Rappelabele toezeggingen Justitie en Veiligheid (Rappel september 2023 (deadline 1 juli 2023))



Dit is het rappel tot 02-07-23.

 




Toezegging Nieuwe definities (26.671/30.036) (T00476)

Minister Donner zegt toe bij de herziening van het Wetboek van Strafvordering te zullen bekijken of daar definities in moeten worden opgenomen voor termen als “gegevens” en “geautomatiseerd werk”.


Kerngegevens

Nummer T00476
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2006_7
Status voldaan
Datum toezegging 30 mei 2006
Deadline 1 januari 2023
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. A. Broekers-Knol (VVD)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen computercriminaliteit
strafvordering
Kamerstukken Goedkeuring Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken (30.036 (R1784))
Computercriminaliteit II (26.671)


Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2005 – 2006, 30 – 1346

Blz. 1348

(…)

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): (…) In het voorlopig verslag is door mijn fractie de vraag gesteld of de definities van ’’gegevens’’ (artikel 80quinquies van het Wetboek van Strafrecht) en ’’geautomatiseerd werk’’ (artikel 80sexies van het Wetboek van Strafrecht) niet ook in de betekenissentitel van het Wetboek van Strafvordering zouden moeten worden opgenomen. De minister antwoordt daarop op pagina 6 van de memorie van antwoord dat hem uit de praktijk niet bekend is dat er problemen ontstaan doordat een aparte definitiebepaling in het Wetboek van Strafvordering ontbreekt. Dat moge zo zijn, maar zou het uit een oogpunt van wetsystematiek geen aanbeveling verdienen om de definities bij een eerstvolgende wijziging van het Wetboek van Strafvordering toch in dat wetboek op te nemen? Graag een reactie van de minister.

(…)

Blz. 1351

Minister Donner: (…) Mevrouw Broekers, u vroeg allereerst naar de wenselijkheid om termen als ’’gegevens’’ en ’’geautomatiseerd werk’’, gedefinieerd in het Wetboek van Strafrecht, ook in het Wetboek van Strafvordering te definiëren. Welnu, de oorzaak van de discrepantie is het feit dat de begrippen indertijd bij amendement in het Wetboek van Strafrecht zijn opgenomen, zonder dat het Wetboek van Strafvordering aan de orde was. Het hoeft evenwel geen problemen op te leveren. In de stukken gaf ik al aan dat het mij niet bekend is dat er problemen zijn ontstaan door het ontbreken van een aparte definitiebepaling in het Wetboek van Strafvordering. De begrippen worden kennelijk gehanteerd in de betekenis zoals die in het Wetboek van Strafrecht wordt gegeven. Tegelijkertijd ben ik het met u eens dat wij met oog op de systematiek moeten bezien of het nodig is om een gelijkluidende definitie op te nemen in het Wetboek van Strafvordering. Mag ik u toezeggen dat wij bij de algemene herziening van het Wetboek van Strafvordering zullen bezien of hiervoor aanleiding is en, zo ja, hoe het opgelost kan worden?


Brondocumenten


Historie







Toezegging Monitoren en mogelijk evalueren van de insluitingsfouillering (33.112) (T01925)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Hoekstra (CDA), toe dat hij de bevoegdheid tot insluitingsfouillering zal monitoren en afhankelijk van de aantallen ook evalueren.


Kerngegevens

Nummer T01925
Status openstaand
Datum toezegging 13 mei 2014
Deadline 1 juli 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr. W.B. Hoekstra (CDA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen insluitingsfouilleringen
monitoring
Kamerstukken Verruiming fouilleerbevoegdheden (33.112)


Uit de stukken

Handelingen I 2013-2014, nr. 29, item 5 - blz. 1

De heer Hoekstra (CDA):

Vervolgens zouden we nog graag van de minister willen horen hoe hij dit onderdeel van de wet denkt te evalueren en of hij wil toezeggen het aantal gevallen dat zich zal voordoen vanaf het moment dat deze wet ingaat, zo die ingaat, te zullen monitoren en publiceren.

Handelingen I 2013-2014, nr. 29, item 5 - blz. 12

De heer Hoekstra (CDA):

Ik wil nog één extra vraag stellen. Misschien komt de minister er zelf straks ook nog wel op of misschien moet hij daarover zijn brein ook nog laten werken. Misschien kan hij zeggen of hij ook bereid is om dit dan te gaan monitoren? Ik heb dat al gevraagd na de vraag over de aanpassing. Ik denk namelijk dat velen behoefte hebben aan kwantitatieve informatie en ook aan een evaluatie. Wat mij betreft hoeft deze vraag niet in deze termijn te worden beantwoord, maar misschien kan de minister ook daarover nog zijn licht laten schijnen in de tweede termijn.

Minister Opstelten:

Dat zou een volgend punt in mijn bijdrage in eerste termijn zijn. Op de vraag van de heer Hoekstra kan ik zeggen: ja, ik zal dat monitoren en afhankelijk van de aantallen ook evalueren. Dat moge duidelijk zijn. Het antwoord is dus "ja".


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bij de evaluatie het systeemtoezicht door de Inspectie Justitie en Veiligheid betrekken (34.372) (T02643)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Sent (PvdA) en Strik (GroenLinks), toe dat bij de evaluatie van de wet over twee jaar bekeken zal worden hoe het systeemtoezicht achteraf door de Inspectie Justitie en Veiligheid heeft gewerkt.


Kerngegevens

Nummer T02643
Status voldaan
Datum toezegging 19 juni 2018
Deadline 1 januari 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Prof.dr. E.M. Sent (PvdA)
mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Inspectie Justitie en Veiligheid
systeemtoezicht
Kamerstukken Computercriminaliteit III (34.372)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 34, item 5, blz. 6-24

Mevrouw Sent (PvdA):

(...)

Kortom, systeemcontrole lijkt wenselijk zowel voor de rechtsbescherming van burgers als voor het identificeren van knelpunten bij de uitoefening van de bevoegdheden. De Raad voor de rechtspraak pleit voor een nieuw toezichtsorgaan dat de inzet van de hackbevoegdheid naast individueel ook integraal toetst. Amnesty International acht effectief toezicht door een onafhankelijke, juridische instantie op het handelen van opsporingsdiensten een cruciaal onderdeel van een democratische rechtsstaat om misbruik, willekeur en onnodige inbreuken te voorkomen.

Het Rathenau Instituut trok bij de deskundigenbijeenkomst een parallel met het toezicht door de CTIVD op het functioneren van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en uitte de zorg dat de Inspectie Veiligheid en Justitie ... Voorzitter, het is toch "Justitie en Veiligheid"?

De voorzitter:

Het is Justitie en Veiligheid.

Mevrouw Sent (PvdA):

Ik laat dat de voorzitter met genoegen nog een keer herhalen. Ik begin de zin nog een keertje.

Het Rathenau Instituut trok bij de deskundigenbijeenkomst een parallel met het toezicht door de CTIVD op het functioneren van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en uitte de zorg dat de Inspectie Justitie en Veiligheid minder onafhankelijk is in haar opereren en over minder bevoegdheden beschikt. Is de minister het met de PvdA eens dat kritisch en onafhankelijk toezicht op het gebruik dat de opsporingsdiensten maken van hun ruimere bevoegdheden, met waarborgen voor de rechtspositie van de burger, wenselijk is? Zo ja, hoe is hij voornemens systeemcontrole op adequate wijze vorm te geven?

Voorzitter, ten slotte. Gegeven de nieuwe bevoegdheden voortvloeiend uit het voorliggende wetsvoorstel en de snelle technologische ontwikkelingen op het gebied van computercriminaliteit vraagt mijn fractie de minister toe te zeggen de voorziene evaluatietermijn van vijf jaar te bekorten tot twee à drie jaar. Is de minister daartoe bereid? Kan hij daarbij expliciet aandacht schenken aan systeemcontrole?

(...)

Minister Grapperhaus:

(...)

Ik wil naar aanleiding van de vragen van mevrouw Sent nog iets zeggen en misschien ook suggereren over dat toezicht van de inspectie. Misschien dat we daar toch nog in de evaluatie iets mee kunnen doen. Ik wil dat nog even voor straks bewaren, als u dat goed vindt, voorzitter. Ik benadruk dat deze wet heel goed is ingericht, juist op wat het Europees Hof van ons vraagt.

(...)

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik ben het met de minister eens dat die rechtmatigheidstoets belangrijker is dan de systeemtoets. Maar wat ik steeds aangeef, is dat die rechtmatigheidstoets alleen verzekerd is aan de voorkant. Het gaat om een machtiging van de rc. De toetsing achteraf is lang niet altijd gewaarborgd in elke zaak indien er geen vervolging plaatsvindt of er in het kader van de handhaving een hackoperatie is geplaatst. Dan alleen hebben we te maken met de inspectie. Zoals de minister terecht zegt: dat is een systeemtoets en die is minder met waarborgen omgeven dan een rechtmatigheidstoets. Graag toch nog een reactie.

Minister Grapperhaus:

Ere wie ere toekomt, want dit zeg ik naar aanleiding van vragen van mevrouw Sent op dit punt. Ik wil hier hardop toezeggen dat we bij de evaluatie over twee jaar met elkaar zullen kijken of en hoe dat systeemtoezicht achteraf door de Inspectie JenV heeft gewerkt. Daarbij zeg ik via u tot mevrouw Strik dat de stelling dat heel veel zaken niet bij de rechter zullen komen, geen stelling is maar een veronderstelling, waarvan ik een andere verwachting heb. Dit gaat over (a) het aanschaffen van hele dure softwarelicenties hoe dan ook, ook al is het goedkoper dan dat we de hele software in een keer moeten kopen, (b) grote, ingewikkelde toestemmingsprocedures — laten we daar duidelijk over zijn, want zo'n bevel maak je niet nog even op vrijdagmiddag om tien voor vijf; dat moet echt een behoorlijk doorwrocht verhaal zijn — en (c) grote, criminele kwesties. Ik heb u niet voor niets twee casussen genoemd en beschreven, waarin we heel duidelijk zien dat het echt gaat om grotere misdaad. Ik wil hier dus gezegd hebben dat ik het prima vind om dat punt van het inspectietoezicht, de zorg die mevrouw Strik heeft, over twee jaar in de evaluatie mee te nemen. Ik meen dat we met dit wetsvoorstel uitstekend voldoen aan de vereisten van het Europees Hof, door die rechter-commissaris die nog een keer toetst wat het Openbaar Ministerie heeft gedaan. In sommige landen is het alleen het Openbaar Ministerie dat erover gaat, maar hier hebben we nog de echte, goede toets door de rechter-commissaris. Ten slotte is er nog de toets, volgens mij in de meeste gevallen, als de zaak op de zitting komt.

(...)

Minister Grapperhaus:

(...)

Aan de hand van welke criteria zal de wet worden geëvalueerd? Dat heeft mevrouw Strik gevraagd. Bij de evaluatie van de wet en de onderliggende regelgeving twee jaar na de inwerkingtreding zullen de doeltreffendheid en de effecten worden geëvalueerd. Daarbij zal in ieder geval naar de volgende aspecten worden gekeken:

[...]

  • het functioneren van het toezicht door de Inspectie JenV.

Die laatste heb ik dan ook meteen. Ik wil hierbij hebben toegezegd dat wij dit dan ook over twee jaar zullen meenemen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Faciliteren van gerechtvaardigde beroepen op afscherming van UBO's van kerkgenootschappen (35.179) (T02977)

De Minister van Financiën zegt de Kamer naar aanleiding van vragen van de leden Ester (ChristenUnie) en Essers (CDA) toe in overleg te zullen treden met zijn ambtsgenoot van JenV en met het Openbaar Ministerie om te kijken hoe zij kunnen faciliteren dat gerechtvaardigde beroepen op afscherming van UBO's van kerkgenootschappen worden gehonoreerd en de Kamer hierover te informeren.


Kerngegevens

Nummer T02977
Status openstaand
Datum toezegging 16 juni 2020
Deadline 1 juli 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen antiwitwasrichtlijn
kerkgenootschappen
terrorismefinanciering
uiteindelijk belanghebbenden
privacy
Kamerstukken Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden van vennootschappen en andere juridische entiteiten (35.179)


Uit de stukken

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 6.

De heer Ester (ChristenUnie):

De kwestie van kerkelijke gevoeligheden speelt ook bij het handelsregister en de anbi-regeling, maar in het geval van het UBO-register is er, aldus de Raad van State, sprake van Unierechtelijke bindende regelgeving. In gewone mensentaal: Brussel schrijft dit dwingend voor. De nationale speelruimte, zo begrijpen wij, is vrijwel nihil. Sterker, de Raad van State beklemtoont dat de Europese wetgever de gevoeligheid van het openbaar maken van persoonsgegeven heeft afgewogen tegen het belang van een effectieve strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering. Wel wijst de Raad van State erop dat artikel 30, lid 9, van de richtlijn aangeeft dat lidstaten in uitzonderlijke gevallen de UBO-gegevens kunnen afschermen. Er moet dan sprake zijn van onevenredige risico's. De ChristenUniefractie wil de minister vragen om eens creatief mee te denken in dit debat over de mogelijkheden die dit artikel biedt om kerkgenootschappen en hun bestuurders meer comfort te bieden en om hun specifieke zorgen over privacy en veiligheid weg te nemen. Dat geldt voor onze kerken in het algemeen, maar voor de joodse gemeenschap in het bijzonder. We willen niet dat een openbaar UBO-register gevaren oplevert voor bestuurders van kerkgenootschappen. Herkent de minister deze zorgpunten en zo ja, hoe kan hij de kerken hierin tegemoetkomen? Welke waarborgen heeft hij op het netvlies? Aan welke afschermingsmogelijkheden denkt hij? Dit alles uiteraard zonder de doelstelling van de wet geweld aan te doen, laat mij dat onderstrepen.

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 10, 11.

De heer Essers (CDA):

Ik ga even weer de draad oppakken. Het zou dus niet alleen betekenen dat er geen publieke registratie zou plaatsvinden, maar ook dat er geen afgeschermde registratie zou plaatsvinden, uitgaande van het oorspronkelijke voorstel van de regering. Als de richtlijn dit naar het toenmalige oordeel van de regering mogelijk maakte, dan is dat a fortiori het geval voor ons voorstel om de gegevens van deze bestuurders op een afgeschermde lijst te plaatsen. Een dergelijke afgeschermde lijst staat niet in de weg aan het streven om witwassen en terrorismefinanciering te bestrijden. De bevoegde autoriteiten blijven immers zicht houden op deze UBO's. Daarmee wordt ook tegemoetgekomen aan de gedachte die ten grondslag ligt aan het amendement-Van der Linde.

[…]

Wij roepen daarom de minister even vriendelijk als dringend op om onze suggestie in dezen te volgen. Samen met mijn voornaamgenoten Ester en Schalk ben ik voornemens om desnoods hierover in tweede termijn een motie in te dienen. Wij kijken uit naar het antwoord van de minister.

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 14, 15.

Minister Hoekstra:

Dan de kerkgenootschappen. Ik begrijp goed de zorgen die geuit zijn door de heer Ester en ook nog door een paar van de andere Peters, zou ik bijna willen zeggen, maar dat is niet helemaal aan mij. Wat vind ik van de suggestie om voor kerkgenootschappen een besloten register in te richten? Dat was volgens mij de vraag van de heer Ester, maar geëchood door anderen. De zorgen rondom de kerkgenootschappen begrijp ik natuurlijk zeer. Dat heb ik ook met de Tweede Kamer gedeeld. Dat is ook precies de reden geweest waarom het kabinet in het ingediende wetsvoorstel had voorzien in die uitzondering. Maar ja, het debat in de Tweede Kamer is gelopen zoals het is gelopen. Daarom geldt in het voorliggende wetsvoorstel de registratieplicht nu ook voor kerkgenootschappen. De richtlijn gaat uit van openbaarheid en staat afscherming alleen in individuele gevallen toe. Een generiek afschermingsregime voor een bepaalde entiteit is niet mogelijk. Het is vervolgens ook wel weer de vraag of je dat wenselijk moet vinden. Maar gegeven de voorgeschiedenis en gegeven hoe pregnant, en ik denk ook inhoudelijk relevant, de punten naar voren zijn gebracht, ben ik graag bereid en zeg ik uw Kamer toe om in ieder geval te kijken naar hoe ik kan faciliteren dat gerechtvaardigde beroepen op die afscherming van UBO's van kerkgenootschappen worden gehonoreerd.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Kan de minister toelichten wat hij daar exact mee bedoelt?

Minister Hoekstra:

Ik verwijs naar wat ik net gezegd heb. Ik maak onderscheid tussen twee dingen. Aan de ene kant het afschermen van de generieke groep. Vanuit de oriëntatie van de heer Ester begrijp ik die vraag wel. Dat is ingewikkeld. Tegelijkertijd denk ik uw Kamer zo verstaan te hebben dat alleen maar wachten tot er bij een individu een probleem ontstaat, misschien ook niet helemaal het juiste comfortniveau aan de voorkant geeft. Dus moet je puzzelen, een beetje in het duister, of je nog meer kan doen en of je überhaupt proactief zou kunnen reageren op bepaalde signalen die hier in de Kamer zijn genoemd. Dit levert bijvoorbeeld op, maar dan ben ik meteen bij mijn tweede toezegging aan de heer Ester — de vorige vraag was van Essers en Ester samen —want Ester vroeg ook nog of ik bereid ben om in gesprek te treden, dat ik zeer bereid ben om in gesprek te treden. Als iets zo gevoelig ligt, dan vind ik ook echt dat het aan het kabinet is om in gesprek te treden en te kijken hoe binnen de contouren van die wet en binnen de contouren die we met elkaar in Nederland maar ook in Europa hebben afgesproken, je toch tegemoet kan komen aan zorgen die er leven.

[…]

Minister Hoekstra:

[…]

De heer Ester vroeg om een generieke afscherming, maar zo ver kan ik hem niet tegemoetkomen. Maar ik vind wel dat ik hem zo ver tegemoet moet komen door te zeggen dat we gaan kijken hoe we hiermee moeten omgaan. Zie sommige van de voorbeelden die zojuist genoemd zijn. De verschrikkelijke situaties bij sommige synagogen zijn genoemd. Vervolgens moet je het nog steeds op individueel niveau bekijken, want dat vraagt deze wetgeving.

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 17.

De heer Essers (CDA):

Misschien moet ik het nog even wat meer concretiseren. Ik ben blij met wat de minister zegt. Ook het gesprek met de kerkgenootschappen zelf juich ik zeer toe. We hebben natuurlijk nog een bepaalde periode om daar ervaringen mee op te doen. Ik begrijp ook dat hij zegt dat er geen ruimte is voor generieke uitzonderingen. Ik vraag toch wat aandacht voor de bijzondere positie van bestuurders van kerkgenootschappen. Het kan dus zo zijn dat leden van een bestuur wel degelijk concrete bedreigingen hebben gehad, maar de persoon in kwestie nog niet. Het is natuurlijk te voorzien dat die er kunnen komen, zeker als hun gegevens alsnog worden genoteerd. Dat is mijn vraag aan u als u zegt dat u dat wilt faciliteren. Vindt u dat dit soort zaken meegenomen moeten worden? Ik bedoel dan niet in generieke zin, van: ik kan weleens bedreigd worden. Nee, er zijn aanwijzingen dat andere bestuurders worden bedreigd en dan komt er een nieuwe bestuurder die nog niet bedreigd is. Hoe wordt daarmee omgegaan?

Minister Hoekstra:

Ik ga me nu een beetje op glad ijs begeven, op het werkterrein van de minister van Justitie. Ik denk dat je dan, in overleg met degenen die daarvoor geëquipeerd zijn en verstand hebben van dreigingsanalyses en dit type problematiek, en mede op basis van hun kompas, tot oordeelsvorming moet overgaan. Daarbij moet je nog steeds individueel kijken. Natuurlijk ligt het dan wel voor de hand — dat is de andere kant ervan, zeker gegeven de gevoeligheid van deze wet en gegeven het debat dat wij hier voeren — dat je met meer proactiviteit daarover met elkaar in gesprek gaat bij een Amsterdamse synagoge dan bij een Friese plattelands-kerk, zonder daarmee ook maar iemand, ook mijn voorouders niet, te willen beledigen. Daar ligt het misschien toch net wat anders. Maar dat is precies wat Justitie ook doet. Justitie en politie richten zich op de plekken waarvan men denkt dat er misschien iets misgaat. De politie surveilleert ook meer op plekken waar ze verwacht dat er dreiging gaat ontstaan dan op plekken waar de geschiedenis lijkt te laten zien dat het er behoorlijk vredig aan toegaat.

Ik hoop dat dit de heer Essers voldoende comfort geeft. Ik vind het reëel om op het kompas te varen van degenen die hier ervaring in hebben. Ik denk ook dat het een heel Nederlandse oplossing is — daarom was ik daar ook voor— om in een gesprek te kijken: wat bedoelen we nu met deze wet? Wij willen daarmee ook zorgen wegnemen, bij alle kerkelijke genootschappen, maar zeker ook bij de joodse gemeenschap, in dialoog met degenen die verstand hebben van handhaving en dreigingsbeelden.

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 12, p. 2.

De heer Ester (ChristenUnie):

De fractie van de ChristenUnie heeft als ik goed heb geteld twee belangrijke toezeggingen van de minister aan ons adres genoteerd. De minister zal in contact treden met het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken, het CIO, waarbij zoals ik al zei meer dan 30 kerkgenootschappen zijn aangesloten, om samen concrete afspraken te maken over een vormgeving van het UBO-register die recht doet aan de kerkelijke zorgen rond privacyschendingen van kerkbestuurders, ook waar het gaat om het monitoren en evalueren van de impact van het register op onze kerken en kerkbestuurders. En om concrete afspraken te maken in geval van veiligheidsdreigingen en de daaraan gekoppelde opties van beveiliging van kerkbestuurders. Onze joodse gemeenschap is daarbij wederom nadrukkelijk in het vizier.

De minister heeft ook toegezegd in overleg te zullen treden met zijn ambtsgenoot van JenV en het Openbaar Ministerie. Dank voor deze voor mijn fractie belangrijke toezeggingen. Ik hoor overigens graag of mijn samenvatting klopt.

De minister begrijpt dat dit een aangelegen kwestie is voor de fractie van de ChristenUnie en we verzochten hem om enige spoed rond dit overleg. We willen hem ook graag vragen om de Kamer te informeren over de uitkomsten van de gesprekken met de Raad van Kerken, JenV en het OM. Ik neem aan dat hij daartoe bereid is en hoor dat graag.

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 12, p. 6.

Minister Hoekstra:

De heer Ester wilde nog even zeker stellen dat ik de toezeggingen die ik gedaan had — wat natuurlijk almost too good to be true is — ook echt gedaan had. Hij frommelde er nog een vraag bij, want hij vroeg of ik bereid was om toe te zeggen dat ik hem over de toezeggingen zou blijven informeren. Dat zeg ik hem toe.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Terugkoppeling gesprekken over het UBO-register met kerkgenootschappen (35.179) (T02978)

De Minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Ester (ChristenUnie) en Essers (CDA), toe om de Kamer aanvang 2022 (18 maanden na de toezegging) te informeren over de gesprekken met kerkgenootschappen zoals het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken en de Joodse gemeenschap, politie en justitie over de ervaringen en zorgen rond privacy en veiligheid met betrekking tot het UBO-register.


Kerngegevens

Nummer T02978
Status openstaand
Datum toezegging 16 juni 2020
Deadline 1 juli 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen antiwitwasrichtlijn
kerkgenootschappen
terrorismefinanciering
uiteindelijk belanghebbenden
privacy
Kamerstukken Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden van vennootschappen en andere juridische entiteiten (35.179)


Uit de stukken

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 6.

De heer Ester (ChristenUnie):

Is de minister bereid om in samenspraak met het Interkerkelijke Contact in Overheidszaken, het CIO, waarbij meer dan 30 kerkgenootschappen zijn aangesloten, te zoeken naar een operationele invoering van het UBO-register die deze zorgen vermindert? Dat geldt zeker voor mogelijke privacyschending en veiligheidsdreiging. Is de minister bereid om concrete afspraken te maken over het UBO-beleid in geval er sprake is van grove en uitzonderlijke bedreigingen van kerkbestuurders, ook wat hun beveiliging aangaat? De minister zal hier een gewillig oor vinden. De ChristenUnie-fractie waardeert een toezegging op dit punt.

Mijn fractie verzoekt de minister daarnaast om in het kader van de voorziene evaluatie nauwgezet te monitoren wat de impact van het wetsvoorstel is op kerkbestuurders, in het bijzonder wat hun privacy en veiligheid betreft. Mag mijn fractie hier wellicht ook een bevestiging horen? Onze dank daarvoor.

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 14, 15, 16.

Minister Hoekstra:

Dan de kerkgenootschappen. Ik begrijp goed de zorgen die geuit zijn door de heer Ester en ook nog door een paar van de andere Peters, zou ik bijna willen zeggen, maar dat is niet helemaal aan mij. Wat vind ik van de suggestie om voor kerkgenootschappen een besloten register in te richten? Dat was volgens mij de vraag van de heer Ester, maar geëchood door anderen. De zorgen rondom de kerkgenootschappen begrijp ik natuurlijk zeer. Dat heb ik ook met de Tweede Kamer gedeeld. Dat is ook precies de reden geweest waarom het kabinet in het ingediende wetsvoorstel had voorzien in die uitzondering. Maar ja, het debat in de Tweede Kamer is gelopen zoals het is gelopen. Daarom geldt in het voorliggende wetsvoorstel de registratieplicht nu ook voor kerkgenootschappen. De richtlijn gaat uit van openbaarheid en staat afscherming alleen in individuele gevallen toe. Een generiek afschermingsregime voor een bepaalde entiteit is niet mogelijk. Het is vervolgens ook wel weer de vraag of je dat wenselijk moet vinden. Maar gegeven de voorgeschiedenis en gegeven hoe pregnant, en ik denk ook inhoudelijk relevant, de punten naar voren zijn gebracht, ben ik graag bereid en zeg ik uw Kamer toe om in ieder geval te kijken naar hoe ik kan faciliteren dat gerechtvaardigde beroepen op die afscherming van UBO's van kerkgenootschappen worden gehonoreerd.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Kan de minister toelichten wat hij daar exact mee bedoelt?

Minister Hoekstra:

Ik verwijs naar wat ik net gezegd heb. Ik maak onderscheidtussen twee dingen. Aan de ene kant het afschermen van de generieke groep. Vanuit de oriëntatie van de heer Ester begrijp ik die vraag wel. Dat is ingewikkeld. Tegelijkertijd denk ik uw Kamer zo verstaan te hebben dat alleen maar wachten tot er bij een individu een probleem ontstaat, misschien ook niet helemaal het juiste comfortniveau aan de voorkant geeft. Dus moet je puzzelen, een beetje in het duister, of je nog meer kan doen en of je überhaupt proactief zou kunnen reageren op bepaalde signalen die hier in de Kamer zijn genoemd. Dit levert bijvoorbeeld op, maar dan ben ik meteen bij mijn tweede toezegging aan de heer Ester — de vorige vraag was van Essers en Ester samen —want Ester vroeg ook nog of ik bereid ben om in gesprek te treden, dat ik zeer bereid ben om in gesprek te treden. Als iets zo gevoelig ligt, dan vind ik ook echt dat het aan het kabinet is om in gesprek te treden en te kijken hoe binnen de contouren van die wet en binnen de contouren die we met elkaar in Nederland maar ook in Europa hebben afgesproken, je toch tegemoet kan komen aan zorgen die er leven.

[…] De heer Ester vroeg om een generieke afscherming, maar zo ver kan ik hem niet tegemoetkomen. Maar ik vind wel dat ik hem zo ver tegemoet moet komen door te zeggen dat we gaan kijken hoe we hiermee moeten omgaan. Zie sommige van de voorbeelden die zojuist genoemd zijn. De verschrikkelijke situaties bij sommige synagogen zijn genoemd. Vervolgens moet je het nog steeds op individueel niveau bekijken, want dat vraagt deze wetgeving.

[…]

De heer Ester (ChristenUnie):

Ik ben zeer blij met de toezegging van de minister dat hij het gesprek met onze kerken aangaat. Ik vind het een belangrijk moment in het debat. Het gaat mij er niet om dat we allerlei groepen tegen elkaar uitspelen, maar wij hebben voorlichting gevraagd aan de Raad van State, met name op dit punt. Dan is het niet verwonderlijk dat dit punt in enige hevigheid bij verschillende sprekers terugkomt. Ik ben heel blij met het gesprek. Ik zou de minister willen meegeven — hij noemde het net ook al — om vooral onze joodse gemeenschap erin te betrekken. U heeft gezegd dat er geen sprake kan zijn van een generieke afscherming. Dat begrijp ik wel, maar hier hebben we te maken met een groep voor wie alleen al het woord "registratie" allerlei bellen doet rinkelen. We hoeven nu niet die afschuwelijke geschiedenis met elkaar te delen, maar ik vind het wel van belang om in dit debat te benoemen dat deze groep in zijn geheel slachtoffer is geworden van registratie. Die moeten we echt tegemoetkomen. Ik zou de minister willen meegeven om daar specifieke aandacht aan te besteden in zijn gesprek met de kerken.

Misschien mag ik als aansluitende vraag aan hem voorleggen hoe hij dat gesprek voor zich ziet en wat hij wil inbrengen. Het gaat ons, als ChristenUnie, maar ik denk dat ik ook spreek namens de andere Peters die hier hebben gestaan, om het helpen van de kerkgenootschappen, om zo ervoor te zorgen dat zij niet het slachtoffer worden van deze wetgeving.

[…]

Minister Hoekstra:

Ik begrijp heel goed waarom de heer Ester verwijst naar de rampspoed in de geschiedenis en wat joodse medeburgers ten deel is gevallen. Het is natuurlijk met geen pen te beschrijven hoe verschrikkelijk dat is. Het plaatst elk debat over registratie in een bepaalde context. Ook ik ben daar weleens geweest, en ik ben het met hem eens dat het volstrekt, maar dan ook volstrekt onacceptabel is hoe sommige synagogen zichzelf moeten beschermen. Ik ben dat zeer met hem eens. Ik wil de gevoelens die er leven dus ook zeer meenemen in de gesprekken en überhaupt de toelichting— want dat zal het toch in eerste instantie zijn — op het waarom achter dit wetsvoorstel, ook aan diegenen in de joodse gemeenschap die kerkelijk zijn, of ik moet zeggen: die naar de synagoge gaan.

De andere bumper is natuurlijk dat ik het met mevrouw Karimi eens blijf ten aanzien van het individu. Op het moment dat je bij een kerkgenootschap bent aanbeland waarbij je ook in dialoog met bijvoorbeeld justitie of politie tot de conclusie komt dat de situatie voor individuele bestuurders zorgelijk is, moet je dat vervolgens nog steeds persoon voor persoon beoordelen. Dat is de andere kant. Ik snap dus heel goed het sentiment, de gevoelens en de terechte zorgen. Sentiment klinkt als alleen maar sentiment, maar ik bedoel echt de zorgen die er leven. Die wil ik heel graag adresseren. Maar ik wil ook markeren dat we dit ten volle moeten doen volgens de wet zoals die voorligt en dat ik dus die andere bumper van de generieke bepaling ook serieus te nemen heb. Volgens mij kom ik Ester dan een eind tegemoet, maar er komt een punt waarop ik ook hem weer teleur moet stellen. Dat is hier volgens mij reëel.

[…]

De heer Ester (ChristenUnie):

Ik begrijp wat u zegt, maar ik zou willen zeggen dat het bij de joodse gemeenschap ook gaat om geïnstitutionaliseerd antisemitisme. Dat is niet alleen een kwestie van een individu dat bedreigd wordt. Dat gaat aanzienlijk verder dan dat. Ik denk dat u uitstekend aanvoelt wat ik bedoel. U laat ook uw empathische kant zien. Dat waardeer ik zeer. Maar er zit spanning tussen het afwijzen van de generieke behandeling en het feit dat antisemitisme helaas ook in Nederland geïnstitutionaliseerd is, en daarmee generiek is.

Minister Hoekstra:

Ja, en dat laatste is natuurlijk om razend van te worden. Laat daar geen enkel misverstand over bestaan. Dat is natuurlijk om echt, echt razend van te worden.

Toch betekent dit dat we een enorme opdracht hebben, als kabinet en als samenleving, om op te komen voor alle groepen. En zeker voor die groepen die zich zorgen moeten maken over hun eigen veiligheid, zoals helaas delen van de joodse gemeenschap. Dat moet vervolgens op zo'n manier dat dat past binnen de kaders van de wet. Bij dit stuk van de wet gaat het erom dat we via het amendement een realiteit hebben van waaruit ik te acteren heb. Zover moet ik echt met mevrouw Karimi meegaan, want dat is gewoon zoals de kaarten liggen. Ik ga dan niet alsnog een generieke uitzondering maken.

Vervolgens moet je wel kijken voor hoeveel individuen dat geldt. Nogmaals, daar is het ministerie van Financiën echt niet voor geëquipeerd. Daar zul je met anderen, die daar wel voor geëquipeerd zijn, over in gesprek moeten gaan. Dat is natuurlijk de spanning. Die begrijp ik en die zie ik ook in het debat. Maar zo moet het maar. Zo moeten we voorwaarts met elkaar.

De heer Essers (CDA):

Misschien moet ik het nog even wat meer concretiseren. Ik ben blij met wat de minister zegt. Ook het gesprek met de kerkgenootschappen zelf juich ik zeer toe. We hebben natuurlijk nog een bepaalde periode om daar ervaringen mee op te doen. Ik begrijp ook dat hij zegt dat er geen ruimte is voor generieke uitzonderingen. Ik vraag toch wat aandacht voor de bijzondere positie van bestuurders van kerkgenootschappen. Het kan dus zo zijn dat leden van een bestuur wel degelijk concrete bedreigingen hebben gehad, maar de persoon in kwestie nog niet. Het is natuurlijk te voorzien dat die er kunnen komen, zeker als hun gegevens alsnog worden genoteerd. Dat is mijn vraag aan u als u zegt dat u dat wilt faciliteren. Vindt u dat dit soort zaken meegenomen moeten worden? Ik bedoel dan niet in generieke zin, van: ik kan weleens bedreigd worden. Nee, er zijn aanwijzingen dat andere bestuurders worden bedreigd en dan komt er een nieuwe bestuurder die nog niet bedreigdis. Hoe wordt daarmee omgegaan?

Minister Hoekstra:

Ik ga me nu een beetje op glad ijs begeven, op het werkterrein van de minister van Justitie. Ik denk dat je dan, in overleg met degenen die daarvoor geëquipeerd zijn en verstand hebben van dreigingsanalyses en dit type problematiek, en mede op basis van hun kompas, tot oordeelsvorming moet overgaan. Daarbij moet je nog steeds individueel kijken. Natuurlijk ligt het dan wel voor de hand — dat is de andere kant ervan, zeker gegeven de gevoeligheid van deze wet en gegeven het debat dat wij hier voeren — dat je met meer proactiviteit daarover met elkaar in gesprek gaat bij een Amsterdamse synagoge dan bij een Friese plattelands-kerk, zonder daarmee ook maar iemand, ook mijn voorouders niet, te willen beledigen. Daar ligt het misschien toch net wat anders. Maar dat is precies wat Justitie ook doet. Justitie en politie richten zich op de plekken waarvan men denkt dat er misschien iets misgaat. De politie surveilleert ook meer op plekken waar ze verwacht dat er dreiging gaat ontstaan dan op plekken waar de geschiedenis lijkt te laten zien dat het er behoorlijk vredig aan toegaat.

Ik hoop dat dit de heer Essers voldoende comfort geeft. Ik vind het reëel om op het kompas te varen van degenen die hier ervaring in hebben. Ik denk ook dat het een heel Nederlandse oplossing is — daarom was ik daar ook voor— om in een gesprek te kijken: wat bedoelen we nu met deze wet? Wij willen daarmee ook zorgen wegnemen, bij alle kerkelijke genootschappen, maar zeker ook bij de joodse gemeenschap, in dialoog met degenen die verstand hebben van handhaving en dreigingsbeelden.

De heer Essers (CDA):

Dank voor dit antwoord. Bent u bereid om ons van de ervaringen die hierover zullen ontstaan in de komende maanden — misschien wel jaren, maar ik bekijk het nu even over een periode van achttien maanden — deelgenoot te maken? Ik snap dat het lastig is om in algemene termen te praten. Je moet kijken hoe het in de praktijk uitwerkt. Er zijn reële zorgen bij organisaties. Kunt u ons binnen die termijn van die achttien maanden informeren over hoe dat nu in de praktijk uitpakt?

Minister Hoekstra:

Ik ben graag bereid om dat toe te zeggen. Ik koppel dat —niet zozeer om de lieve vrede te bewaren, maar meer omdat ik het een reële vraag vind — aan de opmerking van mevrouw Karimi of wij signalen tegenkomen dat er ook ten aanzien van die andere criteria nog redenen zouden zijn tot zorg. Reken maar dat als die signalen er zouden zijn, Justitie en politie dat soort signalen ook binnen zullen krijgen. Is het niet elegant als ik ruimhartig toezeg om over die twee dingen te rapporteren, in ieder geval één keer in de komende achttien maanden? Daar zou in zitten: wat is de afdronk van de gesprekken die wij gevoerd hebben? Daar moet ook inzitten: wat zijn nu de eerste ervaringen? Overigens zeg ik er wel bij dat achttien maanden best een korte tijd is, want zo'n evaluatie moet je dan al na een jaar starten. Maar laat ik het toch maar in achttien maanden doen, ook voor het comfort hier. Mijn voorstel zou zijn om dat te herhalen en dat drie jaar later nog eens te doen.

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 12, p. 2.

De heer Ester (ChristenUnie):

De fractie van de ChristenUnie heeft als ik goed heb geteld twee belangrijke toezeggingen van de minister aan ons adres genoteerd. De minister zal in contact treden met het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken, het CIO, waarbij zoals ik al zei meer dan 30 kerkgenootschappen zijn aangesloten, om samen concrete afspraken te maken over een vormgeving van het UBO-register die recht doet aan de kerkelijke zorgen rond privacyschendingen van kerkbestuurders, ook waar het gaat om het monitoren en evalueren van de impact van het register op onze kerken en kerkbestuurders. En om concrete afspraken te maken in geval van veiligheidsdreigingen en de daaraan gekoppelde opties van beveiliging van kerkbestuurders. Onze joodse gemeenschap is daarbij wederom nadrukkelijk in het vizier.

De minister heeft ook toegezegd in overleg te zullen treden met zijn ambtsgenoot van JenV en het Openbaar Ministerie. Dank voor deze voor mijn fractie belangrijke toezeggingen. Ik hoor overigens graag of mijn samenvatting klopt.

De minister begrijpt dat dit een aangelegen kwestie is voor de fractie van de ChristenUnie en we verzochten hem om enige spoed rond dit overleg. We willen hem ook graag vragen om de Kamer te informeren over de uitkomsten van de gesprekken met de Raad van Kerken, JenV en het OM. Ik neem aan dat hij daartoe bereid is en hoor dat graag.

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 12, p. 6.

Minister Hoekstra:

De heer Ester wilde nog even zeker stellen dat ik de toezeggingen die ik gedaan had — wat natuurlijk almost too good to be true is — ook echt gedaan had. Hij frommelde er nog een vraag bij, want hij vroeg of ik bereid was om toe te zeggen dat ik hem over de toezeggingen zou blijven informeren. Dat zeg ik hem toe.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Contrasigneren en inwerkingtreding van voorstel voor Rijkswet inperking gevolgen Brexit (35.130) (R2119) (T02983)

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden van Doornhof (CDA), Karimi (GroenLinks), Kox (SP), Huizinga-Heringa (ChristenUnie) en Van Rooijen (50PLUS), toe het voorstel voor Rijkswet inperking gevolgen Brexit, zodra aangenomen, te contrasigneren en zal de wet in werking laten treden zodra blijkt dat het terugtredingsakkoord de rechten van de Nederlanders in het VK niet voldoende waarborgt, en zal zodra een motie in de Tweede Kamer wordt aangenomen over de inwerkingtreding hier snel en zorgvuldig over oordelen.


Kerngegevens

Nummer T02983
Status afgevoerd
Datum toezegging 23 juni 2020
Deadline 1 juli 2022
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. drs. H. Doornhof (CDA)
J.C. Huizinga-Heringa (ChristenUnie)
F. Karimi (GroenLinks-PvdA)
M.J.M. Kox (SP)
drs. M.J. van Rooijen (50PLUS)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Brexit
inwerkingtreding
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Sjoerdsma, Asscher, Van Otterloo, Van Wijngaarden en Van Ojik Rijkswet inperking gevolgen Brexit (35.130 (R2119))


Uit de stukken

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 3, blz. 1.

Mevrouw Karimi (GroenLinks): (…) Een initiatiefwetsvoorstel voorbereiden, indienen en verdedigen betekent heel veel werk voor de Kamerleden en hun medewerkers. Onze welgemeende complimenten. Uit eigen ervaring weet ik dat de verdediging van een wetsvoorstel in de senaat een zeer spannend moment is; een laatste stap in een lang proces. Natuurlijk is de allerlaatste stap het contrasigneren van de wet door de regering. Ik ga ervan uit dat de regering de wet zal tekenen als het wetsvoorstel kan rekenen op een meerderheid van de senaat. Kan de staatssecretaris dit bevestigen?

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 3, blz. 21.

De heer Kox (SP): (…) Mag ik om te beginnen de initiatiefnemers feliciteren dat zij hun wens tot wetsvoorstel hebben kunnen maken en dat zij dat voorstel hier vandaag namens de Tweede Kamer in onze Kamer komen verdedigen, in de hoop dat het daarna in het Staatsblad staat? Wij als Eerste Kamer lijken de laatste horde te zijn nu de staatssecretaris, die mij als voormalig senaatsvoorzitter natuurlijk zeer dierbaar is en die ik ook altijd zo zal blijven zien, aan de overkant al gezegd heeft dat zij dit wetsvoorstel het contraseign niet zal onthouden als ook deze Kamer ja zou zeggen tegen dit wetsvoorstel, ook al ziet de regering het voorstel per saldo niet echt zitten. Het is fijn om te weten en goed om te horen dat de staatssecretaris het uit democratisch oogpunt niet passend vindt om dwars te blijven liggen als de volksvertegenwoordiging zich voor een wetsvoorstel heeft uitgesproken.

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. 11.

Staatssecretaris Broekers-Knol:

(…) Dan ga ik nu in op de vragen die mij gesteld zijn. Allereerst de vraag van mevrouw Karimi, maar hetzelfde type vraag is ook door de heer Kox gesteld. Kan de staatssecretaris toezeggen dat de regering de wet na aanvaarding door de Eerste Kamer zal bekrachtigen? (…)

Voorzitter. Ik ga verder met de beantwoording van de vragen van mevrouw Karimi en de heer Kox. Ik heb het ook in de Tweede Kamer gezegd: als dit wetsvoorstel door uw Kamer wordt aanvaard, dan zal de ministerraad moeten besluiten over het al dan niet bekrachtigen en contrasigneren. Wij zijn er geen voorstem van, maar ik vind het niet bekrachtigen van een wetsvoorstel dat door beide Kamers der Staten-Generaal is aanvaard, een heel zwaar middel. Zo ver wil ik in dit geval absoluut niet gaan. Ik vind dat en ik heb dat gezegd in de Tweede Kamer. Mooier kun je het bijna niet verwoorden dan de heer Kox het heeft gedaan. Het is echt een belangrijk onderdeel van ons democratisch stelsel. Het parlement neemt een wetsvoorstel aan en dan is het heel belangrijk dat het kabinet zich daaraan houdt. Er kan een situatie zijn waarin dat anders ligt, maar in dit geval is dat zeker niet zo. Bekrachtiging en contrasignering zullen dus zeker gebeuren als het hier wordt aangenomen.

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. 11.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

(…) De kern van het debat in eerste termijn was: wanneer treedt de wet in werking? Daarover is volgens mij op dit moment veel onduidelijkheid. Ik hoop dat er in de tweede termijn duidelijkheid over kan komen. Wat heb ik namelijk gehoord? De handelsovereenkomst die de toekomstige relaties tussen het VK en de EU moet regelen, is onafhankelijk van de uittredingsovereenkomst, waarin onder andere de burgerrechten van de EU-burgers geregeld zijn. Onafhankelijk van of er een handelsovereenkomst tot stand komt of niet, blijven de regels zoals zij nu zijn afgesproken in de uittredingsovereenkomst. Dat is wat ik gehoord heb en ik zou graag een bevestiging hebben, zowel van de indieners als van de staatssecretaris.

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. Blz. 15-17.

De heer Doornhof (CDA): Dat is mij duidelijk, voorzitter. Dus u zegt: als dit wetsvoorstel door de Tweede Kamer en door de Eerste Kamer wordt aanvaard, dan zet ik dat contraseign, maar er zal geen moment komen dat ik die wet ook in werking laat treden.

Staatssecretaris Broekers-Knol: Dat terugtrekkingsakkoord geeft een ondergrens aan. Het zou kunnen zijn dat de Tweede Kamer op een gegeven moment een motie indient, om te zeggen dat het absoluut niet goed gaat, dat het helemaal fout gaat, ik noem maar wat. Als die motie wordt aanvaard, is het aan de regering om te kijken of dat inderdaad klopt en of aan die motie uitvoering wordt gegeven. Maar zolang wij een terugtrekkingsakkoord hebben gesloten zoals dat is gesloten door de Europese Unie, is er geen reden om aan te nemen, van een enkel geval, of twee gevallen, of wat ook, dat we door de bodem zakken. We moeten ons bovendien goed realiseren dat het een terugtrekkingsakkoord is dat geldt voor alle lidstaten van de Europese Unie, voor alle inwoners van de 3 miljoen of 3,1 miljoen die in Engeland woonachtig zijn.

(…)

De heer Kox (SP): De staatssecretaris zegt, als ik haar goed begrijp: ik ga over het in werking laten treden. Dat staat ook in artikel 4 van het wetsvoorstel. De staatssecretaris gaat pas handelen wanneer zij zou denken: ik vind dat het nu onvoldoende gewaarborgd is, dus ik laat de wet ingaan. Maar de staats secretaris zegt ook: "Ik kan me voorstellen dat de Tweede Kamer, als zij vindt dat het onvoldoende gewaarborgd is, een motie aanneemt en dat dan tegen mij zegt. Dan beoordeel ik dat op zijn merites. Normaal gesproken voer ik uit wat de Tweede Kamer zegt." Als we het over die structuur eens zijn, is het volgens mij voldoende ingekaderd dat de Tweede Kamer kan zeggen: staatssecretaris, we denken dat dit het moment is. Dan is er overleg tussen regering en parlement en dan wordt het opgelost. Dat is volgens mij wel belangrijk, omdat we te maken hebben met een wat merkwaardige figuur. Dat begrip "voldoende" is namelijk een beoordeling. Dat is neergelegd bij de staatssecretaris. Is dat de figuur? Dus als de Tweede Kamer vindt dat het tijd is dat het wetsvoorstel geactiveerd wordt, neemt zij een motie aan en dan handelt de regering normaal gesproken in lijn met die motie en spreekt zij daarover met de Tweede Kamer.

Staatssecretaris Broekers-Knol: Ik heb zoiets zojuist gezegd. Dat is het geval. Wat de heer Kox zegt, kan ik beamen. Het gaat er natuurlijk wel om dat de Tweede Kamer — dat geldt dan ook daarvoor — invulling geeft aan het begrip "voldoende". Het kabinet zegt dat er voldoende waarborgen zitten in het terugtrekkingsakkoord. De situatie zou zich kunnen voordoen, wanneer het overgangsjaar voorbij is, dat er zich allemaal ik weet niet wat voor omstandigheden voordoen, zoals ik al tegen mevrouw Stienen zei, en dat het Verenigd Koninkrijk zich helemaal niet aan de afspraken houdt en dat allerlei dingen helemaal de verkeerde kant opgaan. Maar dan is het ook van belang om vast te stellen — dat geldt dan dus ook voor de Tweede Kamer en vervolgens is dat de verantwoordelijkheid van het kabinet — of het inderdaad juist is dat het niet meer voldoende is. En het blijft altijd aan degenen die dan of in de Kamer of in het kabinet zitten om de invulling te beoordelen: zijn er nog voldoende waarborgen voor de Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk?

(…)

Staatssecretaris Broekers-Knol: Ik denk dat de heer Kox bevestiging wenst. Het is altijd de bevoegdheid van de Tweede Kamer om een motie in te dienen over welk onderwerp dan ook; dat kan hier, in de Eerste Kamer, trouwens ook. Het zou kunnen dat de Tweede Kamer ook hierover een motie indient. Dan is het aan het kabinet om te beoordelen of het inderdaad niet voldoende is. Want daar gaat het dan om, om de invulling van het begrip "voldoende". Maar ik hoop wel dat de heer Kox begrijpt dat de regering, het kabinet, dan niet even in één dag kan zeggen "we doen het wel" of "we doen het niet", want het vereist heel wat onderzoek om erachter te komen of daaraan voldaan is, te ja of te nee. Ik mag ook hopen dat de Tweede Kamer niet lichtzinnig een motie indient — dat verwacht ik totaal niet — met de strekking: we vinden het niet voldoende en doe maar. Want zo is het niet. Want dan krijgen we toch te maken — daar kom ik dan nog even op terug — met rechtsongelijkheid, omdat, even grof gezegd, het hebben van die twee nationaliteiten voor een Nederlander niet mogelijk is volgens de Rijkswet op het Nederlanderschap. In dit geval wordt het wel mogelijk gemaakt voor de Nederlanders in Engeland. Hoe dieper je daar ingaat terwijl je opeens afstapt van een terugtrekkingsakkoord ... Het zou het dus helemaal fout kunnen lopen. Maar als het gewoon goed loopt, denk ik dat het belangrijk is dat we ons daaraan houden, voordat we toch meer het pad opgaan van de rechtsongelijkheid.

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. 21.

De heer Doornhof (CDA): (…)We hebben wel wat stilgestaan bij een noodverband. De staatssecretaris kwam naar voren met de motie. Ze zegt dat ze eigenlijk niet ziet dat de rechten van Nederlanders in het VK nu onvoldoende gewaarborgd worden, dus ze laat die wet ook niet in werking treden. Maar mocht de Tweede Kamer met een motie komen waarin staat dat ze dat wel vindt, dan zal ze gevolg geven aan die motie.

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. 23.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie): (…) De staatssecretaris zegt dat het niet nodig is om maatregelen te nemen. De initiatiefnemers en anderen zeggen dat dat wel moet gebeuren. De heer Kox vroeg of het dan niet handig is dat wij zeggen dat er een motie komt. De staatssecretaris heeft toegezegd dat als er een motie komt waarin de Kamer zegt dat zij vindt dat hier wel op geacteerd moet worden omdat het verdrag niet goed is en dat de wet in werking gesteld moet worden, de staatssecretaris dat zal doen. Het kan natuurlijk ook gebeuren — de heer Doornhof wees daar ook al op — dat de regering op een gegeven moment zegt dat zij het niet voldoende vindt, dat zij de wet in werking wil stellen en dat de Kamer daar misschien over wil spreken. Daar is niet in voorzien. Ik mis in deze wet dus echt de mogelijkheid om een koninklijk besluit voor te hangen. De heer Doornhof zei dat ook al. Ik vraag me ook af of de staatssecretaris dit kan toezeggen en of de initiatiefnemers daar een stap in kunnen zetten. Ik denk dat dat de wet behoorlijk sterker zou maken, want nu beschouw ik dit echt als een zwakte in het voorstel.

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. Blz.33-34.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

De staatssecretaris heeft eerder, naar buiten maar ook hier vandaag, gezegd: als de wet wordt aangenomen, zal ik een contraseign geven. Ik hoor nu heel veel terugtrekkende opmerkingen — ik wil nog geen "bewegingen" zeggen, want u staat gewoon keurig stil, net als ik. Stel nou dat de Tweede Kamer lang blijft afwegen of ze wel of niet met een motie komt om het te activeren. Wat doet u dan? Wat is dan de termijn? Die wet is aangenomen. De Tweede Kamer gaat ervan uit dat u tekent. Wat gebeurt er dan?

Staatssecretaris Broekers-Knol: Ik begrijp de vragen van de heer Van Rooijen, maar het zijn allemaal als-danvragen: als het lang gaat duren dat u erover moet denken. Wie zegt dat daar lang over gedacht moet worden? Het enige wat ik hier probeer te vertellen, is het volgende. Een. Ik heb het ook in de Tweede Kamer gezegd: als beide Kamers der Staten-Generaal dit initiatiefwetsvoorstel aannemen, krijgt dat initiatiefwetsvoorstel mijn contraseign. De vraag is nu wanneer de wet in werking moet treden. Dan zeg ik: er is een terugtrekkingsakkoord gesloten. Daar zijn goede garanties in vastgelegd, waar ook Nederland zich aan geconformeerd heeft, waar uw Kamer over geïnformeerd is en ook niet tegen geprotesteerd heeft. Als dat zo is, is dat de route die we bewandelen. Stel dat de Tweede Kamer op een gegeven moment zegt: wij hebben hele heldere signalen dat het helemaal niet goed gaat met die waarborgen. Want dat is toch waar de heer Van Rooijen het over heeft? Ik kijk hem even aan en hoop dat hij knikt. Ja, daar gaat het over. En stel dat er een motie over wordt aangenomen. Dan wordt die natuurlijk snel bekeken. Want het kan niet zo zijn dat er in een situatie met onvoldoende waarborgen of waarborgen die overtreden worden omdat de Engelsen het niet goed doen of de Britten bezig zijn om de afspraken niet na te komen ... Dan wordt er natuurlijk snel op gereageerd. Daar kan de heer Van Rooijen van verzekerd zijn.

De heer Van Rooijen (50PLUS): Toch nog weer even. Maakt de staatssecretaris een eigen afweging, los van wat de Tweede Kamer wel of niet op enig moment gaat doen? Als u zegt dat u contraseign zal verlenen als de wet in beide Kamers is aanvaard, dan is dat hooguit een kwestie van tijd. Ik heb het gevoel nu dat u gaat zeggen: zeker als de Tweede Kamer nog aarzelt mij een duw te geven, in de positieve zin, doe ik nog even niks; als ze dat niet doet, blijf ik zelf wellicht van mening dat het voldoende is. U zegt namelijk: "Maar het is toch allemaal eigenlijk goed geregeld? Hoeveel gevallen moeten er dan zijn, individueel of van groepen, om mij tot het oordeel te brengen dat ik nu contraseign moet verlenen, los van de Tweede Kamer?"

Staatssecretaris Broekers-Knol: We komen van de ene als-dansituatie in de andere. Ik heb het volgende gezegd. Een. Ik geef contraseign. Twee. Als blijkt dat de waarborgen niet voldoende zijn omdat het niet goed loopt, is het moment daar om te besluiten dat de wet in werking treedt. Als het kabinet te lang aarzelt, of misschien zelfs al daarvoor, kan het zijn dat de Tweede Kamer met een motie komt om het kabinet ertoe uit te nodigen om dat te doen; nee, niet uit te nodigen, maar op te roepen, zelfs te vragen om dat te doen. Dan wordt dat snel bekeken en wordt er snel over besloten, want een motie van de Tweede Kamer wordt in principe uitgevoerd. Het is heel uitzonderlijk om die naast je neer te leggen. Die wordt dus uitgevoerd, tenzij er andere omstandigheden zijn. Maar ik moet zeggen dat ik ook niet blind kan zeggen dat dat automatisch gebeurt. Dat geldt wel voor een heleboel moties, maar sommige moties worden ook niet automatisch uitgevoerd. Het is dus gewoon een keurige zorgvuldigheid, want de kans is heel groot, buitengewoon groot, dat die wordt aangenomen. Maar ik heb gezegd dat dan wel duidelijk moet zijn dat de waarborgen uit het terugtrekkingsakkoord inderdaad met de voeten getreden worden. Daar gaat het over.

(…)

De heer Van Rooijen (50PLUS): De collega van het CDA mag wel minutenlang een vraag stellen. Klip-en-klaar, los van de Tweede Kamer: hoeveel bedenktijd en beoordelingsruimte wilt u nemen om op enig moment te besluiten om wel of niet te contrasigneren? Dat is, denk ik, toch een vraag waar ik nog steeds geen antwoord op heb gekregen. Staatssecretaris Broekers-Knol: Dat antwoord heb ik vandaag al enkele keren gegeven aan de heer Van Rooijen, aan uw Kamer: zodra de wet wordt aangenomen, geef ik het contraseign. Sneller kan ik het niet doen.

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. Blz. 36.

De heer Van Rooijen (50PLUS): Tot slot. Even voor de Handelingen: toen ik het zojuist had over contraseign, was ik onduidelijk. De discussie ging over de inwerkingtreding. Ik hoop dat de voorzitter met mij dat misverstand heeft opgelost.

Staatssecretaris Broekers-Knol: Ik ben blij dat de heer Van Rooijen dat zegt, want hij had het telkens over het contraseign. Ik begrijp nu dat hij de inwerkingtreding bedoelde.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bekijken mogelijkheden voorlichting van met name kwetsbare groepen over voorstel voor Rijkswet inperking gevolgen Brexit (35.130) (R2119) (T02984)

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Rooijen (50PLUS), toe te kijken of er, naast de huidige informatievoorzieningen, er nog andere mogelijkheden zijn om met name kwetsbare groepen, zoals ouderen, voor te lichten over het voorstel voor Rijkswet inperking gevolgen Brexit.


Kerngegevens

Nummer T02984
Status afgevoerd
Datum toezegging 23 juni 2020
Deadline 1 juli 2022
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden drs. M.J. van Rooijen (50PLUS)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Brexit
voorlichting
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Sjoerdsma, Asscher, Van Otterloo, Van Wijngaarden en Van Ojik Rijkswet inperking gevolgen Brexit (35.130 (R2119))


Uit de stukken

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. 13.

Staatssecretaris Broekers-Knol:

Duurzaam verblijf is langdurig, ja. De heer Van Rooijen en mevrouw Stienen hebben gevraagd hoe Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk worden geïnformeerd over deze wet. De informatievoorziening zal plaatsvinden op de gebruikelijke wijze, via Rijksoverheid.nl en op de website van het ministerie van Buitenlandse Zaken voor Nederlanders in het buitenland. Dat is Nederlandwereldwijd.nl. We zien geen reden om een specifieke overheidscampagne te starten voor Nederlanders die thans in het Verenigd Koninkrijk woonachtig zijn, want we gaan ervan uit dat ze zichzelf goed op de hoogte houden van de ontwikkelingen. Ook de belangenorganisaties van Nederlanders in het buitenland zijn op dit gebied zeer actief. De aandacht die gegeven is voor alle onderhandelingen ten aanzien van de brexit moet ertoe leiden dat velen op de hoogte zijn van wat zich afspeelt. Dat geldt dus ook hiervoor. Rijksoverheid.nl en Nederlandwereldwijd.nl zijn er dus wel. Als iemand informatie wil hebben, is het natuurlijk ook zo dat de ambassade die informatie kan verstrekken en ook naar die websites kan verwijzen.

(…)

De heer Van Rooijen (50PLUS):

De staatssecretaris zei: velen. Maar dat is dus niet: allemaal. De burgerij bestaat uit jong, middelleeftijd en oud. Ook in de Tweede Kamer is erover gesproken dat niet alle ouderen vaardig zijn met sociale media. Ik vraag de staatssecretaris toch nog om daar actiever in te acteren. De Tweede Kamer heeft daar ook om gevraagd. Ik begrijp dat de staatssecretaris verwijst naar de bestaande communicatiemiddelen en naar de belangengroepen die hun eigen belang hebben voor hun burgers in het Verenigd Koninkrijk. Maar er zullen ook hier weer leemten vallen, net zo goed als dit initiatiefvoorstel een leemte wil opvangen voor de Nederlanders in Engeland als er een no-deal komt. Hier is een leemte voor die groep. Ik vraag de staatssecretaris met klem om meer te doen dan zij nu heeft gezegd.

Staatssecretaris Broekers-Knol: Ik kan de heer Van Rooijen toezeggen dat ik ga kijken of er nog andere mogelijkheden zijn die specifiek zijn gericht op degenen die de heer Van Rooijen noemt, zoals oudere mensen die misschien helemaal niet zo behendig zijn met media en ook niet de gewoonte hebben om dagelijks met de ambassade of het consulaat te bellen. Ik ga kijken wat mogelijk is, maar een echte groots opgezette publiekscampagne is een heel kostbare zaak. In Nederland hebben we ons best gedaan door alle 45.000 Britten in Nederland op te zoeken. Dat is ook een heel karwei geweest. Dat was een heel kostbare operatie. Ik wil niet zeggen dat we het om geld moeten laten. Ik ga ernaar kijken, maar ik beloof het niet. Ik beloof wel dat we gaan kijken of er nog iets meer nodig is voor juist de groep waar de heer Van Rooijen aan refereert.

De heer Van Rooijen (50PLUS): Dank u wel voor uw antwoord.

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. 35.

Staatssecretaris Broekers-Knol: Voorzitter. Mevrouw Stienen had nog een antwoord tegoed op de vraag over de motie van mevrouw Belhaj over de voorlichting. De motie vraagt de regering om na aanname van het wetsvoorstel de voorlichting te starten. Ik heb aan de heer Van Rooijen toegezegd dat ik nog verder ga kijken wat we op dit moment kunnen doen. Het meest voor de hand liggend is natuurlijk om de voorlichting te starten na inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Anders heb je verwarring, want ten eerste is dit nog het overgangsjaar en ten tweede biedt het terugtrekkingsakkoord wat het kabinet betreft voldoende waarborgen. Het zou kunnen zijn, althans naar de opvatting van het kabinet, dat het inwerkingtredingsbesluit niet nodig is. Zodra dat aan de orde is, zullen we daar zeker meer informatie over verschaffen. Maar, zoals gezegd, heb ik de heer Van Rooijen toegezegd dat we zullen kijken wat we op dit moment nog meer kunnen doen dan datgene wat er al is. Dat is de toezegging die ik kan doen. Ik heb verder aan de heer Van Rooijen toegezegd dat we specifiek rekening houden met kwetsbare groepen, zoals ouderen en dergelijke. Die toezegging heb ik al in eerste termijn gedaan aan de heer Van Rooijen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toesturen afschrift brief Tweede Kamer inzake eventuele aanscherping van het beleid rondom het intrekken en verlenen van verblijfsvergunningen (35.210 VI) (T02992)

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Hattem (PVV), toe een afschrift te sturen van de brief aan de Tweede Kamer met berichtgeving over eventuele aanscherping van het beleid rondom het intrekken van verblijfsvergunningen, dat ook van toepassing zal zijn op het op voorhand weigeren van een verblijfsvergunning. De staatssecretaris verwacht de Kamer voor de begrotingsbehandeling in de Tweede Kamer hierover te kunnen informeren.


Kerngegevens

Nummer T02992
Status openstaand
Datum toezegging 30 oktober 2020
Deadline 1 september 2022
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden A.W.J.A. van Hattem (PVV)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Brief
Categorie brief/nota
Onderwerpen verblijfsvergunningen
Kamerstukken Wijziging begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2019 (voorjaarsnota) (35.210 VI)


Uit de stukken

Kamerstukken I, 2020-2021, 35210 VI, H

“De leden van de PVV-fractie vragen ten slotte in hoeverre de in mijn brief van 1 juli 2020 geschetste mogelijkheden om een verblijfsvergunning in te trekken ook van toepassing kunnen zijn bij het op voorhand weigeren van een verblijfsvergunning omwille van openbare orde en veiligheid.

Hierop antwoord ik dat de criteria die in de voornoemde brief worden beschreven voor het intrekken van internationale bescherming ook van toepassing zijn op de weigering van zulke bescherming op dezelfde gronden. Mijn berichtgeving over een eventuele aanscherping van dit beleid, die ik in dezelfde brief heb toegezegd, zal daarom ook de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning omvatten. Zoals aangekondigd in diezelfde brief, verwacht ik de Tweede Kamer hierover voor de begrotingsbehandeling te kunnen informeren. Ik zeg u hierbij toe dat ik u een afschrift van die brief zal sturen.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Resultaten verkenning naar 80%-norm wijkagent (35.300 VI) (T03031)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden De Blécourt-Wouterse (VVD) en Rombouts (CDA) toe om de Kamer nader te informeren over de resultaten van de verkenning naar de zogenaamde 80%-norm in de praktijk van wijkagenten.


Kerngegevens

Nummer T03031
Status voldaan
Datum toezegging 10 maart 2020
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr. M.A. de Blécourt-Wouterse (VVD)
Mr.dr. A.G.J.M. Rombouts (CDA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen politie
Staat van de rechtsstaat
wijkagent
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2020 (35.300 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2019-2020, nr. 23, item 3, p. 15.

Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):

[…]

Voorzitter. Ik vraag de minister hoe een effectieve interventie op ondermijning wordt gemeten als daar geen strafzaak uit voortvloeit maar er wel een adequate verstoring van het criminele businessmodel mee wordt bereikt. Dezelfde vraag heeft de VVD ten aanzien van de wijkagent. Het kan toch niet zo zijn dat het rendement van de wijkagent ter discussie kan komen te staan omdat zijn of haar werk niet kan worden gemeten in voldoende strafzaken of gedocumenteerde contacturen?

Handelingen I 2019-2020, nr. 23, item 3, p. 19.

De heer Rombouts (CDA):

[…]

Met het eerste zit het wel goed bij deze minister. Versterking van de recherche heeft zijn volle aandacht. Misschien is het besluit om tot een speciale eenheid te komen zelfs wel iets te voortvarend genomen, want inmiddels kreunen burgemeesters in het gehele land onder het wegtrekken van wijkagenten. Hoe denkt de minister hieraan tegemoet te komen? Blijft voor hem één wijkagent op 5.000 inwoners, die voor 80% in de wijk te vinden is, nog wel het parool? En is het besluit om 500 politiemensen vrij te maken om grote aantallen rechters en andere dienaren van de rechtsstaat permanent te beveiligen ook niet aan heroverweging toe? Is ook dit besluit niet al te impulsief genomen? Moet niet overwogen worden terug te keren naar het uitgangspunt dat persoonsbeveiliging geschiedt op basis van concrete informatie en dreiging, dus op basis van een zekere voorspelbaarheid, in plaats van wat inmiddels lijkt te gelden op basis van een zekere voorstelbaarheid, dat het kan gebeuren? Want — zo zou ik de minister willen vragen —was u in het begin van deze kabinetsperiode niet goed op weg om de kortingen op de politie van met name Rutte I te repareren? En wordt door deze op zich begrijpelijke — laat ik daar geen misverstand over laten bestaan — ingrepen niet weer het paard achter de wagen gespannen?

Handelingen I 2019-2020, nr. 23, item 8, p. 27.

Minister Grapperhaus:

Dan de wijkagent. Daar is door een aantal van u terecht aandacht voor gevraagd. Het moge duidelijk zijn dat het belang en de rol van de wijkagent uitermate belangrijk zijn, ook in het kader van de aanpak van ondermijnende criminaliteit en met name daarbinnen de aanpak van jeugdcriminaliteit. Dat zit ook als een van de belangrijkste opgaves in de zogenaamde ontwikkelagenda gebiedsgebonden politie. Op dit moment wordt door de politie een verkenning uitgevoerd naar de zogenaamde 80%-norm in de praktijk. Daarmee wordt de ontwikkeling ten aanzien van de tijd die agenten kunnen besteden aan het werk in de wijk, inzichtelijker gemaakt. Ik zal de Tweede Kamer, maar ook uw Kamer, nader informeren over de resultaten van de verkenning zodra die er is.

Handelingen I 2019-2020, nr. 23, item 8, p. 45.

Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):

Voorzitter. Allereerst wil ik namens mijn fractie beide ministers hartelijk bedanken voor hun uitgebreide antwoorden. Ik begin bij minister Grapperhaus. Wij zijn verheugd dat u het belang van de wijkagent erkent en dat er een verkenning wordt uitgevoerd, waarvan de Eerste Kamer een exemplaar zal ontvangen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informeren over stand van zaken van de voorstellen van de Europese Commissie inzake Migratie en Asiel (35.612) (T03077)

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, onder andere naar aanleiding van een vraag van het lid Karimi (GroenLinks), toe de Kamer uitvoerig te informeren over de stand van zaken van de voorstellen van de Europese Commissie inzake Migratie en Asiel, voordat de onderhandelingen over dit pakket verder komen.


Kerngegevens

Nummer T03077
Status deels voldaan
Datum toezegging 1 december 2020
Deadline 1 januari 2023
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden F. Karimi (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Mondeling overleg
Categorie legisprudentie
Onderwerpen Europees migratiebeleid
Kamerstukken EU-voorstellen: EU-migratiepact 2020 COM (2020) 609, 610, 611, 612, 613 en 614 (35.612)


Uit de stukken

Kamerstukken I , 35612, B, blz. 3.

Staatssecretaris Broekers-Knol:

(…)

Ik wil u verder zeker nog vertellen dat de Tweede Kamer een behandelvoorbehoud heeft aangebracht. Ik hoef u niet uit te leggen wat dat betekent, maar de voorlichting, de inlichtingen en het verschaffen van nadere informatie over datgene wat er gebeurd is, aan uw commissie en uw Kamer zullen natuurlijk sowieso gelijke tred houden. U wordt op dezelfde wijze op de hoogte gehouden en heeft dus ook de gelegenheid om te laten weten wat u van bepaalde zaken vindt. U wordt voldoende geïnformeerd, voordat we verder komen met deze hele onderhandelingen over dit pakket. Dank u wel.

Kamerstukken I , 35612, B, blz. 3.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

(…)

Wat betreft de rol van de Eerste Kamer. Kan de staatssecretaris ons, voordat zij naar die meeting - - online of niet -- gaat, laten weten wat voor voorstellen van het Duitse voorzitterschap er voor een politiek akkoord op tafel liggen? Krijgt de Kamer de mogelijkheid om daarop reageren? Dat is dus een meer procedurele vraag.

Kamerstukken I , 35612, B, blz. 6.

Staatssecretaris Broekers-Knol:

(…)

Mevrouw Karimi heeft ook gevraagd of ik overleg voer met de Eerste Kamer voor de eerstvolgende vergadering in JBZ-verband. Ik heb een behandelvoorbehoud van de Tweede Kamer en ik heb juist gezegd dat ik de Eerste Kamer uitvoerig zal informeren. Om voorafgaand aan iedere vergadering ook hier te overleggen en boodschappen mee te krijgen, dat is wat lastig. Ik weet niet of dat zo ingepland kan worden. Het moet dus in ieder geval via de Tweede Kamer en ik zou u willen vragen om mij zo veel mogelijk via uw politieke collega's in de Tweede Kamer boodschappen mee te geven. Ik weet namelijk eerlijk gezegd niet of het anders allemaal wel gaat lukken. Maar ik heb ook gezegd dat het vanzelf spreekt dat wij de Eerste Kamer helemaal meenemen in het proces en haar zo veel mogelijk de informatie zullen verstrekken.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Publicatie uitspraken rechter-commissaris ter sprake brengen (35.296) (T03190)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Recourt (PvdA), toe dat hij zal aangeven in zijn reguliere overleggen dat het wenselijk wordt geacht dat uitspraken van de rechter-commissaris, worden gepubliceerd op rechtspraak.nl


Kerngegevens

Nummer T03190
Status voldaan
Datum toezegging 23 maart 2021
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. J. Recourt (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen handhaving
kraakverbod
rechter-commissaris
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Koerhuis en Van Toorenburg Wet handhaving kraakverbod (35.296)


Uit de stukken

Handelingen I 2020-2021, nr. 31, item 16, blz. 31

De heer Recourt (PvdA):

Ik had nog een praktische vraag openstaan uit de eerste termijn, namelijk of de minister wil bewerkstelligen dat uitspraken van de rechter-commissaris op dit onderdeel worden gepubliceerd op rechtspraak.nl, om op deze manier de openbaarheid in ieder geval vorm te geven. Normaal gesproken worden uitspraken van de rechter-commissaris natuurlijk niet gepubliceerd.

Minister Grapperhaus:

Dat is niet aan mij als minister van Justitie en Veiligheid. Iedere belanghebbende burger of ieder Kamerlid kan daartoe zelf een oproep doen. Ik ga niet als minister van Justitie en Veiligheid aan de rechtspraak aangeven wat ze moeten publiceren. Dat zou echt een verkeerde wereld zijn.

De heer Recourt (PvdA):

Dat snap ik. Daarom heb ik het ook netjes geformuleerd, zoals best wel gebruikelijk is: wilt u in uw reguliere overleg dit onderwerp aan de orde stellen en dan in ieder geval het verzoek overbrengen zoals ik dat nu aan u doe?

Minister Grapperhaus:

Ik wil zonder meer aangeven dat de heer Recourt in deze Kamer heeft gezegd dat het een goede zaak zou zijn als dat gebeurt. Zo kent de heer Recourt mij ook. Maar anders kan ik het niet formuleren, want dan word ik toch weer op de brandstapel gezet.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Meenemen ethische aspecten in onderzoek (35.925 VI) (T03371)

De minister van Justitie & Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Nicolaï (PvdD), toe om aan de onderzoekscommissie te vragen ook de ethische aspecten mee te nemen in hun onderzoek. Ook zal de minister de uiteindelijke aanbevelingen van deze commissie met de Kamer delen.


Kerngegevens

Nummer T03371
Status voldaan
Datum toezegging 22 maart 2022
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden prof. mr. P. Nicolaï (PvdD)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Mondeling overleg
Categorie overig
Onderwerpen ethische aspecten
onderzoekscommissie
Pels Rijcken
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2022 (35.925 VI)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2021-2022, 35925 VI, G, blz. 13-14

De voorzitter:

Meneer Nicolaï, nog een nabrander?

De heer Nicolaï (PvdD):

Een laatste nabrandertje om het weer gezellig te maken, want ik zou het naar vinden als we ongezellig uit elkaar gaan. Ik denk dat de heer Otten, u en ik best wel op één lijn zitten, omdat ik het idee heb dat u ook heel goed begrijpt wat we met ethische grenzen bedoelen. We hebben al Invest-NL. Er zijn afspraken gemaakt over wat voor soorten bedrijven voor die investering in aanmerking kunnen komen. Daarbij wordt er niet alleen op gelet of het financieel keurige bedrijven zijn maar ook op diversiteit et cetera. In antwoord op onze vragen schrijft de minister: "De commissie zal, onder meer, gevraagd worden welke eisen, inhoudelijk zowel als procedureel, de Staat gelet op zijn bijzondere positie aan een advocatuurlijke dienstverlener minimaal zou moeten stellen". Daar leid ik uit af dat het aan de commissie wordt overgelaten om te bepalen met wat voor soort bedrijf de Staat eigenlijk zou moeten samenwerken. Is dat nou aan die commissie? Hebben we daar nou deskundigen voor nodig? Of mogen we aan de minister en aan het kabinet vragen om, vanuit hun ethische verantwoordelijkheid, eerst een aantal eisen te stellen, die ze vervolgens meegeven aan die commissie? Dat is eigenlijk mijn vraag. Dat is hetzelfde als dat je, wanneer je dit leest, toch meteen denkt: bah, dat bedrijf moet ik niet meer? Bent u bereid om het daarheen te leiden dat er eerst eens over nagedacht wordt, en misschien met de Kamer gedeeld wordt, wat voor soort bedrijf we daarvoor willen gaan inhuren?

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Voor mij is het evident -- daar begon ik de beantwoording van dit onderdeel ook mee -- dat de bedrijven waar wij zaken mee doen integer en transparant zijn. Dat is ons uitgangspunt.

De heer Nicolaï (PvdD):

Maar het is niet "integer en transparant"! Want je kunt hele foute mensen hebben die integer en transparant zijn, maar ondertussen op een andere manier de boel tegenwerken. Het gaat om een cultuur. Stel dat het antisemieten zouden zijn of mensen die tegen Turken zijn of wat dan ook, dan kunnen ze heel integer en transparant zijn, maar ondertussen doen ze dat wel. Een aantal dingen is gewoon gebleken. Is nou voldoende tot het kabinet doorgedrongen dat het dáár grenzen moet stellen?

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Ik durf hier wel de stelling aan dat iemand die een antisemiet is, in mijn ogen geen integer mens is. Ik geloof echt niet dat wij er heel verschillend naar kijken. Ik zou niet willen dat het op woorden aankomt, want ik denk dat we precies hetzelfde bedoelen. Als ik zeg "integer en transparant", dan denk ik dat ik hetzelfde bedoel als de heer Nicolaï. Daar durf ik wel op te wedden; ik denk dat wij op dezelfde lijn zitten. Dat is mijn uitgangspunt. Er komen hier vele vragen bij kijken, met name doordat het zo'n complex issue is wat nou een landsadvocaat is. Moet je dat in stand houden? Moet je dat inbedden in de overheid? Moet je dat in verschillende structuren doen? Dat is de reden dat we een commissie gaan vragen om daar advies over te geven. Maar ik ga er heel erg van uit ... Ik vind het prima om de ethische aspecten aan dit onderzoek toe te voegen; niet omdat ik dat zelf niet kan bedenken maar omdat ik graag kaders wil hebben zodat we daarna ook weten hoe we hiermee moeten omgaan. Nu doe ik dit gesprek tekort, maar dat moet een brainstormsessie worden, dat moeten we goed op papier hebben, en dat moeten we ook laten doen door mensen die erover hebben nagedacht en die weten hoe je dat kunt meten. Is dat een taak van de Staat als klant? Hoe ziet dat er dan uit? Dat vind ik legitieme vragen, maar deze opdracht is zo complex dat ik denk dat de heer Nicolaï begrijpt dat dat niet de kern- of hoofdvraag is maar wel een belangrijke randvoorwaarde, die we daarna natuurlijk zelf blijven formuleren. De heer Nicolaï heeft gelijk: dat doet de overheid, dat doet de Staat op heel veel verschillende plekken; dus waarom hier niet? Alleen, ik moet eerst nog het advies krijgen over hoe we dit überhaupt inrichten.

(…)

Kamerstukken I 2021-2022, 35925 VI, G, blz. 15

De voorzitter:

(…). En ik heb genoteerd dat u zegt: ik zal aan de commissie meegeven ook die ethische aspecten mee te nemen.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Ja.



Historie







Toezegging Bij berechting in regio landen ertoe bewegen dat zij afstand doen van doodstraf (35.934 (R2158)) (T03383)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Veldhoen (GroenLinks) , toe om na te gaan of er een andere afweging wordt gemaakt omtrent de intrekking van het Nederlanderschap, wanneer er bij berechting in de regio gebruik wordt gemaakt van de doodstraf.


Kerngegevens

Nummer T03383
Status voldaan
Datum toezegging 22 februari 2022
Deadline 1 juli 2022
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. G.V.M. Veldhoen (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen doodstraf
nationale veiligheid
terrorismebestrijding
Kamerstukken Verlengen mogelijkheid om Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid in te trekken (35.934 (R2158))


Uit de stukken

Handelingen I 2021/22, nr. 19, item 18 - blz. 6-7

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

(…)

Ik heb een vraag over berechting in de regio. In het verleden heeft de minister, toen zij nog Kamerlid was, weleens iets gezegd over de doodstraf die in de regio zou worden toegepast op Nederlandse uitreizigers. Ik vroeg me af hoe zij als minister terugkijkt op uitspraken die zij destijds heeft gedaan, ook in het kader van deze wet. Maakt bijvoorbeeld het feit dat iemand de doodstraf kan krijgen bij berechting in de regio, uit voor de afweging die gemaakt wordt tussen hier berechten of het Nederlanderschap intrekken?

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Ik denk niet dat het relevant is hoe ik als minister terugkijk op uitspraken. Het is relevant hoe ik mijn werk nu doe. Dat zijn twee verschillende verantwoordelijkheden. Als minister zeg ik het volgende. Het huidige kabinet heeft gezegd, wat in het coalitieakkoord heel duidelijk staat: wat betreft de aanpak van terroristen hebben we exact hetzelfde beleid als het vorige kabinet. Dat is heel helder. Dat is ingezet op voorkomen van terugkeer, waar mogelijk, en het realiseren van berechting aldaar, waar mogelijk. Mevrouw Veldhoen weet dat het kabinet toen en nu altijd heeft gezegd, en ik neem aan in Nederland altijd zal blijven zeggen: wij zijn absoluut niet voor de doodstraf. Dat betekent dat wij, als wij het met landen hebben over berechting daar, tot en met rechtshulpverzoeken, uitlevering, maakt niet uit, altijd zullen zeggen: de doodstraf erkennen wij niet. Wij zullen er altijd toe proberen te bewegen dat die landen daar afstand van doen. Dat is het proces waar we in zitten. Dus ik ga vanuit mijn rol als minister van Justitie en Veiligheid namens Nederland, natuurlijk ook naar de regio, die gesprekken aan. Ik zal ertoe proberen te bewegen dat daar iets wordt opgezet waarvan wij kunnen zeggen: het is goed dat daar berecht wordt. Daar zal de doodstraf geen onderdeel van zijn, want dat zal Nederland nooit kunnen steunen. Dat is mijn rol als minister van Justitie en Veiligheid.

De voorzitter:

Mevrouw Veldhoen, tot slot.

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

Ik ben blij om dat te horen. Maar betekent dat dan ook concreet het volgende? Stel dat het Openbaar Ministerie zegt "wij willen graag hier opsporen en vervolgen" en het is aannemelijk dat als iemand in de regio wordt berecht, diegene de doodstraf opgelegd zou kunnen krijgen. Is het zo dat dan die intrekking niet plaatsvindt en het primaat bij het Openbaar Ministerie terechtkomt?

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Dat zijn dingen die volledig los van elkaar staan. Het OM adviseert. Op een gegeven moment wordt het Nederlanderschap wel of niet ingetrokken. Dan nog kan het OM vervolgen. Je kunt dan nog steeds, zoals we ook eerder zeiden — ik heb verschillende leden dat ook horen zeggen — tijdelijk daarvan afwijken en zeggen: diegene kan hier berecht worden. Dus al die elementen bestaan.

De voorzitter:

Mevrouw Veldhoen, tot slot. Voortaan zijn er twee vragen in dit debat, vanaf nu.

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

De laatste keer; ik heb een hele korte vraag. Ik stel de vraag maar even open. Is het dan zo dat intrekking niet plaatsvindt als er het risico is dat iemand in de regio de doodstraf opgelegd krijgt?

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Dan is het op een individueel niveau. Ik kan even nagaan of dat een expliciete afweging is, of we dat ook op dat niveau weten. Het zijn natuurlijk ook vaak mensen die daar nog in detentie zitten, of waarbij op een andere manier aan het dossier wordt gewerkt. Ik zei net richting de heer Dittrich: er worden wel mensen veroordeeld, maar het is niet zo dat dat in zo'n tempo gaat dat we denken "dan komen alle verdachten in ieder geval voor een rechter binnen afzienbare tijd". Dat laatste zou ieders voorkeur hebben, denk ik. Dus ik kan even vragen of dat op die manier een afweging is en of we dat überhaupt zo concreet weten.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Beschermingsniveau burgers BES-eilanden (35.925 VI) (T03469)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Ganzevoort (GroenLinks) en Recourt (PvdA), toe de bewindspersoon van BZK te vragen om schriftelijk in te gaan op de vraag hoe je ervoor zorgt dat de burgers van de BES-eilanden geen lager beschermingsniveau hebben dan de burgers in Nederland.


Kerngegevens

Nummer T03469
Status voldaan
Datum toezegging 21 juni 2022
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
mr. J. Recourt (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Algemene wet gelijke behandeling
discriminatie
gelijke behandeling
grondrechten
legislatieve terughoudendheid
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2022 (35.925 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 14-15

(…)

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Dan ben ik bij het mapje BES-eilanden. GroenLinks stelde de vraag — dan komen we een beetje terug bij hoe wij dit begonnen — hoe vertrouwenwekkend het eigenlijk is als onderdelen van de rechtsstaat niet werken voor de burgers in bepaalde gebieden van het Koninkrijk. Onze democratische rechtsstaat moet er natuurlijk voor iedereen zijn. Dat is de kern. Daar kun je niet selectief in zijn. Binnen het Koninkrijk hebben de afzonderlijke landen ieder hun eigen verantwoordelijkheid voor het waarborgen en bevorderen van de rechtsstaat. Het onderhoud van de rechtsstaat is wat ons betreft ook nooit klaar. Het is nooit voltooid en het verdient ook continue aandacht. Dat is ook continu het gesprek dat wij met onze collega's hebben. Dat geven wij onder andere vorm door samenwerking op bestuurlijk en 34-7-14 21 juni 2022 Eerste Kamer Staat van de rechtsstaat EK 34 justitieel gebied, waarbij wij ook bijstand leveren waar dat nodig is.

Als de rechtsstaat tekortschiet voor burgers in landen binnen het Koninkrijk, dan heeft dat nadrukkelijke politieke en bestuurlijke aandacht. Misschien is het goed om te zeggen dat wij twee keer per jaar een justitieel vierpartijenoverleg hebben, met als doel de versterking van de rechtsstaat van de landen. Volgende week hebben we weer een dergelijk overleg. Dat zijn elementen die nadrukkelijk terugkomen.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Het is mij niet helemaal duidelijk of de minister het onderscheid tussen de landen en de BES-eilanden voldoende scherp maakt. Ik hoor haar nu vooral over de landen spreken. Volgens mij ging de vraag ook heel concreet over de BES-eilanden in relatie tot de Algemene wet gelijke behandeling en dergelijke. Bij de landen speelt natuurlijk de principiële vraag hoe het zit met internationale verdragen die het Koninkrijk gesloten heeft, waarbij we medegelding in de landen soms niet of wel geregeld hebben. De vraag is of wij op dit punt streven naar meer uniformiteit. De BES-eilanden is echt een andere situatie, omdat die vallen onder het land Nederland.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Het element van de internationale verdragen betrek ik straks in mijn tweede termijn. Dat was de joker die ik daarvoor had gebruikt. De concrete vraag van GroenLinks over de Algemene wet gelijke behandeling zal ik meteen beantwoorden. Dat is BZK. BZK is op een heleboel van deze onderdelen leidend. Wij zijn natuurlijk op een aantal onderdelen leidend, maar BZK is op een heleboel andere onderdelen leidend. De gelijkebehandelingswetgeving bestaat uit een aantal wetten die discriminatie op de daarin genoemde gronden verbieden. Bij de wijziging van de staatkundige status van Caribisch Nederland op 10-10-2010 is er vanwege de legislatieve terughoudendheid voor gekozen om deze wetgeving nog niet van toepassing te verklaren voor de eilanden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba. BZK is bezig met een verkenning die voor het eind van het jaar afgerond moet zijn, waarbij wordt gekeken naar de mogelijkheden van invoering van de gelijkebehandelingswetgeving in Caribisch Nederland. Als er nog aanvullende vragen zijn, dan neem ik die straks mee.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Laat ik op dit punt nog heel even doorvragen. De legislatieve terughoudendheid is natuurlijk een belangrijk gegeven. Het gaat om de vraag hoe je ervoor zorgt dat een kleine gemeenschap niet overladen wordt met wetgeving. De andere kant is — daar heeft de Ombudsman terecht op gewezen — dat dat principe op allerlei manieren misbruikt wordt op het moment dat we niet zorgen voor een materieel gelijk beschermingsniveau van burgers. Dat is nog iets anders. Dat is iets anders dan zeggen dat alle regels identiek moeten zijn. Hoe zorg je ervoor dat de burgers van de BES-eilanden niet een lager beschermingsniveau hebben dan de burgers hier in Nederland? Op dat punt zou ik graag een iets principiëlere uitspraak van de regering willen dan een opmerking over legislatieve terughoudendheid.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Ik stel voor dat ik mijn collega van BZK vraag om daar schriftelijk op terug te komen, want het ligt echt daar. Er zijn daar continu gesprekken gaande, dus ik denk dat het goed is dat er daar concreet wordt ingegaan, niet alleen op "wat vinden we er principieel van", maar ook op "wat doen we en waar zijn we mee bezig om ervoor te zorgen dat dat niveau bereikt wordt". Dat ligt bij de collega van BZK, dus ik zal dat meteen doorgeleiden.

De heer Recourt (PvdA):

Mag ik die brief dan hiermee aanvullen? Misschien kan deze minister het wel, want dit is onder meer aan de orde omdat in de voorbereidingsbijeenkomst niet alleen de Ombudsman, maar ook de president van de Hoge Raad zei: hoe kan het toch dat grondrechten binnen één land, Nederland, anders worden ingevuld? Want het verdrag geldt in het ene deel van Nederland en in het andere niet. Dat zijn verdragen die grondrechten regelen. Wilt u daar in die brief op ingaan of kunt u daar nu op antwoorden?

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Allebei. In de brief kunnen we er veel uitvoeriger op ingaan, maar uiteindelijk is het basisprincipe dat het helemaal niet zo zou moeten zijn. Onze rechtsstaat, onze uitgangspunten en onze kaders gelden voor iedereen. Wat doe je op het moment dat je ziet dat dat niet overal zo is? Daar hebben we het natuurlijk over. Twee keer per jaar hebben wij het overleg met de collega's daar. Dat gaat echt over justitie, aanpak corruptie en al die elementen. Maar heel fundamenteel: in dit gesprek is BZK leidend. Vandaar dat ik vraag of mijn collega daar nader op in wil gaan in plaats van dat ik zeg dat ik het met u eens ben. Want dat is leuk, maar daar heeft u niet zo veel aan.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Toch weer een klein stukje verwarring. Het halfjaarlijks overleg is volgens mij met de landen en dit gaat over de BES.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Ja. Volgens mij begrijpen we elkaar nu goed. Ik kijk waar ik in tweede termijn op terug kan komen en alles wat onder BZK valt, laat ik daar met een goede brief richting uw Kamer. Dan kan het gesprek daarover verder.

Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 62

(…)

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

De heer Ganzevoort stelde twee vragen. In de eerste vroeg hij specifiek of de burgers van BES een minder of lager beschermingsniveau hebben dan de inwoners van Nederland. Ik zal met BZK oppakken wie van ons de Kamers zal informeren over überhaupt het beschermingsniveau op de BES-eilanden. Er komt sowieso een JenV-beleidsagenda en daarin zal ik dat meenemen. Ook zal ik het onder de aandacht van de collega van BZK brengen. Dat zal uiterlijk dit najaar zijn.

(…)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Diverse vragen van de heer Nicolaï (PvdD) (35.925 VI) (T03470)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van het lid Nicolaï (PvdD), toe met een inhoudelijke regeringsreactie op het Indiëonderzoek te komen, de vragen die hij in eerste termijn heeft gesteld door te geleiden naar de betreffende bewindspersoon om te bekijken in hoeverre die nog onderdeel kunnen uitmaken in het debat dat nog volgt, en de gestelde vragen die nog onbeantwoord zijn schriftelijk te (laten) beantwoorden door de betreffende bewindspersoon.


Kerngegevens

Nummer T03470
Status voldaan
Datum toezegging 31 mei 2022
Deadline 1 januari 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden prof. mr. P. Nicolaï (PvdD)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Indonesië
kabinetsreactie
Minister-president
Nederlands-Indië
rechtsorde
rechtsstaat
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2022 (35.925 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 31, item 3 - blz. 26

(…)

Voorzitter. Ik sluit af met een aantal duidelijke vragen. Is de minister het met mij eens dat, aangenomen dat de feiten overeenstemmen met wat Hendrikus Colijn aan zijn echtgenote schrijft over zijn strijd op Lombok, moet worden vastgesteld dat een latere minister-president van Nederland zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf tegen de menselijkheid? Is de regering bereid om de verleende Willemsorde in te trekken? Zijn alle archiefstukken van de overheid die betrekking hebben op de oorlogshandelingen van Nederland in Indonesië in de periode waarop het rapport Over de grens betrekking heeft, inmiddels openbaar toegankelijk? Zo nee, is de regering bereid die toegankelijkheid te realiseren?

Is de minister bereid om een commissie van gezaghebbende juristen in te stellen die tot taak krijgt om op grond van het tot op heden beschikbare feitenmateriaal te beoordelen of kapitein Westerling, diens ondergeschikten en diens superieuren zich tijdens het militaire optreden schuldig hebben gemaakt aan strafbare feiten? Is de minister bereid stappen te zetten om wettelijk eerherstel te verlenen aan de dienstplichtige militairen die veroordeeld zijn wegens dienstweigering of desertie, gepleegd tussen 15 augustus 1945 en 31 december 1949? Geeft het gedrag van deze Indiëweigeraars en deserteurs niet eerder grond voor lof dan voor straf, omdat zij aan de goede kant van de geschiedenis stonden?

Naar aanleiding van een strafklacht die op 12 januari 2012 is ingediend door Pondaag met betrekking tot misdrijven begaan door Nederlandse militairen is toen besloten niet te vervolgen met een beroep op verjaring. Is de minister het met mij eens dat ten onrechte een beroep op strafrechtelijke verjaring is gedaan? Is de minister het met mij eens dat door het geheimhouden van de rapportage van Van Rij en Stam en door na te laten de Kamer te informeren omtrent de inhoud van de adviezen van Belinfante en Kazemier over de strafbaarheid van het handelen van Westerling, de regering onrechtmatig heeft gehandeld tegenover gedupeerden van dat handelen en voorts de grondwettelijke informatieplicht tegenover het parlement heeft geschonden?

Tot slot. Kan de minister reflecteren op de vraag in hoeverre het met gebruik van Nederlandse wetgeving faciliteren van een groep die internationaal wordt aangeduid als kleptocraten, bijdraagt aan de ondermijning van de rechtsorde? Als de minister die opvatting deelt, is de minister dan bereid een plan van aanpak te maken om het openen van brievenbusfirma's die dit faciliteren, strafbaar te stellen?

Helemaal tot slot. Kan de minister reflecteren op de vraag of een plicht om maatregelen te nemen om de voedselcrisis tegen te gaan en om superrijken aan te pakken, niet alleen als een morele, maar ook als een rechtsplicht zou moeten worden aangemerkt? Als dat het geval is, kan de minister dan reflecteren op de termijn en de wijze waarop dat vorm zou kunnen krijgen? Voorzitter.

Ik kijk met belangstelling uit naar de antwoorden van de bewindslieden.

Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 20

De heer Nicolaï had een heel indrukwekkend betoog in zijn eerste termijn. Het was heel interessant. Ik moest goed opletten om het goed te kunnen volgen. Het had allemaal invalshoeken die bij mij niet bekend zijn. Heel veel dank daarvoor. Hij stelde een aantal hele belangrijke vragen over het optreden van Nederland in Indonesië in de periode 1945-1949. Ik kan daar op de volgende manier op reageren. Ik moet daarbij tegen hem zeggen dat er een uitgebreidere reactie komt. Er wordt momenteel gewerkt aan een inhoudelijke regeringsreactie op het Indiëonderzoek, waar een heleboel elementen in zitten. Ik kan daar niet op vooruitlopen. Indien de heer Nicolaï nog vragen heeft na de inhoudelijke regeringsverklaring, is mijn advies om deze vragen in dat debat te stellen. Ik kan me zomaar voorstellen dat hij die zal hebben, als ik naar zijn betoog luisterde en wetende hoe diep hij daarin gedoken is, als ik het zo mag formuleren. Dat is echt de plek om het terug te laten komen. Die kabinetsreactie komt zo snel mogelijk. Er vindt op dit moment, as we speak, de nodige afstemming plaats. Ik heb dus nog geen exacte datum, maar men is er op dit moment druk mee bezig.

Er was nog een specifieke vraag over de openbaarheid van archiefstukken. Die pakt de staatssecretaris voor Cultuur en Media op.

De heer Nicolaï (PvdD):

Ik ben natuurlijk erg benieuwd naar de kabinetsreactie, maar die gaat alleen over dat rapport. Mijn vragen gingen ook over andere kwesties, bijvoorbeeld over onze minister-president Colijn. Ik neem aan dat dit niet in de kabinetsreactie wordt opgenomen. Daar zou ik dus toch nog graag een antwoord op hebben. Hetzelfde geldt voor mijn vraag hoe we nu aankijken tegen de mensen die toen geweigerd hebben, gedeserteerd zijn enzovoort. Zij zijn gestraft. Moeten we eigenlijk niet zeggen: zij stonden goedbeschouwd aan de goede kant van de geschiedenis en we moeten nog eens nadenken of er geen eerherstel of iets anders moet plaatsvinden? Tenzij ik me vergis, verwacht ik niet dat dit in de reactie van de regering op het rapport aan de orde zal worden gesteld. Ik zou de minister dus graag willen uitdagen om toch nog een antwoord te geven op die vragen.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Ik denk dat de heer Nicolaï gelijk heeft dat ik zelf niet zo betrokken ben bij de regeringsverklaring. Die wordt nu voorbereid. JenV is daar natuurlijk bij aangehaakt, maar wij zijn daar niet leidend in. Ik dacht er goed aan te doen om de eerste inbreng van de heer Nicolaï, waarin hij al deze elementen benoemde, door te geleiden richting degenen die dat debat gaan voeren. Wat er in de reactie van de regering staat is één ding, maar het debat zal ongetwijfeld breder gevoerd worden. Het kan dan daar gewogen worden. Dit debat is daarvoor niet de plek.

De heer Nicolaï (PvdD):

Ik ben blij als het debat breder wordt gevoerd. Dat geldt ook voor het debat van vandaag. We hadden de hoop dat het meer over de rechtsstaat in z'n algemeenheid zou gaan. Daarom heb ik een onderwerp genomen dat met ethiek en dat soort zaken te maken te maken heeft. We dreigen nu toch weer in een vraag-en-antwoord te komen over allerlei details. Het is een beleidsdebat. Andere collega's hebben er ook al op gewezen: we willen zo graag wat meer de algemene visie van de ministers horen over hoe zij tegen de rechtsstaat aankijken. Dat is mijn eerste opmerking.

Twee. Hoe je het ook wendt of keert: ik ben blij als mijn vragen worden doorgeleid om te bekijken in hoeverre die nog onderdeel kunnen uitmaken van het debat dat nog komt. Maar ik zie het verband niet zo tussen mijn vragen over Colijn en het onderzoek dat het NIOD heeft uitgevoerd. Het blijft een prikkelende vraag. Ik heb die gesteld omdat ik vind dat we in een rechtsstaat, waarvoor de minister hier staat, toch over dat soort vragen moeten nadenken. Als de minister daar op dit moment geen antwoord op geeft, zou ik willen vragen of ze bereid is om op dat soort vragen, die ik gesteld heb, nog schriftelijk in te gaan. Dan krijgen we namelijk eventueel de mogelijkheid om daar als Kamer ook nog ons oordeel over te vellen.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Ik was in de veronderstelling dat als er vragen aan mij worden gesteld, ik die in ieder geval moet beantwoorden. Daarnaast geef ik bij mijn toelichting in ieder geval mijn blik op de rechtsstaat. Dat is inderdaad een heel praktische blik. Ik heb heel goed voor ogen wat ik vind dat de rechtsstaat moet doen, wat de rechtsstaat moet beschermen en wat mijn rol daarin is. Dat is ook wat ik in de interrupties en in de antwoorden probeer te delen.

Maar ik ga dit niet vergeten. Bij een volgend debat gaan we zien of ik antwoord ga geven of niet, op alle praktische vragen. Maar ik begrijp waar de heer Nicolaï naar op zoek is. Ik stel dus voor dat we toezeggen dat dat in een brief komt. De kans is aanwezig dat die niet van mij is maar van een collega, maar we gaan binnen het kabinet goed kijken wie die vragen het beste kan beantwoorden. Want de heer Nicolaï is daarbij niet op zoek naar een antwoord. Hij wil daar namelijk vervolgens over doorpraten: wat betekent dat dan, hoe borg je dat dan en waar gaat dat dan over? Ik neem het dus mee als toezegging, maar ik zeg hem niet toe dat mijn naam eronder staat. Ik ga even kijken wie dat het beste kan zijn.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Nicolaï.

De heer Nicolaï (PvdD):

Ik heb in ieder geval een toezegging gehoord. Toch nog even op dat wat meer algemene punt. Dit is de minister van Justitie, en wetten maken is eigenlijk: justitie maken. Ik heb nog helemaal niet het gevoel dat de minister van Justitie aan ons duidelijk heeft gemaakt wat het ministerie er nou aan gaat doen om de rechtsstaat te versterken. Als het zo is dat wetgeving gewoon niet meer aan de kwaliteitseisen voldoet, wat gaan we daar dan aan doen? Ik zou graag wat antwoorden horen op dat soort algemene vragen, zonder dat we daarbij in allerlei kleine details verzanden. Ik hoop dat de minister ons daar gedurende de beantwoording van de overige vragen toch nog een beetje richting in kan geven.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Het kan zijn dat mijn antwoorden als onvoldoende worden beschouwd, maar ik geef wel antwoord. Ik vind dat wetten de mensen op straat moeten dienen. Ik vind dat onze wetgeving flexibel moet zijn voor wat betreft er buiten dit gebouw gebeurt. Ik vind niet dat de mensen buiten zich moeten aanpassen aan onze wetten. Het moet andersom zijn. Als er een ontwikkeling is, bijvoorbeeld als we zien dat mensen van hetzelfde geslacht willen trouwen, dan vind ik dat je de wetgeving daaraan moet aanpassen. Je moet het niet andersom zien: jammer dan, want de wet staat dat niet toe. Dat bedoelde ik met het aanpassen aan de ontwikkelingen in de samenleving.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Rapportage over de voortgang van het wegnemen van belemmeringen statushouders om te werken n.a.v. adviezen ACVZ (36.200) (T03505)

De Minister-President zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Mei Li Vos (PvdA), toe dat in het eerste kwartaal van 2023 een rapportage volgt over de voortgang van het wegnemen van belemmeringen voor statushouders om te kunnen werken n.a.v. adviezen van de ACVZ.


Kerngegevens

Nummer T03505
Status openstaand
Datum toezegging 18 oktober 2022
Deadline 1 april 2023
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden L.B. Vos (VVD)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Adviesraad Migratie
rapportage
Kamerstukken Miljoenennota 2023 (36.200)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 4, item 12 – blz. 2

Mevrouw Mei Li Vos (PvdA):

We hebben dus arbeidsmarktkrapte, maar er is erg veel onbenut potentieel onder statushouders. Ik stelde daar net ook al een vraag over in een interruptiedebatje met de heer Knapen. De ACVZ heeft daar een advies over uitgebracht. Kan de regering dat advies nog eens even opdissen? Kan zij alle belemmeringen die er zijn om statushouders te laten werken, zeker in te zorg, wegnemen? Want wij hebben die mensen hard nodig. Graag een reactie van de regering op dat punt.

Handelingen I 2022-2023, nr. 5, item 9. - blz. 19.

Minister Rutte:

(…)

In het eerste kwartaal van 2023 wordt de Tweede Kamer en uiteraard in afschrift ook de Eerste Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van die gesprekken.

Mevrouw Mei Li Vos (PvdA):

Even een reactie op het vorige punt. Ik had via een motie gevraagd om aan ons te rapporteren over wat er precies gaat gebeuren met de adviezen van de ACVZ, omdat ik wil voorkomen dat het weer een bureaularapport zou worden. Hoor ik het nu goed dat de regering ons in het eerste kwartaal van 2023 gaat rapporteren over de voortgang van het wegnemen van de belemmeringen?

Minister Rutte:

Ja, dan gaat het heel specifiek over de oplossingsrichtingen voor het wegnemen van de belemmeringen, maar er komt ook nog een kabinetsreactie op het rapport zelf, op de aanbevelingen.

Mevrouw Mei Li Vos (PvdA):

Van de ACVZ?

Minister Rutte:

Ja.

Mevrouw Mei Li Vos (PvdA):

Goed. Dat is helder. Dan denk ik dat ik de motie die ik heb ingediend, kan aanhouden. De voorzitter: Denkt u dat of kondigt u dat bij dezen aan, mevrouw Vos?

Minister Rutte:

Was die motie zojuist ingediend?

Mevrouw Mei Li Vos (PvdA):

Het was de enige. Ik had er maar een. Ik wil 'm ook wel gewoon indienen, hoor.

Minister Rutte:

Nee, nee, nee, luister. Ik heb het allemaal scherp, maar dan moet ik even in mijn andere stapeltje gaan zoeken.

Mevrouw Mei Li Vos (PvdA):

Ik dacht: ik ga de boel even versnellen. Maar als ik het zo kan begrijpen, dan is het niet nodig en noteren we dit als een hele dikke toezegging.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Afschrift onderzoek Inspectie Justitie en Veiligheid naar stalking (35.871) (T03537)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Veldhoen (GroenLinks), toe dat een afschrift van het onderzoek door de Inspectie Justitie en Veiligheid naar de praktijk rondom stalking aan de Kamer wordt gestuurd.


Kerngegevens

Nummer T03537
Status voldaan
Datum toezegging 14 februari 2023
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. G.V.M. Veldhoen (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen eergerelateerd geweld
femicide
huiselijk geweld
stalking
Kamerstukken Verhoging wettelijk strafmaximum doodslag (35.871)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 19, item 8 - blz. 30.

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

“Misschien om een klein steentje bij te dragen: zou het niet een idee zijn om elk geval van femicide te analyseren? Dan kun je bekijken wat er zowel in het sociale domein als in het justitiële domein aan voorafgegaan is. Op die manier kunnen we ook leren van casussen die zich hebben voorgedaan en kunnen we ook lessen trekken voor de toekomst. Zou de minister daarvoor voelen?”

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

“Zeker, want dat is wat je per definitie moet blijven doen. Dat is waarom ik de coördinatie van de minister voor Rechtsbescherming, die met die bredere aanpak kijkt naar onze rol vanuit de Justitieketen, maar ook de rol van de staatssecretaris van VWS bij elkaar probeer te brengen. Wat leren we er steeds van, is dan mijn vraag. Ik denk dat die lessen geleerd moeten blijven worden, als dat goed Nederlands is, zolang er slachtoffers vallen. Dat is wat ik net ook bedoelde. Het is goed om femicide hier als onderwerp te benoemen, maar als je er echt op wilt kunnen inzoomen om te leren over wat eraan vooraf is gegaan, dan moet je ook kijken naar stalking. Ik heb daar zelf een apart programma voor. Dat zijn we nu aan het toetsen, ook onafhankelijk, met de vraag of dat de beste stappen zijn. Daar kun je ook weer van leren. Ook naar eergeweld en huiselijk geweld moet je apart kijken, maar je moet het wel steeds weer bij elkaar brengen. Misschien is dit een wat lang antwoord om te zeggen dat ik het ermee eens ben. Het wordt door mijn collega's opgepakt en ik lever mijn bijdrage waar ik maar kan.”

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

“Kan ik dit opvatten als een toezegging dat het daadwerkelijk gaat gebeuren? Gaat bij die gevallen van femicide zowel dat sociale als justitiële voortraject in kaart gebracht worden om daar lering uit te trekken?”

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

“Jazeker. Als ik mag inzoomen op een onderdeel waarvoor ik zelf aan de lat sta en waar ik verantwoordelijk voor ben: de Inspectie Justitie en Veiligheid doet nu onderzoek naar de lessen die we hebben geleerd en geïmplementeerd in de praktijk rond stalking. Ik ga ervan uit dat daar aanbevelingen bij zitten. Dat zijn wellicht nieuwe, wellicht oude, maar die zullen we weer volop oppakken. Ik hoop dat ze het op die manier blijven monitoren, want zolang het voorkomt, kan onze aanpak beter, denk ik. Dat geldt dus voor al die domeinen. De coördinerend bewindspersoon, de staatssecretaris, brengt dat ook steeds bij elkaar. Vanuit mijn verantwoordelijkheid kan ik toezeggen dat ik met die aanbevelingen aan de slag ga. De inspectie is natuurlijk onafhankelijk en doet haar eigen onderzoek. Ik ben bereid om een afschrift of een kopie hiernaartoe te sturen. Dan komen we daar vast met elkaar over te spreken. En ik zal het ook zeker doorgeven aan mijn collega's.”

De voorzitter:

“Mevrouw Veldhoen, tot slot.”

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

“Ik stond hier voor dat laatste, want ik wilde de minister vragen om de Kamer op de hoogte te houden van de ontwikkelingen op dit vlak. Dank voor die toezegging.”

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

“Zeker.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Reflectie op hoe om te gaan met signalen uit de praktijk (35.871) (T03538)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Talsma (ChristenUnie), toe dat zij zal reflecteren op de vraag: hoe ga je om met signalen uit de praktijk? De Minister is van plan om deze reflectie te geven bij het behandelen van volgende wetsvoorstellen in de Eerste Kamer.


Kerngegevens

Nummer T03538
Status openstaand
Datum toezegging 14 februari 2023
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. H.J.J. Talsma (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen rechtspraktijk
reflecteren
signalen
wetsvoorstellen
Kamerstukken Verhoging wettelijk strafmaximum doodslag (35.871)


Opmerking

Minister is van plan om te reflecteren bij het behandelen van volgende wetsvoorstellen in de Eerste Kamer.

Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 19, item 8 - blz. 30.

De heer Talsma (ChristenUnie):

(…)

“De minister stelt in de beantwoording droogjes en correct vast dat bij de verhoging van het strafmaximum op moord in 2006 niet het strafmaximum op doodslag verhoogd is. Had daar dan niet de reflectie bij gekund dat dat met het oog op de onderlinge samenhang, die er al is sinds 1886, achteraf gezien misschien wel beter zou zijn geweest? Graag nodig ik de minister nogmaals uit tot een moment van reflectie en roep ik haar op de indruk van casusgedreven wetgeving glashelder weg te nemen.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 19, item 8 - blz. 34.

De heer Talsma (ChristenUnie):

“Dank u zeer, meneer de voorzitter. Dank aan de minister voor de beantwoording en ook voor de openhartige reflectie. Ik heb daar nadrukkelijk om gevraagd en ook gekregen. Ik zeg de minister daarvoor dank. Ik ben blij dat ze bij herhaling heeft benadrukt in te stemmen met de wat ik toch maar een wetssystematische benadering blijf noemen. Ik hoop dat dit een mooi vervolg gaat krijgen, al was het maar naar aanleiding van de motie van collega Veldhoen.

Twee dingen blijven nog wel even door mijn hoofd spoken. Die leg ik in tweede termijn toch nog graag op de regeringstafel. Een aantal keren heeft de minister gesproken over "signalen uit de praktijk", "de roep vanuit de praktijk" en "het knelt in de praktijk". Ik ga niet de discussie overdoen of het nou twee of veel meer voorbeelden zijn. Dat deed mijn gedachten uitgaan naar een andere kwestie waarbij ik me afvroeg of die voor de minister ook een aanleiding zou zijn om iets te gaan doen, want daar knelt het ook in de praktijk. Die kwestie leg ik toch even voor. Ik doe dat niet om de minister in tweede termijn te overvallen om een concrete uitspraak uit te lokken, maar ik vind het wel aardig om even te horen hoe de minister daarover denkt. Het deed mij namelijk denken aan een uitspraak van de rechtbank Amsterdam in de bekende koperzaak. Ik heb opgezocht dat die is gedaan op 28 november 2016. Die zaak gaat niet over de metaalsoort koper. Het onderzoek heette koper en ging over een enorm wapenarsenaal van meer dan 100 zware vuurwapens en allerlei andere attributen die een fatsoenlijk mens niet wil hebben, en de criminele organisatie daarachter. De rechtbank Amsterdam kwam tot de overweging in dat vonnis van 28 november 2016 dat de maximumstraf voor die 100 wapens niet meer was dan vier jaar op grond van de Wet wapens en munitie en die voor de criminele organisatie hooguit zes jaar. Kijkend naar de samenloopregels waar we het met elkaar over gehad hebben, kun je tot een straf komen van maximaal acht jaar. De rechtbank heeft nadrukkelijke overwegingen gemaakt: "We hadden wel meer willen geven. We hadden misschien wel die tien jaar, zes plus vier, op z'n minst willen geven, maar dat mag niet." Ziedaar een voorbeeld dat het knelt in de praktijk, dat er een signaal wordt afgegeven en dat de praktijk roept. Via deze weg vraag ik de minister hoe zij in de toekomst op dit soort roepende, knellende signalen gaat reageren. Wat kunnen we wat dat betreft van haar verwachten en welke afwegingen maakt zij daarin?”

Handelingen I 2022-2023, nr. 19, item 8 - blz. 37.

Minister Yesilgöz-Zegerius:

(…)

“Dan de heer Talsma. Als het mag, zou ik graag een andere keer terugkomen op zijn aanvullend verzoek om reflectie. Ik wil graag naar de specifieke uitspraak kijken. In algemene zin — maar ik vind dat ik daarmee zijn fundamentele vraag tekort doe — zou ik nu misschien het volgende kunnen zeggen. Als je in de praktijk signalen hoort, hoe ga je daar dan mee om? Als je er één pakt en je maakt daar een hele wet op, ben je dan incidentgedreven bezig? Hoe werkt dat? Specifiek noem ik de Wet wapens en munitie. Wij hebben nu een nieuw rapport liggen. Wij zijn het aan het herzien. Het zou kunnen dat daar allerlei adviezen bij zitten waarbij je, ter ondersteuning en inkleuring, bepaalde uitspraken betrekt. Ik zou daar heel graag wat dieper op willen ingaan. Wellicht kan ik dit bij elke volgende wetsbehandeling gebruiken als haakje om daar met elkaar bij stil te staan. Dat zal ik dan verwerken in mijn inbreng, als de heer Talsma dat een fijne route vindt. Het kan ook schriftelijk, maar misschien is het wat dynamischer en prettiger als we dat in het debat betrekken.”

De voorzitter:

“Dank u wel, minister. Mevrouw Veldhoen.”

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

“De minister antwoordde op een vraag van de heer Talsma, die volgens mij heel relevant is, dat zij gaat kijken hoe daarmee moet worden omgegaan in de toekomst. Dat is precies waarom het door mij gevraagde onderzoek zo belangrijk is. Er kunnen meer van dit soort vragen opkomen en dan is het belangrijk dat het wetsystematisch wordt benaderd.”

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

“Ik heb de vraag van de heer Talsma meer als volgt gehoord: hoe reflecteer je nou als dat soort signalen komen, naast de onderzoeken en de systematiek die wij hebben? Ik heb 'm misschien iets te veel gehoord in de sferen van de Eerste Kamer als reflectie en hoe we daarmee omgaan, maar zo heb ik 'm wel geïnterpreteerd. Als we terugvallen op de feiten en de onderzoeken die we hebben … We hebben namelijk jaarlijks onderzoeken naar de effectiviteit van straffen. Maar volgens mij was het een diepere vraag, waarbij we ook met elkaar het vraagstuk delen: hoe weeg je dat? Dat is volgens mij niet te ondervangen in een onderzoek. Het is juist aan de wetgever, de politiek en aan de debatten die we hier hebben om te bepalen hoe wij vinden dat we dat soort zaken moeten wegen, ook in een veranderende samenleving en omgeving.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Brief staatssecretaris op diverse vragen m.b.t. migratie (36.081) (T03583)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Karimi (GroenLinks), Stienen (D66) en Van Hattem (PVV), toe dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een brief zal sturen betreffende de vragen aangaande migratie. Zo zal ingegaan worden op het aantal Oekraïners per gemeente; de capaciteit van noodopvangplekken; de kaders en toekomst van vertrekbonussen; de vrijwilligheid/niet-vrijwilligheid asielzoekers richting gemeenten; de impact van 4 september voor de derdelanders, op derdelanders die vanuit binnen de EU hiernaartoe gekomen zijn, dus wel via Oekraïne maar binnen de EU; en op de situatie waarbij de Richtlijn Tijdelijke Bescherming niet meer geldt voor de Oekraïners, die met een jaar overgangstermijn overgaat naar een andere vorm van opvang voor de groep Oekraïners.


Kerngegevens

Nummer T03583
Status voldaan
Datum toezegging 28 maart 2023
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden A.W.J.A. van Hattem (PVV)
F. Karimi (GroenLinks-PvdA)
Drs. C.P.W.J. Stienen MA (D66)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen asielzoekers
crisis
migratie
Oekraïne
Kamerstukken Voortduringswet artikelen 2c en 4 Wet verplaatsing bevolking (36.081)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 24, item 7 - blz. 23

Mevrouw Stienen (D66):

“Voor mijn fractie begint het nu toch wel belangrijk te worden om te weten welke gemeentes hoeveel Oekraïners opvangen. Zijn daar cijfers van? Ik heb geprobeerd die te vinden, dus wellicht is het mogelijk om die in de tweede termijn te delen met onze Kamer. We zien namelijk ook — dit is een artikel van september in het AD — dat 251 Nederlandse gemeenten geen langdurige asielopvang hebben, want "we vangen toch al Oekraïners op?" Het lijkt er toch op dat in deze situatie, zelfs met het staatsnoodrecht, een aantal gemeenten vrijwillig aan de slag ging en daarna meer gemeenten aan de slag moesten met de opvang van Oekraïners, ook de gemeenten die er geen zin in hadden. Nu wordt bijna — ik ga een heel akelige vergelijking maken — gedaan alsof het communicerende vaten zijn. Dat zou mijn fractie zeer betreuren. Samenvattend is de vraag dus: wat zijn de cijfers? Welke gemeenten vangen hoeveel Oekraïners op? Hoeveel van die gemeenten vangen ook andere asielzoekers op?”

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

“Die vraag begrijp ik heel erg. Ik weet niet of ik die hier in de tweede termijn kan beantwoorden, want ik heb de wetgevingsjuristen mee die over de wetgeving gaan. Dit is echt een vraag voor het migratie-directoraat-generaal bij ons, bij JenV. Ik zal dus kijken of het mij lukt om daar in de tweede termijn wat meer cijfers over te geven. Als het me niet lukt, zal ik sowieso de staatssecretaris vragen om met een brief richting mevrouw Stienen te komen. Ik sluit niet uit dat er nog een paar andere vragen over migratie in die brief zouden kunnen belanden vandaag, maar we kijken eerst wat we in de tweede termijn waar kunnen maken.”

Mevrouw Stienen (D66):

“Daar heeft mijn fractie begrip voor. Dank u.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 24, item 7 - blz. 27

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

“Dank voor de antwoorden. Ik heb een vraag gesteld in mijn inbreng. De verwachting is dat de gevechten heviger kunnen worden en dat er mogelijk grotere aantallen vluchtelingen onze kant op komen. Ongeveer 97% van de noodopvangplekken is al gebruikt. Hoe bereiden we ons voor op nieuwe grote aantallen?”

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

“De instroom van Oekraïense ontheemden is op dit moment nog steeds heel hoog: 500 tot 700 mensen per week. Er wordt ingezet op het uitstellen van het bereiken van de 100% bezettingsgraad. Er wordt elke dag aan gewerkt om niet bij die 100% te komen door het realiseren van noodopvang conform afspraken met de regio's en het stimuleren om meer gebruik te maken van de particuliere opvang via RefugeeHomeNL. Er wordt rekening gehouden met verschillende scenario's als er een nog hogere instroom zou zijn. Dat doet de staatssecretaris continu met de gemeenten en alle betrokkenen. Ook kijken zij hoe je mensen kunt laten uitstromen. Daarom is het heel fijn dat mensen aan het werk zijn en dat zij zelf in hun opvang en in hun huisvesting kunnen voorzien. Er wordt continu met verschillende scenario's gewerkt. In dit geval blijft dat natuurlijk heel ingewikkeld. Konden we maar in het hoofd kijken van degene die dit allemaal veroorzaakt. Er wordt hard aan gewerkt om die 100% niet te bereiken. Ik moet eerlijk zeggen dat elke keer dat dat lukt, laat zien dat die modus werkt.”

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

“Ik begrijp goed dat het de bedoeling is dat er geen 100% capaciteit wordt gebruikt, maar dat het aantal van de 100% capaciteit ook verhoogd wordt. Begrijp ik dat goed?”

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

“In principe wil je mensen inderdaad laten uitstromen naar bijvoorbeeld de particuliere opvang en dergelijke. Dus ja, die beweging is het. Ik kan voor de brief die ik zojuist heb toegezegd, vragen of de staatssecretaris iets meer kan ingaan op de vraag hoe dat eruitziet en hoeveel plekken er inmiddels zijn. Maar het komt er inderdaad op neer dat je niet naar volledig vol probeert te gaan, maar steeds mensen uit en door laat stromen en dat je nieuwe plekken creëert. Dat heeft uiteindelijk allemaal hetzelfde effect, zoals mevrouw Karimi zegt.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 24, item 7 - blz. 35

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

“Om met het laatste te beginnen: de vertrekbonussen zijn inderdaad voor een afgebakende groep gedurende een afgebakende periode een bepaald bedrag geweest. Als de heer Van Hattem het goedvindt, zal ik aan de staatssecretaris vragen om in de brief op te nemen wat de kaders daarvan precies waren en hoe dat erin zit. Als ik het mij goed herinner, vroeg de heer Van Hattem in zijn tweede termijn: kan de minister uitsluiten dat het ooit weer wordt gedaan? Dat kan ik niet uitsluiten. Er zouden redenen kunnen zijn om dat in een heel andere context weer te willen doen. Ik zal de staatssecretaris vragen om hierop in te gaan en ook op hoe het er precies uitziet.

Na 4 september vallen de derdelanders uit Oekraïne juridisch gezien onder het COA. Op het moment dat iemand hier geen verblijfsrecht meer heeft — stel, er loopt een asielverzoek en het blijkt dat diegene hier niet kan blijven — zal diegene het land moeten verlaten. Dan kan het zijn dat diegene in de minder vrijwillige opvang komt, bijvoorbeeld als diegene overlastgever is. Nu hebben we het over als-als-als. Maar dit zijn mensen die gewoon in een asielaanvraag voorzien kunnen worden, mits ze niet uit de EU- landen komen. Ik kan me voorstellen dat dit allemaal erg ingewikkeld klinkt. Volgens mij volgt de heer Van Hattem het heel erg goed, maar ik kan het ook nog in de brief door de staatssecretaris laten opnemen. Dat zijn allerlei elementen die het wetsvoorstel wel raken, maar daar niet per se over gaan.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 24, item 7 - blz. 36

De heer Van Hattem (PVV):

“Eén vraag is verkeerd begrepen. Ik had gevraagd naar vrijwillig en niet-vrijwillig, maar het gaat erom wat richting de gemeenten gaat gebeuren. Als die ontheemden asielzoekers worden, wordt dat dan een vrijwillig richting de gemeentes of niet?”

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

“Laat ik aan de staatssecretaris vragen om dat in te richten, als de heer Van Hattem dat goedvindt, want dat is echt uitwerking binnen de asielportefeuille. Dat zal ook onderdeel zijn van het debat over de tijdelijke wet, want dan gaat het over wat er gebeurt als die richtlijn niet meer geldt. Dan hebben de gemeenten een jaar voor de overgang. De heer Van Hattem wil weten wat er dan na een jaar gebeurt. Ik zal aan de staatssecretaris vragen of dat het beste past in de brief of bij de behandeling van de tijdelijke wet, want dat is dan het uitvloeisel van wat in de tijdelijke wet staat. De staatssecretaris komt daar hoe dan ook op terug.”

De heer Van Hattem (PVV):

“En dan evenzeer de situatie na 4 september. Dan krijg je dus al die verantwoordelijkheid voor het COA. Wat gaat dat betekenen? Wat voor situatie ga je krijgen als bijvoorbeeld het COA andere mensen gaat overplaatsen uit Ter Apel of als die ook in die voorzieningen terecht kunnen komen? Dan hebben we natuurlijk een hele andere situatie dan nu.”

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

“Ik zal zorgen dat de staatssecretaris in de brief ingaat op 4 september voor de derdelanders, op derdelanders die vanuit binnen de EU hiernaartoe gekomen zijn, dus wel via Oekraïne maar binnen de EU, en op de situatie waarbij de Richtlijn Tijdelijke Bescherming niet meer geldt voor de Oekraïners, die met een jaar overgangstermijn overgaat naar een andere vorm van opvang voor de, misschien oneerbiedig gezegd, grote groep Oekraïners. Ik zal zorgen dat de staatssecretaris in de brief ingaat op die drie groepen.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Routekaart modernisering staatsnoodrecht (36.194) (T03612)

De minister van VWS zal er, naar aanleiding van een vraag van het lid Baay-Timmerman (50PLUS), voor zorgen dat de routekaart voor de modernisering van het staatsnoodrecht – via de minister van J&V- zo mogelijk voor het zomerreces 2023 naar beide Kamers wordt gestuurd.


Kerngegevens

Nummer T03612
Status voldaan
Datum toezegging 16 mei 2023
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr. M.H.H. Baay-Timmerman (50PLUS)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen crisisbeheersing
staatsnoodrecht
Kamerstukken Eerste tranche wijziging Wet publieke gezondheid (36.194)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 30, item 6, blz. 10

Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):

(…) Voorzitter. 50PLUS hecht aan een goede systematiek van wetgeving. Volgens de minister is dit wetsvoorstel onderdeel van het staatsnood- en crisisrecht en geldt het als een soort vangnetvoorziening omdat een revisie van het staatsnoodrecht nog te lang duurt. De uiteindelijke bedoeling is om een overzichtelijk en samenhangend stelsel van noodwetgeving te maken, aldus de minister. Daartoe wordt een routekaart opgesteld die voor de zomer klaar zou zijn. Kan de minister wat specifieker zijn over het tijdstip?”

Handelingen I 2022-2023, nr. 31, item 2, blz. 13

Minister Kuipers:

(…) Mevrouw Baay-Timmerman vroeg: kan de minister specifieker aangeven wanneer de Kamer de routekaart voor de modernisering van het staatsnoodrecht kan verwachten? De minister van Justitie en Veiligheid heeft in haar brief van 6 december jongstleden geschreven dat zij de routekaart in het tweede kwartaal van dit jaar wil opleveren. Het kabinet streeft er nog altijd naar om die voor het zomerreces, begin juli, aan beide Kamers toe te zenden.


Brondocumenten


Historie