de evaluatie. Dan kunnen wij bezien of de zorg van mevrouw Van Bijsterveld door de feiten kan worden weggenomen. Zo niet, dan moeten wij vaststellen dat het inderdaad een overbodig artikel is. Maar die conclusie kan ik nu nog niet trekken. 

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):

Ik denk dat het moeilijk is om te beweren dat het risico op een burgemeestersbevel groter zal worden na zo'n privaatrechtelijke sanctie vanwege het feit dat het artikel straks in de wet staat. Dat kon namelijk altijd al. De burgemeester moet sowieso zijn eigen oordeel vellen. Naar mijn idee is het artikel in de wet gekomen vanwege het feit dat er een AMvB aan gehangen was. Die AMvB is geschrapt en nu hangt het artikel eigenlijk in het luchtledige. Ik begrijp wel dat je een constructie kunt bedenken waarmee je misschien kunt uitleggen dat die bepaling nog zin heeft. Maar de waarheid is natuurlijk dat dit artikel gewoon in de lucht is komen te hangen. Wil de minister overwegen om dit wel te schrappen, eventueel via een reparatiewet? En zo niet, kan hij het dan wel meenemen in de evaluatie? Als dan blijkt dat het artikel niet goed zelfstandig functioneert, kan hij het alsnog schrappen. 

Minister Van der Steur:

Dat laatste lijkt mij de juiste en verstandige weg. Ik dank mevrouw Van Bijsterveld voor die suggestie. Ik zal dit meenemen in de evaluatie.

(...)

De heer Lintmeijer heeft gevraagd of het WODC-onderzoek uitgebreid kan worden met de controlerende taak van de gemeenteraad. Ik denk dat ik nog even helder moet samenvatten dat het afgesproken onderzoek ziet op de bruikbaarheid en toepasbaarheid van de burgemeesterlijke, magistratelijke gereedschapskist. De controlerende taak van de gemeenteraad valt dan automatisch buiten het doel van het onderzoek. Ik wil dit uiteraard wel meenemen in de evaluatie, want daar past het wel in. Wij kunnen dan bezien hoe een gemeenteraad omgaat met een burgemeester die gebruikmaakt van deze bevoegdheden in het belang van de openbare orde en veiligheid. 

Mevrouw Bikker heeft gevraagd of er in 2020 een brede evaluatie kan worden gehouden. Aan de hand van de genoemde punten heb ik al duidelijk gemaakt dat dit inderdaad zo is. Volgens mij moet dat ook. In 2020 zal er dus een brede evaluatie van deze wet plaatsvinden. 


Brondocumenten


Historie







Toezegging Het bij de evaluatie betrekken van de rol van de korpschef bij het vaststellen van het cameraplan (33.542) (T02482)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik (GroenLinks), toe dat bij de evaluatie over drie jaar aandacht wordt besteed aan de rol die de korpschef heeft bij het vaststellen van het cameraplan, in het kader van de checks-and-balances.


Kerngegevens

Nummer T02482
Status voldaan
Datum toezegging 14 november 2017
Deadline 1 juli 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen cameraplan
kentekenregistratiesystemen
Kamerstukken Vastleggen en bewaren kentekengegevens door politie (33.542)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 7, item 3, blz. 25-26

Minister Grapperhaus:

(...)

Dan heb ik nog een paar vragen te beantwoorden, wat ik snel zal doen. U had het over de korpschef, die u vergeleek met de slager die zijn eigen vlees keurt. Even los van het feit hoe zich dat precies tot het kerstdiner verhoudt; zeker als u vegetarisch zou zijn, is dat natuurlijk even een andere kwestie. Maar het is niet de slager die zijn eigen vlees keurt, het is een slager die voor mij het beste vlees gaat uitzoeken. En vervolgens mag ik als klant, in dit geval als minister van Justitie en Veiligheid, maar dat mag u als volksvertegenwoordiging natuurlijk ook, zeggen: maar dat is helemaal geen goed stukje vlees dat je gehaald hebt. Kijk, die metafoor van de slager die zijn eigen vlees keurt, is een beetje als Roy Bean die in het Westen rechter, advocaat en officier van justitie was in zijn eigen proces. Maar dat speelt niet. De korpschef zegt: dít zijn nu de plekken voor het cameraplan, dat wordt gepubliceerd, en daar kunt u mee aan de slag.

(...)

Mevrouw Strik (GroenLinks):

(...) Maar het punt blijft toch dat eerder het idee was dat de minister het cameraplan zou vaststellen. Dat is losgelaten. Nu is het de politie die het vaststelt en het wordt gezonden naar de minister, die het vervolgens publiceert. Dat is toch iets anders dan dat de minister het zou vaststellen. Daarom mijn vraag: wordt dat niet te veel, dat de politie dat zelf kan bepalen? Want wat gaat de minister nou vervolgens doen met dat cameraplan? Gaat hij het dan nog eens goed tegen het licht houden? Gaat hij zelf bepalen of het wel inderdaad allemaal noodzakelijk, proportioneel et cetera is?

Minister Grapperhaus:

Ja, ik ga natuurlijk niet meer langs die camera's rijden. Kijk, laat ik er dit over zeggen. Dan neem ik toch een voorschotje op wat Rombouts zei. Ik zal moeten kijken dat ik mijn rol wel zodanig invul dat u niet over drie jaar zegt: heb je nou nooit een keer met de korpschef gepraat over dat cameraplan. Dat zal een zeer marginale toets zijn, maar die zal ik wel doen. Maar u wilt mij vergeven: ik ga niet het cameraplan van de politiechef toetsen. Het lijkt mij ook qua deskundigheid inzake opsporing dat de Nederlandse burger liever heeft dat de korpschef dit doet dan dat ik dat ga doen. En anders zou ik het, mevrouw Strik, op zijn advies doen en dan is het resultaat hetzelfde. Laten we wel wezen: ik ben, als ik de krant mag geloven, op dit moment nog geheel verantwoordelijk voor de politie. Dus daar mag u mij ook op aanspreken.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Uiteraard hebben we het niet over de persoon van de minister van Justitie. Maar het gaat erom of er voldoende checks-and-balances in zitten. Daarom zou ik u toch willen verzoeken om wel bij de evaluatie te betrekken hoe dat proces verloopt: of dat onafhankelijk genoeg is, wat de rol van het OM daarbij is en of het misschien beter is om daar in de toekomst die rol te leggen. Ik zou graag willen dat dat aandacht krijgt bij de evaluatie.

Minister Grapperhaus:

Oké. Maar dan voeg ik daar een ding aan toe: onafhankelijk is natuurlijk heel mooi, maar het moet ook kwalitatief een goed cameraplan zijn. Als de politie zich wat meer op iets anders gaat richten, dan ... Nee, dat doet de korpschef. We gaan over drie jaar zeker kijken of het goed was om die verantwoordelijkheid daar te leggen, lijkt mij.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Het tijdig informeren van de Kamer over uitbreiding van het mandaat van het Europees Openbaar Ministerie (33.709) (T02568)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt, naar aanleiding van de vragen van de leden Duthler (VVD) en Postema (PvdA), toe de Kamer tijdig te informeren wanneer zich de situatie gaat voordoen dat er een voorstel tot uitbreiding van het mandaat van het EOM op de JBZ-agenda gaat komen.


Kerngegevens

Nummer T02568
Status openstaand
Datum toezegging 3 april 2018
Deadline 1 januari 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. dr. A.W. Duthler (Fractie-Duthler)
Drs. A. Postema (PvdA)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen EOM
Kamerstukken EU voorstel: Verordening oprichting Europees openbaar ministerie COM(2013)534 (33.709)


Uit de stukken

Handelingen I, 2017-2018, nr. 25, item 7, blz. 19-21.

Mevrouw Duthler (VVD):

Wat betreft de uitbreiding van bevoegdheden, zegt de minister heel stellig: dat kan alleen maar als daar unanimiteit over is. Wat is volgens de minister de rol van het parlement? U heeft het over een goed gesprek tussen de regering en het parlement, maar tot nu toe heeft deze Kamer steeds heel erg het initiatief moeten nemen om überhaupt met de regering over dit onderwerp te praten. Dus de vanzelfsprekendheid waarmee er een gesprek tussen regering en parlement zal komen, deel ik niet. Wil de minister daar eens op reageren?

[...]

De heer Postema (PvdA):

Om in het verlengde van collega Duthler dat nu zo specifiek mogelijk te krijgen, niet zozeer als er een roep uit de samenleving is of iets anders, het volgende. Mogen we er nu van uitgaan dat als een van de deelnemers aan het EOM gaat voorstellen om bijvoorbeeld tot mandaatuitbreiding te komen en de regering voornemens is daar iets mee te doen, u deze Kamer eerst consulteert?

Minister Grapperhaus:

Ik ga echt — ik moet het natuurlijk in het Nederlands zeggen — van ganser harte, en mijn ambtsopvolgers zullen dat zeker ook doen, uw Kamer en de Tweede Kamer informeren wanneer zich de situatie gaat voordoen dat er een voorstel tot uitbreiding van het mandaat van het EOM op de agenda gaat komen. Dat heb ik, zoals u hebt gezien, ook in de brief aan u gemeld.

[...]

Mevrouw Duthler (VVD):

Ik wil nog even doorgaan op de woorden "informeren" en "op de hoogte stellen". U geeft aan dat u op het moment dat het op de agenda gaat komen de Kamer gaat informeren, dat u haar van ganser harte op de hoogte gaat stellen. Hoe ziet u de rol van deze Kamer in de besluitvorming over al dan niet uitbreiding van het mandaat? Stel dat deze Kamer op zo'n moment unaniem of met een gewone meerderheid zegt "nee, wij zijn niet voor een dergelijke uitbreiding van het mandaat", wat gaat u dan doen? Gaat u uw steun dan onthouden aan uitbreiding van het mandaat of niet?

Minister Grapperhaus:

Laat ik het even zo zeggen. Ik vind dat het zodra dat aan de orde komt aan uw beide Kamers moet worden voorgelegd. Punt. Vervolgens is het aan uw beide Kamers om dat te agenderen en daarover in gesprek te gaan. En wat daarna gebeurt ... Ik moet u zeggen — ik hoop dat u mij dat niet kwalijk neemt — dat ik in een vorig beroep altijd tegen mijn leerlingen heb gezegd: met een als-danredenering winnen we niets, als de appelen pompoenen waren geweest dan was de wet van de zwaartekracht nooit uitgevonden. Ik wil daar dus heel duidelijk over zijn: ik ga hier niet speculeren op wat er dan uit uw parlement komt. Dat zou ik ook onjuist vinden, maar ik wil u zeggen dat ik u op de hoogte ga stellen en dan kunnen we, als uw Kamers dat willen, daar ook onmiddellijk het gesprek over aangaan. Punt.

Mevrouw Duthler (VVD):

Mijn vraag is of u als deze Kamer tot het standpunt komt dat uitbreiding van het mandaat niet moet gebeuren, teruggaat naar Brussel en daar gaat zeggen dat Nederland tegen uitbreiding van het mandaat is. Uw antwoord hierop is, ook al is het een als-dankwestie, voor mijn fractie bepalend voor de steun aan deelname aan het EOM.

Minister Grapperhaus:

Het is wel lang geleden dat ik afstudeerde in het staatsrecht, echt lang geleden, maar ik zie mijzelf echt niet tegen een wens van de parlementaire meerderheid ingaan.

Handelingen I, 2017-2018, nr. 27, item 6 - blz. 3

Minister Grapperhaus:

[...]

Ik moet wel zeggen dat het in de eerste plaats sinds jaar en dag een goed gebruik is dat beide Kamers van de Staten-Generaal tijdig worden geïnformeerd over vergaderingen in EU-verband waaraan leden van het kabinet deelnemen. Ik wil dat hier nog eens luid en duidelijk gezegd hebben. Dat geldt zeker voor raadsvergaderingen over JBZ-aangelegenheden. Tijdens het debat van twee weken geleden heb ik ook aangegeven dat ik vind dat dat met de kwestie rondom het mandaat van het EOM zeker aan de orde is. Dat staat zelfs los van de extra verzekering die mijn voorvoorganger in 2016 op dat punt heeft gegeven. U mag er dus van uitgaan dat ik de kalender heel goed zal bijhouden of ik op JBZ-Raden ga praten over het EOM en dat ik ervoor zorg dat beide Kamers tijdig daarvan kennisnemen, zodat we met elkaar een goed debat daarover kunnen voeren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informeren over de verwachte opbrengsten en kosten van de Nederlandse deelname aan het EOM (33.709) (T02569)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt, naar aanleiding van de vraag van het lid Van Hattem (PVV) toe de Kamer te informeren over de verwachte opbrengsten en kosten van de Nederlandse deelname aan het EOM.


Kerngegevens

Nummer T02569
Status voldaan
Datum toezegging 3 april 2018
Deadline 1 januari 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden A.W.J.A. van Hattem (PVV)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen EOM
Kamerstukken EU voorstel: Verordening oprichting Europees openbaar ministerie COM(2013)534 (33.709)


Uit de stukken

Handelingen I, 2017-2018, nr. 25, item 7, blz. 1, 22.

De heer Van Hattem (PVV):

Ook over veel andere essentiële zaken is nog veel onduidelijkheid, zoals over de impactanalyse op het OM en de FIOD. Wat gaat het EOM betekenen voor de capaciteitsverdeling binnen het OM voor de EOM-taken? In hoeverre kan dat ten koste gaan van onze nationale OM-taken? Het kabinet spreekt in de brief over praktische consequenties, maar onduidelijk is hoe groot die concreet zullen zijn, evenals de daadwerkelijke financiële implicaties. Waarom dan toch al zo ver voor de fanfare uitlopen?

Minister Grapperhaus:

Dan heb ik nog de vraag over de operationele financiële consequenties voor OM en Nederlandse opsporingsinstanties. Zoals ik in de brief al schreef, zitten die implicaties vooral in de verwachting bij het OM en bij de FIOD. Die brengen op dit moment de gevolgen van Nederlandse deelname aan het EOM in kaart door middel van een impactanalyse. De uitkomsten daarvan worden uiteraard betrokken bij de implementatie van de EOM-verordening, die in dat kader ook nog wat wijziging van wetgeving zal meebrengen, zoals ook in de brief van 23 februari staat. Dat geldt ook voor de analyse van het deel van de opbrengsten van het EOM — btw-ontvangsten, boetes en schikkingen — dat uiteindelijk ten gunste komt van de rijksbegroting. Zodra er meer bekend is over de verwachte opbrengsten en kosten van de Nederlandse deelname aan het EOM bericht ik uw Kamer en de Tweede Kamer daar nader over.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Op de hoogte houden van de voortgang van de voorbereidingen voor de oprichting van het EOM (33.709) (T02573)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer schriftelijk toe deze regelmatig op de hoogte te houden van de voortgang van de voorbereidingen voor de oprichting van het EOM.


Kerngegevens

Nummer T02573
Status voldaan
Datum toezegging 23 februari 2018
Deadline 1 juli 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Brief
Categorie brief/nota
Onderwerpen EOM
EPPO
Kamerstukken EU voorstel: Verordening oprichting Europees openbaar ministerie COM(2013)534 (33.709)


Uit de stukken

Kamerstukken I, 2017-2018, 33 709, AE, p. 4-5.

"Ik zeg u in dit verband graag toe dat ik u regelmatig op de hoogte zal houden van de voortgang van de voorbereidingen voor de oprichting van het EOM. Ik zal dat in eerste aanleg zoveel mogelijk doen op de reguliere informatiemomenten in relatie tot bijeenkomsten van de JBZ-Raad, maar indien daar toe aanleiding toe is zeker ook ad hoc."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Individueel klachtrecht bij internationale mensenrechtenverdragen (34.775 VI) (T02604)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik, toe dat het kabinet na de zomer zal terugkomen op het individueel klachtrecht bij internationale mensenrechtenverdragen.


Kerngegevens

Nummer T02604
Status voldaan
Datum toezegging 22 mei 2018
Deadline 1 januari 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen facultatieve protocollen
individueel klachtenrecht
mensenrechtenverdragen
ratificatie
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2018 (34.775 VI)


Opmerking

Zie ook T02355, T02290 en T02051

Uit de stukken

Handelingen I 2017/2018, nr. 30, item 3, pg. 10

Mevrouw Strik (Groenlinks):

Voorzitter. In een democratische rechtsstaat staat een zelfbewuste overheid voor haar burgers en biedt ze hun de rechtszekerheid en de mogelijkheden om voor zichzelf op te komen, ook tegen de overheid zelf. Daar hoort bij dat mensenrechten niet alleen werken als een instructienorm aan de overheid, maar dat ze ook kunnen worden ingeroepen door burgers als zij vinden dat de overheid haar verplichtingen niet nakomt. De Nederlandse regering zou haar burgers daarom ook toegang moeten geven tot individueel klachtrecht bij internationale verdragen. Deze Kamer heeft de regering daar al jaren geleden in een motie toe opgeroepen. Dat gold wat ons betreft in elk geval voor het facultatief protocol bij het Kinderrechtenverdrag, het Gehandicaptenverdrag en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten. Jarenlang heeft de regering zich hierover in stilte gehuld en de herhaalde oproepen van deze Kamer genegeerd. Uw voorganger heeft uiteindelijk vorig jaar toegezegd om alvast een goedkeuringswet voor de ratificatie van het facultatief protocol bij het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten in te dienen. Daarbij zou de Raad van State meteen ook worden gevraagd om een advies ten aanzien van het individueel klachtrecht bij de twee andere verdragen. Tot op heden hebben wij nog geen beweging bespeurd, maar een nieuw kabinet geeft nieuwe kansen op het nakomen van toezeggingen. Kan de minister aangeven hoever het met dit wetsvoorstel staat?

Handelingen I 2017/2018, nr. 30, item 6, pg. 22

Minister Grapperhaus:

De allerlaatste vraag was van mevrouw Strik en ging over het individueel klachtrecht bij internationale mensenrechtenrechtenverdragen. Ik geef toe: een heel ander onderwerp dan de vorige twee, maar toch. De minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben het wetsvoorstel tot goedkeuring van het zogenaamde ESC-protocol voorgelegd aan de Raad van State. Dat betreft het in 2009 door Nederland ondertekende klachtrechtprotocol bij het IVESCR. Aan de Raad van State is gevraagd om daarbij met name aandacht te besteden aan de mogelijke gevolgen van dat protocol voor de Nederlandse rechtsorde. Dat advies is inmiddels door mijn collega's ontvangen en het kabinet zal daar na de zomer verder op terugkomen.

Dit was mijn laatste punt.

De voorzitter:

Mevrouw Strik, als een kleine haas?

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Een kleine, snelle haas. Begreep ik het nu goed? Ik hoorde de minister niet goed toen hij zei wat er "met name" was gevraagd aan de Raad van State. Ik weet wel dat hier met de Kamer is overeengekomen dat de Raad van State ook zou worden gevraagd hoe het met die andere twee protocollen zat. Was dat wat u zei?

Minister Grapperhaus:

Nee, ik zei "met name aandacht te besteden aan de mogelijke gevolgen van het protocol voor de Nederlandse rechtsorde", maar ik kan u zeggen dat u dan na de zomer ook nader gaat horen hoe het verdergaat met de twee andere protocollen, als men ook hierop terugkomt.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Oké, prima.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bij de evaluatie het systeemtoezicht door de Inspectie Justitie en Veiligheid betrekken (34.372) (T02643)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Sent (PvdA) en Strik (GroenLinks), toe dat bij de evaluatie van de wet over twee jaar bekeken zal worden hoe het systeemtoezicht achteraf door de Inspectie Justitie en Veiligheid heeft gewerkt.


Kerngegevens

Nummer T02643
Status voldaan
Datum toezegging 19 juni 2018
Deadline 1 januari 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Prof.dr. E.M. Sent (PvdA)
mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Inspectie Justitie en Veiligheid
systeemtoezicht
Kamerstukken Computercriminaliteit III (34.372)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 34, item 5, blz. 6-24

Mevrouw Sent (PvdA):

(...)

Kortom, systeemcontrole lijkt wenselijk zowel voor de rechtsbescherming van burgers als voor het identificeren van knelpunten bij de uitoefening van de bevoegdheden. De Raad voor de rechtspraak pleit voor een nieuw toezichtsorgaan dat de inzet van de hackbevoegdheid naast individueel ook integraal toetst. Amnesty International acht effectief toezicht door een onafhankelijke, juridische instantie op het handelen van opsporingsdiensten een cruciaal onderdeel van een democratische rechtsstaat om misbruik, willekeur en onnodige inbreuken te voorkomen.

Het Rathenau Instituut trok bij de deskundigenbijeenkomst een parallel met het toezicht door de CTIVD op het functioneren van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en uitte de zorg dat de Inspectie Veiligheid en Justitie ... Voorzitter, het is toch "Justitie en Veiligheid"?

De voorzitter:

Het is Justitie en Veiligheid.

Mevrouw Sent (PvdA):

Ik laat dat de voorzitter met genoegen nog een keer herhalen. Ik begin de zin nog een keertje.

Het Rathenau Instituut trok bij de deskundigenbijeenkomst een parallel met het toezicht door de CTIVD op het functioneren van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en uitte de zorg dat de Inspectie Justitie en Veiligheid minder onafhankelijk is in haar opereren en over minder bevoegdheden beschikt. Is de minister het met de PvdA eens dat kritisch en onafhankelijk toezicht op het gebruik dat de opsporingsdiensten maken van hun ruimere bevoegdheden, met waarborgen voor de rechtspositie van de burger, wenselijk is? Zo ja, hoe is hij voornemens systeemcontrole op adequate wijze vorm te geven?

Voorzitter, ten slotte. Gegeven de nieuwe bevoegdheden voortvloeiend uit het voorliggende wetsvoorstel en de snelle technologische ontwikkelingen op het gebied van computercriminaliteit vraagt mijn fractie de minister toe te zeggen de voorziene evaluatietermijn van vijf jaar te bekorten tot twee à drie jaar. Is de minister daartoe bereid? Kan hij daarbij expliciet aandacht schenken aan systeemcontrole?

(...)

Minister Grapperhaus:

(...)

Ik wil naar aanleiding van de vragen van mevrouw Sent nog iets zeggen en misschien ook suggereren over dat toezicht van de inspectie. Misschien dat we daar toch nog in de evaluatie iets mee kunnen doen. Ik wil dat nog even voor straks bewaren, als u dat goed vindt, voorzitter. Ik benadruk dat deze wet heel goed is ingericht, juist op wat het Europees Hof van ons vraagt.

(...)

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik ben het met de minister eens dat die rechtmatigheidstoets belangrijker is dan de systeemtoets. Maar wat ik steeds aangeef, is dat die rechtmatigheidstoets alleen verzekerd is aan de voorkant. Het gaat om een machtiging van de rc. De toetsing achteraf is lang niet altijd gewaarborgd in elke zaak indien er geen vervolging plaatsvindt of er in het kader van de handhaving een hackoperatie is geplaatst. Dan alleen hebben we te maken met de inspectie. Zoals de minister terecht zegt: dat is een systeemtoets en die is minder met waarborgen omgeven dan een rechtmatigheidstoets. Graag toch nog een reactie.

Minister Grapperhaus:

Ere wie ere toekomt, want dit zeg ik naar aanleiding van vragen van mevrouw Sent op dit punt. Ik wil hier hardop toezeggen dat we bij de evaluatie over twee jaar met elkaar zullen kijken of en hoe dat systeemtoezicht achteraf door de Inspectie JenV heeft gewerkt. Daarbij zeg ik via u tot mevrouw Strik dat de stelling dat heel veel zaken niet bij de rechter zullen komen, geen stelling is maar een veronderstelling, waarvan ik een andere verwachting heb. Dit gaat over (a) het aanschaffen van hele dure softwarelicenties hoe dan ook, ook al is het goedkoper dan dat we de hele software in een keer moeten kopen, (b) grote, ingewikkelde toestemmingsprocedures — laten we daar duidelijk over zijn, want zo'n bevel maak je niet nog even op vrijdagmiddag om tien voor vijf; dat moet echt een behoorlijk doorwrocht verhaal zijn — en (c) grote, criminele kwesties. Ik heb u niet voor niets twee casussen genoemd en beschreven, waarin we heel duidelijk zien dat het echt gaat om grotere misdaad. Ik wil hier dus gezegd hebben dat ik het prima vind om dat punt van het inspectietoezicht, de zorg die mevrouw Strik heeft, over twee jaar in de evaluatie mee te nemen. Ik meen dat we met dit wetsvoorstel uitstekend voldoen aan de vereisten van het Europees Hof, door die rechter-commissaris die nog een keer toetst wat het Openbaar Ministerie heeft gedaan. In sommige landen is het alleen het Openbaar Ministerie dat erover gaat, maar hier hebben we nog de echte, goede toets door de rechter-commissaris. Ten slotte is er nog de toets, volgens mij in de meeste gevallen, als de zaak op de zitting komt.

(...)

Minister Grapperhaus:

(...)

Aan de hand van welke criteria zal de wet worden geëvalueerd? Dat heeft mevrouw Strik gevraagd. Bij de evaluatie van de wet en de onderliggende regelgeving twee jaar na de inwerkingtreding zullen de doeltreffendheid en de effecten worden geëvalueerd. Daarbij zal in ieder geval naar de volgende aspecten worden gekeken:

[...]

  • het functioneren van het toezicht door de Inspectie JenV.

Die laatste heb ik dan ook meteen. Ik wil hierbij hebben toegezegd dat wij dit dan ook over twee jaar zullen meenemen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Wanneer er na de evaluatie een voornemen is de AMvB te wijzigen dan wordt dat aan beide Kamers ter behandeling voorgelegd (34.372) (T02647)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer toe dat hij de AMvB met de lijst met misdrijven waarvoor de hackbevoegdheid ook gaat gelden naast de door de wet aangewezen misdrijven, niet zal wijzigen voordat de wetsevaluatie, die na twee jaar uitgevoerd zal worden, heeft plaatsgevonden en is behandeld in de beide Kamers der Staten-Generaal. Wanneer er na de evaluatie een voornemen is om de AMvB te wijzigen, dan wordt dat voornemen gedeeld met beide Kamers.


Kerngegevens

Nummer T02647
Status voldaan
Datum toezegging 19 juni 2018
Deadline 1 januari 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr.dr. A.G.J.M. Rombouts (CDA)
mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie lagere regelgeving
Onderwerpen Algemene Maatregel van Bestuur
misdrijven
Kamerstukken Computercriminaliteit III (34.372)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 34, item 5, blz. 25-26

Minister Grapperhaus:

(...)

Dan de algemene maatregel van bestuur. Ik had al gezegd dat ik daar iets over ging zeggen. Ik hoop uw Kamer daarin tegemoet te kunnen komen op het volgende punt. Die algemene maatregel van bestuur is u een jaar geleden in concept door een van mijn ambtsvoorgangers toegezonden. Dat concept is wat betreft de lijst van misdrijven die aanleiding zouden kunnen geven tot toepassing van die bevoegdheid van de artikelen 126nba en 126uba niet gewijzigd zoals het nu bij de Raad van State ligt. Voor mij is het ook weer staatsrechtelijk een probleem dat ik het stuk, dat nu bij de Raad van State ligt, nu niet aan u ter inzage kan geven. Maar ik wil toezeggen dat de lijst precies zo is als hij vorig jaar was. Ik heb die hier in dertigvoud gekopieerd voor de leden, en dit is ook echt de lijst zoals die in de concept-AMvB staat die bij de Raad van State ligt. Daarnaast wil ik ondubbelzinnig toezeggen dat in die lijst geen toevoegingen of wijzigingen komen tot en met de evaluatie die over twee jaar zal plaatsvinden en het debat met uw beide Kamers naar aanleiding van die evaluatie. Uw Kamer kan ervan verzekerd zijn dat dit de lijst is, zoals ik die hier heb. U mag de verschillen zoeken, maar het is echt dezelfde lijst als die in het voorstel stond dat vorig jaar juni naar uw Kamer is gegaan vanuit staatssecretaris Dijkhoff.

(...)

Minister Grapperhaus:

Ik meen dat het alsnog in het wetsvoorstel opnemen van een voorhangprocedure niet aan de orde kan zijn. Vorig jaar juni is deze lijst aan u toegezonden. Dit is nog steeds die lijst. Ik zeg nogmaals dat die zo blijft tot het moment waarop er over twee jaar geëvalueerd is én uw Kamer en de Tweede Kamer naar aanleiding van die evaluatie hebben kunnen zeggen wat ze van die lijst vinden.

(...)

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik hoop dat de minister ook nog ingaat op mijn argumenten waarom je in een AMvB geen afwijkende regels moet opnemen, omdat dat in de aanwijzing voor de regelgeving staat. Dit is een gebaar naar de Kamer dat de lijst niet meer zal wijzigen tot aan de evaluatie over twee jaar. Maar begrijp ik de minister goed dat na twee jaar die AMvB elk moment opnieuw kan worden gewijzigd en dat de Kamer daar dus geen betrokkenheid bij heeft?

Minister Grapperhaus:

Nee, ik heb heel duidelijk gezegd — maar misschien heb ik het dan niet duidelijk gezegd — dat ik toezeg dat dit de lijst is en dat die slechts kan veranderen indien de beide Kamers daarmee akkoord gaan.

De heer Rombouts (CDA):

Is de minister nu staatsrechtelijk niet al te royaal door te zeggen: als de Kamers ermee instemmen? Volgens mij hebt u gezegd, en ik was daar ook wel blij mee, dat het en-en is: er komen pas wijzigingen na de evaluatie, dus niet voor die tijd, en na overleg met de Kamers.

Minister Grapperhaus:

Ja, maar dan is het ook aan de Kamers om daar door middel van moties of anderszins hun oordeel over te geven.

De voorzitter:

Hebt u het nu over voorhang?

Minister Grapperhaus:

Nee, er komt geen voorhang. Ik heb heel duidelijk gezegd dat dit nog steeds de lijst is die door Dijkhoff naar u is toegezonden. Dit is ook de lijst die nu bij de Raad van State ligt en de lijst waarvan wat mij betreft wordt toegezegd dat die het de komende twee jaar zal zijn.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Misschien kan de minister dan preciezer omschrijven hoe hij de procedure voor zich ziet als er geen sprake is van een voorhangprocedure. Ik begrijp dat de minister zegt dat als we de AMvB willen wijzigen, de Kamers daarover worden geïnformeerd en dat daarover overleg kan plaatsvinden. Maar zijn er dan bepaalde termijnen die in acht worden genomen waarbinnen de Kamers de mogelijkheid hebben om daarover overleg te voeren, voordat de wijzigingen in de AMvB in werking treden? Graag iets meer toelichting, zodat we weten of we daar voldoende invloed op kunnen uitoefenen.

Minister Grapperhaus:

Er komt over twee jaar een evaluatie van deze wet. In die evaluatie wordt ook de inhoud van de AMvB meegenomen. Dat betekent dat uw Kamer en de Tweede Kamer alle gelegenheid krijgen om zich uit te laten over de inhoud van de AMvB. Totdat dat debat met beide Kamers is afgerond, komt er geen wijziging in de lijst. Daarna kan ik het niet overzien, want uw Kamer, of de Tweede Kamer, kan met een motie komen die een bepaalde kant op gaat waarvan ik niet weet wat die is. Dat kan ik echt niet overzien.

De voorzitter:

Mevrouw Strik, tot slot.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Mijn eerste vraag ging over: wat na die twee jaar? Als de minister voornemens is de AMvB te wijzigen na die evaluatie, krijgen wij daar dan steeds bericht van? Nu begrijp ik dat de minister zegt: ik kan het alleen maar overzien tot de evaluatie en daarna moeten we maar weer zien.

Minister Grapperhaus:

Nee, ik heb gezegd "tot en met de evaluatie". Wanneer er na de evaluatie een voornemen is om de AMvB te wijzigen, dan wordt dat voornemen gedeeld met uw beide Kamers.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Het opstarten van een publiekscampagne over de aangifteplicht (34.746) (T02648)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Wezel (SP), toe dat hij initiatieven zal ontplooien om een publiekscampagne op te zetten wat betreft de aangifteplicht, die geldt voor eenieder die kennis draagt van terroristische misdrijven, inclusief de voorbereiding daarvan.


Kerngegevens

Nummer T02648
Status voldaan
Datum toezegging 11 september 2018
Deadline 1 januari 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr. A.M.T. Wezel EMoC (SP)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen aangifteplicht
publiekscampagne
terrorismebestrijding
Kamerstukken Versterking strafrechtelijke aanpak terrorisme (34.746)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 39, item 7, blz. 5

Mevrouw Wezel (SP):

(...)

In de nota naar aanleiding van het verslag van 24 januari 2018 aan de Tweede Kamer schrijft de minister "dat het nut van de voorgestelde uitbreiding van de aangifteplicht specifiek ligt in het aanspreken, in de zin van aansporen, van personen in de directe omgeving van daders van terroristische misdrijven, die op een gegeven moment op de hoogte komen van concrete plannen om een aanslag of ander terroristisch misdrijf te plegen. Zij moeten de druk van de samenleving voelen om daarvan aangifte te doen." Kan dan niet gewoon volstaan worden met een publiekscampagne of een campagne op doelgroepen met als strekking dat er een meldplicht is waarop een strafbedreiging is gesteld? Voor zover ik weet, wordt de Staatscourant door die doelgroepen beperkt gelezen. Of deze wetswijziging überhaupt bij de betrokkenen bekend wordt, is dus de vraag. Graag een reactie van de minister.

Handelingen I 2017-2018, nr. 39, item 10, blz. 2-5

Minister Grapperhaus:

(...)

Voorzitter. Ik kom dan bij het onderwerp van de aangifteplicht. Mevrouw Wezel vroeg of we bereid zouden zijn om een publiekscampagne te voeren zodat mensen daarvan op de hoogte raken. Ik vind dat een goed idee. Dat kan inderdaad helpen om meer mensen aan te zetten om aangifte te doen en niet weg te kijken. Ik zal dus initiatieven ontplooien om een dergelijke campagne te starten.

(...)

Mevrouw Wezel (SP):

Graag, en dan over de publiekscampagne. Kan daar niet mee worden volstaan? Waarom is deze wetgeving dan nog apart nodig?

Minister Grapperhaus:

Ik heb gezegd dat de publiekscampagne bedoeld is om de aangifteplicht onder de aandacht te brengen. Ik zie de publiekscampagne niet als een alternatief voor de aangifteplicht. Daar geloof ik niet in, zeg ik eerlijk. Ik denk dat we in de wet moeten opnemen dat wie hier weet van heeft en die aangifte niet doet, strafbaar handelt. Maar ik vond het een goed idee om de mensen er straks van bewust te maken dat dit een verplichting is die uit de wet voortvloeit. U en ik weten natuurlijk dat een ieder geacht wordt de wet te kennen, maar uw punt dat niet elke Nederlander de Staatscourant leest, is mij ook dierbaar, dus daar moeten wij iets in het kader van de publiekscampagne aan doen..)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Brief over instemmingsvereiste bij het terechtstaan per videoconferentie naar de Kamer sturen (34.915 / 34.916) (T02650)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Vlietstra (PvdA) en Baay-Timmerman (50PLUS), toe dat hij de brief aan de Tweede Kamer, over het ingewonnen advies betreffende het instemmingsvereiste bij het terechtstaan per videoconferentie, in het kader van eventueel in de toekomst af te sluiten verdragen, ook naar de Eerste Kamer zal sturen.


Kerngegevens


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 38, item 4, blz. 5-11

Mevrouw Vlietstra (PvdA):

(...)

Door de zogenaamde JIT-landen is overeengekomen dat de vervolging van verdachten in Nederland zal plaatsvinden volgens Nederlands recht. Met Oekraïne is daartoe een verdrag opgesteld, waarbij dat land zijn recht om te vervolgen overdraagt aan Nederland. Oekraïne zal verdachten die zich op zijn grondgebied bevinden, overdragen aan ons land. Dat geldt evenwel niet voor verdachten met de Oekraïense nationaliteit omdat dat in strijd is met de grondwet van het land. Hoewel teleurstellend, zal dit geaccepteerd moeten worden. De PvdA-fractie heeft veel waardering voor de zoektocht van de regering naar, wat ik maar even noem, de next-best oplossing en die is gevonden in de mogelijkheid gebruik te maken van videoberechting. Uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel en de antwoorden op vragen in de Tweede Kamer heeft mijn fractie de conclusie getrokken dat er voldaan kan worden aan de eisen, zoals gesteld door het EVRM, en dat het aan de rechter is om te besluiten over het gebruik van deze vorm van berechting. Helaas kan een verdachte weigeren om eraan mee te werken. Dat druist in tegen ons rechtsgevoel. Voor nabestaanden kan het immers ongelooflijk belangrijk zijn om personen die worden verdacht van het neerschieten van hun geliefden te kunnen zien, weliswaar niet face to face, maar dan toch ten minste via een videoverbinding. Kan de minister nog eens uitleggen waarom er een instemmingsvereiste is overeengekomen? Is dit een uitdrukkelijke wens van Oekraïne en zo ja, welke argumenten heeft het land daarvoor? Of vloeit het voort uit voorwaarden, waarborgen, dan wel jurisprudentie van het EVRM? Of zijn er nog andere overwegingen die het instemmingsvereiste onontkoombaar maken? Graag een toelichting van de minister.

Bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer heeft de minister toegezegd nog eens goed te kijken of niets over het hoofd is gezien op dit punt en over enkele maanden te komen met een brief. Uiteraard is mijn fractie zeer geïnteresseerd in de inhoud van die brief en wij vragen de minister, die ook aan deze Kamer te zenden.

(...)

Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):

(...)

Voorzitter. 50PLUS heeft nog de volgende vragen aan de minister. Vanwege het uitleveringsverbod van eigen onderdanen in de Oekraïense grondwet is in artikel 8 van het Verdrag de mogelijkheid opgenomen dat Oekraïense verdachten via een teleconferentie of videoconferentie in Nederland terechtstaan. Voorwaarde daarbij is het instemmingsvereiste van de verdachte. Weigert deze dan zal hij niet in persoon verschijnen maar slechts bij verstek kunnen worden veroordeeld.

De minister zei tijdens het debat op 6 juni jongstleden in de Tweede Kamer al dat alleen berechting per videoconferentie kan plaatsvinden als verdachte daarmee instemt en dat berechting per videoconferentie overigens ook niet geldt voor alle misdrijven. Mijn fractie mag toch aannemen dat misdrijven tegen het leven gericht, zoals dood door schuld, doodslag of moord, zeker niet zijn uitgezonderd? Graag een bevestiging van de minister.

Het tweede punt dat de minister aanvoerde was dat hij niet zeker was of de Nederlandse rechter het strafproces nog wel zou beschouwen als een eerlijk proces wanneer het instemmingsvereiste van de verdachte ontbrak. De minister doelt hiermee op het niet verplicht hoeven te verschijnen van verdachten in een strafproces. Maar hoe verhoudt zich dit met de mogelijkheid van de Nederlandse rechtbank om onder voorwaarden een verdachte te dwingen toch te verschijnen? Ik refereer hierbij aan de artikelen 258, lid 2 en 278, lid 2 van Strafvordering.

Toepassing van Nederlands recht maakt dat het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, het EVRM, van toepassing is. Zoals wij allen weten, gaat het EVRM voor op de Nederlandse strafwet. Dat geldt mutatis mutandis ook voor de Oekraïne, eveneens partij bij het EVRM. Artikel 6 EVRM garandeert het recht op een eerlijk proces waarop de minister doelde. De vraag is of het recht op een eerlijk proces mede het recht omvat om afstand te doen van aanwezigheid bij een proces middels videoconferentie. Met andere woorden: afstand te doen van het recht om aanwezig te zijn bij je eigen strafproces.

Artikel 6 EVRM beschermt juist het recht om wél aanwezig te zijn bij je eigen proces. Het leeuwendeel van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, het EHRM, gaat juist over situaties waarbij de verdachte aanwezig wilde zijn teneinde zijn eigen verdediging te kunnen voeren, maar daarin belemmerd of beperkt werd. Dus waarom zou een eventuele verplichting voor de verdachte om aanwezig te zijn bij een videoconferentie een inbreuk maken op dit in artikel 6 omschreven "eerlijk proces", zo vraagt mijn fractie aan de minister.

Voorzitter. Zou de minister niet eerder moeten inhaken op artikel 5 EVRM, het recht op vrijheid en veiligheid. Het recht op vrijheid kan rechtmatig worden ingeperkt van overheidswege. Artikel 5, lid 1, sub 3c EVRM laat vrijheidsbeperking bij verdenking van strafbare feiten toe en lid 3 erkent het recht om spoedig voor een rechter te worden voorgeleid na aanhouding. Zou je dan niet a contrario kunnen stellen dat die rechter dan ook in beginsel een bevel tot medebrenging mag afgeven tegen de verdachte? Met andere woorden: de Nederlandse strafrechter kan de Oekraïense verdachte wel degelijk dwingen om deel te nemen aan de videoconferentie op basis van toelaatbaarheid van Nederlandse strafvordering in combinatie met het zojuist aangehaalde artikel 5 EVRM. Deelt de minister onze zienswijze?

In dit verband wijst 50PLUS ook op het aankomend wetsvoorstel uitbreiding slachtofferrechten van de minister voor Rechtsbescherming, waarbij een verschijningsplicht voor zekere verdachten wordt geïntroduceerd. Deze minister schrijft: "De rechtspraak van het EHRM noch de voormelde Richtlijn wijzen erop dat het aanwezigheidsrecht van de verdachte een recht op afwezigheid inhoudt of impliceert. Als aan de in artikel 5 EVRM opgenomen voorwaarden is voldaan, biedt dit onderdeel dus nadrukkelijk de mogelijkheid om de verdachte tot aanwezigheid op het onderzoek ter terechtzitting te verplichten."

Indien de verdachte gedwongen kan worden om deel te nemen aan de videoconferentie en vervolgens niets zegt — zich beroept op zijn zwijgrecht — is dat toch nog altijd vele malen beter dan helemaal niet verschijnen. Nabestaanden van de slachtoffers krijgen de verdachte dan in ieder geval in beeld.

Kan de minister daarom nader ingaan op hetgeen hij stelde in het debat met de Tweede Kamer op 6 juni jongstleden over deze materie. Ik quote de minister: "Stel nou even dat je zo'n gedwongen videoconferentie zou kunnen afspreken met Oekraïne, dan is de kans zeer groot dat de verdachte in beeld komt en in het geheel niets meer zegt, omdat dat instemmingspunt weg is en hij daar niet aan wil meewerken. Dan gaan we het paard toch achter de wagen spannen?"

Wat bedoelt de minister met dit statement? We streven hier met z'n allen naar vervolging en berechting waarbij verdachten, liefst in persoon en dus in beeld, terechtstaan. Beroep op zwijgrecht komt veelvuldig voor tijdens strafprocessen en dat is een grondwettelijk recht dus daaraan kan nooit worden getornd. Dus wat bedoelt de minister met deze uitlating?

Handelingen I 2017-2018, nr. 38, item 16, blz. 6-7

Minister Grapperhaus:

(...)

Mevrouw Vlietstra en mevrouw Baay-Timmerman vroegen naar de instemming van een verdachte bij het terechtstaan per videoconferentie. Dat is een belangrijk onderwerp. Voorzitter, ik hoop dat u mij toestaat dat ik daar wat langer op inga. De mogelijkheid van het terechtstaan per videoconferentie, waarbij de verdachte zich in een ander land bevindt dan het land waar hij terechtstaat, is een bijzonderheid. Voor zover mij bekend, heeft dat nooit eerder plaatsgevonden. Er is wel ervaring met videoconferenties bij binnenlandse berechting. Denkt u bijvoorbeeld aan de maffiaprocessen in Italië. Ook enkele internationale straftribunalen maken wel gebruik van videoconferentie voor bepaalde doeleinden. De Nederlandse wet staat het horen per videoconferentie al ruim tien jaar toe, inclusief berechting per videoconferentie, maar er is in de praktijk tot nu toe geen sprake van een ruime toepassing.

In de Nederlandse praktijk is terechtstaan per videoconferentie nog nooit toegepast. De inzet is erop gericht om de berechting van het neerhalen van vlucht MH17 zo veel mogelijk in de aanwezigheid van de verdachten te doen plaatsvinden. Terechtstaan per videoconferentie is dan alleen een mogelijkheid in de situatie dat een verdachte omdat hij Oekraïens onderdaan is, niet kan worden uitgeleverd vanuit Oekraïne. Dat zou ook kunnen bij onderdanen van andere landen als we op enig moment vaststellen dat die landen ook zo'n dergelijk uitleveringsverbod van eigen onderdanen hebben en als we dan met die landen zo'n afspraak kunnen maken. Ik zeg dit even voor de volledigheid.

Het huidige Nederlandse recht vereist voor de berechting per videoconferentie dat de verdachte daarmee instemt. Dat geldt ook voor internationale regelingen. Ook daarin is de instemming van verdachte vereist. Dat geldt dus zowel voor het Nederlandse recht als voor de verdragen. In dat licht is het de vraag of Nederland en Oekraïne samen kunnen afspreken af te wijken van een tussen hen geldend verdrag, namelijk het tweede aanvullend protocol bij het Europees Verdrag inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, of dat ze dan eerst dat tweede aanvullend protocol zouden moeten opzeggen. Het opzeggen van het protocol is niet aan de orde, omdat het nou juist in allerlei andere opzichten een belangrijk instrument is voor de strafrechtelijke samenwerking met veel landen. De uitdrukking is in een ander verband al gevallen: dan gaan we het paard achter de wagen spannen. Of in ieder geval één mijl op zeven rijden, als u mij begrijpt.

Wat zouden we met het loslaten van het instemmingsvereiste bereiken? Zonder de instemming van de verdachte is geen zinvolle deelname te verwachten aan een met gebruikmaking van videoconferentie te voeren proces. Een verdachte die tegen zijn wil terechtstaat, zal niet willen meewerken aan dat videoverhoor. Een verdachte kan niet worden gedwongen te verklaren, want die heeft zwijgrecht. Het doel van de toepassing van videoconferentie is dan slechts nog dat de gedachte zichtbaar is, voor de andere deelnemers aan het strafproces en voor het in de rechtszaal in Nederland aanwezige publiek. We lopen dan nog steeds het risico dat de rechter eigenlijk vindt dat alleen maar zichtbaar zijn zonder instemming niet in overeenstemming is met de verdragen en andere normen waar Nederland en Oekraïne aan gebonden zijn. Volgens het geldende Nederlandse recht is een verdachte nog steeds in beginsel niet verplicht om aanwezig te zijn bij zijn berechting. Ik weet dat de regering een wetsvoorstel in voorbereiding heeft om bepaalde verdachten van ernstige delicten te verplichten aanwezig te zijn bij de rechtszitting en de uitspraak, maar dat is nog geen geldend recht. Het kon dus ook niet meegenomen worden in het verdrag waarover we het vandaag hebben.

Ik vind dat we er met elkaar voor moeten zorgen dat het MH17-proces niet kwetsbaar wordt door op dit belangrijke punt afwijkende regelingen te treffen. Ik denk dat de heer Knapen het vanmorgen heel treffend zei: we moeten niet marchanderen met eisen uit een internationaal verdrag in het bilaterale verdrag met Oekraïne. Ik onderschrijf dat. De Nederlandse rechter beslist over de toepassing van videoconferentie bij de berechting. Het is nog steeds de vraag of de rechter ertoe zou besluiten als de verdachte er niet mee instemt en die instemming in afwijking van bestaande regels niet vereist zou zijn. Kortom, we kunnen ook nog tegen de situatie aanlopen dat we denken dat we het geregeld hebben maar de Nederlandse rechter zegt: ik ga er niet mee akkoord vanwege de regels van een eerlijk proces. Ook is op voorhand niet duidelijk hoe de Oekraïense rechter zou beslissen als een verdachte daar bezwaar zou maken.

Mevrouw Baay heeft nog vragen gesteld over het bevel tot medebrenging. Een dergelijk bevel van de Nederlandse rechter kan als zodanig niet worden geëffectueerd in Oekraïne. Het kan wel relevant zijn voor de bevoegde Oekraïense autoriteiten, die verplicht zijn ervoor te zorgen dat de verdachte daadwerkelijk aanwezig is als hij heeft ingestemd met het terechtstaan per videoconferentie. De Nederlandse rechter kan geen bevelen geven aan de Oekraïense autoriteiten, maar een dergelijk bevel kan wel duidelijk maken dat de betrokkene zou moeten verschijnen gezien die instemming.

Voorzitter, ik sluit op dit punt af. Zoals bekend heb ik de Tweede Kamer toegezegd om met het oog op eventueel in de toekomst af te sluiten verdragen nader advies in te winnen over het instemmingsvereiste. Ik zal de Tweede Kamer daarover per brief informeren. Die brief zal ik, wil ik hierbij toezeggen, ook aan uw Kamer doen toekomen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Vervolgbeleid leefbaarheid woonwijken onderzoeken en de Kamer daarover informeren (34.763) (T02679)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bikker (ChristenUnie), toe dat hij samen met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en betrokken partijen zal bezien of er vervolgbeleid nodig is betreffende de leefbaarheid van woonwijken en daarover de Kamer zal informeren.


Kerngegevens

Nummer T02679
Status voldaan
Datum toezegging 4 december 2018
Deadline 1 juli 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Leefbaarheid woonwijken
Kamerstukken Verruiming sluitingsbevoegdheid drugspanden (34.763)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr.10, item 7, blz. 10

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

(…)

De verhuurders vrezen dat de omgeving verpaupert als een woning langere tijd niet opnieuw verhuurd kan worden, en dat brengt mij bij mijn derde punt. Ik denk dat die verhuurders daar een punt hebben, maar dat het ook geldt in de situatie van een koopwoning. Want als een pand zes tot twaalf maanden gesloten wordt, dan heeft dat allereerst een prachtige signaalfunctie naar de omgeving: begin hier niet aan! Maar als vervolgens de planken voor de ramen blijven zitten, dan heeft dat vriendelijk gezegd geen stimulerende werking om de buurt naar een hoger plan te brengen. Hoe beoordeelt de minister dat effect? Is dat ook onderwerp van gesprek bij het eerder genoemde overleg? Maar worden ook andere belanghebbenden en verantwoordelijken betrokken? Ik denk dan aan VNG en natuurlijk de minister van Binnenlandse Zaken. Nu de minister krachtig aan de slag is met de strijd tegen ondermijning, moet ook de weerbaarheid van de lokale gemeenschappen niet vergeten worden. Wat zijn de voornemens van het kabinet op dit punt en op welke wijze wordt de Kamer daarover geïnformeerd? Ik hoor de minister daar graag concreet over.

Handelingen I 2018-2019, nr.10, item 9, blz. 10-11

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Ontzettend mooi dat de minister zich daar zo stevig voor inzet. Over zijn laatste woorden, over de leefbaarheid van de wijken, had ik nog een vraag die ik graag beantwoord zie door de minister. Als je een pand zes tot twaalf maanden sluit — en in het veelgenoemde overzicht van mevrouw Bruijn was dat ook een van de elementen — dan heeft dat enorme impact op een wijk. Ik heb gezegd dat het goed is dat er een signaalfunctie is, dat mensen doorhebben dat het niet slim is om er een wietplantage te organiseren, want dan moet je je huis uit, maar om vervolgens al die tijd tegen dichtgespijkerde planken aan te kijken heeft een impact die de wijk niet omhoog helpt. Ik heb de minister daarom gevraagd of hij samen met de minister van Binnenlandse Zaken en de betrokken partijen kan kijken of daar nog verstandig vervolgbeleid nodig is. Ik heb zelf in mijn stad ook gezien dat daar nog wel stappen te zetten zijn.

Minister Grapperhaus:

Een heel terecht punt. Ik was iets te kort door de bocht bij de beantwoording zo-even van mevrouw Bikker, maar dit is zeker een punt dat ik nader oppak met de minister van BZK, dat zeg ik toe. Ik moet toegeven dat het iets verder van mijn portefeuilleshow ligt, om zo te zeggen, maar ik pak dat op.

De voorzitter:

Mevrouw Bikker, tot slot.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Dank voor de toezegging. Ik hoop dat de minister deze Kamer wil informeren hoe hij dat heeft opgepakt en wat hij daarmee heeft gedaan.

Minister Grapperhaus:

Ja.


Brondocumenten


Historie







Toezegging In de uitvoeringsfase terugkomen op de regels voor vergunningverlening voor Vessel Protection Detachments (34.558) (T02763)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik (GroenLinks), toe in de uitvoeringsfase van het initiatiefvoorstel terug te komen op de regels voor vergunningverlening voor Vessel Protection Detachments.


Kerngegevens

Nummer T02763
Status voldaan
Datum toezegging 12 maart 2019
Deadline 1 januari 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie lagere regelgeving
Onderwerpen Nederlandse koopvaardijschepen
Vessel Protection Detachment
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Koopmans en Van Helvert Wet ter Bescherming Koopvaardij (34.558)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr. 21 item 11 - blz. 7

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik begin met de vormgeving van het wetsvoorstel. De SP zei hierover in de schriftelijke behandeling al dat het een uitgekleed voorstel is, gezien de delegatiebepalingen voor uitwerking van het wetsvoorstel in lagere regelgeving. De initiatiefnemers ontkennen dit en benadrukken dat delegatiebepalingen "nuttig, raadzaam en gebruikelijk zijn", zonder afbreuk te doen aan de "helderheid en overzienbaarheid" van het wetsvoorstel.

Deze redenering kan mijn fractie niet helemaal volgen. Het gewijzigd voorstel van de wet beslaat krap acht pagina's. Hier had dus best wel wat meer uitwerking bij gekund. Maar veel belangrijker nog is dat juist in de AMvB's cruciale zaken zullen worden geregeld die raken aan de proportionaliteit en uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel. Dit doet afbreuk aan de controlerende taak van deze Kamer, dus ter plekke, bij de behandeling van het wetsvoorstel. Dit komt immers de plenaire behandeling niet ten goede. Maar ook achteraf wordt het moeilijker, want bij een AMvB is het altijd lastig voor een parlement om voldoende controle te houden op hoe het er uiteindelijk uit komt te zien. Ik noem twee voorbeelden die in nadere regels worden vormgegeven en die daarvoor bezwaren kunnen zijn.

Als eerste voorbeeld verwijs ik naar artikel 4, lid 2, sub a en b, dat regelt dat de minister van JenV bij AMvB een aantal zeemijlen en een percentage extra kosten van een voorgenomen transport vaststelt. Op basis van die criteria kan een reder een beroep doen op particuliere beveiliging in plaats van een VPD. De regering heeft nu aangegeven om van plan te zijn om met zo'n AMvB te bepalen dat zo'n VPD niet 20% duurder uitvalt, of dat een koopvaardijschip niet meer dan 100 mijl moet omvaren. Dit is net ook al gememoreerd. Dit om een level playing field voor de Nederlandse koopvaardij te faciliteren. Mijn fractie vreest voor een glijdende schaal, waar minder stringent gereguleerde private beveiliging in andere landen wellicht goedkoper en zonder vergunning kan opereren. We weten nu het voornemen van zo'n AMvB. Die kan misschien zo vorm krijgen, maar kan daarna ook nog weer worden gewijzigd.

Handelingen I 2018-2019, nr. 21 item 13 - blz. 21

Minister Grapperhaus:

Ten slotte, de regels voor vergunningverlening komen in de AMvB. Voor alle duidelijkheid, de heer Backer had het even over die subdelegatie, maar de geweldsinstructie komt ook in de AMvB, maar dat had ik ook al in de inleiding gezegd. Voorzitter. Dat waren nog even de aanvullende punten die ik wilde beantwoorden.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Het spijt me dat ik toch nog een laatste vraag moet stellen. Ik had gevraagd wie die normen en regels voor die private beveiligers dan opstelt. Gebeurt dat door het ministerie van Defensie? En hoe zit het dan met die standaarden ten opzichte van de standaarden die het ministerie zelf hanteert ten aanzien van de veiligheid en inzet?

Minister Grapperhaus:

Die regels komen uiteraard tot stand in overleg met het ministerie van Defensie, ook vanuit het deskundigheidsperspectief.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Nou ja, en dan het vervolg van die vraag: hoe zit het dan met die standaarden? We hebben het erover gehad dat het VPD gebaseerd is op bepaalde veiligheidsnormen die het ministerie hanteert. Hoe verhouden die zich tot de normen die voor private beveiligers worden opgesteld? Zijn er dan twee soorten sets standaarden of uitgangspunten wat betreft de veiligheid?

Minister Grapperhaus:

Nee, maar dan ga ik weer helemaal terug naar dat systeem van de certificering zoals het ook in het wetsvoorstel vastligt. Ik had het er net nog even bij gepakt; ik moet het nu weer even zoeken. Ik begrijp de door uw Kamer op dat punt geuite zorg: gaan we niet de kant op drijven, om naar in maritieme termen te blijven, van goedkope stuntaanbieders die zeggen dat ze het met anderhalve man en een rubberbootje kunnen regelen? Daar hebben we het ook in mijn eerste termijn over gehad. Dat is uiteraard niet de bedoeling. Daar steken de hele vergunningverlening en de certificering zoals die in hoofdstuk 4 van de wet staan, heel duidelijk een stokje voor. Maar dan komen we ook weer op hoe dat eruit gaat zien. In de uitvoeringsfase kom ik daar bij u op terug bij die AMvB's.


Brondocumenten


Historie







Toezegging De teeltgemeenten betrekken bij de veiligheidsaspecten rondom het experiment (34.997) (T02814)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Dittrich (D66), toe de teeltgemeenten betrekken bij de veiligheidsaspecten rondom het experiment gesloten coffeeshopketen.


Kerngegevens

Nummer T02814
Status voldaan
Datum toezegging 5 november 2019
Deadline 1 januari 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. B.O. Dittrich (D66)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen coffeeshops
Experimenteerwetgeving
teeltgemeenten
Kamerstukken Wet experiment gesloten coffeeshopketen (34.997)


Uit de stukken

Handelingen I 2019-2020, nr. 5, item 11 - blz. 12

Minister Grapperhaus:

Daarom hebben we juist de politie en het Openbaar Ministerie nauw bij de inrichting betrokken. Dat zijn de experts die kunnen vertellen waar mogelijk zwakke plekken zitten waar het water door naar binnen zou kunnen komen. Daarom hebben we ook met de deelnemende gemeenten en betrokken diensten een werkgroep ingericht die zich met alle veiligheidsaspecten rondom het experiment bezighoudt. En daarom is er ook een vergunningsprocedure voor telers. Op meerdere momenten wordt er een vorm van uitgebreide screening toegepast. Een vog is niet het enige, er komt ook een Bibob-screening die gaat toetsen of het gevaar bestaat dat de aanwijzing als teler ook zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen of financieel voordeel te krijgen. Dat wil zeggen: oneigenlijk financieel voordeel.

De voorzitter:

Een tussenvraag van de heer Dittrich.

De heer Dittrich (D66):

Ja, ik heb hier een vraag over. Worden ook de teeltgemeenten hierbij betrokken? We hebben het nu over gemeenten waar coffeeshops gevestigd zijn, maar er komen straks gemeenten met plantages op hun grondgebied waarop geteeld gaat worden. Zij moeten natuurlijk ook beschermd worden, want zij kunnen ook onderdeel zijn van acties van georganiseerde criminaliteit. Worden die gemeenten hierbij ook betrokken en worden zij voldoende beschermd als dat nodig is?

Minister Grapperhaus:

De teeltgemeenten worden wel degelijk betrokken bij de veiligheidsaspecten. Maar de teeltgemeenten moeten nog geselecteerd worden. Of dat ook in de vorm van een werkgroep gaat, moeten we nog vaststellen. Maar ik wil hier hardop gezegd hebben dat ook zij daarbij betrokken worden.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Geobjectiveerde weergave inhoud gespreksverslagen provinciale regietafels asielopvang (35.210 VI) (T02933)

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Hattem (PVV), toe door middel van een geobjectiveerde weergave de inhoud van de gespreksverslagen van de provinciale regietafels, waar wordt gesproken over de mogelijkheden voor opvanglocaties met provincie en gemeente, te verstrekken.


Kerngegevens

Nummer T02933
Status openstaand
Datum toezegging 2 juni 2020
Deadline 1 april 2022
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden A.W.J.A. van Hattem (PVV)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen regietafel migratie
regietafels
Kamerstukken Wijziging begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2019 (voorjaarsnota) (35.210 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2019-2020, nr. 29, item 9 - blz. 3.

De heer Van Hattem (PVV):

(…)

Voorzitter. Als we de asielinstroom kunnen stoppen, dan hebben we ook geen programma flexibele asielopvangcapaciteit nodig, zoals dat nu in het kader van interbestuurlijk programma wordt uitgerold. Maar vooralsnog heeft het kabinet plannen om onder de regie van de commissarissen van de Koning provinciale regietafels te organiseren om mogelijkheden voor opvanglocaties met provincie en gemeente te bespreken. De lokale volksvertegenwoordigers, laat staan de burgers, hebben geen enkel zicht of controle op deze interbestuurlijke achterkamertjes. Zij worden vroeg of laat met het voldongen feit geconfronteerd dat in hun omgeving een azc komt, waar geen ontkomen aan is, want de gemeente moet dan "haar verantwoordelijkheid nemen". Kan de staatssecretaris aangeven of zij voornemens is om op die manier die lokale democratie en haar burgers te passeren? Zo nee, wat mogen we dan wel verwachten op dit vlak? Is de staatssecretaris in ieder geval bereid om alle verslagen van deze provinciale regietafels openbaar te maken? Graag een reactie op deze punten. Daarnaast verzoek ik de staatssecretaris om in ieder geval de in de beantwoording van onze vragen bij dit wetsvoorstel door haar toegezegde geobjectiveerde inhoud van de gespreksverslagen van de regietafels toe te zenden.

Handelingen I 2019-2020, nr. 29, item 9 - blz. 5-6.

Staatssecretaris Broekers-Knol:

(…)

Een volgende vraag van de heer Van Hattem ging over de regietafels. Hij vroeg met name of de gespreksverslagen van de regietafels openbaar gemaakt kunnen worden. Gespreksverslagen betreffen documenten die zien op intern beraad. Onder artikel 68 van de Grondwet is het staand beleid, kabinetsbeleid, dat zulke stukken geen onderdeel worden gemaakt van het debat met de Kamer. Door Kamerleden gevraagde inlichtingen worden in de regel bij Kamerbrief of nota verstrekt, waarbij de inhoud van de onderliggende stukken in geobjectiveerde vorm wordt weergegeven. Op die manier wordt de informatie die bijvoorbeeld besloten ligt in verslagen, met de Kamer gedeeld zonder dat de inhoud daarvan herleidbaar is naar individuele personen.

Ik wil daarom graag aan de heer Van Hattem toezeggen om de door de heer Van Hattem gevraagde inlichtingen door middel van een geobjectiveerde weergave van de inhoud van die gespreksverslagen te verstrekken. Aan een regietafel worden de leden bijgesproken over de verwachte asielstroom en worden mogelijkheden besproken om statushouders sneller uit de COA-opvang te laten uitstromen door onderlinge samenwerking in de regio. Ook wordt er bekeken of er mogelijkheden zijn om nieuwe COA-locaties op te richten of bestaande bestuurlijke overeenkomsten te verlengen. Daarvoor zijn de regietafels.

Handelingen I 2019-2020, nr. 29, item 9 - blz. 7.

De heer Van Hattem (PVV):

(…)

Voorzitter. Dan kom ik bij het openbaar maken van de verslagen van de regietafels. De staatssecretaris zegt: het gaat hier om intern beraad. Maar we moeten wel voor ogen houden dat we het hier niet sec over ambtenaren hebben. We hebben het over bestuurlijke regietafels, waar provinciebestuurders en wethouders aan tafel zitten, die gecontroleerd moeten worden door de lokale overheden, door de provinciale overheden. Er moet een middel zijn om te zien wat daar besproken wordt. Die controle is essentieel. Daarom kom ik tot de volgende motie inzake het openbaar maken van verslagen van provinciale regietafels asielopvang.

Handelingen I 2019-2020, nr. 29, item 9 - blz. 9.

Staatssecretaris Broekers-Knol:

(…)

Dan de motie onder letter H van de heer Van Hattem, over het openbaar maken van de verslagen van de provinciale regietafels. In mijn eerste termijn heb ik naar voren gebracht dat het overeenkomstig artikel 68 van de Grondwet staand kabinetsbeleid is om zulke stukken geen onderdeel te maken van het debat met de Kamer. Die verslagen kan ik niet verstrekken. Ik heb de heer Van Hattem wel de geobjectiveerde vorm ervan toegezegd. Dat doen we ook. Ik zal kijken of dat nog wat uitgebreider zou kunnen, maar de verslagen zelf kan ik helaas niet verstrekken; daarvoor moet ik de Grondwet veranderen. Ik moet de motie onder letter H dus ontraden


Brondocumenten


Historie







Toezegging Contrasigneren en inwerkingtreding van voorstel voor Rijkswet inperking gevolgen Brexit (35.130) (R2119) (T02983)

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden van Doornhof (CDA), Karimi (GroenLinks), Kox (SP), Huizinga-Heringa (ChristenUnie) en Van Rooijen (50PLUS), toe het voorstel voor Rijkswet inperking gevolgen Brexit, zodra aangenomen, te contrasigneren en zal de wet in werking laten treden zodra blijkt dat het terugtredingsakkoord de rechten van de Nederlanders in het VK niet voldoende waarborgt, en zal zodra een motie in de Tweede Kamer wordt aangenomen over de inwerkingtreding hier snel en zorgvuldig over oordelen.


Kerngegevens

Nummer T02983
Status afgevoerd
Datum toezegging 23 juni 2020
Deadline 1 juli 2022
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. drs. H. Doornhof (CDA)
J.C. Huizinga-Heringa (ChristenUnie)
F. Karimi (GroenLinks-PvdA)
M.J.M. Kox (SP)
drs. M.J. van Rooijen (50PLUS)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Brexit
inwerkingtreding
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Sjoerdsma, Asscher, Van Otterloo, Van Wijngaarden en Van Ojik Rijkswet inperking gevolgen Brexit (35.130 (R2119))


Uit de stukken

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 3, blz. 1.

Mevrouw Karimi (GroenLinks): (…) Een initiatiefwetsvoorstel voorbereiden, indienen en verdedigen betekent heel veel werk voor de Kamerleden en hun medewerkers. Onze welgemeende complimenten. Uit eigen ervaring weet ik dat de verdediging van een wetsvoorstel in de senaat een zeer spannend moment is; een laatste stap in een lang proces. Natuurlijk is de allerlaatste stap het contrasigneren van de wet door de regering. Ik ga ervan uit dat de regering de wet zal tekenen als het wetsvoorstel kan rekenen op een meerderheid van de senaat. Kan de staatssecretaris dit bevestigen?

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 3, blz. 21.

De heer Kox (SP): (…) Mag ik om te beginnen de initiatiefnemers feliciteren dat zij hun wens tot wetsvoorstel hebben kunnen maken en dat zij dat voorstel hier vandaag namens de Tweede Kamer in onze Kamer komen verdedigen, in de hoop dat het daarna in het Staatsblad staat? Wij als Eerste Kamer lijken de laatste horde te zijn nu de staatssecretaris, die mij als voormalig senaatsvoorzitter natuurlijk zeer dierbaar is en die ik ook altijd zo zal blijven zien, aan de overkant al gezegd heeft dat zij dit wetsvoorstel het contraseign niet zal onthouden als ook deze Kamer ja zou zeggen tegen dit wetsvoorstel, ook al ziet de regering het voorstel per saldo niet echt zitten. Het is fijn om te weten en goed om te horen dat de staatssecretaris het uit democratisch oogpunt niet passend vindt om dwars te blijven liggen als de volksvertegenwoordiging zich voor een wetsvoorstel heeft uitgesproken.

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. 11.

Staatssecretaris Broekers-Knol:

(…) Dan ga ik nu in op de vragen die mij gesteld zijn. Allereerst de vraag van mevrouw Karimi, maar hetzelfde type vraag is ook door de heer Kox gesteld. Kan de staatssecretaris toezeggen dat de regering de wet na aanvaarding door de Eerste Kamer zal bekrachtigen? (…)

Voorzitter. Ik ga verder met de beantwoording van de vragen van mevrouw Karimi en de heer Kox. Ik heb het ook in de Tweede Kamer gezegd: als dit wetsvoorstel door uw Kamer wordt aanvaard, dan zal de ministerraad moeten besluiten over het al dan niet bekrachtigen en contrasigneren. Wij zijn er geen voorstem van, maar ik vind het niet bekrachtigen van een wetsvoorstel dat door beide Kamers der Staten-Generaal is aanvaard, een heel zwaar middel. Zo ver wil ik in dit geval absoluut niet gaan. Ik vind dat en ik heb dat gezegd in de Tweede Kamer. Mooier kun je het bijna niet verwoorden dan de heer Kox het heeft gedaan. Het is echt een belangrijk onderdeel van ons democratisch stelsel. Het parlement neemt een wetsvoorstel aan en dan is het heel belangrijk dat het kabinet zich daaraan houdt. Er kan een situatie zijn waarin dat anders ligt, maar in dit geval is dat zeker niet zo. Bekrachtiging en contrasignering zullen dus zeker gebeuren als het hier wordt aangenomen.

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. 11.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

(…) De kern van het debat in eerste termijn was: wanneer treedt de wet in werking? Daarover is volgens mij op dit moment veel onduidelijkheid. Ik hoop dat er in de tweede termijn duidelijkheid over kan komen. Wat heb ik namelijk gehoord? De handelsovereenkomst die de toekomstige relaties tussen het VK en de EU moet regelen, is onafhankelijk van de uittredingsovereenkomst, waarin onder andere de burgerrechten van de EU-burgers geregeld zijn. Onafhankelijk van of er een handelsovereenkomst tot stand komt of niet, blijven de regels zoals zij nu zijn afgesproken in de uittredingsovereenkomst. Dat is wat ik gehoord heb en ik zou graag een bevestiging hebben, zowel van de indieners als van de staatssecretaris.

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. Blz. 15-17.

De heer Doornhof (CDA): Dat is mij duidelijk, voorzitter. Dus u zegt: als dit wetsvoorstel door de Tweede Kamer en door de Eerste Kamer wordt aanvaard, dan zet ik dat contraseign, maar er zal geen moment komen dat ik die wet ook in werking laat treden.

Staatssecretaris Broekers-Knol: Dat terugtrekkingsakkoord geeft een ondergrens aan. Het zou kunnen zijn dat de Tweede Kamer op een gegeven moment een motie indient, om te zeggen dat het absoluut niet goed gaat, dat het helemaal fout gaat, ik noem maar wat. Als die motie wordt aanvaard, is het aan de regering om te kijken of dat inderdaad klopt en of aan die motie uitvoering wordt gegeven. Maar zolang wij een terugtrekkingsakkoord hebben gesloten zoals dat is gesloten door de Europese Unie, is er geen reden om aan te nemen, van een enkel geval, of twee gevallen, of wat ook, dat we door de bodem zakken. We moeten ons bovendien goed realiseren dat het een terugtrekkingsakkoord is dat geldt voor alle lidstaten van de Europese Unie, voor alle inwoners van de 3 miljoen of 3,1 miljoen die in Engeland woonachtig zijn.

(…)

De heer Kox (SP): De staatssecretaris zegt, als ik haar goed begrijp: ik ga over het in werking laten treden. Dat staat ook in artikel 4 van het wetsvoorstel. De staatssecretaris gaat pas handelen wanneer zij zou denken: ik vind dat het nu onvoldoende gewaarborgd is, dus ik laat de wet ingaan. Maar de staats secretaris zegt ook: "Ik kan me voorstellen dat de Tweede Kamer, als zij vindt dat het onvoldoende gewaarborgd is, een motie aanneemt en dat dan tegen mij zegt. Dan beoordeel ik dat op zijn merites. Normaal gesproken voer ik uit wat de Tweede Kamer zegt." Als we het over die structuur eens zijn, is het volgens mij voldoende ingekaderd dat de Tweede Kamer kan zeggen: staatssecretaris, we denken dat dit het moment is. Dan is er overleg tussen regering en parlement en dan wordt het opgelost. Dat is volgens mij wel belangrijk, omdat we te maken hebben met een wat merkwaardige figuur. Dat begrip "voldoende" is namelijk een beoordeling. Dat is neergelegd bij de staatssecretaris. Is dat de figuur? Dus als de Tweede Kamer vindt dat het tijd is dat het wetsvoorstel geactiveerd wordt, neemt zij een motie aan en dan handelt de regering normaal gesproken in lijn met die motie en spreekt zij daarover met de Tweede Kamer.

Staatssecretaris Broekers-Knol: Ik heb zoiets zojuist gezegd. Dat is het geval. Wat de heer Kox zegt, kan ik beamen. Het gaat er natuurlijk wel om dat de Tweede Kamer — dat geldt dan ook daarvoor — invulling geeft aan het begrip "voldoende". Het kabinet zegt dat er voldoende waarborgen zitten in het terugtrekkingsakkoord. De situatie zou zich kunnen voordoen, wanneer het overgangsjaar voorbij is, dat er zich allemaal ik weet niet wat voor omstandigheden voordoen, zoals ik al tegen mevrouw Stienen zei, en dat het Verenigd Koninkrijk zich helemaal niet aan de afspraken houdt en dat allerlei dingen helemaal de verkeerde kant opgaan. Maar dan is het ook van belang om vast te stellen — dat geldt dan dus ook voor de Tweede Kamer en vervolgens is dat de verantwoordelijkheid van het kabinet — of het inderdaad juist is dat het niet meer voldoende is. En het blijft altijd aan degenen die dan of in de Kamer of in het kabinet zitten om de invulling te beoordelen: zijn er nog voldoende waarborgen voor de Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk?

(…)

Staatssecretaris Broekers-Knol: Ik denk dat de heer Kox bevestiging wenst. Het is altijd de bevoegdheid van de Tweede Kamer om een motie in te dienen over welk onderwerp dan ook; dat kan hier, in de Eerste Kamer, trouwens ook. Het zou kunnen dat de Tweede Kamer ook hierover een motie indient. Dan is het aan het kabinet om te beoordelen of het inderdaad niet voldoende is. Want daar gaat het dan om, om de invulling van het begrip "voldoende". Maar ik hoop wel dat de heer Kox begrijpt dat de regering, het kabinet, dan niet even in één dag kan zeggen "we doen het wel" of "we doen het niet", want het vereist heel wat onderzoek om erachter te komen of daaraan voldaan is, te ja of te nee. Ik mag ook hopen dat de Tweede Kamer niet lichtzinnig een motie indient — dat verwacht ik totaal niet — met de strekking: we vinden het niet voldoende en doe maar. Want zo is het niet. Want dan krijgen we toch te maken — daar kom ik dan nog even op terug — met rechtsongelijkheid, omdat, even grof gezegd, het hebben van die twee nationaliteiten voor een Nederlander niet mogelijk is volgens de Rijkswet op het Nederlanderschap. In dit geval wordt het wel mogelijk gemaakt voor de Nederlanders in Engeland. Hoe dieper je daar ingaat terwijl je opeens afstapt van een terugtrekkingsakkoord ... Het zou het dus helemaal fout kunnen lopen. Maar als het gewoon goed loopt, denk ik dat het belangrijk is dat we ons daaraan houden, voordat we toch meer het pad opgaan van de rechtsongelijkheid.

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. 21.

De heer Doornhof (CDA): (…)We hebben wel wat stilgestaan bij een noodverband. De staatssecretaris kwam naar voren met de motie. Ze zegt dat ze eigenlijk niet ziet dat de rechten van Nederlanders in het VK nu onvoldoende gewaarborgd worden, dus ze laat die wet ook niet in werking treden. Maar mocht de Tweede Kamer met een motie komen waarin staat dat ze dat wel vindt, dan zal ze gevolg geven aan die motie.

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. 23.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie): (…) De staatssecretaris zegt dat het niet nodig is om maatregelen te nemen. De initiatiefnemers en anderen zeggen dat dat wel moet gebeuren. De heer Kox vroeg of het dan niet handig is dat wij zeggen dat er een motie komt. De staatssecretaris heeft toegezegd dat als er een motie komt waarin de Kamer zegt dat zij vindt dat hier wel op geacteerd moet worden omdat het verdrag niet goed is en dat de wet in werking gesteld moet worden, de staatssecretaris dat zal doen. Het kan natuurlijk ook gebeuren — de heer Doornhof wees daar ook al op — dat de regering op een gegeven moment zegt dat zij het niet voldoende vindt, dat zij de wet in werking wil stellen en dat de Kamer daar misschien over wil spreken. Daar is niet in voorzien. Ik mis in deze wet dus echt de mogelijkheid om een koninklijk besluit voor te hangen. De heer Doornhof zei dat ook al. Ik vraag me ook af of de staatssecretaris dit kan toezeggen en of de initiatiefnemers daar een stap in kunnen zetten. Ik denk dat dat de wet behoorlijk sterker zou maken, want nu beschouw ik dit echt als een zwakte in het voorstel.

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. Blz.33-34.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

De staatssecretaris heeft eerder, naar buiten maar ook hier vandaag, gezegd: als de wet wordt aangenomen, zal ik een contraseign geven. Ik hoor nu heel veel terugtrekkende opmerkingen — ik wil nog geen "bewegingen" zeggen, want u staat gewoon keurig stil, net als ik. Stel nou dat de Tweede Kamer lang blijft afwegen of ze wel of niet met een motie komt om het te activeren. Wat doet u dan? Wat is dan de termijn? Die wet is aangenomen. De Tweede Kamer gaat ervan uit dat u tekent. Wat gebeurt er dan?

Staatssecretaris Broekers-Knol: Ik begrijp de vragen van de heer Van Rooijen, maar het zijn allemaal als-danvragen: als het lang gaat duren dat u erover moet denken. Wie zegt dat daar lang over gedacht moet worden? Het enige wat ik hier probeer te vertellen, is het volgende. Een. Ik heb het ook in de Tweede Kamer gezegd: als beide Kamers der Staten-Generaal dit initiatiefwetsvoorstel aannemen, krijgt dat initiatiefwetsvoorstel mijn contraseign. De vraag is nu wanneer de wet in werking moet treden. Dan zeg ik: er is een terugtrekkingsakkoord gesloten. Daar zijn goede garanties in vastgelegd, waar ook Nederland zich aan geconformeerd heeft, waar uw Kamer over geïnformeerd is en ook niet tegen geprotesteerd heeft. Als dat zo is, is dat de route die we bewandelen. Stel dat de Tweede Kamer op een gegeven moment zegt: wij hebben hele heldere signalen dat het helemaal niet goed gaat met die waarborgen. Want dat is toch waar de heer Van Rooijen het over heeft? Ik kijk hem even aan en hoop dat hij knikt. Ja, daar gaat het over. En stel dat er een motie over wordt aangenomen. Dan wordt die natuurlijk snel bekeken. Want het kan niet zo zijn dat er in een situatie met onvoldoende waarborgen of waarborgen die overtreden worden omdat de Engelsen het niet goed doen of de Britten bezig zijn om de afspraken niet na te komen ... Dan wordt er natuurlijk snel op gereageerd. Daar kan de heer Van Rooijen van verzekerd zijn.

De heer Van Rooijen (50PLUS): Toch nog weer even. Maakt de staatssecretaris een eigen afweging, los van wat de Tweede Kamer wel of niet op enig moment gaat doen? Als u zegt dat u contraseign zal verlenen als de wet in beide Kamers is aanvaard, dan is dat hooguit een kwestie van tijd. Ik heb het gevoel nu dat u gaat zeggen: zeker als de Tweede Kamer nog aarzelt mij een duw te geven, in de positieve zin, doe ik nog even niks; als ze dat niet doet, blijf ik zelf wellicht van mening dat het voldoende is. U zegt namelijk: "Maar het is toch allemaal eigenlijk goed geregeld? Hoeveel gevallen moeten er dan zijn, individueel of van groepen, om mij tot het oordeel te brengen dat ik nu contraseign moet verlenen, los van de Tweede Kamer?"

Staatssecretaris Broekers-Knol: We komen van de ene als-dansituatie in de andere. Ik heb het volgende gezegd. Een. Ik geef contraseign. Twee. Als blijkt dat de waarborgen niet voldoende zijn omdat het niet goed loopt, is het moment daar om te besluiten dat de wet in werking treedt. Als het kabinet te lang aarzelt, of misschien zelfs al daarvoor, kan het zijn dat de Tweede Kamer met een motie komt om het kabinet ertoe uit te nodigen om dat te doen; nee, niet uit te nodigen, maar op te roepen, zelfs te vragen om dat te doen. Dan wordt dat snel bekeken en wordt er snel over besloten, want een motie van de Tweede Kamer wordt in principe uitgevoerd. Het is heel uitzonderlijk om die naast je neer te leggen. Die wordt dus uitgevoerd, tenzij er andere omstandigheden zijn. Maar ik moet zeggen dat ik ook niet blind kan zeggen dat dat automatisch gebeurt. Dat geldt wel voor een heleboel moties, maar sommige moties worden ook niet automatisch uitgevoerd. Het is dus gewoon een keurige zorgvuldigheid, want de kans is heel groot, buitengewoon groot, dat die wordt aangenomen. Maar ik heb gezegd dat dan wel duidelijk moet zijn dat de waarborgen uit het terugtrekkingsakkoord inderdaad met de voeten getreden worden. Daar gaat het over.

(…)

De heer Van Rooijen (50PLUS): De collega van het CDA mag wel minutenlang een vraag stellen. Klip-en-klaar, los van de Tweede Kamer: hoeveel bedenktijd en beoordelingsruimte wilt u nemen om op enig moment te besluiten om wel of niet te contrasigneren? Dat is, denk ik, toch een vraag waar ik nog steeds geen antwoord op heb gekregen. Staatssecretaris Broekers-Knol: Dat antwoord heb ik vandaag al enkele keren gegeven aan de heer Van Rooijen, aan uw Kamer: zodra de wet wordt aangenomen, geef ik het contraseign. Sneller kan ik het niet doen.

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. Blz. 36.

De heer Van Rooijen (50PLUS): Tot slot. Even voor de Handelingen: toen ik het zojuist had over contraseign, was ik onduidelijk. De discussie ging over de inwerkingtreding. Ik hoop dat de voorzitter met mij dat misverstand heeft opgelost.

Staatssecretaris Broekers-Knol: Ik ben blij dat de heer Van Rooijen dat zegt, want hij had het telkens over het contraseign. Ik begrijp nu dat hij de inwerkingtreding bedoelde.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bekijken mogelijkheden voorlichting van met name kwetsbare groepen over voorstel voor Rijkswet inperking gevolgen Brexit (35.130) (R2119) (T02984)

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Rooijen (50PLUS), toe te kijken of er, naast de huidige informatievoorzieningen, er nog andere mogelijkheden zijn om met name kwetsbare groepen, zoals ouderen, voor te lichten over het voorstel voor Rijkswet inperking gevolgen Brexit.


Kerngegevens

Nummer T02984
Status afgevoerd
Datum toezegging 23 juni 2020
Deadline 1 juli 2022
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden drs. M.J. van Rooijen (50PLUS)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Brexit
voorlichting
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Sjoerdsma, Asscher, Van Otterloo, Van Wijngaarden en Van Ojik Rijkswet inperking gevolgen Brexit (35.130 (R2119))


Uit de stukken

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. 13.

Staatssecretaris Broekers-Knol:

Duurzaam verblijf is langdurig, ja. De heer Van Rooijen en mevrouw Stienen hebben gevraagd hoe Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk worden geïnformeerd over deze wet. De informatievoorziening zal plaatsvinden op de gebruikelijke wijze, via Rijksoverheid.nl en op de website van het ministerie van Buitenlandse Zaken voor Nederlanders in het buitenland. Dat is Nederlandwereldwijd.nl. We zien geen reden om een specifieke overheidscampagne te starten voor Nederlanders die thans in het Verenigd Koninkrijk woonachtig zijn, want we gaan ervan uit dat ze zichzelf goed op de hoogte houden van de ontwikkelingen. Ook de belangenorganisaties van Nederlanders in het buitenland zijn op dit gebied zeer actief. De aandacht die gegeven is voor alle onderhandelingen ten aanzien van de brexit moet ertoe leiden dat velen op de hoogte zijn van wat zich afspeelt. Dat geldt dus ook hiervoor. Rijksoverheid.nl en Nederlandwereldwijd.nl zijn er dus wel. Als iemand informatie wil hebben, is het natuurlijk ook zo dat de ambassade die informatie kan verstrekken en ook naar die websites kan verwijzen.

(…)

De heer Van Rooijen (50PLUS):

De staatssecretaris zei: velen. Maar dat is dus niet: allemaal. De burgerij bestaat uit jong, middelleeftijd en oud. Ook in de Tweede Kamer is erover gesproken dat niet alle ouderen vaardig zijn met sociale media. Ik vraag de staatssecretaris toch nog om daar actiever in te acteren. De Tweede Kamer heeft daar ook om gevraagd. Ik begrijp dat de staatssecretaris verwijst naar de bestaande communicatiemiddelen en naar de belangengroepen die hun eigen belang hebben voor hun burgers in het Verenigd Koninkrijk. Maar er zullen ook hier weer leemten vallen, net zo goed als dit initiatiefvoorstel een leemte wil opvangen voor de Nederlanders in Engeland als er een no-deal komt. Hier is een leemte voor die groep. Ik vraag de staatssecretaris met klem om meer te doen dan zij nu heeft gezegd.

Staatssecretaris Broekers-Knol: Ik kan de heer Van Rooijen toezeggen dat ik ga kijken of er nog andere mogelijkheden zijn die specifiek zijn gericht op degenen die de heer Van Rooijen noemt, zoals oudere mensen die misschien helemaal niet zo behendig zijn met media en ook niet de gewoonte hebben om dagelijks met de ambassade of het consulaat te bellen. Ik ga kijken wat mogelijk is, maar een echte groots opgezette publiekscampagne is een heel kostbare zaak. In Nederland hebben we ons best gedaan door alle 45.000 Britten in Nederland op te zoeken. Dat is ook een heel karwei geweest. Dat was een heel kostbare operatie. Ik wil niet zeggen dat we het om geld moeten laten. Ik ga ernaar kijken, maar ik beloof het niet. Ik beloof wel dat we gaan kijken of er nog iets meer nodig is voor juist de groep waar de heer Van Rooijen aan refereert.

De heer Van Rooijen (50PLUS): Dank u wel voor uw antwoord.

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. 35.

Staatssecretaris Broekers-Knol: Voorzitter. Mevrouw Stienen had nog een antwoord tegoed op de vraag over de motie van mevrouw Belhaj over de voorlichting. De motie vraagt de regering om na aanname van het wetsvoorstel de voorlichting te starten. Ik heb aan de heer Van Rooijen toegezegd dat ik nog verder ga kijken wat we op dit moment kunnen doen. Het meest voor de hand liggend is natuurlijk om de voorlichting te starten na inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Anders heb je verwarring, want ten eerste is dit nog het overgangsjaar en ten tweede biedt het terugtrekkingsakkoord wat het kabinet betreft voldoende waarborgen. Het zou kunnen zijn, althans naar de opvatting van het kabinet, dat het inwerkingtredingsbesluit niet nodig is. Zodra dat aan de orde is, zullen we daar zeker meer informatie over verschaffen. Maar, zoals gezegd, heb ik de heer Van Rooijen toegezegd dat we zullen kijken wat we op dit moment nog meer kunnen doen dan datgene wat er al is. Dat is de toezegging die ik kan doen. Ik heb verder aan de heer Van Rooijen toegezegd dat we specifiek rekening houden met kwetsbare groepen, zoals ouderen en dergelijke. Die toezegging heb ik al in eerste termijn gedaan aan de heer Van Rooijen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toesturen plan van aanpak implementatie maatregelen uit rapport Project Significant (35.476) (T02985)

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Karimi (GroenLinks), toe het plan van aanpak voor de implementatie van de maatregelen uit het rapport van Significant Public naar de Kamer te sturen, zodra deze gereed is.


Kerngegevens

Nummer T02985
Status voldaan
Datum toezegging 6 juli 2020
Deadline 1 januari 2021
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden F. Karimi (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Immigratie en Naturalisatiedienst
taskforce
Kamerstukken Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (35.476)


Uit de stukken

Verslag EK 2019/2020, nr. 35, item 6, blz. 2-3.

Mevrouw Karimi:

(…)

De staatssecretaris heeft een aantal operationele maatregelen genomen om de achterstanden tot aan het eind van dit jaar weg te werken en om bij de nieuw ingediende aanvragen sinds 1 april van dit jaar binnen de beslistermijnen te blijven. Wij hebben echter nog geen begin van een aanpak gezien die het mismanagement en de ondermaatse prestatie van de IND structureel onder handen neemt. Wanneer komt deze aanpak, is mijn vraag aan de staatssecretaris.

(…)

Kan de staatssecretaris met een plan van aanpak komen waarin alle tekortkomingen uit het rapport van Significant Public worden geadresseerd en waarin wordt aangetoond dat de IND een jaarlijkse instroom van rond de 30.000 à 32.000 aanvragen van asielzoekers aankan en dat de IND daarbovenop een flexibele capaciteit ontwikkelt, zodat de IND in het geval van een onverwachte toename van aanvragen snel kan opschalen? Is de staatssecretaris bereid dit plan van aanpak voor de begrotingsbehandeling in dit najaar naar beide Kamers te sturen?

Verslag EK 2019/2020, nr. 35, item 6, blz 18.

Staatssecretaris Broekers-Knol:

(…)

Mevrouw Karimi vroeg of ik bereid ben de Eerste Kamer te informeren over de voortgang van de taskforce. (…) Zodra het plan van aanpak voor de implementatie van de maatregelen significant gereed is, zal dit naar zowel de Tweede als de Eerste Kamer worden gestuurd.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Periodiek informeren over voortgang van de taskforce IND (35.476) (T02986)

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Huizinga (ChristenUnie), toe de Kamer periodiek te informeren over de voortgang van de taskforce die de opdracht heeft gekregen om de achterstanden bij de IND weg te werken.


Kerngegevens

Nummer T02986
Status voldaan
Datum toezegging 6 juli 2020
Deadline 1 januari 2021
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden J.C. Huizinga-Heringa (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Immigratie en Naturalisatiedienst
taskforce
Kamerstukken Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (35.476)


Uit de stukken

Verslag EK 2019/2020, nr. 35, item 6, blz 9.

Mevrouw Huizinga:

(…)

Uit de rapporten van KPMG en bureau Significant, die de staatssecretaris heeft laten opstellen, blijkt dat het bij de IND niet alleen gaat om een gebrek aan menskracht bij een licht toenemende stroom asielzoekers. Er is namelijk ook een belangrijke professionaliseringsslag nodig. Wil de staatssecretaris de beslistermijnen in de toekomst wel gaan halen, dan zal zij veel meer moeten doen dan alleen een taskforce instellen om de achterstanden weg te werken. Kan de staatssecretaris toezeggen dat de Kamer periodiek op de hoogte gehouden zal geworden van de verbeteringen in de organisatie van de IND?

Verslag EK 2019/2020, nr. 35, item 6, blz 18.

Staatssecretaris Broekers-Knol:

(…)

Mevrouw Karimi vroeg of ik bereid ben de Eerste Kamer te informeren over de voortgang van de taskforce. Ook anderen hebben dat aan de orde gesteld. Bij het notaoverleg van 3 juni jongstleden in de Tweede Kamer heb ik toegezegd om de Kamer ongeveer elke twee maanden te informeren over de voortgang van de taskforce, te weten kort na het zomerreces, kort voor de begrotingsbehandeling eind november en voor het einde van het jaar. Ik ben vanzelfsprekend van harte bereid ook uw Kamer hierover te informeren. Zodra het plan van aanpak voor de implementatie van de maatregelen significant gereed is, zal dit naar zowel de Tweede als de Eerste Kamer worden gestuurd.

Verslag EK 2019/2020, nr. 35, item 6, blz 24.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

(…)

De staatssecretaris heeft toegezegd dat zij de implementatie van de verbeterplannen naar de Kamers zal sturen. Mijn vraag is of de staatssecretaris de Kamer ook periodiek wil informeren over hoe het ermee staat en hoe het vordert met de IND.

Verslag EK 2019/2020, nr. 35, item 6, blz 26.

Staatssecretaris Broekers-Knol:

(…)

Dan kom ik bij mevrouw Huizinga. Zij zei nog iets over Significant. Ik dacht dat zij dat had opgemerkt. Als dat niet zo is, dan heb ik niks te zeggen! Het ging over de periodieke vorderingen met betrekking tot Significant: niet alleen af en toe vertellen hoe het gaat, maar ook periodiek. Ik zeg toe dat we dat zo veel mogelijk zullen gaan doen, maar u moet niet verwachten dat ik u iedere week een bericht stuur. Maar periodiek doen we dat wel, want we moeten natuurlijk laten zien hoe de vorderingen gaan. Daar ben ik van harte toe bereid, want het is gewoon belangrijk dat uw Kamer ook de vinger aan de pols kan houden voor wat betreft de vorderingen hiermee.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Gevolgen tijdelijke verlenging van beslistermijn bij asielzaken vergelijken met andere EU-lidstaten (35.476) (T02987)

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de Stienen (D66) en Vos (PvdA), toe om bij de aan de Tweede Kamer toegezegde inventarisatie van de inspanningen van de andere EU-lidstaten om tijdige beslissingen bij asielzaken te bevorderen ook, voor zo ver het mogelijk is, met de andere EU-lidstaten te vergelijken wat de gevolgen zijn van de tijdelijke verlenging van de beslistermijn op de behandeling van asielzaken.


Kerngegevens

Nummer T02987
Status voldaan
Datum toezegging 6 juli 2020
Deadline 1 januari 2021
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Drs. C.P.W.J. Stienen MA (D66)
dr. M.L. Vos (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen asielzaken
Immigratie en Naturalisatiedienst
Kamerstukken Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (35.476)


Uit de stukken

Verslag EK 2019/2020, nr. 35, item 6, blz 4.

Mevrouw Vos (PvdA):

(…)

Mijn laatste punt gaat over het leren van andere lidstaten. Nederland is niet het enige land dat soms moeite heeft met tijdig beslissen. Artikel 31 — mevrouw Karimi had het er al over — van de Procedurerichtlijn gaat over de behandelingsprocedure. Hoe gaan ze in andere lidstaten om met tijdige beslissingen? Welke maatregelen nemen zij om de procedures te verbeteren en te versnellen? En wat zijn de gevolgen voor asielzoekers daar als er niet tijdig wordt beslist? Kunnen zij dan een besluit afdwingen en heeft de vertraging dan gevolgen voor hun aanspraak op verblijf? Wil de regering daar ook een onderzoek naar doen en het parlement daarover informeren? Kan dat bijvoorbeeld bij de eerste driemaandelijkse rapportage? Graag een reactie van de regering hierop, en liefst ook een toezegging

Verslag EK 2019/2020, nr. 35, item 6, blz 26.

Staatssecretaris Broekers-Knol:

(…)

Verder is gevraagd hoe andere lidstaten omgaan met beslissingen. In de Tweede Kamer heb ik op verzoek van de leden van de SGP-fractie toegezegd de komende tijd te inventariseren hoe andere lidstaten bevorderen dat tijdig wordt beslist. Dat ga ik ook betrekken bij de uitwerking van het voorstel voor de definitieve wet. Daar kunnen we namelijk van leren. Misschien zijn er fantastische ideeën die wij niet kennen en die ons enorm kunnen helpen.

Mevrouw Stienen (D66): Mijn fractie zou het op prijs stellen als u bij die inventarisatie ook wilt meenemen wat de tijdelijke verlenging van de beslistermijn in Nederland maar ook in andere EU-lidstaten voor gevolgen heeft gehad bij de behandeling van asielzaken. Misschien kunnen we nog van andere landen leren.

Staatssecretaris Broekers-Knol: Dan moeten we ook even kijken hoe dat precies in zijn werk is gegaan. De beslistermijn kan verlengd worden met negen maanden. In Nederland hebben we besloten tot een termijn van zes maanden, omdat ik het van belang vind dat we snel tot besluitvorming komen. Dus dan moet ik ook kijken naar waar het negen maanden, acht maanden of zeven maanden is. Ik wil mevrouw Stienen graag toezeggen dat voor zo ver mogelijk en voor zo ver het in onze macht ligt, we gaan kijken wat de verschillen zijn. We kijken wat we kunnen doen. Ik beloof dat we daar ons best voor zullen doen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toesturen afschrift brief Tweede Kamer inzake eventuele aanscherping van het beleid rondom het intrekken en verlenen van verblijfsvergunningen (35.210 VI) (T02992)

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Hattem (PVV), toe een afschrift te sturen van de brief aan de Tweede Kamer met berichtgeving over eventuele aanscherping van het beleid rondom het intrekken van verblijfsvergunningen, dat ook van toepassing zal zijn op het op voorhand weigeren van een verblijfsvergunning. De staatssecretaris verwacht de Kamer voor de begrotingsbehandeling in de Tweede Kamer hierover te kunnen informeren.


Kerngegevens

Nummer T02992
Status openstaand
Datum toezegging 30 oktober 2020
Deadline 1 september 2022
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden A.W.J.A. van Hattem (PVV)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Brief
Categorie brief/nota
Onderwerpen verblijfsvergunningen
Kamerstukken Wijziging begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2019 (voorjaarsnota) (35.210 VI)


Uit de stukken

Kamerstukken I, 2020-2021, 35210 VI, H

“De leden van de PVV-fractie vragen ten slotte in hoeverre de in mijn brief van 1 juli 2020 geschetste mogelijkheden om een verblijfsvergunning in te trekken ook van toepassing kunnen zijn bij het op voorhand weigeren van een verblijfsvergunning omwille van openbare orde en veiligheid.

Hierop antwoord ik dat de criteria die in de voornoemde brief worden beschreven voor het intrekken van internationale bescherming ook van toepassing zijn op de weigering van zulke bescherming op dezelfde gronden. Mijn berichtgeving over een eventuele aanscherping van dit beleid, die ik in dezelfde brief heb toegezegd, zal daarom ook de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning omvatten. Zoals aangekondigd in diezelfde brief, verwacht ik de Tweede Kamer hierover voor de begrotingsbehandeling te kunnen informeren. Ik zeg u hierbij toe dat ik u een afschrift van die brief zal sturen.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Uitwerking Contourenplan georganiseerde ondermijnende criminaliteit (35.300 VI) (T03028)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bikker (ChristenUnie), toe om in de uitwerking van het contourenplan breed offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit aandacht te besteden aan de samenwerking tussen het ministerie van Justitie en Veiligheid en het ministerie van Financiën op het gebied van ondermijning in de financiële wereld.


Kerngegevens

Nummer T03028
Status voldaan
Datum toezegging 10 maart 2020
Deadline 1 juli 2020
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen georganiseerde criminaliteit
ondermijning
Staat van de rechtsstaat
witwassen
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2020 (35.300 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2019-2020, nr. 23, item 3, p. 18.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

[…]

De zware criminaliteit mag geen ogenblik de illusie krijgen dat het zal winnen van de rechtsstaat en dat zijn regels niet op hen van toepassing zijn. Dat zal de komende jaren nog veel van ons vragen. Al lezend en sprekend met experts ziet mijn fractie nog mogelijkheden voor steun voor de minister van Justitie. Hij kan wat ons betreft een aantal van zijn collega's in het kabinet stevig aan hun jasje trekken. Laat ik beginnen met het ministerie van Financiën. In de zware criminaliteit gaan miljarden rond en onder- en bovenwereld zijn op vele plaatsen helaas steeds meer verweven. Dat raakt ook de bancaire sector. Ja, er is een aanpak rondom witwassen, maar nee, er is onvoldoende systematisch inzichtelijk gemaakt waar de kwetsbaarheden in ons financiële stelsel zitten als het gaat om de zware criminaliteit. En nee, dat lossen we ook niet alleen op met strafwetgeving. Daar zijn fiscalisten bij nodig, financiële juristen. Ik roep de minister op om dit inzichtelijk te maken. Dan kan de vervolgstap zeker wetgeving inhouden die de bancaire sector in staat stelt om nog meer criminele vermogens te onderscheppen en te weren, maar eerst opnieuw de feiten. Is de minister bereid om samen met de minister van Financiën een onderzoek te laten doen naar de kwetsbaarheid en de integriteit van het financiële stelsel als het gaat om de zware criminaliteit? Graag een toezegging. Ik overweeg een motie op dit punt, maar ik hoop van harte dat die niet aan de orde hoeft te komen.

Handelingen I 2019-2020, nr. 23, item 8, p. 17, 18.

Minister Grapperhaus:

[…]

In reactie op de vraag van mevrouw Bikker daarover: op het terrein van witwassen worden periodiek al alle risico's met de grootste potentiële impact en de weerbaarheid van de beleidsinstrumenten gericht op het voorkomen en mitigeren van die risico's voor Nederland in kaart gebracht. Dat gebeurt in opdracht van collega Hoekstra van Financiën en mijzelf. U heeft wellicht gezien dat we daar in de afgelopen tijd zeer gezamenlijk zijn opgetrokken. Dat werkt. We zien al dat de samenvoeging van verschillende diensten in de aanpak in ieder geval een meeropbrengst heeft. Experts van de verschillende organisaties zijn daarbij betrokken, maar ook de koepel- en brancheorganisaties van alle instellingen, inclusief uiteraard de financiële instellingen zoals de banken.

Voorzitter. Op het terrein van de georganiseerde criminaliteit wordt op dit moment geëvalueerd waar de kwetsbaarheden in de systemen zich precies bevinden. In juni vorig jaar hebben de minister van Financiën en ik het wetsvoorstel plan van aanpak witwassen naar de Tweede Kamer gestuurd. Wij lopen dat elke twee maanden met de betrokken partijen langs om te kijken hoever we ermee staan. Onderdeel daarvan is het verstevigen van de prioriteitstelling van financiële instellingen. Dat betekent dat zij ook aan hun kant voldoende investeringen moeten doen en dat er natuurlijk ook een heel duidelijke tone at the top moet zijn.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Dank aan de minister voor dit antwoord. Tegelijkertijd ging mijn vraag nog iets breder en iets dieper. Nu zou het kunnen dat het opgenomen is in de uitkomst die hij toezegt over enkele weken, maanden, maar wat ik van belang vind, is dat we niet alleen kijken naar de witwaswetgeving voor de banken. We moeten ook kijken naar de brede financiële sector. Mevrouw De Blécourt sprak ook over de Zuidas en de verwevenheid tussen bovenwereld en onderwereld, die te gemakkelijk plaats kan vinden. Ik vind het van groot belang dat de overheid op al die punten zichtbaar heeft wat de kwetsbare plekken zijn en dat niet alleen het apparaat dat onder de minister van Justitie ressorteert, maar ook de FIOD, de mensen die onder minister Hoekstra ressorteren, daar krachtig mee aan de slag kunnen. Mijn uitdaging aan de minister was om daarin ook het veld zo breed mogelijk goed door te rechercheren en zo een systematische analyse te maken van waar de witte vlekken vallen.

Minister Grapperhaus:

Ja. Ik heb het nu nog even over de financiële sector. Ik kom zo op de aanpalende vraag over andere departementen, maar nu eerst even de financiële sector. Het is zoals mevrouw Bikker dat beschrijft. We zijn met de branche zelfbezig om te formuleren waar de zwakheden zouden kunnen zitten, om te kunnen vaststellen waarop moet worden ingezet om die zwakheden weg te werken. Daarbij is ook het element van verstoring een heel belangrijk principe. Het gaat dus niet alleen om op te sporen wat gebeurd is, maar juist ook om de criminelen dwars te zitten waar zij van plan zijn om bepaalde witwaspraktijken en andere zaken te doen. Dat betekent ook dat je met behulp van de branche heel erg preventief gericht moet zijn in de aanpak. Dat heeft impact op de sector, want die moet je daar ook in betrekken. Die moet daaraan meedoen. U heeft in recente publicaties kunnen zien dat de grootbanken ook echt hun afdelingenaanzienlijk zijn gaan uitbreiden. En dan moeten we het niet hebben over het verleden, maar over wat er nu in ieder geval aan het gebeuren is.

Een tweede ding is dat in dat Multidisciplinaire Interventie Team, dat u ook in het contourenplan dat uw Kamer is toegezonden enkele maanden geleden al heeft kunnen herkennen, niet alleen de recherche, maar ook de diensten zitten, dus FIOD en Belastingdienst naast Douane en KMar. De verschillende disciplines lopen ook door die diensten heen. Als u bij de politie op werkbezoek zou gaan, waar ik overigens uw Kamer van harte voor zou willen uitnodigen, bij de mensen die nu dat MIT aan het in elkaar zetten zijn, dan zult u zien dat er een recherche is en een tactische recherche, een forensische recherche en een digitale recherche. Die zijn bij elkaar gebracht vanuit alle diensten, dus ook vanuit de FIOD en de Belastingdienst, om een enorme extra slag te kunnen maken. Het vergt structureel veel geld om dat ook echt te kunnen realiseren. Die is er vooral op gericht om een enorme quantum leap, een grote sprong te maken in kennis en bekendheid van wat er gebeurt, en dat vooral ten dienste te stellen — ik kan het niet vaak genoeg zeggen — van de lokale en regionale gezagen die met de problematiek geconfronteerd worden.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Het verheugt mij dat de minister hiermee volop aan de slag is. Tegelijkertijd zie ik nog te veel als ik de stukken hierover lees, dat het een verantwoordelijkheid is van Justitie. Maar voor de financiële wereld, de integriteit en het op orde hebben dat daar niet steeds meer ondermijning erin sluipt en dat we ondergrondse tactieken zien in de bovenwereld, is heel veel nodig. Ik wil nu natuurlijk de minister daarin volgen en zien hoe de aanpak van het MIT gaat werken. Tegelijkertijd zal ik hier wel heel kritisch op blijven, omdat ik echt vind dat het ministerie van Financiën hierin een goede en grote bijdrage kan leveren. Ik hoop ook dat de minister in de stukken die hij over enige tijd naar ons stuurt, specifiek aandacht zal geven aan hoe dit punt ingericht wordt. Nou, hij zegt het nu bijna al fluisterend toe. Ik hoop dat hij dat zo hardop in de microfoon doet.

Minister Grapperhaus:

Ik wil die hoop meteen beantwoorden en niet ijdel laten zijn, want dit is iets, in de microfoon gezegd, wat in meerdere departementen speelt. Dat geldt overigens ook voor het onderwerp cybersecurity. U praat over preventie. Daar heb ik met het lid Rombouts ook over gedebatteerd rondom het wietexperiment. Als ik daarin enige mate van succes wil boeken, heb ik niet alleen nodig dat ik ter versterkingen aanvulling werk van de lokale gezagen, want die zitten op de lokale problematiek, maar ook met andere departementen: Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Die hebben bijvoorbeeld in het kader van de jeugdzorg een heel belangrijke rol in het geheel. Maar er moet er één zijn die het aanjaagt. Hetzelfde geldt — we hebben het daar vandaag niet zo over, want daar is niet zoveel over gevraagd — op het terrein van de cybersecurity. Er zal er één moeten zijn die aanjaagt dat we daarin verder komen. Dat zie ik als een belangrijke rol voor Justitie én Veiligheid, want die twee gaan nog altijd wel in dit land samen.

De voorzitter:

Mevrouw Bikker, derde keer.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

De minister gaf een mooi antwoord, maar ik heb nog niet gehoord dat hij dit inderdaad de Kamer toestuurt. Ik zou het toch wel belangrijk vinden om dat samen te concluderen.

Minister Grapperhaus:

Met alle eer en deugd heb ik al eerder gezegd dat ik ervan uitga dat ik dit in juni aan beide Kamers kan toesturen. Dan heb ik ook kunnen verwerken hoe precies de mogelijke uitkomsten zijn van discussies over de Voorjaarsnota, want dat is voor mij wel een belangrijk onderwerp.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Antisemitismevlag (35.300 VI) (T03030)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Dijk (SGP), toe om de antisemitismevlag actief onder de aandacht van de VNG te brengen.


Kerngegevens

Nummer T03030
Status voldaan
Datum toezegging 10 maart 2020
Deadline 1 januari 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. D.J.H. van Dijk (SGP)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen antisemitisme
discriminatie
Staat van de rechtsstaat
vlaggen
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2020 (35.300 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2019-2020, nr. 23, item 8, p. 9.

De heer Van Dijk (SGP):

[…]

Voorzitter, een ander punt. "Antisemitisme vloekt met onze samenleving", aldus minister Grapperhaus recent in de Tweede Kamer. Terecht. Joden zijn extreem oververtegenwoordigd als slachtoffers van discriminatie en voelen zich steeds minder thuis in ons land. Gelukkig heeft de minister een aantal concrete maatregelen aangekondigd om deze negatieve trend aan te pakken. Maar kan die aanpak ook meer zichtbaar in de samenleving worden gemaakt? In de vorige Kamerperiode vroeg ik de minister of het niet tijd is voor een jaarlijkse strijd-tegen-antisemitismevlag bij gemeentehuizen. De minister wilde dit bij gemeenten laten, maar ik vraag hem om dit via de VNG actief te bevorderen.

Handelingen I 2019-2020, nr. 23, item 8, p. 26.

Minister Grapperhaus:

[…]

Ik heb nog een aantal losse vragen voordat ik op enkele thema's inga. De antisemitische vlag. Er zijn verschillende maatregelen, zo zeg ik tegen Groep Otten en de SGP, voor de aanpak van antisemitisme. We moeten altijd zien of de effecten daarvan inzichtelijk kunnen worden gemaakt. Er is naar aanleiding van de motie in de Tweede Kamer extra geld voor beschikbaar gesteld, zoals u bekend is. Ik heb eerder gepleit voor een vlag in de strijd tegen antisemitisme en ik heb gezegd dat de gemeenten uiteindelijk over die wenselijkheid moeten beschikken. Ik zal het wel actief onder de aandacht van de VNG brengen.

De heer Van Dijk (SGP):

Met die laatste zin ben ik heel blij. Als u dat actief onder de aandacht wilt brengen, beschouw ik dat als een toezegging. Bedankt daarvoor.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Resultaten verkenning naar 80%-norm wijkagent (35.300 VI) (T03031)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden De Blécourt-Wouterse (VVD) en Rombouts (CDA) toe om de Kamer nader te informeren over de resultaten van de verkenning naar de zogenaamde 80%-norm in de praktijk van wijkagenten.


Kerngegevens

Nummer T03031
Status voldaan
Datum toezegging 10 maart 2020
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr. M.A. de Blécourt-Wouterse (VVD)
Mr.dr. A.G.J.M. Rombouts (CDA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen politie
Staat van de rechtsstaat
wijkagent
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2020 (35.300 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2019-2020, nr. 23, item 3, p. 15.

Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):

[…]

Voorzitter. Ik vraag de minister hoe een effectieve interventie op ondermijning wordt gemeten als daar geen strafzaak uit voortvloeit maar er wel een adequate verstoring van het criminele businessmodel mee wordt bereikt. Dezelfde vraag heeft de VVD ten aanzien van de wijkagent. Het kan toch niet zo zijn dat het rendement van de wijkagent ter discussie kan komen te staan omdat zijn of haar werk niet kan worden gemeten in voldoende strafzaken of gedocumenteerde contacturen?

Handelingen I 2019-2020, nr. 23, item 3, p. 19.

De heer Rombouts (CDA):

[…]

Met het eerste zit het wel goed bij deze minister. Versterking van de recherche heeft zijn volle aandacht. Misschien is het besluit om tot een speciale eenheid te komen zelfs wel iets te voortvarend genomen, want inmiddels kreunen burgemeesters in het gehele land onder het wegtrekken van wijkagenten. Hoe denkt de minister hieraan tegemoet te komen? Blijft voor hem één wijkagent op 5.000 inwoners, die voor 80% in de wijk te vinden is, nog wel het parool? En is het besluit om 500 politiemensen vrij te maken om grote aantallen rechters en andere dienaren van de rechtsstaat permanent te beveiligen ook niet aan heroverweging toe? Is ook dit besluit niet al te impulsief genomen? Moet niet overwogen worden terug te keren naar het uitgangspunt dat persoonsbeveiliging geschiedt op basis van concrete informatie en dreiging, dus op basis van een zekere voorspelbaarheid, in plaats van wat inmiddels lijkt te gelden op basis van een zekere voorstelbaarheid, dat het kan gebeuren? Want — zo zou ik de minister willen vragen —was u in het begin van deze kabinetsperiode niet goed op weg om de kortingen op de politie van met name Rutte I te repareren? En wordt door deze op zich begrijpelijke — laat ik daar geen misverstand over laten bestaan — ingrepen niet weer het paard achter de wagen gespannen?

Handelingen I 2019-2020, nr. 23, item 8, p. 27.

Minister Grapperhaus:

Dan de wijkagent. Daar is door een aantal van u terecht aandacht voor gevraagd. Het moge duidelijk zijn dat het belang en de rol van de wijkagent uitermate belangrijk zijn, ook in het kader van de aanpak van ondermijnende criminaliteit en met name daarbinnen de aanpak van jeugdcriminaliteit. Dat zit ook als een van de belangrijkste opgaves in de zogenaamde ontwikkelagenda gebiedsgebonden politie. Op dit moment wordt door de politie een verkenning uitgevoerd naar de zogenaamde 80%-norm in de praktijk. Daarmee wordt de ontwikkeling ten aanzien van de tijd die agenten kunnen besteden aan het werk in de wijk, inzichtelijker gemaakt. Ik zal de Tweede Kamer, maar ook uw Kamer, nader informeren over de resultaten van de verkenning zodra die er is.

Handelingen I 2019-2020, nr. 23, item 8, p. 45.

Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):

Voorzitter. Allereerst wil ik namens mijn fractie beide ministers hartelijk bedanken voor hun uitgebreide antwoorden. Ik begin bij minister Grapperhaus. Wij zijn verheugd dat u het belang van de wijkagent erkent en dat er een verkenning wordt uitgevoerd, waarvan de Eerste Kamer een exemplaar zal ontvangen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Naamgeving Deltaplan anti-ondermijning (35.300 VI) (T03032)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Rombouts, toe om indien structurele middelen worden vrij gemaakt voor een forse aanpak van zware criminaliteit, dat het deltaplan anti-ondermijning gaat heten.


Kerngegevens

Nummer T03032
Status voldaan
Datum toezegging 10 maart 2020
Deadline 1 januari 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr.dr. A.G.J.M. Rombouts (CDA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen criminaliteit
ondermijning
Staat van de rechtsstaat
zware misdrijven
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2020 (35.300 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2019-2020, nr. 23, item 3, p. 18.

De heer Rombouts (CDA):

[…]

Dan het derde element uit de motie: de versterking van de wijken. Hier valt heel veel over te zeggen. Dat wil ik vandaag niet doen, want uit eigen langjarige ervaring als burgemeester van een middelgroot stadje weet ik hoeveel tijd en inspanning dit vraagt en hoe afhankelijk deze ministers hierbij zijn van hun collega's in het kabinet en nog meer van lokale partners, die verantwoordelijkheid dragen voor jeugdzorg, wijkontwikkeling en onderwijs. Laat ik volstaan met de volgende vraag. Delen de bewindslieden met de CDA-fractie het inzicht dat de aanpak van de voor onze rechtsstaat zo ondermijnende drugscriminaliteit een aanpak vergt die over deze en de volgende kabinetsperiode heen reikt; een aanpak, waarvoor de term "deltaplan" de lading beter dekt dan die van "contourennota"?

Handelingen I 2019-2020, nr. 23, item 8, p. 30.

Minister Grapperhaus:

[…]

Voorzitter. Ik heb nog twee punten. Allereerst de vraag van de heer Rombouts naar het deltaplan. Ik zeg hem nog eens hard toe — laten daar nu geen misverstanden over bestaan, want anders gaat het in de toekomst niet goed — dat als het mij gaat lukken om de structurele middelen binnen te krijgen die ik nodig heb om die forse aanpak op te zetten, dat het deltaplan anti-ondermijning gaat worden, het DAO. We moeten nog wel even goed checken of dat in een vreemde taal niet iets raars betekent. Ik wil dat hardop toezeggen, want ik begrijp zijn zorg. Als je het niet heel stevig benoemt en goed neerzet, ook duidelijk herkenbaar voor iedereen, dan kan het in de mist van het schimmenrijk, zoals oud-premier Van Agt dat ooit noemde, verdwijnen.

Ik wil nog even uitleggen waarom de naam "delta" even wegviel op het departement. Een van de eerste georganiseerde ondermijnende criminaliteitsbendes was de bende met de bijnaam Delta. Operatie Delta heeft geleid tot het IRT-onderzoek van eind 1992. Ik zie in de ogen van de heer Rombouts dat hij mij dat vergeeft. Ik zou wel willen afspreken dat als die structurele middelen er komen, de heer Rombouts en ik in dit gebouw een grote chocolade-delta aansnijden voor die Kamerleden die daar graag van meegenieten.

Handelingen I 2019-2020, nr. 23, item 8, p. 47.

De heer Rombouts (CDA):

Ik wil minister Grapperhaus bedanken voor het feit dat hij aan het eind van zijn bijdrage in eerste termijn gezegd heeft dat een deltaplan alleen maar een deltaplan is als er "deltaplan" boven staat. Ik begrijp heel goed dat hij zegt dat daar structurele financiering bij hoort. Dat is waar we het over eens moeten worden. Wat hier moet gebeuren, vergt een langjarig traject. Mede door de naamgeving kan het besef verder inklinken. Deze minister kan erop rekenen dat van de kant van de CDA-fractie er alles aan gedaan zal worden om hem de steun te geven die hij nodig heeft om voor dat deltaplan een structurele financiering te krijgen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informeren over stand van zaken van de voorstellen van de Europese Commissie inzake Migratie en Asiel (35.612) (T03077)

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, onder andere naar aanleiding van een vraag van het lid Karimi (GroenLinks), toe de Kamer uitvoerig te informeren over de stand van zaken van de voorstellen van de Europese Commissie inzake Migratie en Asiel, voordat de onderhandelingen over dit pakket verder komen.


Kerngegevens

Nummer T03077
Status deels voldaan
Datum toezegging 1 december 2020
Deadline 1 januari 2023
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden F. Karimi (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Mondeling overleg
Categorie legisprudentie
Onderwerpen Europees migratiebeleid
Kamerstukken EU-voorstellen: EU-migratiepact 2020 COM (2020) 609, 610, 611, 612, 613 en 614 (35.612)


Uit de stukken

Kamerstukken I , 35612, B, blz. 3.

Staatssecretaris Broekers-Knol:

(…)

Ik wil u verder zeker nog vertellen dat de Tweede Kamer een behandelvoorbehoud heeft aangebracht. Ik hoef u niet uit te leggen wat dat betekent, maar de voorlichting, de inlichtingen en het verschaffen van nadere informatie over datgene wat er gebeurd is, aan uw commissie en uw Kamer zullen natuurlijk sowieso gelijke tred houden. U wordt op dezelfde wijze op de hoogte gehouden en heeft dus ook de gelegenheid om te laten weten wat u van bepaalde zaken vindt. U wordt voldoende geïnformeerd, voordat we verder komen met deze hele onderhandelingen over dit pakket. Dank u wel.

Kamerstukken I , 35612, B, blz. 3.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

(…)

Wat betreft de rol van de Eerste Kamer. Kan de staatssecretaris ons, voordat zij naar die meeting - - online of niet -- gaat, laten weten wat voor voorstellen van het Duitse voorzitterschap er voor een politiek akkoord op tafel liggen? Krijgt de Kamer de mogelijkheid om daarop reageren? Dat is dus een meer procedurele vraag.

Kamerstukken I , 35612, B, blz. 6.

Staatssecretaris Broekers-Knol:

(…)

Mevrouw Karimi heeft ook gevraagd of ik overleg voer met de Eerste Kamer voor de eerstvolgende vergadering in JBZ-verband. Ik heb een behandelvoorbehoud van de Tweede Kamer en ik heb juist gezegd dat ik de Eerste Kamer uitvoerig zal informeren. Om voorafgaand aan iedere vergadering ook hier te overleggen en boodschappen mee te krijgen, dat is wat lastig. Ik weet niet of dat zo ingepland kan worden. Het moet dus in ieder geval via de Tweede Kamer en ik zou u willen vragen om mij zo veel mogelijk via uw politieke collega's in de Tweede Kamer boodschappen mee te geven. Ik weet namelijk eerlijk gezegd niet of het anders allemaal wel gaat lukken. Maar ik heb ook gezegd dat het vanzelf spreekt dat wij de Eerste Kamer helemaal meenemen in het proces en haar zo veel mogelijk de informatie zullen verstrekken.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Publicatie uitspraken rechter-commissaris ter sprake brengen (35.296) (T03190)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Recourt (PvdA), toe dat hij zal aangeven in zijn reguliere overleggen dat het wenselijk wordt geacht dat uitspraken van de rechter-commissaris, worden gepubliceerd op rechtspraak.nl


Kerngegevens

Nummer T03190
Status voldaan
Datum toezegging 23 maart 2021
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. J. Recourt (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen handhaving
kraakverbod
rechter-commissaris
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Koerhuis en Van Toorenburg Wet handhaving kraakverbod (35.296)


Uit de stukken

Handelingen I 2020-2021, nr. 31, item 16, blz. 31

De heer Recourt (PvdA):

Ik had nog een praktische vraag openstaan uit de eerste termijn, namelijk of de minister wil bewerkstelligen dat uitspraken van de rechter-commissaris op dit onderdeel worden gepubliceerd op rechtspraak.nl, om op deze manier de openbaarheid in ieder geval vorm te geven. Normaal gesproken worden uitspraken van de rechter-commissaris natuurlijk niet gepubliceerd.

Minister Grapperhaus:

Dat is niet aan mij als minister van Justitie en Veiligheid. Iedere belanghebbende burger of ieder Kamerlid kan daartoe zelf een oproep doen. Ik ga niet als minister van Justitie en Veiligheid aan de rechtspraak aangeven wat ze moeten publiceren. Dat zou echt een verkeerde wereld zijn.

De heer Recourt (PvdA):

Dat snap ik. Daarom heb ik het ook netjes geformuleerd, zoals best wel gebruikelijk is: wilt u in uw reguliere overleg dit onderwerp aan de orde stellen en dan in ieder geval het verzoek overbrengen zoals ik dat nu aan u doe?

Minister Grapperhaus:

Ik wil zonder meer aangeven dat de heer Recourt in deze Kamer heeft gezegd dat het een goede zaak zou zijn als dat gebeurt. Zo kent de heer Recourt mij ook. Maar anders kan ik het niet formuleren, want dan word ik toch weer op de brandstapel gezet.


Brondocumenten


Historie