Wie denkt aan de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal ziet Kamerleden voor zich die met elkaar debatteren. Maar er werken veel meer mensen in de Eerste en de Tweede Kamer. Zo hebben beide Kamers een Griffier. Die Griffiers maken samen met hun medewerkers het werk van de Kamerleden mogelijk. Het gaat bijvoorbeeld om de commissie-ondersteuners, de beveiligers, de bibliotheekmedewerkers, de bodes en de restaurantmedewerkers. Vooral sinds de jaren zestig van de twintigste eeuw zijn er steeds meer mensen gaan werken bij deze ondersteunende diensten.
Sinds 1815 zijn er twee soorten ondersteuning. Aan de ene kant zijn er de ambtenaren die de volksvertegenwoordigers ondersteunen bij het controleren van de regering. Aan de andere kant is er de huishoudelijke staf, die verantwoordelijk is voor het reilen en zeilen van het Kamerbedrijf. Kamerleden of fracties hadden in de eerste 150 jaar nog geen budget voor eigen medewerkers. Al het Kamerwerk moest de volksvertegenwoordiger eigenhandig verrichten of met hulp van een zelf betaalde privésecretaris.
In de jaren zestig begonnen fracties in de Tweede Kamer fractiemedewerkers aan te stellen. Hierdoor kwamen er steeds meer Kamermedewerkers. De Kamer stelde hiervoor budget beschikbaar. Ook bij de algemene ondersteuning werkten steeds meer mensen, vooral vanaf de jaren tachtig. Dat gold bijvoorbeeld voor de griffie, de beveiliging en het restaurantbedrijf, maar er kwamen ook nieuwe functies, zoals die van voorlichter. De Kamerorganisaties werkten tegen het einde van de twintigste eeuw steeds zakelijker en bedrijfsmatiger, zoals dat past bij een overheidsorganisatie waar honderden mensen in dienst zijn.