Rappelabele toezeggingen Justitie en Veiligheid (Rappel februari 2022)



Dit is het rappel tot 10-01-22.

 




Toezegging Het bij de evaluatie betrekken van de rol van de korpschef bij het vaststellen van het cameraplan (33.542) (T02482)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik (GroenLinks), toe dat bij de evaluatie over drie jaar aandacht wordt besteed aan de rol die de korpschef heeft bij het vaststellen van het cameraplan, in het kader van de checks-and-balances.


Kerngegevens

Nummer T02482
Status voldaan
Datum toezegging 14 november 2017
Deadline 1 juli 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen cameraplan
kentekenregistratiesystemen
Kamerstukken Vastleggen en bewaren kentekengegevens door politie (33.542)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 7, item 3, blz. 25-26

Minister Grapperhaus:

(...)

Dan heb ik nog een paar vragen te beantwoorden, wat ik snel zal doen. U had het over de korpschef, die u vergeleek met de slager die zijn eigen vlees keurt. Even los van het feit hoe zich dat precies tot het kerstdiner verhoudt; zeker als u vegetarisch zou zijn, is dat natuurlijk even een andere kwestie. Maar het is niet de slager die zijn eigen vlees keurt, het is een slager die voor mij het beste vlees gaat uitzoeken. En vervolgens mag ik als klant, in dit geval als minister van Justitie en Veiligheid, maar dat mag u als volksvertegenwoordiging natuurlijk ook, zeggen: maar dat is helemaal geen goed stukje vlees dat je gehaald hebt. Kijk, die metafoor van de slager die zijn eigen vlees keurt, is een beetje als Roy Bean die in het Westen rechter, advocaat en officier van justitie was in zijn eigen proces. Maar dat speelt niet. De korpschef zegt: dít zijn nu de plekken voor het cameraplan, dat wordt gepubliceerd, en daar kunt u mee aan de slag.

(...)

Mevrouw Strik (GroenLinks):

(...) Maar het punt blijft toch dat eerder het idee was dat de minister het cameraplan zou vaststellen. Dat is losgelaten. Nu is het de politie die het vaststelt en het wordt gezonden naar de minister, die het vervolgens publiceert. Dat is toch iets anders dan dat de minister het zou vaststellen. Daarom mijn vraag: wordt dat niet te veel, dat de politie dat zelf kan bepalen? Want wat gaat de minister nou vervolgens doen met dat cameraplan? Gaat hij het dan nog eens goed tegen het licht houden? Gaat hij zelf bepalen of het wel inderdaad allemaal noodzakelijk, proportioneel et cetera is?

Minister Grapperhaus:

Ja, ik ga natuurlijk niet meer langs die camera's rijden. Kijk, laat ik er dit over zeggen. Dan neem ik toch een voorschotje op wat Rombouts zei. Ik zal moeten kijken dat ik mijn rol wel zodanig invul dat u niet over drie jaar zegt: heb je nou nooit een keer met de korpschef gepraat over dat cameraplan. Dat zal een zeer marginale toets zijn, maar die zal ik wel doen. Maar u wilt mij vergeven: ik ga niet het cameraplan van de politiechef toetsen. Het lijkt mij ook qua deskundigheid inzake opsporing dat de Nederlandse burger liever heeft dat de korpschef dit doet dan dat ik dat ga doen. En anders zou ik het, mevrouw Strik, op zijn advies doen en dan is het resultaat hetzelfde. Laten we wel wezen: ik ben, als ik de krant mag geloven, op dit moment nog geheel verantwoordelijk voor de politie. Dus daar mag u mij ook op aanspreken.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Uiteraard hebben we het niet over de persoon van de minister van Justitie. Maar het gaat erom of er voldoende checks-and-balances in zitten. Daarom zou ik u toch willen verzoeken om wel bij de evaluatie te betrekken hoe dat proces verloopt: of dat onafhankelijk genoeg is, wat de rol van het OM daarbij is en of het misschien beter is om daar in de toekomst die rol te leggen. Ik zou graag willen dat dat aandacht krijgt bij de evaluatie.

Minister Grapperhaus:

Oké. Maar dan voeg ik daar een ding aan toe: onafhankelijk is natuurlijk heel mooi, maar het moet ook kwalitatief een goed cameraplan zijn. Als de politie zich wat meer op iets anders gaat richten, dan ... Nee, dat doet de korpschef. We gaan over drie jaar zeker kijken of het goed was om die verantwoordelijkheid daar te leggen, lijkt mij.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Individueel klachtrecht bij internationale mensenrechtenverdragen (34.775 VI) (T02604)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik, toe dat het kabinet na de zomer zal terugkomen op het individueel klachtrecht bij internationale mensenrechtenverdragen.


Kerngegevens

Nummer T02604
Status voldaan
Datum toezegging 22 mei 2018
Deadline 1 januari 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen facultatieve protocollen
individueel klachtenrecht
mensenrechtenverdragen
ratificatie
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2018 (34.775 VI)


Opmerking

Zie ook T02355, T02290 en T02051

Uit de stukken

Handelingen I 2017/2018, nr. 30, item 3, pg. 10

Mevrouw Strik (Groenlinks):

Voorzitter. In een democratische rechtsstaat staat een zelfbewuste overheid voor haar burgers en biedt ze hun de rechtszekerheid en de mogelijkheden om voor zichzelf op te komen, ook tegen de overheid zelf. Daar hoort bij dat mensenrechten niet alleen werken als een instructienorm aan de overheid, maar dat ze ook kunnen worden ingeroepen door burgers als zij vinden dat de overheid haar verplichtingen niet nakomt. De Nederlandse regering zou haar burgers daarom ook toegang moeten geven tot individueel klachtrecht bij internationale verdragen. Deze Kamer heeft de regering daar al jaren geleden in een motie toe opgeroepen. Dat gold wat ons betreft in elk geval voor het facultatief protocol bij het Kinderrechtenverdrag, het Gehandicaptenverdrag en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten. Jarenlang heeft de regering zich hierover in stilte gehuld en de herhaalde oproepen van deze Kamer genegeerd. Uw voorganger heeft uiteindelijk vorig jaar toegezegd om alvast een goedkeuringswet voor de ratificatie van het facultatief protocol bij het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten in te dienen. Daarbij zou de Raad van State meteen ook worden gevraagd om een advies ten aanzien van het individueel klachtrecht bij de twee andere verdragen. Tot op heden hebben wij nog geen beweging bespeurd, maar een nieuw kabinet geeft nieuwe kansen op het nakomen van toezeggingen. Kan de minister aangeven hoever het met dit wetsvoorstel staat?

Handelingen I 2017/2018, nr. 30, item 6, pg. 22

Minister Grapperhaus:

De allerlaatste vraag was van mevrouw Strik en ging over het individueel klachtrecht bij internationale mensenrechtenrechtenverdragen. Ik geef toe: een heel ander onderwerp dan de vorige twee, maar toch. De minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben het wetsvoorstel tot goedkeuring van het zogenaamde ESC-protocol voorgelegd aan de Raad van State. Dat betreft het in 2009 door Nederland ondertekende klachtrechtprotocol bij het IVESCR. Aan de Raad van State is gevraagd om daarbij met name aandacht te besteden aan de mogelijke gevolgen van dat protocol voor de Nederlandse rechtsorde. Dat advies is inmiddels door mijn collega's ontvangen en het kabinet zal daar na de zomer verder op terugkomen.

Dit was mijn laatste punt.

De voorzitter:

Mevrouw Strik, als een kleine haas?

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Een kleine, snelle haas. Begreep ik het nu goed? Ik hoorde de minister niet goed toen hij zei wat er "met name" was gevraagd aan de Raad van State. Ik weet wel dat hier met de Kamer is overeengekomen dat de Raad van State ook zou worden gevraagd hoe het met die andere twee protocollen zat. Was dat wat u zei?

Minister Grapperhaus:

Nee, ik zei "met name aandacht te besteden aan de mogelijke gevolgen van het protocol voor de Nederlandse rechtsorde", maar ik kan u zeggen dat u dan na de zomer ook nader gaat horen hoe het verdergaat met de twee andere protocollen, als men ook hierop terugkomt.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Oké, prima.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Vervolgbeleid leefbaarheid woonwijken onderzoeken en de Kamer daarover informeren (34.763) (T02679)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bikker (ChristenUnie), toe dat hij samen met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en betrokken partijen zal bezien of er vervolgbeleid nodig is betreffende de leefbaarheid van woonwijken en daarover de Kamer zal informeren.


Kerngegevens

Nummer T02679
Status voldaan
Datum toezegging 4 december 2018
Deadline 1 juli 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Leefbaarheid woonwijken
Kamerstukken Verruiming sluitingsbevoegdheid drugspanden (34.763)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr.10, item 7, blz. 10

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

(…)

De verhuurders vrezen dat de omgeving verpaupert als een woning langere tijd niet opnieuw verhuurd kan worden, en dat brengt mij bij mijn derde punt. Ik denk dat die verhuurders daar een punt hebben, maar dat het ook geldt in de situatie van een koopwoning. Want als een pand zes tot twaalf maanden gesloten wordt, dan heeft dat allereerst een prachtige signaalfunctie naar de omgeving: begin hier niet aan! Maar als vervolgens de planken voor de ramen blijven zitten, dan heeft dat vriendelijk gezegd geen stimulerende werking om de buurt naar een hoger plan te brengen. Hoe beoordeelt de minister dat effect? Is dat ook onderwerp van gesprek bij het eerder genoemde overleg? Maar worden ook andere belanghebbenden en verantwoordelijken betrokken? Ik denk dan aan VNG en natuurlijk de minister van Binnenlandse Zaken. Nu de minister krachtig aan de slag is met de strijd tegen ondermijning, moet ook de weerbaarheid van de lokale gemeenschappen niet vergeten worden. Wat zijn de voornemens van het kabinet op dit punt en op welke wijze wordt de Kamer daarover geïnformeerd? Ik hoor de minister daar graag concreet over.

Handelingen I 2018-2019, nr.10, item 9, blz. 10-11

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Ontzettend mooi dat de minister zich daar zo stevig voor inzet. Over zijn laatste woorden, over de leefbaarheid van de wijken, had ik nog een vraag die ik graag beantwoord zie door de minister. Als je een pand zes tot twaalf maanden sluit — en in het veelgenoemde overzicht van mevrouw Bruijn was dat ook een van de elementen — dan heeft dat enorme impact op een wijk. Ik heb gezegd dat het goed is dat er een signaalfunctie is, dat mensen doorhebben dat het niet slim is om er een wietplantage te organiseren, want dan moet je je huis uit, maar om vervolgens al die tijd tegen dichtgespijkerde planken aan te kijken heeft een impact die de wijk niet omhoog helpt. Ik heb de minister daarom gevraagd of hij samen met de minister van Binnenlandse Zaken en de betrokken partijen kan kijken of daar nog verstandig vervolgbeleid nodig is. Ik heb zelf in mijn stad ook gezien dat daar nog wel stappen te zetten zijn.

Minister Grapperhaus:

Een heel terecht punt. Ik was iets te kort door de bocht bij de beantwoording zo-even van mevrouw Bikker, maar dit is zeker een punt dat ik nader oppak met de minister van BZK, dat zeg ik toe. Ik moet toegeven dat het iets verder van mijn portefeuilleshow ligt, om zo te zeggen, maar ik pak dat op.

De voorzitter:

Mevrouw Bikker, tot slot.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Dank voor de toezegging. Ik hoop dat de minister deze Kamer wil informeren hoe hij dat heeft opgepakt en wat hij daarmee heeft gedaan.

Minister Grapperhaus:

Ja.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Faciliteren van gerechtvaardigde beroepen op afscherming van UBO's van kerkgenootschappen (35.179) (T02977)

De Minister van Financiën zegt de Kamer naar aanleiding van vragen van de leden Ester (ChristenUnie) en Essers (CDA) toe in overleg te zullen treden met zijn ambtsgenoot van JenV en met het Openbaar Ministerie om te kijken hoe zij kunnen faciliteren dat gerechtvaardigde beroepen op afscherming van UBO's van kerkgenootschappen worden gehonoreerd en de Kamer hierover te informeren.


Kerngegevens

Nummer T02977
Status openstaand
Datum toezegging 16 juni 2020
Deadline 1 juli 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen antiwitwasrichtlijn
kerkgenootschappen
terrorismefinanciering
uiteindelijk belanghebbenden
privacy
Kamerstukken Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden van vennootschappen en andere juridische entiteiten (35.179)


Uit de stukken

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 6.

De heer Ester (ChristenUnie):

De kwestie van kerkelijke gevoeligheden speelt ook bij het handelsregister en de anbi-regeling, maar in het geval van het UBO-register is er, aldus de Raad van State, sprake van Unierechtelijke bindende regelgeving. In gewone mensentaal: Brussel schrijft dit dwingend voor. De nationale speelruimte, zo begrijpen wij, is vrijwel nihil. Sterker, de Raad van State beklemtoont dat de Europese wetgever de gevoeligheid van het openbaar maken van persoonsgegeven heeft afgewogen tegen het belang van een effectieve strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering. Wel wijst de Raad van State erop dat artikel 30, lid 9, van de richtlijn aangeeft dat lidstaten in uitzonderlijke gevallen de UBO-gegevens kunnen afschermen. Er moet dan sprake zijn van onevenredige risico's. De ChristenUniefractie wil de minister vragen om eens creatief mee te denken in dit debat over de mogelijkheden die dit artikel biedt om kerkgenootschappen en hun bestuurders meer comfort te bieden en om hun specifieke zorgen over privacy en veiligheid weg te nemen. Dat geldt voor onze kerken in het algemeen, maar voor de joodse gemeenschap in het bijzonder. We willen niet dat een openbaar UBO-register gevaren oplevert voor bestuurders van kerkgenootschappen. Herkent de minister deze zorgpunten en zo ja, hoe kan hij de kerken hierin tegemoetkomen? Welke waarborgen heeft hij op het netvlies? Aan welke afschermingsmogelijkheden denkt hij? Dit alles uiteraard zonder de doelstelling van de wet geweld aan te doen, laat mij dat onderstrepen.

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 10, 11.

De heer Essers (CDA):

Ik ga even weer de draad oppakken. Het zou dus niet alleen betekenen dat er geen publieke registratie zou plaatsvinden, maar ook dat er geen afgeschermde registratie zou plaatsvinden, uitgaande van het oorspronkelijke voorstel van de regering. Als de richtlijn dit naar het toenmalige oordeel van de regering mogelijk maakte, dan is dat a fortiori het geval voor ons voorstel om de gegevens van deze bestuurders op een afgeschermde lijst te plaatsen. Een dergelijke afgeschermde lijst staat niet in de weg aan het streven om witwassen en terrorismefinanciering te bestrijden. De bevoegde autoriteiten blijven immers zicht houden op deze UBO's. Daarmee wordt ook tegemoetgekomen aan de gedachte die ten grondslag ligt aan het amendement-Van der Linde.

[…]

Wij roepen daarom de minister even vriendelijk als dringend op om onze suggestie in dezen te volgen. Samen met mijn voornaamgenoten Ester en Schalk ben ik voornemens om desnoods hierover in tweede termijn een motie in te dienen. Wij kijken uit naar het antwoord van de minister.

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 14, 15.

Minister Hoekstra:

Dan de kerkgenootschappen. Ik begrijp goed de zorgen die geuit zijn door de heer Ester en ook nog door een paar van de andere Peters, zou ik bijna willen zeggen, maar dat is niet helemaal aan mij. Wat vind ik van de suggestie om voor kerkgenootschappen een besloten register in te richten? Dat was volgens mij de vraag van de heer Ester, maar geëchood door anderen. De zorgen rondom de kerkgenootschappen begrijp ik natuurlijk zeer. Dat heb ik ook met de Tweede Kamer gedeeld. Dat is ook precies de reden geweest waarom het kabinet in het ingediende wetsvoorstel had voorzien in die uitzondering. Maar ja, het debat in de Tweede Kamer is gelopen zoals het is gelopen. Daarom geldt in het voorliggende wetsvoorstel de registratieplicht nu ook voor kerkgenootschappen. De richtlijn gaat uit van openbaarheid en staat afscherming alleen in individuele gevallen toe. Een generiek afschermingsregime voor een bepaalde entiteit is niet mogelijk. Het is vervolgens ook wel weer de vraag of je dat wenselijk moet vinden. Maar gegeven de voorgeschiedenis en gegeven hoe pregnant, en ik denk ook inhoudelijk relevant, de punten naar voren zijn gebracht, ben ik graag bereid en zeg ik uw Kamer toe om in ieder geval te kijken naar hoe ik kan faciliteren dat gerechtvaardigde beroepen op die afscherming van UBO's van kerkgenootschappen worden gehonoreerd.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Kan de minister toelichten wat hij daar exact mee bedoelt?

Minister Hoekstra:

Ik verwijs naar wat ik net gezegd heb. Ik maak onderscheid tussen twee dingen. Aan de ene kant het afschermen van de generieke groep. Vanuit de oriëntatie van de heer Ester begrijp ik die vraag wel. Dat is ingewikkeld. Tegelijkertijd denk ik uw Kamer zo verstaan te hebben dat alleen maar wachten tot er bij een individu een probleem ontstaat, misschien ook niet helemaal het juiste comfortniveau aan de voorkant geeft. Dus moet je puzzelen, een beetje in het duister, of je nog meer kan doen en of je überhaupt proactief zou kunnen reageren op bepaalde signalen die hier in de Kamer zijn genoemd. Dit levert bijvoorbeeld op, maar dan ben ik meteen bij mijn tweede toezegging aan de heer Ester — de vorige vraag was van Essers en Ester samen —want Ester vroeg ook nog of ik bereid ben om in gesprek te treden, dat ik zeer bereid ben om in gesprek te treden. Als iets zo gevoelig ligt, dan vind ik ook echt dat het aan het kabinet is om in gesprek te treden en te kijken hoe binnen de contouren van die wet en binnen de contouren die we met elkaar in Nederland maar ook in Europa hebben afgesproken, je toch tegemoet kan komen aan zorgen die er leven.

[…]

Minister Hoekstra:

[…]

De heer Ester vroeg om een generieke afscherming, maar zo ver kan ik hem niet tegemoetkomen. Maar ik vind wel dat ik hem zo ver tegemoet moet komen door te zeggen dat we gaan kijken hoe we hiermee moeten omgaan. Zie sommige van de voorbeelden die zojuist genoemd zijn. De verschrikkelijke situaties bij sommige synagogen zijn genoemd. Vervolgens moet je het nog steeds op individueel niveau bekijken, want dat vraagt deze wetgeving.

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 17.

De heer Essers (CDA):

Misschien moet ik het nog even wat meer concretiseren. Ik ben blij met wat de minister zegt. Ook het gesprek met de kerkgenootschappen zelf juich ik zeer toe. We hebben natuurlijk nog een bepaalde periode om daar ervaringen mee op te doen. Ik begrijp ook dat hij zegt dat er geen ruimte is voor generieke uitzonderingen. Ik vraag toch wat aandacht voor de bijzondere positie van bestuurders van kerkgenootschappen. Het kan dus zo zijn dat leden van een bestuur wel degelijk concrete bedreigingen hebben gehad, maar de persoon in kwestie nog niet. Het is natuurlijk te voorzien dat die er kunnen komen, zeker als hun gegevens alsnog worden genoteerd. Dat is mijn vraag aan u als u zegt dat u dat wilt faciliteren. Vindt u dat dit soort zaken meegenomen moeten worden? Ik bedoel dan niet in generieke zin, van: ik kan weleens bedreigd worden. Nee, er zijn aanwijzingen dat andere bestuurders worden bedreigd en dan komt er een nieuwe bestuurder die nog niet bedreigd is. Hoe wordt daarmee omgegaan?

Minister Hoekstra:

Ik ga me nu een beetje op glad ijs begeven, op het werkterrein van de minister van Justitie. Ik denk dat je dan, in overleg met degenen die daarvoor geëquipeerd zijn en verstand hebben van dreigingsanalyses en dit type problematiek, en mede op basis van hun kompas, tot oordeelsvorming moet overgaan. Daarbij moet je nog steeds individueel kijken. Natuurlijk ligt het dan wel voor de hand — dat is de andere kant ervan, zeker gegeven de gevoeligheid van deze wet en gegeven het debat dat wij hier voeren — dat je met meer proactiviteit daarover met elkaar in gesprek gaat bij een Amsterdamse synagoge dan bij een Friese plattelands-kerk, zonder daarmee ook maar iemand, ook mijn voorouders niet, te willen beledigen. Daar ligt het misschien toch net wat anders. Maar dat is precies wat Justitie ook doet. Justitie en politie richten zich op de plekken waarvan men denkt dat er misschien iets misgaat. De politie surveilleert ook meer op plekken waar ze verwacht dat er dreiging gaat ontstaan dan op plekken waar de geschiedenis lijkt te laten zien dat het er behoorlijk vredig aan toegaat.

Ik hoop dat dit de heer Essers voldoende comfort geeft. Ik vind het reëel om op het kompas te varen van degenen die hier ervaring in hebben. Ik denk ook dat het een heel Nederlandse oplossing is — daarom was ik daar ook voor— om in een gesprek te kijken: wat bedoelen we nu met deze wet? Wij willen daarmee ook zorgen wegnemen, bij alle kerkelijke genootschappen, maar zeker ook bij de joodse gemeenschap, in dialoog met degenen die verstand hebben van handhaving en dreigingsbeelden.

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 12, p. 2.

De heer Ester (ChristenUnie):

De fractie van de ChristenUnie heeft als ik goed heb geteld twee belangrijke toezeggingen van de minister aan ons adres genoteerd. De minister zal in contact treden met het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken, het CIO, waarbij zoals ik al zei meer dan 30 kerkgenootschappen zijn aangesloten, om samen concrete afspraken te maken over een vormgeving van het UBO-register die recht doet aan de kerkelijke zorgen rond privacyschendingen van kerkbestuurders, ook waar het gaat om het monitoren en evalueren van de impact van het register op onze kerken en kerkbestuurders. En om concrete afspraken te maken in geval van veiligheidsdreigingen en de daaraan gekoppelde opties van beveiliging van kerkbestuurders. Onze joodse gemeenschap is daarbij wederom nadrukkelijk in het vizier.

De minister heeft ook toegezegd in overleg te zullen treden met zijn ambtsgenoot van JenV en het Openbaar Ministerie. Dank voor deze voor mijn fractie belangrijke toezeggingen. Ik hoor overigens graag of mijn samenvatting klopt.

De minister begrijpt dat dit een aangelegen kwestie is voor de fractie van de ChristenUnie en we verzochten hem om enige spoed rond dit overleg. We willen hem ook graag vragen om de Kamer te informeren over de uitkomsten van de gesprekken met de Raad van Kerken, JenV en het OM. Ik neem aan dat hij daartoe bereid is en hoor dat graag.

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 12, p. 6.

Minister Hoekstra:

De heer Ester wilde nog even zeker stellen dat ik de toezeggingen die ik gedaan had — wat natuurlijk almost too good to be true is — ook echt gedaan had. Hij frommelde er nog een vraag bij, want hij vroeg of ik bereid was om toe te zeggen dat ik hem over de toezeggingen zou blijven informeren. Dat zeg ik hem toe.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Terugkoppeling gesprekken over het UBO-register met kerkgenootschappen (35.179) (T02978)

De Minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Ester (ChristenUnie) en Essers (CDA), toe om de Kamer aanvang 2022 (18 maanden na de toezegging) te informeren over de gesprekken met kerkgenootschappen zoals het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken en de Joodse gemeenschap, politie en justitie over de ervaringen en zorgen rond privacy en veiligheid met betrekking tot het UBO-register.


Kerngegevens

Nummer T02978
Status openstaand
Datum toezegging 16 juni 2020
Deadline 1 juli 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen antiwitwasrichtlijn
kerkgenootschappen
terrorismefinanciering
uiteindelijk belanghebbenden
privacy
Kamerstukken Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden van vennootschappen en andere juridische entiteiten (35.179)


Uit de stukken

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 6.

De heer Ester (ChristenUnie):

Is de minister bereid om in samenspraak met het Interkerkelijke Contact in Overheidszaken, het CIO, waarbij meer dan 30 kerkgenootschappen zijn aangesloten, te zoeken naar een operationele invoering van het UBO-register die deze zorgen vermindert? Dat geldt zeker voor mogelijke privacyschending en veiligheidsdreiging. Is de minister bereid om concrete afspraken te maken over het UBO-beleid in geval er sprake is van grove en uitzonderlijke bedreigingen van kerkbestuurders, ook wat hun beveiliging aangaat? De minister zal hier een gewillig oor vinden. De ChristenUnie-fractie waardeert een toezegging op dit punt.

Mijn fractie verzoekt de minister daarnaast om in het kader van de voorziene evaluatie nauwgezet te monitoren wat de impact van het wetsvoorstel is op kerkbestuurders, in het bijzonder wat hun privacy en veiligheid betreft. Mag mijn fractie hier wellicht ook een bevestiging horen? Onze dank daarvoor.

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 14, 15, 16.

Minister Hoekstra:

Dan de kerkgenootschappen. Ik begrijp goed de zorgen die geuit zijn door de heer Ester en ook nog door een paar van de andere Peters, zou ik bijna willen zeggen, maar dat is niet helemaal aan mij. Wat vind ik van de suggestie om voor kerkgenootschappen een besloten register in te richten? Dat was volgens mij de vraag van de heer Ester, maar geëchood door anderen. De zorgen rondom de kerkgenootschappen begrijp ik natuurlijk zeer. Dat heb ik ook met de Tweede Kamer gedeeld. Dat is ook precies de reden geweest waarom het kabinet in het ingediende wetsvoorstel had voorzien in die uitzondering. Maar ja, het debat in de Tweede Kamer is gelopen zoals het is gelopen. Daarom geldt in het voorliggende wetsvoorstel de registratieplicht nu ook voor kerkgenootschappen. De richtlijn gaat uit van openbaarheid en staat afscherming alleen in individuele gevallen toe. Een generiek afschermingsregime voor een bepaalde entiteit is niet mogelijk. Het is vervolgens ook wel weer de vraag of je dat wenselijk moet vinden. Maar gegeven de voorgeschiedenis en gegeven hoe pregnant, en ik denk ook inhoudelijk relevant, de punten naar voren zijn gebracht, ben ik graag bereid en zeg ik uw Kamer toe om in ieder geval te kijken naar hoe ik kan faciliteren dat gerechtvaardigde beroepen op die afscherming van UBO's van kerkgenootschappen worden gehonoreerd.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Kan de minister toelichten wat hij daar exact mee bedoelt?

Minister Hoekstra:

Ik verwijs naar wat ik net gezegd heb. Ik maak onderscheidtussen twee dingen. Aan de ene kant het afschermen van de generieke groep. Vanuit de oriëntatie van de heer Ester begrijp ik die vraag wel. Dat is ingewikkeld. Tegelijkertijd denk ik uw Kamer zo verstaan te hebben dat alleen maar wachten tot er bij een individu een probleem ontstaat, misschien ook niet helemaal het juiste comfortniveau aan de voorkant geeft. Dus moet je puzzelen, een beetje in het duister, of je nog meer kan doen en of je überhaupt proactief zou kunnen reageren op bepaalde signalen die hier in de Kamer zijn genoemd. Dit levert bijvoorbeeld op, maar dan ben ik meteen bij mijn tweede toezegging aan de heer Ester — de vorige vraag was van Essers en Ester samen —want Ester vroeg ook nog of ik bereid ben om in gesprek te treden, dat ik zeer bereid ben om in gesprek te treden. Als iets zo gevoelig ligt, dan vind ik ook echt dat het aan het kabinet is om in gesprek te treden en te kijken hoe binnen de contouren van die wet en binnen de contouren die we met elkaar in Nederland maar ook in Europa hebben afgesproken, je toch tegemoet kan komen aan zorgen die er leven.

[…] De heer Ester vroeg om een generieke afscherming, maar zo ver kan ik hem niet tegemoetkomen. Maar ik vind wel dat ik hem zo ver tegemoet moet komen door te zeggen dat we gaan kijken hoe we hiermee moeten omgaan. Zie sommige van de voorbeelden die zojuist genoemd zijn. De verschrikkelijke situaties bij sommige synagogen zijn genoemd. Vervolgens moet je het nog steeds op individueel niveau bekijken, want dat vraagt deze wetgeving.

[…]

De heer Ester (ChristenUnie):

Ik ben zeer blij met de toezegging van de minister dat hij het gesprek met onze kerken aangaat. Ik vind het een belangrijk moment in het debat. Het gaat mij er niet om dat we allerlei groepen tegen elkaar uitspelen, maar wij hebben voorlichting gevraagd aan de Raad van State, met name op dit punt. Dan is het niet verwonderlijk dat dit punt in enige hevigheid bij verschillende sprekers terugkomt. Ik ben heel blij met het gesprek. Ik zou de minister willen meegeven — hij noemde het net ook al — om vooral onze joodse gemeenschap erin te betrekken. U heeft gezegd dat er geen sprake kan zijn van een generieke afscherming. Dat begrijp ik wel, maar hier hebben we te maken met een groep voor wie alleen al het woord "registratie" allerlei bellen doet rinkelen. We hoeven nu niet die afschuwelijke geschiedenis met elkaar te delen, maar ik vind het wel van belang om in dit debat te benoemen dat deze groep in zijn geheel slachtoffer is geworden van registratie. Die moeten we echt tegemoetkomen. Ik zou de minister willen meegeven om daar specifieke aandacht aan te besteden in zijn gesprek met de kerken.

Misschien mag ik als aansluitende vraag aan hem voorleggen hoe hij dat gesprek voor zich ziet en wat hij wil inbrengen. Het gaat ons, als ChristenUnie, maar ik denk dat ik ook spreek namens de andere Peters die hier hebben gestaan, om het helpen van de kerkgenootschappen, om zo ervoor te zorgen dat zij niet het slachtoffer worden van deze wetgeving.

[…]

Minister Hoekstra:

Ik begrijp heel goed waarom de heer Ester verwijst naar de rampspoed in de geschiedenis en wat joodse medeburgers ten deel is gevallen. Het is natuurlijk met geen pen te beschrijven hoe verschrikkelijk dat is. Het plaatst elk debat over registratie in een bepaalde context. Ook ik ben daar weleens geweest, en ik ben het met hem eens dat het volstrekt, maar dan ook volstrekt onacceptabel is hoe sommige synagogen zichzelf moeten beschermen. Ik ben dat zeer met hem eens. Ik wil de gevoelens die er leven dus ook zeer meenemen in de gesprekken en überhaupt de toelichting— want dat zal het toch in eerste instantie zijn — op het waarom achter dit wetsvoorstel, ook aan diegenen in de joodse gemeenschap die kerkelijk zijn, of ik moet zeggen: die naar de synagoge gaan.

De andere bumper is natuurlijk dat ik het met mevrouw Karimi eens blijf ten aanzien van het individu. Op het moment dat je bij een kerkgenootschap bent aanbeland waarbij je ook in dialoog met bijvoorbeeld justitie of politie tot de conclusie komt dat de situatie voor individuele bestuurders zorgelijk is, moet je dat vervolgens nog steeds persoon voor persoon beoordelen. Dat is de andere kant. Ik snap dus heel goed het sentiment, de gevoelens en de terechte zorgen. Sentiment klinkt als alleen maar sentiment, maar ik bedoel echt de zorgen die er leven. Die wil ik heel graag adresseren. Maar ik wil ook markeren dat we dit ten volle moeten doen volgens de wet zoals die voorligt en dat ik dus die andere bumper van de generieke bepaling ook serieus te nemen heb. Volgens mij kom ik Ester dan een eind tegemoet, maar er komt een punt waarop ik ook hem weer teleur moet stellen. Dat is hier volgens mij reëel.

[…]

De heer Ester (ChristenUnie):

Ik begrijp wat u zegt, maar ik zou willen zeggen dat het bij de joodse gemeenschap ook gaat om geïnstitutionaliseerd antisemitisme. Dat is niet alleen een kwestie van een individu dat bedreigd wordt. Dat gaat aanzienlijk verder dan dat. Ik denk dat u uitstekend aanvoelt wat ik bedoel. U laat ook uw empathische kant zien. Dat waardeer ik zeer. Maar er zit spanning tussen het afwijzen van de generieke behandeling en het feit dat antisemitisme helaas ook in Nederland geïnstitutionaliseerd is, en daarmee generiek is.

Minister Hoekstra:

Ja, en dat laatste is natuurlijk om razend van te worden. Laat daar geen enkel misverstand over bestaan. Dat is natuurlijk om echt, echt razend van te worden.

Toch betekent dit dat we een enorme opdracht hebben, als kabinet en als samenleving, om op te komen voor alle groepen. En zeker voor die groepen die zich zorgen moeten maken over hun eigen veiligheid, zoals helaas delen van de joodse gemeenschap. Dat moet vervolgens op zo'n manier dat dat past binnen de kaders van de wet. Bij dit stuk van de wet gaat het erom dat we via het amendement een realiteit hebben van waaruit ik te acteren heb. Zover moet ik echt met mevrouw Karimi meegaan, want dat is gewoon zoals de kaarten liggen. Ik ga dan niet alsnog een generieke uitzondering maken.

Vervolgens moet je wel kijken voor hoeveel individuen dat geldt. Nogmaals, daar is het ministerie van Financiën echt niet voor geëquipeerd. Daar zul je met anderen, die daar wel voor geëquipeerd zijn, over in gesprek moeten gaan. Dat is natuurlijk de spanning. Die begrijp ik en die zie ik ook in het debat. Maar zo moet het maar. Zo moeten we voorwaarts met elkaar.

De heer Essers (CDA):

Misschien moet ik het nog even wat meer concretiseren. Ik ben blij met wat de minister zegt. Ook het gesprek met de kerkgenootschappen zelf juich ik zeer toe. We hebben natuurlijk nog een bepaalde periode om daar ervaringen mee op te doen. Ik begrijp ook dat hij zegt dat er geen ruimte is voor generieke uitzonderingen. Ik vraag toch wat aandacht voor de bijzondere positie van bestuurders van kerkgenootschappen. Het kan dus zo zijn dat leden van een bestuur wel degelijk concrete bedreigingen hebben gehad, maar de persoon in kwestie nog niet. Het is natuurlijk te voorzien dat die er kunnen komen, zeker als hun gegevens alsnog worden genoteerd. Dat is mijn vraag aan u als u zegt dat u dat wilt faciliteren. Vindt u dat dit soort zaken meegenomen moeten worden? Ik bedoel dan niet in generieke zin, van: ik kan weleens bedreigd worden. Nee, er zijn aanwijzingen dat andere bestuurders worden bedreigd en dan komt er een nieuwe bestuurder die nog niet bedreigdis. Hoe wordt daarmee omgegaan?

Minister Hoekstra:

Ik ga me nu een beetje op glad ijs begeven, op het werkterrein van de minister van Justitie. Ik denk dat je dan, in overleg met degenen die daarvoor geëquipeerd zijn en verstand hebben van dreigingsanalyses en dit type problematiek, en mede op basis van hun kompas, tot oordeelsvorming moet overgaan. Daarbij moet je nog steeds individueel kijken. Natuurlijk ligt het dan wel voor de hand — dat is de andere kant ervan, zeker gegeven de gevoeligheid van deze wet en gegeven het debat dat wij hier voeren — dat je met meer proactiviteit daarover met elkaar in gesprek gaat bij een Amsterdamse synagoge dan bij een Friese plattelands-kerk, zonder daarmee ook maar iemand, ook mijn voorouders niet, te willen beledigen. Daar ligt het misschien toch net wat anders. Maar dat is precies wat Justitie ook doet. Justitie en politie richten zich op de plekken waarvan men denkt dat er misschien iets misgaat. De politie surveilleert ook meer op plekken waar ze verwacht dat er dreiging gaat ontstaan dan op plekken waar de geschiedenis lijkt te laten zien dat het er behoorlijk vredig aan toegaat.

Ik hoop dat dit de heer Essers voldoende comfort geeft. Ik vind het reëel om op het kompas te varen van degenen die hier ervaring in hebben. Ik denk ook dat het een heel Nederlandse oplossing is — daarom was ik daar ook voor— om in een gesprek te kijken: wat bedoelen we nu met deze wet? Wij willen daarmee ook zorgen wegnemen, bij alle kerkelijke genootschappen, maar zeker ook bij de joodse gemeenschap, in dialoog met degenen die verstand hebben van handhaving en dreigingsbeelden.

De heer Essers (CDA):

Dank voor dit antwoord. Bent u bereid om ons van de ervaringen die hierover zullen ontstaan in de komende maanden — misschien wel jaren, maar ik bekijk het nu even over een periode van achttien maanden — deelgenoot te maken? Ik snap dat het lastig is om in algemene termen te praten. Je moet kijken hoe het in de praktijk uitwerkt. Er zijn reële zorgen bij organisaties. Kunt u ons binnen die termijn van die achttien maanden informeren over hoe dat nu in de praktijk uitpakt?

Minister Hoekstra:

Ik ben graag bereid om dat toe te zeggen. Ik koppel dat —niet zozeer om de lieve vrede te bewaren, maar meer omdat ik het een reële vraag vind — aan de opmerking van mevrouw Karimi of wij signalen tegenkomen dat er ook ten aanzien van die andere criteria nog redenen zouden zijn tot zorg. Reken maar dat als die signalen er zouden zijn, Justitie en politie dat soort signalen ook binnen zullen krijgen. Is het niet elegant als ik ruimhartig toezeg om over die twee dingen te rapporteren, in ieder geval één keer in de komende achttien maanden? Daar zou in zitten: wat is de afdronk van de gesprekken die wij gevoerd hebben? Daar moet ook inzitten: wat zijn nu de eerste ervaringen? Overigens zeg ik er wel bij dat achttien maanden best een korte tijd is, want zo'n evaluatie moet je dan al na een jaar starten. Maar laat ik het toch maar in achttien maanden doen, ook voor het comfort hier. Mijn voorstel zou zijn om dat te herhalen en dat drie jaar later nog eens te doen.

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 12, p. 2.

De heer Ester (ChristenUnie):

De fractie van de ChristenUnie heeft als ik goed heb geteld twee belangrijke toezeggingen van de minister aan ons adres genoteerd. De minister zal in contact treden met het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken, het CIO, waarbij zoals ik al zei meer dan 30 kerkgenootschappen zijn aangesloten, om samen concrete afspraken te maken over een vormgeving van het UBO-register die recht doet aan de kerkelijke zorgen rond privacyschendingen van kerkbestuurders, ook waar het gaat om het monitoren en evalueren van de impact van het register op onze kerken en kerkbestuurders. En om concrete afspraken te maken in geval van veiligheidsdreigingen en de daaraan gekoppelde opties van beveiliging van kerkbestuurders. Onze joodse gemeenschap is daarbij wederom nadrukkelijk in het vizier.

De minister heeft ook toegezegd in overleg te zullen treden met zijn ambtsgenoot van JenV en het Openbaar Ministerie. Dank voor deze voor mijn fractie belangrijke toezeggingen. Ik hoor overigens graag of mijn samenvatting klopt.

De minister begrijpt dat dit een aangelegen kwestie is voor de fractie van de ChristenUnie en we verzochten hem om enige spoed rond dit overleg. We willen hem ook graag vragen om de Kamer te informeren over de uitkomsten van de gesprekken met de Raad van Kerken, JenV en het OM. Ik neem aan dat hij daartoe bereid is en hoor dat graag.

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 12, p. 6.

Minister Hoekstra:

De heer Ester wilde nog even zeker stellen dat ik de toezeggingen die ik gedaan had — wat natuurlijk almost too good to be true is — ook echt gedaan had. Hij frommelde er nog een vraag bij, want hij vroeg of ik bereid was om toe te zeggen dat ik hem over de toezeggingen zou blijven informeren. Dat zeg ik hem toe.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Contrasigneren en inwerkingtreding van voorstel voor Rijkswet inperking gevolgen Brexit (35.130) (R2119) (T02983)

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden van Doornhof (CDA), Karimi (GroenLinks), Kox (SP), Huizinga-Heringa (ChristenUnie) en Van Rooijen (50PLUS), toe het voorstel voor Rijkswet inperking gevolgen Brexit, zodra aangenomen, te contrasigneren en zal de wet in werking laten treden zodra blijkt dat het terugtredingsakkoord de rechten van de Nederlanders in het VK niet voldoende waarborgt, en zal zodra een motie in de Tweede Kamer wordt aangenomen over de inwerkingtreding hier snel en zorgvuldig over oordelen.


Kerngegevens

Nummer T02983
Status afgevoerd
Datum toezegging 23 juni 2020
Deadline 1 juli 2022
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. drs. H. Doornhof (CDA)
J.C. Huizinga-Heringa (ChristenUnie)
F. Karimi (GroenLinks-PvdA)
M.J.M. Kox (SP)
drs. M.J. van Rooijen (50PLUS)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Brexit
inwerkingtreding
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Sjoerdsma, Asscher, Van Otterloo, Van Wijngaarden en Van Ojik Rijkswet inperking gevolgen Brexit (35.130 (R2119))


Uit de stukken

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 3, blz. 1.

Mevrouw Karimi (GroenLinks): (…) Een initiatiefwetsvoorstel voorbereiden, indienen en verdedigen betekent heel veel werk voor de Kamerleden en hun medewerkers. Onze welgemeende complimenten. Uit eigen ervaring weet ik dat de verdediging van een wetsvoorstel in de senaat een zeer spannend moment is; een laatste stap in een lang proces. Natuurlijk is de allerlaatste stap het contrasigneren van de wet door de regering. Ik ga ervan uit dat de regering de wet zal tekenen als het wetsvoorstel kan rekenen op een meerderheid van de senaat. Kan de staatssecretaris dit bevestigen?

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 3, blz. 21.

De heer Kox (SP): (…) Mag ik om te beginnen de initiatiefnemers feliciteren dat zij hun wens tot wetsvoorstel hebben kunnen maken en dat zij dat voorstel hier vandaag namens de Tweede Kamer in onze Kamer komen verdedigen, in de hoop dat het daarna in het Staatsblad staat? Wij als Eerste Kamer lijken de laatste horde te zijn nu de staatssecretaris, die mij als voormalig senaatsvoorzitter natuurlijk zeer dierbaar is en die ik ook altijd zo zal blijven zien, aan de overkant al gezegd heeft dat zij dit wetsvoorstel het contraseign niet zal onthouden als ook deze Kamer ja zou zeggen tegen dit wetsvoorstel, ook al ziet de regering het voorstel per saldo niet echt zitten. Het is fijn om te weten en goed om te horen dat de staatssecretaris het uit democratisch oogpunt niet passend vindt om dwars te blijven liggen als de volksvertegenwoordiging zich voor een wetsvoorstel heeft uitgesproken.

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. 11.

Staatssecretaris Broekers-Knol:

(…) Dan ga ik nu in op de vragen die mij gesteld zijn. Allereerst de vraag van mevrouw Karimi, maar hetzelfde type vraag is ook door de heer Kox gesteld. Kan de staatssecretaris toezeggen dat de regering de wet na aanvaarding door de Eerste Kamer zal bekrachtigen? (…)

Voorzitter. Ik ga verder met de beantwoording van de vragen van mevrouw Karimi en de heer Kox. Ik heb het ook in de Tweede Kamer gezegd: als dit wetsvoorstel door uw Kamer wordt aanvaard, dan zal de ministerraad moeten besluiten over het al dan niet bekrachtigen en contrasigneren. Wij zijn er geen voorstem van, maar ik vind het niet bekrachtigen van een wetsvoorstel dat door beide Kamers der Staten-Generaal is aanvaard, een heel zwaar middel. Zo ver wil ik in dit geval absoluut niet gaan. Ik vind dat en ik heb dat gezegd in de Tweede Kamer. Mooier kun je het bijna niet verwoorden dan de heer Kox het heeft gedaan. Het is echt een belangrijk onderdeel van ons democratisch stelsel. Het parlement neemt een wetsvoorstel aan en dan is het heel belangrijk dat het kabinet zich daaraan houdt. Er kan een situatie zijn waarin dat anders ligt, maar in dit geval is dat zeker niet zo. Bekrachtiging en contrasignering zullen dus zeker gebeuren als het hier wordt aangenomen.

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. 11.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

(…) De kern van het debat in eerste termijn was: wanneer treedt de wet in werking? Daarover is volgens mij op dit moment veel onduidelijkheid. Ik hoop dat er in de tweede termijn duidelijkheid over kan komen. Wat heb ik namelijk gehoord? De handelsovereenkomst die de toekomstige relaties tussen het VK en de EU moet regelen, is onafhankelijk van de uittredingsovereenkomst, waarin onder andere de burgerrechten van de EU-burgers geregeld zijn. Onafhankelijk van of er een handelsovereenkomst tot stand komt of niet, blijven de regels zoals zij nu zijn afgesproken in de uittredingsovereenkomst. Dat is wat ik gehoord heb en ik zou graag een bevestiging hebben, zowel van de indieners als van de staatssecretaris.

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. Blz. 15-17.

De heer Doornhof (CDA): Dat is mij duidelijk, voorzitter. Dus u zegt: als dit wetsvoorstel door de Tweede Kamer en door de Eerste Kamer wordt aanvaard, dan zet ik dat contraseign, maar er zal geen moment komen dat ik die wet ook in werking laat treden.

Staatssecretaris Broekers-Knol: Dat terugtrekkingsakkoord geeft een ondergrens aan. Het zou kunnen zijn dat de Tweede Kamer op een gegeven moment een motie indient, om te zeggen dat het absoluut niet goed gaat, dat het helemaal fout gaat, ik noem maar wat. Als die motie wordt aanvaard, is het aan de regering om te kijken of dat inderdaad klopt en of aan die motie uitvoering wordt gegeven. Maar zolang wij een terugtrekkingsakkoord hebben gesloten zoals dat is gesloten door de Europese Unie, is er geen reden om aan te nemen, van een enkel geval, of twee gevallen, of wat ook, dat we door de bodem zakken. We moeten ons bovendien goed realiseren dat het een terugtrekkingsakkoord is dat geldt voor alle lidstaten van de Europese Unie, voor alle inwoners van de 3 miljoen of 3,1 miljoen die in Engeland woonachtig zijn.

(…)

De heer Kox (SP): De staatssecretaris zegt, als ik haar goed begrijp: ik ga over het in werking laten treden. Dat staat ook in artikel 4 van het wetsvoorstel. De staatssecretaris gaat pas handelen wanneer zij zou denken: ik vind dat het nu onvoldoende gewaarborgd is, dus ik laat de wet ingaan. Maar de staats secretaris zegt ook: "Ik kan me voorstellen dat de Tweede Kamer, als zij vindt dat het onvoldoende gewaarborgd is, een motie aanneemt en dat dan tegen mij zegt. Dan beoordeel ik dat op zijn merites. Normaal gesproken voer ik uit wat de Tweede Kamer zegt." Als we het over die structuur eens zijn, is het volgens mij voldoende ingekaderd dat de Tweede Kamer kan zeggen: staatssecretaris, we denken dat dit het moment is. Dan is er overleg tussen regering en parlement en dan wordt het opgelost. Dat is volgens mij wel belangrijk, omdat we te maken hebben met een wat merkwaardige figuur. Dat begrip "voldoende" is namelijk een beoordeling. Dat is neergelegd bij de staatssecretaris. Is dat de figuur? Dus als de Tweede Kamer vindt dat het tijd is dat het wetsvoorstel geactiveerd wordt, neemt zij een motie aan en dan handelt de regering normaal gesproken in lijn met die motie en spreekt zij daarover met de Tweede Kamer.

Staatssecretaris Broekers-Knol: Ik heb zoiets zojuist gezegd. Dat is het geval. Wat de heer Kox zegt, kan ik beamen. Het gaat er natuurlijk wel om dat de Tweede Kamer — dat geldt dan ook daarvoor — invulling geeft aan het begrip "voldoende". Het kabinet zegt dat er voldoende waarborgen zitten in het terugtrekkingsakkoord. De situatie zou zich kunnen voordoen, wanneer het overgangsjaar voorbij is, dat er zich allemaal ik weet niet wat voor omstandigheden voordoen, zoals ik al tegen mevrouw Stienen zei, en dat het Verenigd Koninkrijk zich helemaal niet aan de afspraken houdt en dat allerlei dingen helemaal de verkeerde kant opgaan. Maar dan is het ook van belang om vast te stellen — dat geldt dan dus ook voor de Tweede Kamer en vervolgens is dat de verantwoordelijkheid van het kabinet — of het inderdaad juist is dat het niet meer voldoende is. En het blijft altijd aan degenen die dan of in de Kamer of in het kabinet zitten om de invulling te beoordelen: zijn er nog voldoende waarborgen voor de Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk?

(…)

Staatssecretaris Broekers-Knol: Ik denk dat de heer Kox bevestiging wenst. Het is altijd de bevoegdheid van de Tweede Kamer om een motie in te dienen over welk onderwerp dan ook; dat kan hier, in de Eerste Kamer, trouwens ook. Het zou kunnen dat de Tweede Kamer ook hierover een motie indient. Dan is het aan het kabinet om te beoordelen of het inderdaad niet voldoende is. Want daar gaat het dan om, om de invulling van het begrip "voldoende". Maar ik hoop wel dat de heer Kox begrijpt dat de regering, het kabinet, dan niet even in één dag kan zeggen "we doen het wel" of "we doen het niet", want het vereist heel wat onderzoek om erachter te komen of daaraan voldaan is, te ja of te nee. Ik mag ook hopen dat de Tweede Kamer niet lichtzinnig een motie indient — dat verwacht ik totaal niet — met de strekking: we vinden het niet voldoende en doe maar. Want zo is het niet. Want dan krijgen we toch te maken — daar kom ik dan nog even op terug — met rechtsongelijkheid, omdat, even grof gezegd, het hebben van die twee nationaliteiten voor een Nederlander niet mogelijk is volgens de Rijkswet op het Nederlanderschap. In dit geval wordt het wel mogelijk gemaakt voor de Nederlanders in Engeland. Hoe dieper je daar ingaat terwijl je opeens afstapt van een terugtrekkingsakkoord ... Het zou het dus helemaal fout kunnen lopen. Maar als het gewoon goed loopt, denk ik dat het belangrijk is dat we ons daaraan houden, voordat we toch meer het pad opgaan van de rechtsongelijkheid.

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. 21.

De heer Doornhof (CDA): (…)We hebben wel wat stilgestaan bij een noodverband. De staatssecretaris kwam naar voren met de motie. Ze zegt dat ze eigenlijk niet ziet dat de rechten van Nederlanders in het VK nu onvoldoende gewaarborgd worden, dus ze laat die wet ook niet in werking treden. Maar mocht de Tweede Kamer met een motie komen waarin staat dat ze dat wel vindt, dan zal ze gevolg geven aan die motie.

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. 23.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie): (…) De staatssecretaris zegt dat het niet nodig is om maatregelen te nemen. De initiatiefnemers en anderen zeggen dat dat wel moet gebeuren. De heer Kox vroeg of het dan niet handig is dat wij zeggen dat er een motie komt. De staatssecretaris heeft toegezegd dat als er een motie komt waarin de Kamer zegt dat zij vindt dat hier wel op geacteerd moet worden omdat het verdrag niet goed is en dat de wet in werking gesteld moet worden, de staatssecretaris dat zal doen. Het kan natuurlijk ook gebeuren — de heer Doornhof wees daar ook al op — dat de regering op een gegeven moment zegt dat zij het niet voldoende vindt, dat zij de wet in werking wil stellen en dat de Kamer daar misschien over wil spreken. Daar is niet in voorzien. Ik mis in deze wet dus echt de mogelijkheid om een koninklijk besluit voor te hangen. De heer Doornhof zei dat ook al. Ik vraag me ook af of de staatssecretaris dit kan toezeggen en of de initiatiefnemers daar een stap in kunnen zetten. Ik denk dat dat de wet behoorlijk sterker zou maken, want nu beschouw ik dit echt als een zwakte in het voorstel.

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. Blz.33-34.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

De staatssecretaris heeft eerder, naar buiten maar ook hier vandaag, gezegd: als de wet wordt aangenomen, zal ik een contraseign geven. Ik hoor nu heel veel terugtrekkende opmerkingen — ik wil nog geen "bewegingen" zeggen, want u staat gewoon keurig stil, net als ik. Stel nou dat de Tweede Kamer lang blijft afwegen of ze wel of niet met een motie komt om het te activeren. Wat doet u dan? Wat is dan de termijn? Die wet is aangenomen. De Tweede Kamer gaat ervan uit dat u tekent. Wat gebeurt er dan?

Staatssecretaris Broekers-Knol: Ik begrijp de vragen van de heer Van Rooijen, maar het zijn allemaal als-danvragen: als het lang gaat duren dat u erover moet denken. Wie zegt dat daar lang over gedacht moet worden? Het enige wat ik hier probeer te vertellen, is het volgende. Een. Ik heb het ook in de Tweede Kamer gezegd: als beide Kamers der Staten-Generaal dit initiatiefwetsvoorstel aannemen, krijgt dat initiatiefwetsvoorstel mijn contraseign. De vraag is nu wanneer de wet in werking moet treden. Dan zeg ik: er is een terugtrekkingsakkoord gesloten. Daar zijn goede garanties in vastgelegd, waar ook Nederland zich aan geconformeerd heeft, waar uw Kamer over geïnformeerd is en ook niet tegen geprotesteerd heeft. Als dat zo is, is dat de route die we bewandelen. Stel dat de Tweede Kamer op een gegeven moment zegt: wij hebben hele heldere signalen dat het helemaal niet goed gaat met die waarborgen. Want dat is toch waar de heer Van Rooijen het over heeft? Ik kijk hem even aan en hoop dat hij knikt. Ja, daar gaat het over. En stel dat er een motie over wordt aangenomen. Dan wordt die natuurlijk snel bekeken. Want het kan niet zo zijn dat er in een situatie met onvoldoende waarborgen of waarborgen die overtreden worden omdat de Engelsen het niet goed doen of de Britten bezig zijn om de afspraken niet na te komen ... Dan wordt er natuurlijk snel op gereageerd. Daar kan de heer Van Rooijen van verzekerd zijn.

De heer Van Rooijen (50PLUS): Toch nog weer even. Maakt de staatssecretaris een eigen afweging, los van wat de Tweede Kamer wel of niet op enig moment gaat doen? Als u zegt dat u contraseign zal verlenen als de wet in beide Kamers is aanvaard, dan is dat hooguit een kwestie van tijd. Ik heb het gevoel nu dat u gaat zeggen: zeker als de Tweede Kamer nog aarzelt mij een duw te geven, in de positieve zin, doe ik nog even niks; als ze dat niet doet, blijf ik zelf wellicht van mening dat het voldoende is. U zegt namelijk: "Maar het is toch allemaal eigenlijk goed geregeld? Hoeveel gevallen moeten er dan zijn, individueel of van groepen, om mij tot het oordeel te brengen dat ik nu contraseign moet verlenen, los van de Tweede Kamer?"

Staatssecretaris Broekers-Knol: We komen van de ene als-dansituatie in de andere. Ik heb het volgende gezegd. Een. Ik geef contraseign. Twee. Als blijkt dat de waarborgen niet voldoende zijn omdat het niet goed loopt, is het moment daar om te besluiten dat de wet in werking treedt. Als het kabinet te lang aarzelt, of misschien zelfs al daarvoor, kan het zijn dat de Tweede Kamer met een motie komt om het kabinet ertoe uit te nodigen om dat te doen; nee, niet uit te nodigen, maar op te roepen, zelfs te vragen om dat te doen. Dan wordt dat snel bekeken en wordt er snel over besloten, want een motie van de Tweede Kamer wordt in principe uitgevoerd. Het is heel uitzonderlijk om die naast je neer te leggen. Die wordt dus uitgevoerd, tenzij er andere omstandigheden zijn. Maar ik moet zeggen dat ik ook niet blind kan zeggen dat dat automatisch gebeurt. Dat geldt wel voor een heleboel moties, maar sommige moties worden ook niet automatisch uitgevoerd. Het is dus gewoon een keurige zorgvuldigheid, want de kans is heel groot, buitengewoon groot, dat die wordt aangenomen. Maar ik heb gezegd dat dan wel duidelijk moet zijn dat de waarborgen uit het terugtrekkingsakkoord inderdaad met de voeten getreden worden. Daar gaat het over.

(…)

De heer Van Rooijen (50PLUS): De collega van het CDA mag wel minutenlang een vraag stellen. Klip-en-klaar, los van de Tweede Kamer: hoeveel bedenktijd en beoordelingsruimte wilt u nemen om op enig moment te besluiten om wel of niet te contrasigneren? Dat is, denk ik, toch een vraag waar ik nog steeds geen antwoord op heb gekregen. Staatssecretaris Broekers-Knol: Dat antwoord heb ik vandaag al enkele keren gegeven aan de heer Van Rooijen, aan uw Kamer: zodra de wet wordt aangenomen, geef ik het contraseign. Sneller kan ik het niet doen.

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. Blz. 36.

De heer Van Rooijen (50PLUS): Tot slot. Even voor de Handelingen: toen ik het zojuist had over contraseign, was ik onduidelijk. De discussie ging over de inwerkingtreding. Ik hoop dat de voorzitter met mij dat misverstand heeft opgelost.

Staatssecretaris Broekers-Knol: Ik ben blij dat de heer Van Rooijen dat zegt, want hij had het telkens over het contraseign. Ik begrijp nu dat hij de inwerkingtreding bedoelde.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bekijken mogelijkheden voorlichting van met name kwetsbare groepen over voorstel voor Rijkswet inperking gevolgen Brexit (35.130) (R2119) (T02984)

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Rooijen (50PLUS), toe te kijken of er, naast de huidige informatievoorzieningen, er nog andere mogelijkheden zijn om met name kwetsbare groepen, zoals ouderen, voor te lichten over het voorstel voor Rijkswet inperking gevolgen Brexit.


Kerngegevens

Nummer T02984
Status afgevoerd
Datum toezegging 23 juni 2020
Deadline 1 juli 2022
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden drs. M.J. van Rooijen (50PLUS)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Brexit
voorlichting
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Sjoerdsma, Asscher, Van Otterloo, Van Wijngaarden en Van Ojik Rijkswet inperking gevolgen Brexit (35.130 (R2119))


Uit de stukken

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. 13.

Staatssecretaris Broekers-Knol:

Duurzaam verblijf is langdurig, ja. De heer Van Rooijen en mevrouw Stienen hebben gevraagd hoe Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk worden geïnformeerd over deze wet. De informatievoorziening zal plaatsvinden op de gebruikelijke wijze, via Rijksoverheid.nl en op de website van het ministerie van Buitenlandse Zaken voor Nederlanders in het buitenland. Dat is Nederlandwereldwijd.nl. We zien geen reden om een specifieke overheidscampagne te starten voor Nederlanders die thans in het Verenigd Koninkrijk woonachtig zijn, want we gaan ervan uit dat ze zichzelf goed op de hoogte houden van de ontwikkelingen. Ook de belangenorganisaties van Nederlanders in het buitenland zijn op dit gebied zeer actief. De aandacht die gegeven is voor alle onderhandelingen ten aanzien van de brexit moet ertoe leiden dat velen op de hoogte zijn van wat zich afspeelt. Dat geldt dus ook hiervoor. Rijksoverheid.nl en Nederlandwereldwijd.nl zijn er dus wel. Als iemand informatie wil hebben, is het natuurlijk ook zo dat de ambassade die informatie kan verstrekken en ook naar die websites kan verwijzen.

(…)

De heer Van Rooijen (50PLUS):

De staatssecretaris zei: velen. Maar dat is dus niet: allemaal. De burgerij bestaat uit jong, middelleeftijd en oud. Ook in de Tweede Kamer is erover gesproken dat niet alle ouderen vaardig zijn met sociale media. Ik vraag de staatssecretaris toch nog om daar actiever in te acteren. De Tweede Kamer heeft daar ook om gevraagd. Ik begrijp dat de staatssecretaris verwijst naar de bestaande communicatiemiddelen en naar de belangengroepen die hun eigen belang hebben voor hun burgers in het Verenigd Koninkrijk. Maar er zullen ook hier weer leemten vallen, net zo goed als dit initiatiefvoorstel een leemte wil opvangen voor de Nederlanders in Engeland als er een no-deal komt. Hier is een leemte voor die groep. Ik vraag de staatssecretaris met klem om meer te doen dan zij nu heeft gezegd.

Staatssecretaris Broekers-Knol: Ik kan de heer Van Rooijen toezeggen dat ik ga kijken of er nog andere mogelijkheden zijn die specifiek zijn gericht op degenen die de heer Van Rooijen noemt, zoals oudere mensen die misschien helemaal niet zo behendig zijn met media en ook niet de gewoonte hebben om dagelijks met de ambassade of het consulaat te bellen. Ik ga kijken wat mogelijk is, maar een echte groots opgezette publiekscampagne is een heel kostbare zaak. In Nederland hebben we ons best gedaan door alle 45.000 Britten in Nederland op te zoeken. Dat is ook een heel karwei geweest. Dat was een heel kostbare operatie. Ik wil niet zeggen dat we het om geld moeten laten. Ik ga ernaar kijken, maar ik beloof het niet. Ik beloof wel dat we gaan kijken of er nog iets meer nodig is voor juist de groep waar de heer Van Rooijen aan refereert.

De heer Van Rooijen (50PLUS): Dank u wel voor uw antwoord.

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. 35.

Staatssecretaris Broekers-Knol: Voorzitter. Mevrouw Stienen had nog een antwoord tegoed op de vraag over de motie van mevrouw Belhaj over de voorlichting. De motie vraagt de regering om na aanname van het wetsvoorstel de voorlichting te starten. Ik heb aan de heer Van Rooijen toegezegd dat ik nog verder ga kijken wat we op dit moment kunnen doen. Het meest voor de hand liggend is natuurlijk om de voorlichting te starten na inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Anders heb je verwarring, want ten eerste is dit nog het overgangsjaar en ten tweede biedt het terugtrekkingsakkoord wat het kabinet betreft voldoende waarborgen. Het zou kunnen zijn, althans naar de opvatting van het kabinet, dat het inwerkingtredingsbesluit niet nodig is. Zodra dat aan de orde is, zullen we daar zeker meer informatie over verschaffen. Maar, zoals gezegd, heb ik de heer Van Rooijen toegezegd dat we zullen kijken wat we op dit moment nog meer kunnen doen dan datgene wat er al is. Dat is de toezegging die ik kan doen. Ik heb verder aan de heer Van Rooijen toegezegd dat we specifiek rekening houden met kwetsbare groepen, zoals ouderen en dergelijke. Die toezegging heb ik al in eerste termijn gedaan aan de heer Van Rooijen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Periodiek informeren over voortgang van de taskforce IND (35.476) (T02986)

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Huizinga (ChristenUnie), toe de Kamer periodiek te informeren over de voortgang van de taskforce die de opdracht heeft gekregen om de achterstanden bij de IND weg te werken.


Kerngegevens

Nummer T02986
Status voldaan
Datum toezegging 6 juli 2020
Deadline 1 januari 2021
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden J.C. Huizinga-Heringa (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Immigratie en Naturalisatiedienst
taskforce
Kamerstukken Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (35.476)


Uit de stukken

Verslag EK 2019/2020, nr. 35, item 6, blz 9.

Mevrouw Huizinga:

(…)

Uit de rapporten van KPMG en bureau Significant, die de staatssecretaris heeft laten opstellen, blijkt dat het bij de IND niet alleen gaat om een gebrek aan menskracht bij een licht toenemende stroom asielzoekers. Er is namelijk ook een belangrijke professionaliseringsslag nodig. Wil de staatssecretaris de beslistermijnen in de toekomst wel gaan halen, dan zal zij veel meer moeten doen dan alleen een taskforce instellen om de achterstanden weg te werken. Kan de staatssecretaris toezeggen dat de Kamer periodiek op de hoogte gehouden zal geworden van de verbeteringen in de organisatie van de IND?

Verslag EK 2019/2020, nr. 35, item 6, blz 18.

Staatssecretaris Broekers-Knol:

(…)

Mevrouw Karimi vroeg of ik bereid ben de Eerste Kamer te informeren over de voortgang van de taskforce. Ook anderen hebben dat aan de orde gesteld. Bij het notaoverleg van 3 juni jongstleden in de Tweede Kamer heb ik toegezegd om de Kamer ongeveer elke twee maanden te informeren over de voortgang van de taskforce, te weten kort na het zomerreces, kort voor de begrotingsbehandeling eind november en voor het einde van het jaar. Ik ben vanzelfsprekend van harte bereid ook uw Kamer hierover te informeren. Zodra het plan van aanpak voor de implementatie van de maatregelen significant gereed is, zal dit naar zowel de Tweede als de Eerste Kamer worden gestuurd.

Verslag EK 2019/2020, nr. 35, item 6, blz 24.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

(…)

De staatssecretaris heeft toegezegd dat zij de implementatie van de verbeterplannen naar de Kamers zal sturen. Mijn vraag is of de staatssecretaris de Kamer ook periodiek wil informeren over hoe het ermee staat en hoe het vordert met de IND.

Verslag EK 2019/2020, nr. 35, item 6, blz 26.

Staatssecretaris Broekers-Knol:

(…)

Dan kom ik bij mevrouw Huizinga. Zij zei nog iets over Significant. Ik dacht dat zij dat had opgemerkt. Als dat niet zo is, dan heb ik niks te zeggen! Het ging over de periodieke vorderingen met betrekking tot Significant: niet alleen af en toe vertellen hoe het gaat, maar ook periodiek. Ik zeg toe dat we dat zo veel mogelijk zullen gaan doen, maar u moet niet verwachten dat ik u iedere week een bericht stuur. Maar periodiek doen we dat wel, want we moeten natuurlijk laten zien hoe de vorderingen gaan. Daar ben ik van harte toe bereid, want het is gewoon belangrijk dat uw Kamer ook de vinger aan de pols kan houden voor wat betreft de vorderingen hiermee.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Gevolgen tijdelijke verlenging van beslistermijn bij asielzaken vergelijken met andere EU-lidstaten (35.476) (T02987)

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de Stienen (D66) en Vos (PvdA), toe om bij de aan de Tweede Kamer toegezegde inventarisatie van de inspanningen van de andere EU-lidstaten om tijdige beslissingen bij asielzaken te bevorderen ook, voor zo ver het mogelijk is, met de andere EU-lidstaten te vergelijken wat de gevolgen zijn van de tijdelijke verlenging van de beslistermijn op de behandeling van asielzaken.


Kerngegevens

Nummer T02987
Status voldaan
Datum toezegging 6 juli 2020
Deadline 1 januari 2021
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Drs. C.P.W.J. Stienen MA (D66)
dr. M.L. Vos (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen asielzaken
Immigratie en Naturalisatiedienst
Kamerstukken Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (35.476)


Uit de stukken

Verslag EK 2019/2020, nr. 35, item 6, blz 4.

Mevrouw Vos (PvdA):

(…)

Mijn laatste punt gaat over het leren van andere lidstaten. Nederland is niet het enige land dat soms moeite heeft met tijdig beslissen. Artikel 31 — mevrouw Karimi had het er al over — van de Procedurerichtlijn gaat over de behandelingsprocedure. Hoe gaan ze in andere lidstaten om met tijdige beslissingen? Welke maatregelen nemen zij om de procedures te verbeteren en te versnellen? En wat zijn de gevolgen voor asielzoekers daar als er niet tijdig wordt beslist? Kunnen zij dan een besluit afdwingen en heeft de vertraging dan gevolgen voor hun aanspraak op verblijf? Wil de regering daar ook een onderzoek naar doen en het parlement daarover informeren? Kan dat bijvoorbeeld bij de eerste driemaandelijkse rapportage? Graag een reactie van de regering hierop, en liefst ook een toezegging

Verslag EK 2019/2020, nr. 35, item 6, blz 26.

Staatssecretaris Broekers-Knol:

(…)

Verder is gevraagd hoe andere lidstaten omgaan met beslissingen. In de Tweede Kamer heb ik op verzoek van de leden van de SGP-fractie toegezegd de komende tijd te inventariseren hoe andere lidstaten bevorderen dat tijdig wordt beslist. Dat ga ik ook betrekken bij de uitwerking van het voorstel voor de definitieve wet. Daar kunnen we namelijk van leren. Misschien zijn er fantastische ideeën die wij niet kennen en die ons enorm kunnen helpen.

Mevrouw Stienen (D66): Mijn fractie zou het op prijs stellen als u bij die inventarisatie ook wilt meenemen wat de tijdelijke verlenging van de beslistermijn in Nederland maar ook in andere EU-lidstaten voor gevolgen heeft gehad bij de behandeling van asielzaken. Misschien kunnen we nog van andere landen leren.

Staatssecretaris Broekers-Knol: Dan moeten we ook even kijken hoe dat precies in zijn werk is gegaan. De beslistermijn kan verlengd worden met negen maanden. In Nederland hebben we besloten tot een termijn van zes maanden, omdat ik het van belang vind dat we snel tot besluitvorming komen. Dus dan moet ik ook kijken naar waar het negen maanden, acht maanden of zeven maanden is. Ik wil mevrouw Stienen graag toezeggen dat voor zo ver mogelijk en voor zo ver het in onze macht ligt, we gaan kijken wat de verschillen zijn. We kijken wat we kunnen doen. Ik beloof dat we daar ons best voor zullen doen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Uitwerking Contourenplan georganiseerde ondermijnende criminaliteit (35.300 VI) (T03028)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bikker (ChristenUnie), toe om in de uitwerking van het contourenplan breed offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit aandacht te besteden aan de samenwerking tussen het ministerie van Justitie en Veiligheid en het ministerie van Financiën op het gebied van ondermijning in de financiële wereld.


Kerngegevens

Nummer T03028
Status voldaan
Datum toezegging 10 maart 2020
Deadline 1 juli 2020
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen georganiseerde criminaliteit
ondermijning
Staat van de rechtsstaat
witwassen
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2020 (35.300 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2019-2020, nr. 23, item 3, p. 18.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

[…]

De zware criminaliteit mag geen ogenblik de illusie krijgen dat het zal winnen van de rechtsstaat en dat zijn regels niet op hen van toepassing zijn. Dat zal de komende jaren nog veel van ons vragen. Al lezend en sprekend met experts ziet mijn fractie nog mogelijkheden voor steun voor de minister van Justitie. Hij kan wat ons betreft een aantal van zijn collega's in het kabinet stevig aan hun jasje trekken. Laat ik beginnen met het ministerie van Financiën. In de zware criminaliteit gaan miljarden rond en onder- en bovenwereld zijn op vele plaatsen helaas steeds meer verweven. Dat raakt ook de bancaire sector. Ja, er is een aanpak rondom witwassen, maar nee, er is onvoldoende systematisch inzichtelijk gemaakt waar de kwetsbaarheden in ons financiële stelsel zitten als het gaat om de zware criminaliteit. En nee, dat lossen we ook niet alleen op met strafwetgeving. Daar zijn fiscalisten bij nodig, financiële juristen. Ik roep de minister op om dit inzichtelijk te maken. Dan kan de vervolgstap zeker wetgeving inhouden die de bancaire sector in staat stelt om nog meer criminele vermogens te onderscheppen en te weren, maar eerst opnieuw de feiten. Is de minister bereid om samen met de minister van Financiën een onderzoek te laten doen naar de kwetsbaarheid en de integriteit van het financiële stelsel als het gaat om de zware criminaliteit? Graag een toezegging. Ik overweeg een motie op dit punt, maar ik hoop van harte dat die niet aan de orde hoeft te komen.

Handelingen I 2019-2020, nr. 23, item 8, p. 17, 18.

Minister Grapperhaus:

[…]

In reactie op de vraag van mevrouw Bikker daarover: op het terrein van witwassen worden periodiek al alle risico's met de grootste potentiële impact en de weerbaarheid van de beleidsinstrumenten gericht op het voorkomen en mitigeren van die risico's voor Nederland in kaart gebracht. Dat gebeurt in opdracht van collega Hoekstra van Financiën en mijzelf. U heeft wellicht gezien dat we daar in de afgelopen tijd zeer gezamenlijk zijn opgetrokken. Dat werkt. We zien al dat de samenvoeging van verschillende diensten in de aanpak in ieder geval een meeropbrengst heeft. Experts van de verschillende organisaties zijn daarbij betrokken, maar ook de koepel- en brancheorganisaties van alle instellingen, inclusief uiteraard de financiële instellingen zoals de banken.

Voorzitter. Op het terrein van de georganiseerde criminaliteit wordt op dit moment geëvalueerd waar de kwetsbaarheden in de systemen zich precies bevinden. In juni vorig jaar hebben de minister van Financiën en ik het wetsvoorstel plan van aanpak witwassen naar de Tweede Kamer gestuurd. Wij lopen dat elke twee maanden met de betrokken partijen langs om te kijken hoever we ermee staan. Onderdeel daarvan is het verstevigen van de prioriteitstelling van financiële instellingen. Dat betekent dat zij ook aan hun kant voldoende investeringen moeten doen en dat er natuurlijk ook een heel duidelijke tone at the top moet zijn.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Dank aan de minister voor dit antwoord. Tegelijkertijd ging mijn vraag nog iets breder en iets dieper. Nu zou het kunnen dat het opgenomen is in de uitkomst die hij toezegt over enkele weken, maanden, maar wat ik van belang vind, is dat we niet alleen kijken naar de witwaswetgeving voor de banken. We moeten ook kijken naar de brede financiële sector. Mevrouw De Blécourt sprak ook over de Zuidas en de verwevenheid tussen bovenwereld en onderwereld, die te gemakkelijk plaats kan vinden. Ik vind het van groot belang dat de overheid op al die punten zichtbaar heeft wat de kwetsbare plekken zijn en dat niet alleen het apparaat dat onder de minister van Justitie ressorteert, maar ook de FIOD, de mensen die onder minister Hoekstra ressorteren, daar krachtig mee aan de slag kunnen. Mijn uitdaging aan de minister was om daarin ook het veld zo breed mogelijk goed door te rechercheren en zo een systematische analyse te maken van waar de witte vlekken vallen.

Minister Grapperhaus:

Ja. Ik heb het nu nog even over de financiële sector. Ik kom zo op de aanpalende vraag over andere departementen, maar nu eerst even de financiële sector. Het is zoals mevrouw Bikker dat beschrijft. We zijn met de branche zelfbezig om te formuleren waar de zwakheden zouden kunnen zitten, om te kunnen vaststellen waarop moet worden ingezet om die zwakheden weg te werken. Daarbij is ook het element van verstoring een heel belangrijk principe. Het gaat dus niet alleen om op te sporen wat gebeurd is, maar juist ook om de criminelen dwars te zitten waar zij van plan zijn om bepaalde witwaspraktijken en andere zaken te doen. Dat betekent ook dat je met behulp van de branche heel erg preventief gericht moet zijn in de aanpak. Dat heeft impact op de sector, want die moet je daar ook in betrekken. Die moet daaraan meedoen. U heeft in recente publicaties kunnen zien dat de grootbanken ook echt hun afdelingenaanzienlijk zijn gaan uitbreiden. En dan moeten we het niet hebben over het verleden, maar over wat er nu in ieder geval aan het gebeuren is.

Een tweede ding is dat in dat Multidisciplinaire Interventie Team, dat u ook in het contourenplan dat uw Kamer is toegezonden enkele maanden geleden al heeft kunnen herkennen, niet alleen de recherche, maar ook de diensten zitten, dus FIOD en Belastingdienst naast Douane en KMar. De verschillende disciplines lopen ook door die diensten heen. Als u bij de politie op werkbezoek zou gaan, waar ik overigens uw Kamer van harte voor zou willen uitnodigen, bij de mensen die nu dat MIT aan het in elkaar zetten zijn, dan zult u zien dat er een recherche is en een tactische recherche, een forensische recherche en een digitale recherche. Die zijn bij elkaar gebracht vanuit alle diensten, dus ook vanuit de FIOD en de Belastingdienst, om een enorme extra slag te kunnen maken. Het vergt structureel veel geld om dat ook echt te kunnen realiseren. Die is er vooral op gericht om een enorme quantum leap, een grote sprong te maken in kennis en bekendheid van wat er gebeurt, en dat vooral ten dienste te stellen — ik kan het niet vaak genoeg zeggen — van de lokale en regionale gezagen die met de problematiek geconfronteerd worden.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Het verheugt mij dat de minister hiermee volop aan de slag is. Tegelijkertijd zie ik nog te veel als ik de stukken hierover lees, dat het een verantwoordelijkheid is van Justitie. Maar voor de financiële wereld, de integriteit en het op orde hebben dat daar niet steeds meer ondermijning erin sluipt en dat we ondergrondse tactieken zien in de bovenwereld, is heel veel nodig. Ik wil nu natuurlijk de minister daarin volgen en zien hoe de aanpak van het MIT gaat werken. Tegelijkertijd zal ik hier wel heel kritisch op blijven, omdat ik echt vind dat het ministerie van Financiën hierin een goede en grote bijdrage kan leveren. Ik hoop ook dat de minister in de stukken die hij over enige tijd naar ons stuurt, specifiek aandacht zal geven aan hoe dit punt ingericht wordt. Nou, hij zegt het nu bijna al fluisterend toe. Ik hoop dat hij dat zo hardop in de microfoon doet.

Minister Grapperhaus:

Ik wil die hoop meteen beantwoorden en niet ijdel laten zijn, want dit is iets, in de microfoon gezegd, wat in meerdere departementen speelt. Dat geldt overigens ook voor het onderwerp cybersecurity. U praat over preventie. Daar heb ik met het lid Rombouts ook over gedebatteerd rondom het wietexperiment. Als ik daarin enige mate van succes wil boeken, heb ik niet alleen nodig dat ik ter versterkingen aanvulling werk van de lokale gezagen, want die zitten op de lokale problematiek, maar ook met andere departementen: Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Die hebben bijvoorbeeld in het kader van de jeugdzorg een heel belangrijke rol in het geheel. Maar er moet er één zijn die het aanjaagt. Hetzelfde geldt — we hebben het daar vandaag niet zo over, want daar is niet zoveel over gevraagd — op het terrein van de cybersecurity. Er zal er één moeten zijn die aanjaagt dat we daarin verder komen. Dat zie ik als een belangrijke rol voor Justitie én Veiligheid, want die twee gaan nog altijd wel in dit land samen.

De voorzitter:

Mevrouw Bikker, derde keer.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

De minister gaf een mooi antwoord, maar ik heb nog niet gehoord dat hij dit inderdaad de Kamer toestuurt. Ik zou het toch wel belangrijk vinden om dat samen te concluderen.

Minister Grapperhaus:

Met alle eer en deugd heb ik al eerder gezegd dat ik ervan uitga dat ik dit in juni aan beide Kamers kan toesturen. Dan heb ik ook kunnen verwerken hoe precies de mogelijke uitkomsten zijn van discussies over de Voorjaarsnota, want dat is voor mij wel een belangrijk onderwerp.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Brief over schrijnende situaties en motie-Van Hattem (35.695) (T03052)

De minister van J&V zal de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van de leden De Boer (GroenLinks) en Van Hattem (PVV), schriftelijk informeren over de hulp aan mensen die in het buitenland positief getest zijn en niet naar Nederland kunnen reizen en aan mensen die in de problemen komen door het verlopen van een visum; tevens zal in de brief worden ingegaan op vraag of de motie-Van Hattem c.s. (35526, I) bij dit wetsvoorstel en de daaraan verbonden maatregelen betrokken wordt.


Kerngegevens


Uit de stukken

Handelingen I 2020/21, nr. 17, item 3, p. 1

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Mensen die positief getest worden, kunnen niet naar Nederland reizen en moeten dus verplicht in het buitenland blijven. Ziet de regering een taak om die mensen, met name als het Nederlanders of ingezetenen van Nederland zijn, bij problemen te ondersteunen? Wordt daarbij dan onderscheid gemaakt tussen noodzakelijke of niet-noodzakelijke reizen? Hoe gaat de regering de in de Tweede Kamer aangenomen motie over consulaire bijstand uitvoeren? Ziet dat ook hierop, of ziet dat alleen op het verkrijgen van een test of het kunnen reizen zonder test? Geldt het dus ook voor mensen die positief getest zijn en niet mogen reizen?

Handelingen I 2020/21, nr. 17, item 3, p. 10

De heer Van Hattem (PVV):

Als Nederlanders vanuit het buitenland terug naar Nederland willen reizen, worden zij verplicht om een negatieve testuitslag te kunnen overleggen voordat zij met name het vliegtuig mogen betreden. Dat kan praktische gevolgen met zich meebrengen. In veel landen geldt een visumplicht om in het land te mogen verblijven. Een reiziger kan in de knel komen als de geldigheid van het visum verloopt kort na het beoogde vertrekmoment naar Nederland, maar hij om bepaalde redenen niet tijdig over een negatieve testuitslag kan beschikken. De vervoerder zou de reiziger ingevolge deze wet moeten weigeren, maar de reiziger kan in principe ook niet langer in het betreffende land verblijven. Aan het verlopen van visa kunnen in sommige landen ernstige consequenties verbonden zijn, zoals een gevangenisstraf voor illegaal verblijf. Kan de minister aangeven in hoeverre met dergelijke situaties rekening is gehouden? Op welke wijze kan worden voorkomen dat reizigers daarmee tussen wal en schip zullen vallen?

Handelingen I 2020/21, nr. 17, item 3, p. 26

Minister Grapperhaus:

Over het volgende heb ik nog niet veel gezegd, maar daar waren vragen over. Het is inderdaad zo dat vanuit BZ aan mensen die in zo'n situatie terechtkomen, bijstand en hulp kunnen worden aangeboden. Daar is in de memorie ook het een en ander over gezegd. Als iemand zegt dat hij er niet in slaagt om zo'n test te realiseren, dan is dat in de eerste plaats: hoe kunnen we u daar toch bij helpen? Dat geldt ook als iemand zegt dat het echt niet lukt en de situatie echt heel dringend is of als ter plaatse een calamiteit een rol speelt die ertoe leidt dat mensen weg willen. Dat laatste voorbeeld heb ik in de Tweede Kamer genoemd.

Handelingen I 2020/21, nr. 17, item 3, p. 32

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Als de voorzitter het mij toestaat, heb ik nog één allerlaatste punt. We hebben het uitgebreid gehad over Nederlanders die niet terug kunnen omdat ze geen negatieve test hebben kunnen laten zien. Maar mijn vraag wat we doen met Nederlanders die niet terugkomen omdat ze positief getest zijn, is volgens mij niet beantwoord. Kan de minister toezeggen dat in de uitwerking van de motie over de consulaire bijstand, die in de Tweede Kamer is aangenomen, ook aan deze groep aandacht wordt besteed, dus aan degenen die positief getest zijn, en niet alleen aan degenen die geen test kunnen krijgen?

Handelingen I 2020/21, nr. 17, item 3, p. 38

De heer Van Hattem (PVV):

Verder is bij het debat over de spoedwet COVID-19 op 27 oktober de motie-Van Hattem cum suis aangenomen om vooraf concrete toetsbare indicatoren vast te leggen bij iedere maatregel die voortvloeit uit de toen aangenomen spoedwet. Wij hebben daar overigens tegen gestemd, voor alle duidelijkheid, maar we hebben wel deze motie aangenomen gekregen. Mijn vraag aan de minister is of deze motie ook betrokken is bij de totstandkoming van dit wetsvoorstel en de daaraan verbonden maatregelen. Ik heb het namelijk niet expliciet in de stukken kunnen ontdekken. Kan de minister dan ook uitleg geven hoe in dit kader uitvoering wordt gegeven aan deze door deze Kamer aangenomen motie?

Voorzitter. Dan kom ik bij het volgende punt. Dat gaat over de visa. We hebben enige discussie gehad over het inmiddels befaamde lid 5; de "hardheidsclausule" noem ik het maar even. Het gaat specifiek om de situatie rond de aflopende visa, waardoor mensen niet alleen iets langer op hun buitenlandse adres moeten verblijven, maar ook echt in de knel kunnen komen en zelfs in de gevangenis terecht kunnen komen als ze door een verlopen visum in een strafrechtelijke situatie terechtkomen in het buitenland. Hoe wordt daarmee omgegaan? Kan de minister daar nog duidelijkheid over geven? Want het is een vrij ernstige situatie als mensen hierdoor in deze toestand terechtkomen.

Handelingen I 2020/21, nr. 17, item 3, p. 41

Minister Grapperhaus:

Nou vroeg mevrouw De Boer ook: wat doe je met mensen die in een ver land zitten en positief getest zijn? Dat is natuurlijk een punt. In beginsel hebben die mensen geen negatieve PCR-test. Het uitgangspunt dat ze dan niet terug kunnen komen. Dan kom je bij de vraag of Buitenlandse Zaken in die situatie kan vaststellen dat het toch wel degelijk zou kunnen worden gekwalificeerd als een schrijnend geval dat valt onder lid 5.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Ik ben blij dat de minister uiteindelijk toch nog kwam bij de positief getesten in den vreemde, want daar ging mijn vraag over. Mijn vraag is niet alleen per se: hoe krijgen we die mensen hier? Consulaire bijstand kan natuurlijk ook gaan over de vraag: hoe kunnen we de mensen daar ondersteunen? Ik heb een hele concrete vraag gesteld. Er is een motie in de Tweede Kamer aangenomen die gaat over de consulaire bijstand. Volgens mij gaat daar heel binnenkort over gerapporteerd worden aan de Tweede Kamer. Kan de minister toezeggen dat in de uitwerking van die motie de positie wordt meegenomen van mensen die in den vreemde positief getest zijn? Wat kan de consulaire bijstand voor hen betekenen? Die kan dan zowel zien op het ze alsnog naar Nederland krijgen, als op het ze op een andere wijze ondersteunen in het land waar ze zijn, bijvoorbeeld omdat het visum verloopt of iets dergelijks.

Minister Grapperhaus:

Zonder meer. Dat is ook het punt van de heer Van Dijk. Ik zeg toe dat we op dat punt terug zullen komen in die brief. Dit zijn de situaties waarvan je zegt ... We moeten dan niet een moreel oordeel hebben. Als iemand gezond en wel naar een vakantieland is gegaan, daar het virus oploopt en in de problemen komt, dan moeten we kijken hoe we het oplossen. Daar kom ik in de brief op terug, zeg ik bij dezen toe.

Handelingen I 2020/21, nr. 17, item 3, p. 44-45

De heer Van Hattem (PVV):

Ik heb in de tweede termijn nog een drietal vragen aan de minister gesteld waarop ik nog geen antwoord heb gehoord. Ik zal ze nog even kort herhalen. Dat is de vraag over de tijdelijkheid, de vraag over de uitvoering van de op 27 oktober aangenomen motie en een specifieke vraag over de visa en de ernstige consequenties die aan het verlopen van visa kunnen zitten. Daar heb ik ook nog geen specifieke reactie op gehad.

Minister Grapperhaus:

Op de visa was ik ingegaan, meen ik.

De heer Van Hattem (PVV):

Niet specifiek in ieder geval. Wel in algemene zin over artikel 5, maar niet specifiek op de visa en de ernstige consequenties die eraan zitten, waardoor mensen echt tussen wal en schip kunnen raken.

Minister Grapperhaus:

Ik moet toegeven — dat is mijn fout — dat ik daarbij verwees naar de heer Van Dijk, maar dat had ik niet moeten doen. Over die visa heb ik gezegd, naar aanleiding van de Deen en zijn vrouw, en in het kielzog daarvan, dat je zult moeten zien of er omstandigheden zijn die tot een schrijnende situatie leiden. Toen heb ik gezegd dat ik erop terugkom in de brief die mevrouw De Boer heeft gevraagd, want daar hoort dit soort situaties thuis.

De heer Van Hattem (PVV):

Dan neem ik aan dat dat ook in de brief terugkomt. Dank daarvoor. Tot slot over de uitvoering van de motie.

Minister Grapperhaus:

Die ben ik echt even … Die heb ik niet gedaan, want die ben ik ook even … Wat was die motie ook alweer? Excuus, voorzitter, ik weet het niet meer.

De heer Van Hattem (PVV):

De motie dat er bij maatregelen op basis van de spoedwet aan de voorkant altijd duidelijk wordt gemaakt op welke wijze het effectief is.

Minister Grapperhaus:

Ja. Dat gebeurt. Ik denk dat we in deze wetsbehandeling, in deze gedachtewisseling vrij uitvoerig zijn ingegaan op de mate van effectiviteit. Ik heb ook toegegeven dat waterdichtheid hiermee helaas nog niet is bereikt, dus we moeten nog kijken naar meer. Verder is het natuurlijk zo dat we dit bij elk maatregelenpakket nog steeds uitvoerig, en misschien nu zelfs uitvoeriger, herleiden tot wat er door het, overigens wettelijk voorgeschreven — de heer Otten deed daar wat dedaigneus over — Outbreak Management Team en het RIVM, maar ook door de Gezondheidsraad bij de vaccinaties, over gezegd wordt. De problematiek van de onrust rondom het vaccinatiebeleid in december was natuurlijk ook dat de adviezen van de diverse instanties niet voor de volle 200 procent congrueerden.

De heer Van Hattem (PVV):

Dat is in zeer algemene zin. De motie ging nog iets specifieker in op het vastleggen van toetsbare indicatoren. Dat element heb ik er niet echt uit kunnen halen. Als er nog een brief komt, kan het wat mij betreft ook in die brief worden meegenomen. Dan kan er nog nader op worden ingegaan.

Minister Grapperhaus:

Oké.

De heer Van Hattem (PVV):

Dank.

Handelingen I 2020/21, nr. 17, item 4, p. 1

De heer Nicolaï (PvdD):

Wat betreft de andere motie: ik heb begrepen dat er naar aanleiding van de vragen van mevrouw De Boer nog een brief door de minister geschreven zal worden. Ik begreep uit het antwoord op de vragen van de heer Van Hattem dat daarin ook nog even aandacht aan die andere schrijnende gevallen zal worden gegeven. Of we het nou doen in de vorm van mijn motie of in de vorm van die brief, maakt mij eigenlijk niet uit, als er maar duidelijkheid komt, als maar duidelijk wordt dat het niet alleen om feitelijke onmogelijkheden gaat.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Nicolaï. Heb ik u horen zeggen dat u een motie intrekt of aanhoudt?

De heer Nicolaï (PvdD):

Nee, dat had u mij nog niet horen zeggen, maar ik verwachtte die vraag al. Ik weet niet wanneer de brief van de minister komt? Want daar hangt natuurlijk wel het een en ander van af.

De voorzitter:

We gaan in principe dinsdag stemmen over de moties. Tot dat moment kunt u altijd nog besluiten om een motie aan te houden of in te trekken.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Uitwerking uitzonderingsbepaling in ministeriële regeling (35.695) (T03054)

De minister van J&V zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van de leden Nicolaï (PvdD) en Frentrop (FVD), toe de komende tijd, wanneer ook naar het autoverkeer wordt gekeken, te bezien hoe de ministeriële regeling op grond van artikel 58p van de Wet publieke gezondheid op het punt van de uitzonderingsbepaling (vijfde lid) zo intelligent mogelijk kan worden vormgegeven.


Kerngegevens


Uit de stukken

Handelingen I 2020/21, nr. 17, item 3, p. 30-31

De heer Frentrop (FvD):

Ik heb maar één vraag, want wij zitten hier om te kijken naar de kwaliteit van de wetgeving. Als ik de minister goed begrijp, dan was in het oorspronkelijke wetsvoorstel een elementair recht, van de terugkeer van de Nederlander naar zijn vaderland, niet meer goed gewaarborgd. De Raad van State heeft daarop gewezen. De regering heeft daarvoor de uitzonderingsbepaling voor schrijnende gevallen gemaakt. Ik ben het met meneer Nicolaï eens. Degene die nu beoordeelt of er sprake is van een schrijnend geval, dus of aan het elementaire recht kan worden voldaan, wordt Transavia dan wel weet ik veel welke vervoerder. Ik denk niet dat dat onderdeel is van een hoogkwalitatieve wet. Ik denk niet dat zoiets aangenomen kan worden, dus ik wou de minister meegeven dat dat voor Forum voor Democratie een reden zou zijn om tegen de wet te stemmen, als dit …

De voorzitter:

Dat klinkt meer als een tweede termijn, meneer Frentrop.

De heer Frentrop (FvD):

Sorry?

De voorzitter:

U krijgt zo meteen een tweede termijn voor zo'n conclusie. De interruptie is voor een vraag.

De heer Frentrop (FvD):

Ik zou de minister dat in overweging geven. Als hij prijs stelt op onze steun, is hij bereid om daar iets aan te veranderen?

De voorzitter:

De minister misschien nog kort, maar dit is toch echt meer iets voor de tweede termijn, als ik dat zo hoor.

Minister Grapperhaus:

Ja, er wordt een vraag gesteld, maar het is iets waarbij men enorm terughoudend is. Ik wil dat ook nog wel verantwoorden aan de heer Frentrop. We hebben heel duidelijk gezegd dat dit zo vroeg mogelijk aan de orde moet zijn. Dus als een passagier bij een gate staat, is het eigenlijk al wat ongelukkig. Ik heb in de Tweede Kamer uitvoerig stilgestaan bij het feit dat vliegmaatschappijen echt hebben gezegd dit te gaan meenemen in de digitale en papieren informatie die ze passagiers geven. U weet het: als u teruggaat, krijgt u een dag van tevoren het bericht dat u uw stoel kunt uitkiezen. Als ik dan ga uitkiezen, is er meestal alleen nog zo'n noodstoeltje over, maar dat maakt niet uit. Bij die informatie hoort dat de vliegmaatschappij erop wijst: denk erom, we hebben u al gezegd toen u uw ticket bestelde en toen u heenvloog dat u die PCR-test móét hebben. Dat betekent dat de vervoerder ook toetst of die test er is. En als iemand die niet heeft, in een heel uitzonderlijk geval, in eerste instantie voor rekening van de vervoerder, zegt: nou goed, we nemen u toch mee, want we zien dat u een overtuigend verhaal heeft, dus waarom niet. Maar dat zal in heel weinig gevallen zo zijn.

Als we dit niet doen, als we die deur op een iets grotere kier zetten, gaat het minder goed met het virus. De heer Nicolaï wees er terecht op dat de overheid geen rechtsmacht heeft op Gare du Nord of Charles de Gaulle. Als we het hier gaan doen, bijvoorbeeld op Schiphol, is iemand al binnen. Dan komen we in de situatie dat we alleen maar een advies kunnen geven over quarantaine en dergelijke. Dus het is niet bedoeld om de vervoersmaatschappijen hiermee op te zadelen. Integendeel. Die zeggen eigenlijk hiermee uit de voeten te kunnen.

De heer Frentrop (FvD):

Als de reiziger al terug is, is het elementaire recht op terugkeer niet meer in het geding. Dan kan de regering alsnog met testen zorgen voor de volksgezondheid. Maar dit kan niet het argument zijn om te zeggen: dan laat ik het maar door een vervoerder testen in het buitenland voordat de Nederlandse burger terug is onder de rechtsmacht van de Nederlandse Staat als onderdaan.

Minister Grapperhaus:

Nee, maar ja. Vandaar ook het advies van de Raad van State. De Raad van State heeft weloverwogen gezegd: het recht op terugkeer mag u op deze manier inperken. Dat doen wij dus op die manier. Voor de bestrijding van het virus — dan kom ik terug op een ander punt van de heer Nicolaï — is dit echt vérre te prefereren boven een situatie waarin de betreffende persoon op Schiphol geland is, uit de slurf komt, zegt niet aan de test te hebben kunnen komen maar daarvoor geen goede reden blijkt te hebben. Want wat kunnen we dan?

[…]

De heer Nicolaï (PvdD):

Ja, als aanvulling op dat de minister zegt dat de Raad van State zou hebben gezegd dat het zo mag. Nee, dat heeft de Raad van State helemaal niet gezegd. De Raad van State heeft gezegd dat er wat ontbreekt en dat we wat dienen toe te voegen. Dat is één. Dan het tweede. Lees het heel goed: een Nederlander die in het buitenland is en die "om welke reden dan ook" niet kan beschikken over de vereiste testverklaring. Dat is heel ruim geformuleerd. En dat is niet zomaar zo geformuleerd, denk ik. Want recht op terugkeer is gewoon verdragsrechtelijk gewaarborgd. Ik ben het eens met de heer Frentrop dat in zo'n situatie de betrokkene in Nederland is. Ik hoor de minister zeggen: dan zitten wij in Nederland met die persoon. Dus het doel is eigenlijk: hou het buiten Nederland en los het daar in het buitenland maar op. Dat moeten dan dus die conducteur en die stewardess doen.

Minister Grapperhaus:

Ik wou heel kort verwijzen naar wat de Raad van State zegt op bladzijde 2 en 3 van zijn advies. Het is heel duidelijk dat de Raad van State zegt: hoor eens, het is geen absoluut recht. Ze zeggen wel dat de voorwaarden niet zodanig vergaand mogen zijn dat het recht feitelijk onder geen enkele omstandigheid kan worden uitgeoefend. Dat is de reden dat we hebben gezegd: dan zetten we dat "kunnen" in de wet. Ik begrijp het punt van de heer Frentrop wel, maar we moeten ons gewoon realiseren — dat is het ingewikkelde hiervan — dat als iemand zonder die negatieve PCR-test uit die slurf komt, het virusrisico niet meer te beteugelen is. Ik heb wel begrip voor het punt van de heer Frentrop en ik denk ook — dat wil ik hier wel toezeggen — dat wij, waar wij ook naar dat autoverkeer gaan kijken, de komende tijd verder moeten kijken hoe we die ministeriële regeling zo intelligent mogelijk kunnen inrichten.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Betere informatievoorziening en inzichtelijkheid geven in de bredere besluitvorming omtrent covid-19 maatregelen (35.732) (T03123)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Bikker (ChristenUnie) en de Boer (GroenLinks), toe dat hij de Eerste Kamer spoedig zal voorzien van een vorm voor betere informatievoorziening en inzichtelijkheid in de bredere besluitvorming omtrent de covid-19 maatregelen, in de context van de motie-Segers inzake het Impact Management Team.


Kerngegevens

Nummer T03123
Status afgevoerd
Datum toezegging 19 februari 2021
Deadline 5 maart 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen coronamaatregelen
Impact management team
OMT
COVID-19
Kamerstukken Tijdelijke wet beperking vertoeven in de openlucht Covid-19 (35.732)


Uit de stukken

Handelingen I 2020-2021, nr. 24, item 5, blz. 44-45

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Zoals ik net ook al zei, heb ik waardering voor de inzet van het kabinet op de plekken waar mensen het moeilijk hebben. Ik heb ook waardering voor bijvoorbeeld de afweging rond de openstelling van de scholen. Daar zit mijn punt ook niet. Mijn punt zit bijvoorbeeld bij dit wetsvoorstel, maar ook bij alle maatregelen waarbij we een inperking hebben van grondrechten en wij als Kamer moeten wegen hoe deze grondrechten zich tot elkaar verhouden, namelijk enerzijds het bevorderen van de volksgezondheid en anderzijds de inperking. De Raad van State zegt: "Daar moet breder naar worden gekeken. Er moet breder over worden gerapporteerd dan alleen in de OMT-adviezen." Als ik naar de stukken kijk, dan constateer ik telkens opnieuw dat de andere argumenten er meer los bij komen, of een apart steunpakket worden, terwijl ik deze bredere afweging scherper wil kunnen maken bij de inperking van grondrechten. Daar ziet mijn punt op. Daar vraag ik de minister om toch net een stapje meer te zetten. Ik heb hierbij echt oprechte waardering — want dat is belangrijk — voor wat er gebeurt voor mensen die in de kreukelzone zitten.

Minister Grapperhaus:

Daarom begin ik daarmee. Ik moet het niet helemaal herhalen. De advisering van het OMT is een bepaald door de wet voorgeschreven gegeven. Zo hebben we nog een aantal dingen, bijvoorbeeld de advisering door de Gezondheidsraad als het gaat om vaccinatie en dergelijke. Dat zijn gegevens. Vervolgens moeten we in de belangenafweging nog steeds kijken of er bepaalde andere belangen spelen. Ik ga weer een ander voorbeeld noemen. Bij de regeling van de avondklok mondt dit bijvoorbeeld uit in een aantal uitzonderingen. U mag van mij aannemen dat ik goed in gesprek ben gegaan met collega Van Engelshoven — dat kan zij bevestigen — over de examens van de studenten. Dat is deels een empirisch gegeven.

Ik wil hier benadrukken dat ik vind dat we moeten oppassen dat we de sociaal-maatschappelijke gegevens en factoren juist niet in eenzelfde vast stramien moeten drukken als dat van het OMT. We moeten ze wel heel erg meewegen. Mevrouw Bikker mag mij elke maandag opbellen en zeggen: laat me zien wat je in het Catshuis op die gebieden hebt gedaan. Jongeren hebben het bijvoorbeeld echt moeilijk. We horen daar af en toe heel akelige verhalen over. Ik zit er zo in: we moeten dat niet te veel in vaste stramienen en statistieken vangen. We moeten ons dat aantrekken, het meewegen in de besluitvorming en er veel aan doen.

De voorzitter:

We noteren in ieder geval een toezegging, namelijk dat mevrouw Bikker iedere maandag mag bellen. Die toezegging komt ook in het register.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Dat gaat gezellig worden. Tegelijkertijd is dit natuurlijk niet het oogmerk van mijn vraag, want het moet transparant zijn voor eenieder. Het zit in het volgende. Ik denk dat ik daarmee de minister een handje op weg kan helpen. Ik proef zijn angst om weer allerlei nieuwe grafieken te moeten leveren. Dat is niet mijn vraag. Gisteren is wel de toezegging gedaan om die brede afweging meer kenbaar te maken aan de Kamer. Ik heb daarbij de motie van collega Segers, van de overkant, betrokken — deze motie is al in april 2020 unaniem aangenomen —- om een Impact Management Team neer te zetten, een IMT, om juist de andere kant te wegen.

Ik snap heel goed dat er een verschil is in de wettelijke positie. Dat heeft de minister nog eens twee keer aan mij uitgelegd, dus nu snap ik het helemaal. Maar desondanks zou ik het echt heel prettig vinden als de minister juist in het licht van die toezegging een stap naar deze Kamer zet, zo van: ja, op dat punt kan ik u net wat breder en steviger informeren, zodat we dit beter mee kunnen wegen als er weer een nieuwe inperking van grondrechten voorligt. Zeker nu we weten dat we deze dilemma's nog heel lang gaan tegenkomen, aangezien de crisis langer duurt en gezien de vaccinaties en de herhaling van vaccinaties die misschien nodig is. Mogelijk komt zelfs de ambtsopvolger van deze minister deze dilemma's nog tegen, al hoop ik natuurlijk dat ik deze minister nog heel lang op maandag kan bellen.

De voorzitter:

Dank u wel. Tot slot, minister.

Minister Grapperhaus:

Ik wil beginnen met te zeggen dat mevrouw Bikker mij ook na de verkiezingen van 2021, als er inmiddels een ambtsopvolger is, kan blijven bellen.

De voorzitter:

Dat is een nieuwe toezegging. Die komt in het register!

Minister Grapperhaus:

Dat is een belangrijk punt. Een ander ding is … Ik ga het nog even een beetje cijfermatig doen. De Catshuisoverleggen duren over het algemeen vier, vijf uur. Het doornemen van de OMT-gegevens en hoe het cijfermatig staat met de pandemiebestrijding is meestal in zo'n drie kwartier gebeurd. Dan zijn we er wel doorheen. We worden er inmiddels behoorlijk geverseerd in, zal ik maar zeggen. Het gaat juist over het wegen van de punten waar mevrouw Bikker het over heeft. Dat geldt ook voor wat vorige zomer aan de orde is gekomen over dat Impact Management Team. Materieel is dat er, maar ik merk wel — daar heeft mevrouw Bikker een terecht punt — dat we het als kabinet misschien veel meer moeten uitdragen dan nu gebeurt. Dat trek ik mij aan.

De voorzitter:

Ik zie mevrouw Bikker knikken. Ze loopt nu huppelend terug.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Dat is iets te blijmoedig gedacht, alhoewel ik altijd probeer om mijn zegeningen te tellen. Met een minister die zich iets aantrekt, is er nog geen stap gezet om het voor mij en voor de Kamer beter inzichtelijk te maken. Precies daar zit mijn punt. Ik gun de minister alle ruimte om even na te denken over een prettige vorm ervoor. Hij kan er in een brief op terugkomen, als hij het nu te spannend vindt en denkt dat hij misschien iets toezegt waarvan zijn collega's later denken: wat heb je nu gedaan? Het kabinet wil natuurlijk met één mond spreken, maar hier zit mijn punt.

De voorzitter:

Ik stel voor dat we dat voor de volgende twee termijnen bewaren. We zijn binnenkort halverwege dit debat van vandaag. We kunnen er uiteraard op terugkomen.

Minister Grapperhaus:

We zullen er zeker met één demissionaire mond op terugkomen. Mevrouw Bikker en ik zitten echt op dezelfde lijn. Ik zal ervoor zorgen dat het kabinet erop terugkomt in de informatiesfeer.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Ik had me eigenlijk voorgenomen om in tweede termijn hierover te beginnen, maar nu het punt door mevrouw Bikker naar voren is gebracht …

De voorzitter:

Dat was een goed voornemen.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Ja, maar nu we het er toch over hebben, bespaart het straks hopelijk tijd. Ik heb in mijn eerste termijn verwezen naar de toezegging die de minister-president gisteren heeft gedaan over het breder maken van de afweging. Hij zei dat er ook gekeken wordt naar de nadelige effecten van de maatregelen en dat deze beter inzichtelijk worden gemaakt. Ik ben een beetje verbaasd dat de minister nu zegt dat het kabinet het al heel goed doet. Nee, gisteren is toegezegd dat het beter moet gaan. Ik ga ervan uit dat die toezegging blijft staan. Het gaat om twee dingen. Het gaat om het inzichtelijk maken welke afwegingen het kabinet maakt, want het Catshuisoverleg is heel globaal als over andere belangen gaat. Het gaat denk ik ook om de vraag hoe je die andere input gaat organiseren. Hoe is dat georganiseerd? Het OMT en de minister zeggen dat het wettelijk is geregeld. Andere dingen liggen bij de Gezondheidsraad. Kim Putters schuift regelmatig aan, lees ik. Hij zegt ongetwijfeld heel verstandige dingen, maar het is weinig transparant.

De voorzitter: De minister.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

De vraag is: hoe gaat de regering het organiseren dat die andere informatie zodanig georganiseerd binnenkomt dat de afweging goed gemaakt kan worden en inzichtelijk gemaakt kan worden?

Minister Grapperhaus:

Die afweging wordt goed gemaakt, maar mevrouw Bikker en mevrouw De Boer willen dat meer inzichtelijk krijgen. Daarvan heb ik gezegd dat wij elkaar zondag weer in het Catshuis spreken. De premier heeft gisteren inderdaad al gezegd dat we het beter inzichtelijk moeten maken. Ik herhaal dat hier. Ik zal er ook voor zorgen dat het kabinet spoedig met een goede vorm voor die inzichtelijkheid bij u terugkomt.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Eén opmerking daarbij. De minister zegt dat het goed gebeurt. Dat kunnen wij natuurlijk pas beoordelen op het moment dat het inzichtelijk is.

Minister Grapperhaus:

Ja en nee. Ik noemde die 8 miljard voor het onderwijs, maar ik noemde ook het openstellen van het primair onderwijs en kinderopvang. Volgens mij — ik dacht dat mevrouw Bikker en ik het daar wel over eens waren — zien we echt dat het kabinet die effecten meeweegt in zijn besluitvorming en soms zegt: we voeren deze maatregel niet uit, want we vinden dat dit gewoon moet doorgaan. Daar moeten we ook verantwoordelijkheid voor nemen, laat dat duidelijk zijn. Maar ik vind het punt wel terecht dat we beter moeten uitleggen hoe we van a naar b komen. Dat heeft de premier gisteren ook gezegd. Dat gaan we doen. Ik ga bedenken, misschien in de tweede termijn of zo, hoe we dat precies gaan doen.

Handelingen I 2020-2021, nr. 24, item 5, blz. 62

Minister Grapperhaus:

(…)

Voorzitter. Dan was er de vraag van mevrouw De Boer en mevrouw Bikker. Ik zeg toe dat het kabinet binnen veertien dagen terugkomt op de motie-Segers van vorig jaar over een Impact Management Team. Als ik dat zo zeg, bedoel ik dat we daar uitvoerig op ingaan en al die punten daarin meenemen waarover we van gedachten gewisseld hebben, met name in de eerste termijn.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Verslag bijeenkomst vervoerders aanbieden (35.526) (T03138)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Nicolaï, toe de Kamer het verslag van de bijeenkomst met vervoerders toe te zenden in een brief.


Kerngegevens

Nummer T03138
Status afgevoerd
Datum toezegging 20 april 2021
Deadline 1 juli 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden prof. mr. P. Nicolaï (PvdD)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen artikel 58p Wet publieke gezondheid
inreizen
toelating
vervoerders
Kamerstukken Tijdelijke wet maatregelen Covid-19 (35.526)


Uit de stukken

Handelingen I, 2020-2021, nr. 35, item 8, blz. 9

De heer Nicolaï (PvdD):

Wát is besproken? Als er besproken is wat in de brief staat die wij hebben gelezen, namelijk dat het Nederlandse callcenter erbij betrokken kan worden, dan zeg ik: ja, dat is één. Maar is ook tegen die vervoerders gezegd dat de betrokkene hoort te worden toegelaten en dat dan bij binnenkomst in Nederland die check hoort te worden uitgevoerd?

Handelingen I, 2020-2021, nr. 35, item 8, blz. 9

Minister Grapperhaus

Dat is echt de afspraak. Dat is inderdaad besproken. Het ligt in Kamerbrieven vast hoe dit in zijn werk gaat. Inderdaad, de heer Recourt heeft helemaal gelijk dat het misschien niet helemaal in een brief is gegaan; dat kan ik niet ontkennen. Dus ik zeg hierbij toe dat wij het verslag van de bijeenkomst alsnog in een brief aan alle aanwezigen zullen doen toekomen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Plan van aanpak aanpassing Twm (35.526) (T03141)

De ministers van J&V en VWS zeggen de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Janssen (SP), De Boer (GroenLinks), Prins (CDA), toe dat zij voor het zomerreces zowel de inventarisatie naar aanleiding van de motie-Stoffer/Bikker (waarmee de regering wordt verzocht te bezien welke bepalingen in de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm) kunnen vervallen), als het plan van aanpak voor de overgang naar de endemische fase, met bijpassend wettelijke arrangement (waarmee de Twm wordt ‘gestript’), tegemoet kan zien, zodat de behandeling van dit plan en de bijbehorende Twm nog voor de zomer plaats kan vinden.


Kerngegevens

Nummer T03141
Status voldaan
Datum toezegging 25 mei 2021
Deadline 15 december 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks)
mr. R.A. Janssen (SP)
G. Prins (CDA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen aanpassingen
coronamaatregelen
plan van aanpak
COVID-19
Kamerstukken Tijdelijke wet maatregelen Covid-19 (35.526)


Uit de stukken

Handelingen I 2020/21, nr. 38, item 8, p. 13-15

De heer Janssen (SP):

Ik heb wel een vraag aan de minister — misschien komt hij daar dadelijk in zijn beantwoording nog op — namelijk: hoe gaat het richting 1 september? Moeten we niet toe naar een andere weging per 1 september? Ik heb daar een aantal collega's over gehoord en ik heb het daar zelf ook vrij nadrukkelijk over gehad.

Minister Grapperhaus:

Dan ga ik daar alvast wat vragen over beantwoorden. Deze vraag lag besloten in de vragen van onder anderen de heer Janssen en mevrouw De Boer. […] Op 1 september loopt de wet weer af. De aanloop daarnaartoe is het ijkmoment om te bezien óf de Twm nog verlengd moet worden, en zo ja, of de gehele wet moet worden verlengd of — nu kom ik erop — dat alleen bepaalde delen moeten worden verlengd. Zoals wij het als kabinet bezien, is op dit moment een gedeeltelijke verlenging het meest waarschijnlijk. Als je langzaam het Twm-bootje gaat afduwen omdat je het niet meer nodig hebt, moet je ook kijken wat je permanent in de Wpg moet opnemen. In het Tweede Kamerdebat van 12 mei is een motie van de Tweede Kamerleden Stoffer en Bikker ingediend. Deze motie is aangehouden. De motie verzoekt de regering om met inachtneming van de actuele cijfers te bezien welke bepalingen in de wet, of welke onderdelen van de wet, reeds kunnen vervallen en de Kamer — ik zou denken: de Kamers — daar zo spoedig mogelijk over te informeren. Dat moet bij het eerstvolgende verlengingsverzoek duidelijk en uitgekristalliseerd zijn. Dan zou de vraag van mevrouw De Boer nog aan de orde kunnen komen. Op dit moment denken wij dat een verlenging van drie maanden echt nodig is. Over drie maanden is het half tot eind augustus, als ik het even goed optel. Dat is ietwat ongelukkig. Het zou heel goed kunnen dat we zeggen dat de eerstvolgende periode — voor zover er nog iets overblijft van de Twm — een kortere periode zal zijn. Dat zou ook nog kunnen.

De heer Janssen (SP):

Ik heb een korte tweede vraag, om ook gelegenheid aan mijn collega's te geven op dit punt. Kunnen wij dit nog voor het zomerreces tegemoetzien? Anders valt het een beetje in een gat tijdens de zomer, gezien de volgende verlenging per 1 september.

Minister Grapperhaus:

Dat zal eigenlijk moeten, precies om het gat waar ... Ik bedoel: tijdig voor het zomerreces. Daarbij heb ik altijd geleerd dat in de Eerste Kamer harder wordt gewerkt, waardoor het zomerreces daar later ingaat. Laat ik het zo formuleren: tijdig voor het Twééde Kamerzomerreces. Ik denk dat we, net als vorig jaar, die paar weken moeten gebruiken om met elkaar in contact te staan over hoe we ertegen aankijken.

De heer Janssen (SP):

De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat we een week later beginnen en ook een week langer doorwerken. Zo simpel is het, dus ik wil geen enkele Kamer tekortdoen. Maar dan is het inderdaad goed dat wij nog voor het zomerreces met enige spoed — het zal goed zijn om daar ook de data voor te reserveren — het hierover kunnen hebben, zodat wij niet in het reces geconfronteerd worden met zaken die we moeten veranderen, gelet op de omstandigheden die we dan hebben. Dan kunnen we ook de verwachtingen die we voor juli en augustus hebben daarin meenemen.

Mevrouw Prins (CDA):

Ik had een vraag over het feit dat u nu aangeeft dat u voor die tijdelijke wet met een delegatiebepaling komt, maar dan blijven we dus bij een tijdelijke wet. Eigenlijk is ons verzoek — dat hebben we heel uitdrukkelijk bij u neergelegd — dat wij afkomen van die tijdelijke wetten. We hadden een crisissituatie. Die is er niet meer. We hebben dat anderhalf jaar ervaren. Nu weten we ongeveer wel wat er kan gebeuren. We hebben diverse ervaringen daarmee gehad. Voor ons is de behoefte aan een toekomstplan heel duidelijk, een plan van aanpak met daarin een aantal criteria, zodat als je straks ergens komt, je weet wat je dan moet doen. Dan is het geen tijdelijke wet meer, maar hebben we heel duidelijk een nieuwe kaderwet of hoe u het ook wilt noemen. Dat maakt mij niet uit; laten we daar de discussie niet over hebben. Het mag ook een wijziging van de Wet publieke gezondheid zijn, maar wel dat we afkomen van dat tijdelijke en weer naar een reguliere parlementaire betrokkenheid gaan, met reguliere wet- en regelgeving.

Minister Grapperhaus:

Ik heb net al gewezen op de motie van de leden Stoffer en Bikker uit de Tweede Kamer, als gevolg waarvan we nou juist in kaart gaan brengen wat je permanent in de Wpg moet hebben enzovoorts. Daar komen we op terug bij uw beide Kamers.

Mevrouw Prins (CDA):

Wij onderkennen denk ik beiden dat de kans aanwezig is dat het virus terug komt, dan wel dat er andere besmettelijke varianten komen of andere virussen. Juist daarom zouden wij graag zien dat dit in wet- en regelgeving wordt vervat. Zo zit je niet meer consequent met tijdelijke maatregelen, maar heb je daar juist van tevoren over nagedacht. We hebben nu zo vaak toch het gevoel dat we op het allerlaatste moment een maatregel of een nieuwe wet moeten bespreken. Dat was eerder begrijpelijk. Daar hebben wij ook altijd alle begrip voor gehad. Dat hebben we ook verdedigd. Maar nu weten we wat ons te wachten kan staan. Die ervaring hebben wij opgedaan. Wij zouden nu graag zien — ik hoop dat u ons dat zou willen toezeggen; dat gaat iets verder dan de motie in de Tweede Kamer — dat wordt gekeken hoe je daadwerkelijk wet- en regelgeving kan maken op basis van de ervaring van de afgelopen periode voor de uitbraak van virussen, op welke manier dan ook.

Minister Grapperhaus:

Wij gaan zeker kijken hoe we nu op de beste manier met wet- en regelgeving door kunnen, maar ik ben nog enigszins terughoudend om te zeggen dat dat helemaal niet meer zou kunnen betekenen dat je met die tijdelijke maatregelen door moet gaan. […] Maar ik ben met u eens dat we moeten kijken hoe we straks doorgaan. Vandaar dat we in ieder geval, en misschien wel ietwat uitgebreider dan geformuleerd in de motie-Stoffer/Bikker, daarnaar gaan kijken.

Mevrouw Prins (CDA):

Mag ik dat dan toch vertalen als een toezegging van de kant van het kabinet dat er wordt gekeken naar een plan van aanpak, met de mogelijke consequenties voor wet- en regelgeving in dezen, met als doel de tijdelijke wet- en regelgeving zo minimaal mogelijk te houden?

Minister Grapperhaus:

Ik denk dat we het liefst die Twm zo scherp mogelijk stellen. Dat wil zeggen: geen regelgeving die niet nodig is. […]

Ik ga er namelijk van uit — u zag mij zonet ook even een blik wisselen met collega De Jonge — dat wij echt tijdig voor de zomer de inventarisatie-Stoffer/Bikker naar uw beider Kamers sturen. Laat ik die inventarisatie zo maar even noemen, anders moet ik steeds die zin herhalen. Dat gaan we in ieder geval doen. […] Een plan van aanpak komt er zeker. Tenminste, we noemen dat maar even het plan van aanpak, maar dat is niet echt een juridische term. Dat is denk ik duidelijk. Ik heb wat aangegeven over de inventarisatie-Stoffer/Bikker. Ik heb ook gesproken over de variant van delegatie onder het vereiste van goedkeuring bij wet. Dat gaan we allemaal doen. Daar komen we ruimschoots voor het zomerreces bij uw Kamer mee terug.

Handelingen I 2020/21, nr. 38, item 8, p. 20-21

Minister Grapperhaus:

Maar ik herhaal het nog even: de motie-Stoffer/Bikker "verzoekt de regering, om, met inachtneming van de actuele cijfers, te bezien welke bepalingen in deze wet of onderdelen daarvan, reeds kunnen vervallen", enzovoorts. "Enzovoorts" is "... en de Kamer hierover zo spoedig mogelijk te informeren" — laat ik het maar even helemaal hardop lezen. Dat gaan we doen, en daar worden natuurlijk de ervaringen van de afgelopen tijd in meegenomen. Als we bijvoorbeeld zeggen dat de 1,5 meter niet meer nodig is, wordt daarbij bijvoorbeeld ook gekeken of we vinden dat er toch misschien nog een mogelijkheid moet zijn voor een afstandsverplichting, zoals die nu in de Twm is geregeld. Misschien moet die bijvoorbeeld worden overgebracht naar de Wpg. Dat wil ik ook wel zeggen. En daar zullen we ons natuurlijk over uitspreken. Maar ik zei "als-dan" omdat ik op enig moment meende dat mevrouw De Boer vroeg of ik nu alvast iets kon toezeggen over hoe dan de verhoudingen gaan worden in de nieuwe wet. Dat vind ik ingewikkeld, want ik weet nog niet hoe die hele wet eventueel zou zijn. Ik hoop dat ik het nu duidelijk genoeg heb toegezegd. We gaan dat uiteraard meenemen en komen daar tijdig voor het zomerreces bij u op terug

Minister Grapperhaus:

Collega De Jonge zal straks nog wel iets zeggen over een plan van aanpak voor de toekomst van de Wpg. Daar kijkt men ook naar. Maar, zeg ik maar even heel duidelijk, die twee dingen moeten we echt een beetje uit elkaar houden. Het kabinet heeft straks een evaluatie door de Onderzoeksraad voor Veiligheid en er zijn nog een aantal andere grote onderzoeken die lopen. Ik ga me daar niet achter verschuilen, maar het zou ook aanmatigend zijn als ik hier zou zeggen: weet je wat, wij komen in de zomer enzovoorts. Met betrekking tot die grotere, breder getrokken visie op wat er allemaal is gebeurd en wat dat betekent voor de wetgeving en het beleid, maar ook voor de indeling van departementen en zo, moeten we ook kijken naar wat er uit de onderzoeken komt. Ik wil de toezegging aan mevrouw Prins duidelijk voor honderd procent gestand laten.

Handelingen I 2020/21, nr. 38, item 8, p. 24-28

Minister De Jonge:

Daar waar het gaat over de juridische situatie na 1 september, dus na de huidige verlenging die net is gepasseerd, zal het kabinet een voorstel moeten doen aan de Kamer. Het meest waarschijnlijke voorstel acht ik een tijdelijke wet die heel veel dunner is, met heel veel minder instrumentarium daarin, met alleen instrumenten die je voor de wat langere termijn zou willen gebruiken. En met daarbij een daadwerkelijk bepalende zeggenschap voor de Eerste Kamer; dat is zojuist de toezegging geweest van collega Grapperhaus namens het kabinet. Daarin zul je dus alleen de instrumenten opnemen waarvan je ook de verwachting hebt dat je ze zult gaan gebruiken. Die wettelijke constructie is wat mij betreft onderdeel van een plan van aanpak voor de volgende fase van de crisisbestrijding. In welke fase zitten we op dit moment? Eigenlijk is dat de overgang van de huidige epidemische naar de endemische fase die we verwachten. Dat is met nadruk een overgangsfase. Je bent natuurlijk niet van de ene op de andere dag in een endemische fase beland. Je zult voor de tussentijd dus nog een aantal maatregelen overeind moeten houden. Waarom? Omdat de vaccinatiegraad niet homogeen is. We verwachten een heel hoge vaccinatiegraad. In tegenstelling tot een aantal percentages dat ik heb gehoord, is de vaccinatiebereidheid juist aan het stijgen op dit moment, tot boven de 80% in het laatste onderzoek. Die is alleen niet homogeen. We weten dat er bijvoorbeeld op de biblebelt minder wordt gevaccineerd. We weten ook dat er in achterstandswijken minder wordt gevaccineerd. Dat is een zorg, want daar kan het virus blijven rondgaan. Dat maakt dat je nog een aantal maatregelen overeind moet houden. Welke dat exact zijn, zullen we uitwerken in een plan van aanpak, dat we voor de zomer aan de Kamer zullen doen toekomen. Daarin bespreken we de overgangsfase met elkaar: wat verwachten we dan van vaccineren en van testen, welke maatregelen willen we nog en welk wettelijk arrangement past daar dan het beste bij? Dat is een beetje een lang antwoord op de overzichtelijke vraag of er ook een einddatum aan de huidige wetten kan worden gegeven. Ja, voor wat betreft de huidige constructie zijn die gekoppeld aan de Twm. Daarmee hebben ze vooralsnog een einddatum van 1 september, want de verlenging loopt tot 1 september. Als we ze langer nodig hebben, zal het aan het kabinet zijn om daartoe een voorstel te doen aan de Kamer. En dan zal het aan de Kamer zijn om het daarmee eens te zijn. […]

We kunnen ook niet helemaal inschatten wat het effect is dat West-Europa, de Verenigde Staten en het VK snel gevaccineerd zullen zijn, maar heel veel delen van de wereld nog niet. We don't know wat het effect daarvan zal zijn op de manier waarop het virus zich ontwikkelt en de manier waarop mutaties zich onttrekken aan de toegediende vaccins. We hebben ons voor te bereiden op die situatie. Dat is het plan van aanpak dat we nu ontwikkelen. Daarbij hoort een wettelijk arrangement dat passend, proportioneel en adequaat is om in te kunnen grijpen als dat nodig is én wat in navolging van de motie-Janssen en de motie-De Boer daadwerkelijk bepalende zeggenschap regelt voor de Eerste Kamer. […]

Wij zullen een plan van aanpak maken voor de overgang van de huidige epidemische fase naar de endemische fase van straks. Wat is er nodig op het gebied van maatregelen? Wat is er nodig op het gebied van vaccineren? Wat is er nodig op het gebied van testen? Wat is er nodig qua crisisorganisatie? Dat plan van aanpak zal worden voorzien van een passend wettelijk arrangement vanaf 1 september. […]

Nu gaan we onmiskenbaar over naar een nieuwe fase. De Twm hebben we gemaakt voor de epidemische fase. Niet helemaal in het begin, want toen hebben we het gewoon gedaan met de Wet publieke gezondheid. Toen die geen adequate basis bleek, hebben we de Twm opgetuigd voor die epidemische fase. Daar zijn alle instrumenten in gekomen die nodig leken. Daar voegen we nu twee instrumenten aan toe, waarvan eigenlijk alle fracties zeggen: het is maar de vraag of we die voor de eeuwigheid nodig hebben. De opvattingen of we die voor nu nodig hebben, wisselen. Het kabinet is stellig van opvatting van wel en volgens mij geldt dat ook voor een meerderheid van de Eerste Kamer. Alleen zegt iedereen: ook weer niet voor de eeuwigheid. Het moet wel tijdelijk blijven.

Nu staan we ook aan de vooravond van de overgang van de epidemische fase naar de endemische fase. Dat betekent sowieso dat je een plan van aanpak moet maken. Wat heb je straks nog nodig op het gebied van maatregelen, testen en vaccineren? Welke crisisorganisatie past daarbij? Maar ook: welk wettelijk instrument past daarbij? Een meerderheid van de Kamer — en dat heeft college Grapperhaus ook uitgestraald — vindt dat de Twm in zijn huidige vorm waarschijnlijk niet het beste wettelijke arrangement is voor de volgende fase. Dan is de vraag van de Kamer: kom dan voor de zomer met een voorstel om wel een goed wettelijk arrangement neer te zetten dat past bij de volgende fase. Daarop zegt het kabinet: dat gaan we doen. We komen dus met een plan van aanpak voor de overgang naar die endemische fase en met een wettelijk arrangement dat daarbij past.

Dat betekent inderdaad sowieso een wijziging van de huidige Twm op het punt van de parlementaire betrokkenheid van de Eerste Kamer en ook op het punt van het instrumentarium dat bij de volgende fase past. Maatregelen die er sowieso uit kunnen, zullen we er sowieso uit halen. Maatregelen die je wel of niet nodig denkt te hebben, zullen met een aan-en-uitknop in dat wetsvoorstel komen te staan. Dat betekent inderdaad een parlementaire behandeling in Tweede en Eerste Kamer. […]

De huidige twee wetten liggen hier apart ter goedkeuring. Daarmee worden ze toegevoegd aan de instrumentenkist van de Twm. Als de Twm onverkort wordt verlengd, dan verleng je daarmee ook de huidige maatregelen. Maar wij kondigen aan dat we de Twm in zijn huidige vorm niet gaan verlengen. We gaan een plan van aanpak maken en kiezen daarbij het instrumentarium dat bij de volgende fase past. Of daar toegangstesten bij passen, daar ga ik zo meteen op in. Of daar quarantaineplicht bij past, daar ga ik zo meteen op in. Het is dus terecht om je bij iedere fase af te vragen of we het eigenlijk nog wel nodig hebben. Zeker. […]

Dankzij de interrupties heb ik gelukkig al kunnen toelichten dat we aan de vooravond staan van de overgangsfase, en dat we die overgangsfase moeten voorbereiden. Een plan van aanpak komt dus voor de zomer. Ik meen dat ik aan de Tweede Kamer half juni heb beloofd. Die datum zal in de richting van de Eerste Kamer hetzelfde zijn. Daarbij hoort een voorstel voor het bijpassende wettelijke arrangement. Daarbij neem ik graag de opdrachten mee die u vandaag heeft gegeven en die u wellicht nog zult geven.

Handelingen I 2020/21, nr. 38, item 8, p. 66-68

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Ook is toegezegd dat de regering voor de zomer komt met een inventarisatie met betrekking tot de wenselijkheid van het voortduren per maatregel uit de Twm, waarin wordt ingegaan op noodzaak, effectiviteit en proportionaliteit, en met een plan van aanpak en de bijbehorende wettelijke regelingen voor de volgende fase: de overgang naar de endemische fase. Die wettelijke regeling kan bestaan uit verlenging van delen van de Twm en/of andere wettelijke arrangementen. Deze voorstellen zullen we dan ook uiterlijk 13 juli in de Eerste Kamer plenair moeten behandelen. Wanneer worden deze voorstellen bij de Tweede Kamer ingediend?

Mevrouw Prins (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Allereerst dank aan de ministers voor de beantwoording van de vele vragen. Wij zijn blij met de duidelijke toezegging dat er nog voor de zomer een plan van aanpak komt met verkenning van de mogelijke opties, juist nu wij ons, zo is de verwachting, in een overgangsfase bevinden van een pandemie naar een endemie. In dat plan is er aandacht voor de verschillende situaties die zich kunnen voordoen, met zo mogelijk indicatiefactoren, inclusief het daartoe benodigde wettelijke arrangement. Dit alles heeft als doel om weg te komen van het tijdelijke wettelijke kader naar een wettelijk kader dat besproken kan worden in beide Kamers. Mevrouw de voorzitter. Ik vraag de minister of wij dit correct hebben weergegeven.

Handelingen I 2020/21, nr. 38, item 8, p. 77

Minister De Jonge:

Allereerst mevrouw De Boer. Zou het nog kunnen lukken om die behandeling van het plan van aanpak en de bijbehorende Twm, waarbij de tijdelijke wet wordt gestript en de motie-Janssen en de motie-De Boer eraan worden toegevoegd, nog voor de zomer te laten plaatsvinden? Wat mij betreft wel. Ik denk dat dat mogelijk moet zijn. Trouwens, het zal gewoon moeten, want je hebt 'm nodig vanaf 1 september. Als het niet hoeft, zouden we daar niet over moeten willen vergaderen in het zomerreces, dus laten we het gewoon doen voor het reces, wat mij betreft.

Handelingen I 2020/21, nr. 38, item 8, p. 79

Minister De Jonge:

Mevrouw Prins refereert aan de toezegging om een plan van aanpak te maken voor de overgangsfase van de epidemische fase naar de endemische fase. Dat gaan we inderdaad doen, met een oriëntatie op de vraag wat dat betekent voor ons vaccinatiebeleid, voor ons testbeleid, voor de maatregelen en voor de juridische vormgeving daarvan, en voor onze crisisorganisatie. Wij willen dat gelijktijdig delen met uw Kamer op het moment dat we de gewijzigde Twm aan de Kamer voorleggen, zodat we die debatten in één keer kunnen voeren. Zoals toegezegd aan mevrouw De Boer zal dat voor de zomer zijn.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informatievoorziening zittingen met spreekrecht (35.349) (T03283)

De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid De Boer (GroenLinks), toe ervoor te zorgen dat slachtoffers en nabestaanden op de hoogte zijn van zittingen met spreekrecht.


Kerngegevens

Nummer T03283
Status deels voldaan
Datum toezegging 13 april 2021
Deadline 1 januari 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Rechtsbescherming
Kamerleden Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen informatievoorziening
slachtofferrechten
spreekrecht
Kamerstukken Wet uitbreiding slachtofferrechten (35.349)


Uit de stukken

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 33

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

(…)

‘Ik vroeg mij het volgende af over dit probleem dat in de praktijk bestaat. Wanneer een verdachte in hoger beroep gaat bij een door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf met voorwaarden, dan is het ressortsparket in de lead over de zaak, terwijl het arrondissementsparket weet van een verzoek wijziging TUL. In de praktijk loopt die informatievoorziening dus mis. Ik begrijp van de minister dat het niet nodig is om die informatievoorziening apart in de wet op te nemen, maar misschien kan hij wel toezeggen dat hij er zorg voor draagt dat goed wordt bekeken hoe die processen gaan lopen, zodat de slachtoffers en nabestaanden ook op de hoogte zijn van die verzoeken en die TUL-zittingen. Dat gaat nu dus mis.’

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 33

Minister Dekker:

‘Dat zeg ik toe, want anders gaat dit natuurlijk niet werken. Als je een recht hebt, maar je weet niet dat er een zitting is waarop je dit kunt uitoefenen, dan hebben we natuurlijk met z’n allen een mooie wet verzonnen die in de praktijk niet zo vreselijk veel doet. Dat zeg ik dus toe.’


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bescherming persoonsgegevens slachtoffers in processtukken (35.349) (T03284)

De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden De Boer (GroenLinks) en de heer Dittrich (D66), toe aandacht te geven aan de bescherming van persoonsgegevens van slachtoffers en beperking tot de opname van alleen noodzakelijke gegevens in het dossier, e.e.a. in het perspectief van de vorming van een nieuwe regering.


Kerngegevens

Nummer T03284
Status openstaand
Datum toezegging 13 april 2021
Deadline 1 juli 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Rechtsbescherming
Kamerleden Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks)
mr. B.O. Dittrich (D66)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen dossiergegevens
slachtofferrechten
privacy
Kamerstukken Wet uitbreiding slachtofferrechten (35.349)


Uit de stukken

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 1

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

(…)

‘De bescherming van privacy van het slachtoffer in de processtukken vindt mijn fractie van belang. Wij roepen de minister dan ook op om haast te maken met de AMvB die uitvoering moet geven aan deze bepaling en een evenwicht moet vinden tussen een effectieve bescherming van het slachtoffer en de uitvoerbaarheid door het Openbaar Ministerie. Ik merk daarbij we op dat de afwezigheid van de mogelijkheid om die bescherming van de privacy daadwerkelijk af te dwingen ons zorgen baart. Veel slachtofferrechten zijn niet afdwingbaar en op het niet respecteren van die rechten staat geen sanctie.

(…)

Onderkent de minister dat het niet-afdwingbaar zijn van slachtofferrechten knelt? En ziet hij mogelijkheden om hier iets aan te doen?’

(…)

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 6

De heer Dittrich (D66):

(…)

‘Dan is er met algemene stemmen een amendement aangenomen dat regelt dat er bij beide Kamers een algemene maatregel van bestuur wordt voorgehangen, waarin wordt bepaald welke privacygevoelige gegevens van het slachtoffer uit het strafdossier worden gehaald. Het Openbaar Ministerie beslist welke gegevens dat zijn. Te denken valt aan het adres, telefoonnummer en burgerservicenummer van het slachtoffer dat aangifte van een misdrijf heeft gedaan. De minister moet nog aan de uitwerking van zo’n AMvB beginnen. We zijn benieuwd hoe deze op zichzelf gerechtvaardigde wens in de praktijk kan worden uitgevoerd zonder problemen, vertragingen en administratieve rompslomp oor de strafzaak. Slachtoffers hebben er ook belang bij dat er snel recht wordt gedaan in hun zaak. En dat kan weleens op gespannen voet staan met het opschonen van het strafdossier. Kan de minister aangeven hoe de adviesorganen hebben gereageerd op het aangenomen amendement? Lukt het om een verstandige aanpak te introduceren?

Ik heb nog meer vragen over dit onderdeel. Stel, de officier van justitie haalt bepaalde gegevens van het slachtoffer uit het dossier, omdat hij denkt dat de rechter deze gegevens redelijkerwijs niet nodig heeft om tot een beslissing te komen. Weet de verdediging dat deze gegevens uit het dossier zijn gehaald? Heeft het Openbaar Ministerie daar een informatieplicht over? Wat gebeurt er als ter zitting blijkt dat bijvoorbeeld het adres van het slachtoffer relevant is in verband met de plaats van het delict? Heeft de officier van justitie door het weghalen van de gegevens de verdediging dan misschien op achterstand gezet? Is dat in strijd met de beginselen omtrent de equality of arms en een eerlijk proces, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens? Is er een mogelijkheid voor de verdediging om de beslissing van de officier van justitie tot weglating van de gegevens aan te vechten? Wat gebeurt er als de rechter die gegevens wel relevant acht? Volgt daar dan een sanctie op, zoals de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar ministerie? Of, als dat te streng wordt geacht, welke mogelijkheden heeft de rechter dan om dit te redresseren? Kan de rechter dan de opname van de gegevens in het dossier gelasten? Zo, ja, op basis van welke wettelijke grondslag kan de rechter dit gelasten?’

(…)

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 33

Minister Dekker:

(…)

‘Voorzitter. Dan kom ik bij het derde punt: de privacy van slachtoffers en een betere bescherming van de contactgegevens. Zoals u weet, is dat niet alleen maar in dit huis, maar ook aan de overkant al jarenlang een onderwerp dat heel veel politieke aandacht krijgt. Dat begrijp ik ook wel. Dat hoor ik ook in mijn gesprekken met slachtoffers. Het heeft soms grote impact als adresgegevens, telefoonnummers of dingen die niet per se in het strafdossier hoeven te zitten er toch in zitten. Dat raakt weer aan dat gevoel van veiligheid. […]. Ik maak het maar even heel concreet, want vaak gaat het om dit soort dingen en om gegevens in strafdossiers. Natuurlijk heb je soms gegevens nodig, bijvoorbeeld als het gaat om een plaats delict of iets dergelijks. Maar het is toch wel interessant dat het WODC-onderzoek – ik geloof dat het uit 2015 kwam- laat zien dat er soms onnodig gevoelige gegevens in strafdossiers zitten die niet per se nodig zijn voor een goede rechtsgang. Dat was de aanleiding voor de Tweede Kamer om het amendement in te dienen. Ook was dit voor Slachtofferhulp Nederland de aanleiding om hier een punt van te maken: ‘Kijk er nu eens een keer serieus naar. Kijk niet alleen naar de mooie intenties van alle betrokken organisaties, maar kijk ook eens of je er een wettelijke grondslag voor kunt vinden.’.

Ik heb daarbij ook onmiddellijk aangegeven dat dit echt een ingewikkeld proces is. Je kunt wel een haakje in deze wet slaan, maar daarmee hebben we het nog niet opgelost. Ik ben mij heel erg bewust van de complexiteit. Ik begrijp heel goed dat de implementatie van nader lagere regelgeving lange tijd in beslag zal nemen. Dit zal waarschijnlijk ook niet gratis zijn. Als je zoiets gaat doen, dan zijn daar ook kosten mee gemoeid. Ik heb tegen de Tweede Kamer gezegd dat ik dit nu niet op de lopende begroting heb staan en dat het ook niet zo kan zijn dat we dat maar even de organisaties in duwen, want die zitten ook met beperkte capaciteit. Dat is dus echt nog wel een vraagstuk. We moeten kijken hoe we dat oplossen. We weten allemaal dat er straks weer een nieuw kabinet is. Wie weet, komt dit ook weer terug. Wellicht ontstaat er iets meer financiële ruimte. Onder dat gesternte zou ik willen kijken hoe we daar een nadere invulling aan kunnen geven.’


Brondocumenten


Historie







Toezegging Wettelijk regelen spreekrecht geweldsaanwending opsporingsambtenaar (34.641) (T03302)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer toe, naar aanleiding van een vraag van het lid Dittrich (D66), het spreekrecht wettelijk te regelen in een volgend kabinet, om zo een toename van het aantal artikel 12-procedures te voorkomen.


Kerngegevens

Nummer T03302
Status voldaan
Datum toezegging 30 maart 2021
Deadline 1 juli 2022
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. B.O. Dittrich (D66)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Geweldsaanwending opsporingsambtenaar
spreekrecht
Kamerstukken Geweldsaanwending opsporingsambtenaar (34.641)


Uit de stukken

Handelingen I 2020/21, nr. 32, item 3- blz. 11

De heer Dittrich (D66):

(…)

‘Het voorgestelde artikel 372 geeft het slachtoffer echter geen spreekrecht. Een slachtoffer dat daar gebruik van wil maken, zal dus in de verleiding komen een klacht bij het gerechtshof in te dienen tegen de vervolgingsbeslissing. Professor Ten Voorde van de Leidse universiteit voorziet daardoor een toename van het aantal artikel 12-procedures. Zou het daarom niet beter zijn om het spreekrecht ook in deze constructie mogelijk te maken? Hoe ziet de minister dat?’

(…)

Handelingen I 2020/21, nr. 35, item 7 – blz

Minister Grapperhaus:

(…)

‘In beginsel kan de rechter dat zelf besluiten, maar ik wil hier wel toezeggen dat we in een vervolgronde – dat zal dan in een volgend kabinet moeten worden opgepakt – het punt van het spreekrecht voor dit soort zaken wettelijk zullen regelen.’

Handelingen I 2020/21, nr. 35, item 7 – blz 20

(…)

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn toezegging om bij de evaluatie van artikel 372 van het Wetboek van Strafrecht te gaan bezien of het spreekrecht daar ingevoerd kan worden. Het lijkt ons een belangrijk middel. We wachten dat dus verder af.’


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bij periodieke trainingen aandacht voor onwenselijk bijtgedrag politiehonden in de nek en het gezicht (34.641) (T03303)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer toe, naar aanleiding van vragen van de leden Recourt (PvdA), Dittrich (D66) en Baay-Timmerman (50PLUS), om de kwestie ‘bijtgedrag van politiehonden in de nek en het gezicht’, onder de aandacht van de politie te brengen en ook tijdens de periodieke training hier extra aandacht aan te laten besteden.


Kerngegevens

Nummer T03303
Status voldaan
Datum toezegging 30 maart 2021
Deadline 1 juli 2022
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr. M.H.H. Baay-Timmerman (50PLUS)
mr. B.O. Dittrich (D66)
mr. J. Recourt (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Geweldsaanwending opsporingsambtenaar
politie
politiehonden
Kamerstukken Geweldsaanwending opsporingsambtenaar (34.641)


Uit de stukken

Handelingen I 2020/21, nr. 32, item 3 - blz. 5

De heer Recourt (PvdA):

(…)

‘Voorzitter. Mijn fractie snapt dat een agent handelingsperspectief moet hebben als hij mogelijk geweld moet gebruiken. Soms zelfs is kort ingrijpen met iets meer geweld per saldo veiliger voor iedereen dan langduriger of risicovoller optreden op een lager geweldsniveau. De andere kant is dat de minister in antwoord op onze vragen waarom de ambtsinstructie geen nauwere grenzen kent, altijd wel weer een voorbeeld uit de hoge hoed weet te toveren waarin zo’n grens nou net niet uitkomt. Het gevolg is dat ernstig geweld, bijvoorbeeld het gebruik van de politiehond in een kleine ruimte als een auto, kan worden gebruikt. De redenering van de regering volgend kun je kun je de ambtsinstructie dan beter afschaffen en alle geweld alleen maar toetsen aan die grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dit kan natuurlijk niet de bedoeling zijn.’

Handelingen I 2020/21, nr. 32, item 3 - blz. 12

De heer Dittrich (D66):

(…)

‘De minister schrijft dat bij de training van politiehonden niet geleerd wordt dat de hond in de nek of het gezicht moet bijten. Maar we hebben een instructiefilm van de politie Rotterdam gezien. Daar blijkt uit dat er wel getraind wordt met een politiehond die door een open autoraam de wagen in springt om te bijten, met het risico van bijtwonden in gezicht en nek. Hier wreekt zich dat er geen dienstvoorschriften voor de inzet van de politiehond meer zijn sinds de komst van de nationale politie. Dus de vraag aan de minister is: is de minister ertoe bereid dat hier in de training ook aandacht voor komt? Als ik het goed begrepen heb, heeft de heer Recourt ook gesproken over dit thema.’

(…)

Handelingen 2020/2021 nr. 35, item 3, blz 6

Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):

(…)

‘Zowel collega’s Recourt als Dittrich wezen al op het ontbreken van deugdelijke criteria voor de inzetbaarheid van de politiehond. Mijn fractie sluit zich aan bij de door hen gestelde vragen.’

Handelingen 2020/21, nr. 35, item 7, blz 14

Minister Grapperhaus:

(…)

‘Voorzitter. Ik ga er snel doorheen. Ik moet bijvoorbeeld nog ingaan op de politiehond. Tegen de heer Dittrich en mevrouw Baay zeg ik dat het bijten in de nek of het gezicht tijdens de opleiding niet wordt aangeleerd. Een hond zakt tijdens de keuring voor het examen als hij een beet doet in een ander lichaamsdeel dan een arm of been. Maar ik zal het bij de politie, ook gewoon naar aanleiding van uw vragen, opnieuw onder de aandacht brengen, en ik zal vragen om daar tijdens de periodieke training extra aandacht aan te besteden.’

(…)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Korpschef rapportages monitoring (34.641) (T03304)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer toe, naar aanleiding van een vraag van het lid Veldhoen (GroenLinks), na te gaan of de korpschef ertoe bereid is de rapportages van de onafhankelijke reflectiegroep binnen de politiek ook te delen met de Eerste Kamer.


Kerngegevens

Nummer T03304
Status voldaan
Datum toezegging 20 april 2021
Deadline 1 januari 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. G.V.M. Veldhoen (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Geweldsaanwending opsporingsambtenaar
korpschef
politie
rapportage
Kamerstukken Geweldsaanwending opsporingsambtenaar (34.641)


Uit de stukken

Handelingen I 2020/21, nr. 35, item 3 - blz. 3

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

‘Wij hebben over dit onderwerp gesprekken gevoerd met de politie, over de vraag wat het huidige beleid is gericht op een diverse en inclusieve politieorganisatie, en een politie die zich in haar optreden niet schuldig maakt aan etnisch profileren. Wij hebben geconstateerd dat er op dit moment geen effectief landelijk beleid is dat structureel wordt uitgevoerd en dat ervoor moet zorgen dat de politieorganisatie diverser en inclusiever wordt, zowel als het gaat om haar eigen organisatie als om de wijze waarop zij in de samenleving optreedt. […]. Wat gaat deze minister doen om ervoor te zorgen dat dit beleid ook daadwerkelijk in de gehele politieorganisatie wordt uitgezet, op zodanige wijze dat dit echt een sprong voorwaarts zal zijn? Papier is immers geduldig.’

Handelingen 2020/21, nr. 35, item 7, blz 14

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

Mijn fractie betreurt de reactie van de minister op onze vragen om het beleid van de politie voor iedereen te versterken met externe deskundigen die op de uitvoering daarvan gaan toezien. Feit is immers, zo kunnen we vaststellen, dat eerder beleid op dit vlak geen of onvoldoende resultaat heeft opgeleverd. Er is binnen de politieorganisatie nog steeds sprake van racisme en discriminatie. Natuurlijk niet overal en niet door iedereen: ook hier lijden de goeden onder de kwaden. Uit de discussie in Rotterdam en uit de oproep van politiechef Fred Westerbeke bleek dat de praktijk oproept tot een dergelijk toezicht. Ik verzoek de minister toch nog eens te reflecteren op deze vragen.’

Handelingen 2020/21, nr. 35, item 7, blz 25

Minister Grapperhaus:

(…)

‘Ik begin met de vraag van mevrouw Veldhoen over de uitleg over hoe politie-inzet voor iedereen wordt gemonitord. De sturing op de politie wordt ook op dit punt door de korpschef gedaan. Ik heb er heel veel vertrouwen in dat de korpschef hier, zoals dat in goed Frans heet, chefsache van maakt. Daarnaast heeft de politie ook een deskundige en onafhankelijke reflectiegroep – zo heet dat in het voorstel – samengesteld; die zal vier keer per jaar, gevraagd en ongevraagd, gaan adviseren over de implementatie van Politie voor iedereen. Dit is eigenlijk dus al avant la question ingeregeld door de politie.’

(…)

Handelingen 2020/21, nr. 35, item 7, blz 25

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

(…)

‘Dank aan de minister voor dit gebaar. Fijn dat de korpschef ons hiervoor ook input kan leveren. De minister zegt dat er vier keer per jaar wordt gerapporteerd. Wordt dat ook met de Kamer gedeeld, aan de overkant en daarna eventueel ook hier?’

Handelingen 2020/21, nr. 35, item 7, blz 25/26

Minister Grapperhaus:

‘Daar zal zeker een vorm van informatiedeling met de Tweede Kamer over zijn, omdat er halfjaarlijkse rapportages zijn en we in dat kader over dit soort dingen rapporteren en spreken. Of dat per kwartaal zal gebeuren, weet ik niet helemaal precies, maar in ieder geval per half jaar.’

Handelingen 2020/21, nr. 35, item 7, blz 26

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

‘Is de minister bereid om die rapportages ook met ons, in deze Kamer, te delen?’

Handelingen 2020/21, nr. 35, item 7, blz 26

Minister Grapperhaus:

‘Ik zeg toe dat ik dat zal opnemen met de korpschef, want ik wil hem daar niet zomaar allemaal mee belasten.’

(…)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Naleving, controle en handhaving (35.961) (T03320)

De minister van VWS zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Karakus (PvdA) en Verkerk (ChristenUnie), toe dat hij de minister van J&V zal vragen de Kamer te informeren over de naleving, controle en handhaving. Daarbij zal de Kamer ook geïnformeerd worden over het plan ter intensivering van de controle, waarover nu met de sectoren het gesprek wordt gevoerd.


Kerngegevens

Nummer T03320
Status afgevoerd
Datum toezegging 30 november 2021
Deadline 1 januari 2022
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden H. Karakus (PvdA)
Prof.dr. M.J. Verkerk (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen controles
coronamaatregelen
handhaving
naleving
Kamerstukken Inzet coronatoegangsbewijzen bij niet-essentiële detailhandel en niet-essentiële dienstverlening op publieke plaatsen (35.961)


Uit de stukken

Handelingen I 2021/22, nr. 8, item 9, blz. 10-11

Minister De Jonge:

De heer Karakus vroeg: hoe kunnen we de handhaving verder versterken? Maken we nou ook een handhavingsplan? Ik heb allereerst gezegd: handhaving is belangrijk. Het is wel het sluitstuk, maar het is belangrijk. In het kader van handhaving zijn dus zware sancties mogelijk en die worden ook toegepast: waarschuwen en daarna sluiten. In het kader van controle is het goed om ondernemers te ondersteunen om dit goed in te vullen. Dan gaat het soms over voorlichting, maar gaat het ook over ondersteuning. De minister van JenV spreekt hier actief over met zijn collega's in het Veiligheidsberaad: de burgemeesters. Daarnaast zijn de ministers van EZK en JenV met de sectoren in gesprek om te komen tot goede controle- en handhavingsplannen. We vinden ook dat ondernemers daar goed financieel in moeten worden ondersteund. Het kan zijn dat er aanvullend mensen moeten worden ingezet uit de handhaving, zoals uit het veld van beveiligers en handhavers.

Samen wordt op dit moment gekeken wat er nodig is. Ik stel voor dat ik collega Grapperhaus vraag om u daarover te informeren, naar aanleiding van uw vraag en die van GroenLinks, en goed over het voetlicht te brengen wat er aanvullend wordt gedaan, boven op de 45 miljoen die al is ingezet voor de gemeenten om de controle te bevorderen.

De heer Karakus (PvdA):

Dank voor de beantwoording en dank voor de toezegging dat er een plan komt. Het gaat niet alleen maar om het onderdeel handhaving. Volgens mij zijn we het er met elkaar over eens dat naleving het belangrijkste is. Handhaving kan ook betekenen dat je mensen op straat vriendelijk aanspreekt: u heeft uw mondkapje niet op. Of: u houdt geen afstand. Dat is ook een vorm van gedrag. Dus dat soort onderdelen, de naleving, controle en handhaving, zouden als het ware in één plan terug moeten komen. Hoe gaan we dat doen? Aan de ene kant stimuleren we gedrag.

De voorzitter:

Wat is uw vraag?

De heer Karakus (PvdA):

Hoe gaan we controleren en hoe gaan we handhaven? Ik wacht dus het plan van de minister af.

Minister De Jonge:

Even in alle precisie, want anders verwacht u meer van collega Grapperhaus dan hij van plan was te gaan waarmaken. We hebben al 45 miljoen beschikbaar gesteld aan de gemeenten, die daarmee hun eigen gemeentelijke handhaving intensiveren. Ze maken ook afspraken met sportverenigingen et cetera. Collega Grapperhaus en de collega's van EZK zijn met de verschillende sectoren in gesprek over de vraag: hoe zou je nou de controle — dus niet de handhaving, maar de controle — verder kunnen intensiveren? Nou, zeggen die sectoren, het zou al geweldig helpen als we daar ook financieel in worden ondersteund. Daar zijn we als kabinet toe bereid. Met de sectoren komen we dus tot plannen die de controle moeten intensiveren. Daarvan zeg ik: dat gesprek loopt nu. Dat plan over de controle willen we graag aan de Kamer doen toekomen, om te laten zien: het is niet alleen maar handhaving, het is ook gewoon het versterken van de controle. Wat we natuurlijk willen zien, is dat die nalevingscijfers omhooggaan. Dat zien we de afgelopen weken wel een beetje. Dat is dus goed, maar het is niet goed genoeg.

De voorzitter:

Dank u wel. Tot slot, meneer Karakus.

De heer Karakus (PvdA):

Ik weet niet of we het over hetzelfde plan hebben. Nogmaals, mij gaat het erom dat we met elkaar overtuigd zijn. Het gaat me niet om de financiële middelen. Daar heb ik wel om gevraagd, maar het gaat niet om de hoogte van het bedrag. Soms is het efficiënter om zo min mogelijk financiële middelen in te zetten. Mensen aanspreken heeft soms meer effect dan alleen maar geld pompen in moeilijke dingen. Handhaven gaat ook om de mogelijkheden en de onmogelijkheden. Hoe staat het met de juridische basis? Kunnen we mensen erop aanspreken? Kunnen we dingen sluiten? Of kan het veel soepeler? Ik ben het ermee eens dat het het meest effectief is vormgegeven.

De voorzitter:

Wat zijn uw vragen?

De heer Karakus (PvdA):

De vraag is: waarom kan er geen generiek plan komen op die onderdelen, waardoor we de overtuiging hebben dat het in goede handen is?

Minister De Jonge:

Ik ben er een beetje beducht voor dat we dingen over gaan doen. Die 45 miljoen is al aan de veiligheidsregio's ter beschikking gesteld. Die veiligheidsregio's zetten dat geld in op plekken waarvan zij zelf van opvatting zijn dat die het meest noodzakelijk zijn voor de handhaving. Ik ben zeer bereid om aan Grapperhaus te vragen om eens helder te maken waar dat nou aan opgemaakt wordt en of dat de meest effectieve inzet is. Dat is één element. Het tweede element voegen we eraan toe. We gaan daarbij met die sectoren om de tafel over de vraag hoe zij hun controle zouden kunnen versterken. Als die sectoren aan ons terugzeggen dat zij daar wel financieel bij geholpen willen worden, dan zeggen wij als kabinet dat we daarvoor openstaan. Dat laatste leidt tot een nieuwe interventie en ik licht graag aan de Kamer toe wat collega Grapperhaus daarover afspreekt. Het is dus handhaving en controle. De kern is natuurlijk dat je de nalevingscijfers omhoog wilt krijgen. Dat is de kern.

De heer Verkerk (ChristenUnie): Nog even een korte vraag. Ik heb heel veel goede dingen gehoord die beide ministeries gaan doen. Ik vind het heel belangrijk dat de controle en handhaving omhooggaan. In het vorige debat heb ik de minister van JenV gevraagd om de Kamer regelmatig te informeren over de resultaten. Dat kon hij niet toezeggen. Ik zou het fijn vinden als u dat wél kan toezeggen. Het mag in de maandelijkse stand-van-zakenbrief. Ik zou graag willen volgen hoe goed dit gaat.

Minister De Jonge: Ik snap dat eigenlijk wel goed. Als hij hier gestaan had, had hij denk ik gezegd: dat gaan we doen. Ik ga dus graag met hem opnemen in welke vorm dit kan. Dan kunnen we tegelijkertijd tegemoetkomen aan de toezegging aan de heer Karakus. Ik zou het heel fijn vinden als ik het mag doen in de voortgangsbrief.

De heer Verkerk (ChristenUnie): Prima. Ik dank u.

Handelingen I 2021/22, nr. 8, item 9, blz. 29-30

De heer Karakus (PvdA):

Vandaag hebben we onze zorgen geuit over de gevolgen van de gebrekkige handhaving. Laat ik vooropstellen: alles heeft de doelstelling om ervoor te zorgen dat de stijging van het coronavirus ingeperkt wordt, zodat we kunnen voorkomen dat de druk op de zorg toeneemt. Het genomen maatregelenpakket zou daar een bijdrage aan moeten leveren. Wij hebben aangegeven dat wij de vraag hebben hoe effectief dat is. Daar hebben we nog geen helder antwoord op gekregen. Morgen loop ik, na al het debat van vandaag en vorige week, misschien in de Afrikaanderwijk en de mensen vragen dan wat dit betekent. Ze vragen: komen we sneller aan de beurt voor de zorg of is het zo dat het zorgpersoneel het dan minder druk gaat krijgen? Kan de minister nog een keer aangeven wat dit voor de zorg betekent? Want dat is onze doelstelling. Wat is het effect van het maatregelenpakket? En ik heb het dan dus niet alleen maar over het CTB, maar over het totale maatregelenpakket. Nogmaals, onze doelstelling is het voorkomen van druk op de zorg. Graag daar dus nog antwoord op.

Dan het tweede. Woorden zijn belangrijk, en het voorkomen van druk op de zorg zou ook het verhaal naar buiten moeten worden. Creëer draagvlak. Schets perspectief. "Beste mensen, het is lastig, maar als we ons houden aan het maatregelenpakket, dan heeft dat dit als voordeel, voor u en voor ons." Maak er een goed verhaal van. Straks krijgt u nog een kans om daarop te oefenen, beste minister.

Dan naleving. Ik ben blij dat de minister aangeeft dat naleving belangrijk is en dat, om de naleving te verhogen, controleren en handhaven een belangrijk onderdeel van de aanpak gaan worden. We willen inderdaad de pakkans bij een overtreding verhogen, omdat wij denken dat dit effect heeft op de naleving. Zijn we overtuigd geraakt door de beantwoording van de minister? Twijfel. We hebben het vertrouwen dat de minister met een goed plan van aanpak komt, maar daar willen we van overtuigd worden. Misschien moeten we daar nog aan koppelen dat het snel aangeleverd wordt. Als het volgende maatregelenpakket zich aandient, dan is het voor ons cruciaal om het nieuwe maatregelenpakket op dat punt goed te kunnen beoordelen. Misschien kunt u dat een onderdeel maken van het voorstel. Hoe gaat u handhaven? Wat is het effect? Kunnen we dat inzichtelijk krijgen?

Voorzitter. Al met al hebben we daar dus nog onze zorgen over. Maar we vertrouwen erop dat de minister en de regering ons vertrouwen hierin niet zullen schaden en dat de minister ons ontzorgt bij de vraag hoe we de naleving gaan verhogen en hoe we een goed en degelijk plan van aanpak in elkaar gaan zetten.

Dat gezegd hebbende, zou mijn advies naar de fracties zijn om akkoord te gaan met deze wetgeving. Ik adviseer positief, onder de toezegging van de minister dat we een degelijk plan van aanpak krijgen, waardoor wij overtuigd zijn.

Handelingen I 2021/22, nr. 8, item 9, blz. 32-33

Minister De Jonge:

Dan ga ik verder. Wat betreft de vragen, gaat het volgens mij nog over de vraag die de heer Karakus op tafel heeft gelegd. Hij zegt, over dat maatregelenpakket: je moet kunnen blijven uitleggen wat eigenlijk het doel is van dat maatregelenpakket. Ik hecht daar ook aan. Ik denk eigenlijk dat de gemeenschappelijke grond die ons, hoezeer we het ook oneens kunnen zijn, allemaal verbindt, is: hoe kunnen we zorgen dat de zorg voor ons allemaal, voor iedereen die zorg nodig heeft, toegankelijk blijft? Dat betekent op de korte termijn gewoon het interveniëren en het nemen van stevige maatregelen, die niet fijn zijn, die zeer beperkend zijn en die ook grondrechtenbeperkend zijn, om de toegankelijkheid van de zorg zo veel als mogelijk te waarborgen voor iedereen. Dat is het doel van de maatregelen op de korte termijn. Vervolgens is het doel om nog steeds veilig, maar ook zo open mogelijk de rest van de winter door te komen. Dat is het doel van de maatregelen die we nu toevoegen aan de gereedschapskist, om ze op enig moment ook als alternatief voor de zeer beperkende maatregelen te kunnen toevoegen. Dat is het doel en zo wil ik ook telkens proberen om te blijven uitleggen waarom we doen wat we doen.

En dan heeft u helemaal gelijk: je moet maatregelen kunnen handhaven. En als je ze niet kunt handhaven, ga er dan maar van uit dat de controle achteruit zal gaan. En als de controle achteruit zal gaan, ga er dan maar van uit dat ook de naleving dus uiteindelijk achteruit zal gaan. Naleving, controle en handhaving gaan hand in hand. Ik heb u al verteld over de 45 miljoen. Ik heb u al verteld over de beschikbaarheid aan de kant van het kabinet van aanvullende middelen voor de sectoren om de controle verder te versterken. Ik heb u verteld over de wekelijkse monitoring van de naleving en dat we echt willen zien dat die naleving omhoog gaat. U heeft gezegd: ik wil dat eigenlijk gewoon vervat zien in een plan van aanpak, op basis van de gesprekken die op dit moment met de veiligheidsregio's worden gevoerd en die met de sectoren worden gevoerd. Ik zeg u graag toe dat ik collega Grapperhaus vraag u apart een brief te sturen over de naleving, de controle en de handhaving. Die integraliteit hoort daarbij.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Naleving, controle en handhaving coronatoegangsbewijzen (35.899) (T03325)

De minister van J&V zegt, naar aanleiding van een vraag van het lid Karakus (PvdA), toe de aan de Tweede Kamer gestuurde brieven over naleving, controle en handhaving van coronatoegangsbewijzen en het handhavingskader ook naar de Eerste Kamer te sturen.


Kerngegevens

Nummer T03325
Status afgevoerd
Datum toezegging 23 november 2021
Deadline 1 januari 2022
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden H. Karakus (PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen controles
coronatoegangsbewijzen
handhaving
naleving
Kamerstukken Goedkeuringswet derde verlenging geldingsduur Twm covid-19 (35.899)


Uit de stukken

Handelingen I 2021/22, nr. 7, item 8 – blz. 19-20.

De heer Karakus (PvdA):

Als je maatregelen neemt, dan moet dat handhaafbaar zijn. De handhaving moet op orde zijn, want dat draagt bij aan de effectiviteit en het begrip. Is de minister het daarmee eens? Dat is de eerste vraag. Ten tweede heb ik gevraagd om een concreet plan van aanpak voor hoe we de handhaving gaan inrichten. Ik heb het niet alleen maar over extra boa's of iets dergelijks. Handhaving kan ook zijn dat je middelen vrijmaakt en de vrijwilligers daartoe opleidt. Dat kan ook een onderdeel van je plan zijn. Concreet: is de minister het eens met onze stelling? Het tweede is: komt er een plan van aanpak hoe de handhaving op orde gebracht gaat worden?

(…)

Minister Grapperhaus:

(…)

Dan wat betreft het handhavingsplan. Zoals u weet, heb ik daar wekelijks overleg over met het Veiligheidsberaad. Dan kom ik weer op het Thorbeckemodel. Daarin staan een paar dingen centraal. Vanuit het Veiligheidsberaad formuleren we wat er extra nodig is om controle en handhaving op een goed niveau te hebben en hoe je dat het beste gaat inrichten. Dat verschilt ook nog wel een keer per regio. U heeft dat ook gezien bij de elfde van de elfde. Dat is een goed voorbeeld. Dat is geloof ik de intro van carnaval. U merkt dat ik van boven de rivieren ben, dus ik ben er niet heel erg in thuis. De Veiligheidsregio's hebben daar heel verschillend op gereageerd. Den Bosch, of wat is het? Brabant-Noord heeft gezegd: we gaan het doen, maar met een afgezet gebied in het centrum en met coronatoegangsbewijzen. De ander — ik meen dat het Limburg-Noord was — zei: we doen het niet. De derde doet weer dit. Dat heeft ook te maken met de eigen invulling die er op enig moment is in die regio's. Hetzelfde heb ik natuurlijk tijdens de eerste maanden van het virus gezien, in 2020, toen in de grensregio's heel ander beleid werd gevoerd dan in de binnenkant van Nederland, maar vervolgens waren er ook weer verschillen tussen de grensregio's onderling. Ik probeer de handvatten, handvaten, allebei, voor het handhavingsbeleid zo veel mogelijk te synchroniseren, maar je houdt altijd wat eigenheden.

De heer Karakus (PvdA):

Mijn enige vraag is de volgende. Het is voor ons een belangrijk punt. Wij willen ervan overtuigd zijn dat de maatregelen die we nemen, handhaafbaar zijn en dat we er ook alles aan doen om de handhaving op orde te hebben. Die overtuiging hebben wij nog niet. Wil en kan de minister ons overtuigen dat hij daar flink mee bezig is? Dat kan dus een plan zijn of een brief waarin staat wat hij allemaal doet. Er moet ook de overtuiging in zitten van wat de minister gaat doen, want dit is voor ons een heel belangrijk punt.

Minister Grapperhaus:

Ik verwijs dan toch echt even naar een aantal brieven hierover die ik vanaf begin oktober naar de Tweede Kamer heb gestuurd om telkens de voortgang te melden met betrekking tot de implementatie van de coronatoegangsbewijzen in de drieslag naleving, controle, handhaving. De eerste slag is naleving. Je moet met hele goede communicatie de mensen duidelijk maken wat het is, hoe het werkt, hoe men het moet doen: zorg nu dat je je spulletjes klaar hebt als je bij dat restaurant komt. Dat is het eerste deel. Het tweede deel is de controle en het derde is handhaving. Ik heb gezegd wat de normen zijn: risicogericht, steekproefsgewijs. Dat ligt allemaal vast in een handhavingskader. Dat kan ik met plezier

aan uw Kamer sturen. Dat zal ik doen. Dan ziet de heer Karakus dat we dat echt goed doordacht hebben met elkaar. Het lastige punt zit in het midden, bij de controle. Je kunt natuurlijk steeds bedrijven bestraffen voor het feit dat ze het niet of niet goed doen, maar als we verder willen komen, moeten ze er toch zelf mee verder komen. Daarom zei ik dat ik met die sectoren in gesprek ben — ik heb net een paar voorbeelden genoemd — om te kijken hoe de mensen die controle beter gaan doen.

De heer Karakus (PvdA):

Als laatste, voorzitter: het is me helder dat de minister in ieder geval de kaders naar ons toestuurt. Maar belangrijk is, zo zeg ik nogmaals, dat het niet alleen gaat om straffen. Het belang van een aanpak kan zijn dat je ook goede voorlichting geeft over waaróm het belangrijk is. Dat kan ook onderdeel van een plan zijn. Je kan de vrijwilligers inderdaad ook opleiden in hoe zij moeten controleren. Dat kan ook een onderdeel van het plan zijn. Mijn concrete vraag is deze: wil de minister dat soort aspecten een keer op een rij zetten? Wat zijn de mogelijkheden, en wat kan en wat wil de minister doen?

Minister Grapperhaus:

Ik zal ervoor zorgen, voorzitter, dat uw Kamer de paar brieven die daarover naar de Tweede Kamer zijn verzonden samen met het handhavingskader krijgt. Dat maakt het makkelijker, want dan ziet de heer Karakus dat we daar inderdaad mee bezig zijn, heel concreet, en dat we ook met de verschillen tussen regio's proberen rekening te houden; dat laatste is ook nog ingewikkeld. Maar ik kom weer op het springende punt, en dat is dat er uiteindelijk bij de ondernemers wel de wil moet zijn om er energie in te steken. Ik kan er nog zo veel gastheren naast zetten, of polsbandjes, maar die ondernemer moet ook nog eens zeggen: ja, ik ga er echt zelf op inzetten.

Handelingen I 2021/22, nr. 7, item 8 – blz. 81

Minister Grapperhaus:

Even helder: ik heb de heer Karakus toegezegd dat ik het handhavingskader zal toesturen.


Brondocumenten


Historie