De Grondwet is het belangrijkste staatsdocument van Nederland. Zij bevat de regels voor onze staatsinrichting en over de grondrechten van de burgers.

Andere wetten dienen de bepalingen van de Grondwet in acht te nemen. De Grondwet telt acht hoofdstukken, die sinds 2022 worden voorafgegaan door een algemene bepaling ("De Grondwet waarborgt de grondrechten en de democratische rechtsstaat"). Verder kent de Grondwet nog een bijlage met enkele additionele artikelen.


Grondrechten (Hoofdstuk 1)

In dit hoofdstuk zijn de basale rechten van iedere Nederlander of ingezetene vastgelegd. Het gaat om vrijheidsrechten en democratische rechten, maar ook om verplichtingen voor de overheid (sociale grondrechten).

Voorbeelden van grondrechten zijn het discriminatieverbod (artikel 1), de vrijheden van godsdienst en meningsuiting (artikelen 6 en 7), de onaantastbaarheid van het menselijk lichaam (artikel 11), het recht op eerbiediging van het brief- en telecommunicatiegeheim (artikel 13) en het recht op een eerlijk proces (artikel 17).

Bij sociale grondrechten gaat het bijvoorbeeld om de zorg van de overheid voor huisvesting, sociale zekerheid, volksgezondheid, onderwijs en werkgelegenheid.


Regering (Hoofdstuk 2)

In hoofdstuk 2 is de positie van de Koning en van de ministers vastgelegd. Samen vormen zij de regering. Basisregel is: de Koning is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk.

Verder worden onder andere zaken geregeld over de troonopvolging, het regentschap en het huwelijk van een troonopvolger. Tevens bevat het hoofdstuk artikelen over ministeries en de ministerraad.

Ook de positie van de staatssecretarissen is in dit hoofdstuk vastgelegd.


Staten-Generaal (Hoofdstuk 3)

In dit hoofdstuk zijn de taken, bevoegdheden, zittingsduur en werkwijze van Eerste en Tweede Kamer vastgelegd. Samen vormen zij de Staten-Generaal, ons parlement.

Over de Verenigde Vergadering (een gezamenlijke vergadering van beide Kamers), de toelating van de leden, het voorzitterschap en de verkiezingen zijn regels opgenomen.

Ten slotte zijn bepalingen opgenomen over de openbaarheid van de vergaderingen, over de rechtspositie van de leden en over onverenigbare functies ('incompatibiliteiten').


Raad van State, Algemene Rekenkamer, Nationale ombudsman en vaste colleges van advies (Hoofdstuk 4)

Hoofdstuk 4 bevat bepalingen over de Raad van State, de Algemene Rekenkamer, de Nationale ombudsman en vaste colleges van advies. Die vaste colleges zijn bijvoorbeeld de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), de Sociaal-Economische Raad (SER) en de Onderwijsraad.

De bepalingen hebben betrekking op de samenstelling, bevoegdheden en rechtspositie van de leden, en verder op de openbaarheid van de adviezen.


Wetgeving en bestuur (Hoofdstuk 5)

In Hoofdstuk 5 wordt geregeld hoe wetten tot stand komen. Zo vinden we in het hoofdstuk regels over de indiening, wijziging en intrekking van wetsvoorstellen. Andere onderwerpen die in het hoofdstuk aan de orde komen zijn de bekrachtiging van wetsvoorstellen en de bekendmaking en inwerkingtreding van wetten.

Hoofdstuk 5 bevat verder onder meer regels over algemene maatregelen van bestuur (regelgeving die door de regering wordt vastgesteld), over de goedkeuring van verdragen, over de begroting, over het geldstelsel en over algemene wetboeken. Denk bij dat laatste aan het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafrecht en de Algemene wet bestuursrecht.

Daarnaast zijn bepalingen opgenomen over de inoorlogverklaring, over de verdediging (krijgsmacht) en over de uitzonderingstoestand. In een dergelijke toestand kan worden afgeweken van bepaalde grondwettelijke bepalingen.

Ten slotte vinden we in het hoofdstuk artikelen over de rechtspositie van ambtenaren, de openbaarheid van bestuur en het verlenen van ridderorden.


Rechtspraak (Hoofdstuk 6)

In dit hoofdstuk staat welke gerechten geschillen over burgerlijke rechten en schuldvorderingen en over strafbare feiten mogen berechten. Ook wordt bepaald aan wie de tuchtrechtspraak wordt opgedragen.

Verder worden de hoofdlijnen van de rechtspraak geregeld, zoals op welke wijze rechtbanken moeten worden ingesteld, hoe de leden van de Hoge Raad worden benoemd en hoe berechting van ambtsmisdrijven van ministers en Kamerleden dient te geschieden.

Er zijn ook bepalingen opgenomen over de openbaarheid van terechtzittingen en over het verlenen van gratie en amnestie. Ten slotte kent het hoofdstuk een verbod op de doodstraf (artikel 114) en op het toetsen van wetten en verdragen aan de Grondwet (artikel 120).


Provincies, gemeenten, Caribische openbare lichamen, waterschappen en andere openbare lichamen (Hoofdstuk 7)

In hoofdstuk 7 staan bepalingen met betrekking tot de bovengenoemde overheden. Hier vinden we bijvoorbeeld hoe gemeenten, provincies en waterschappen worden ingesteld en opgeheven, hoe hun grenzen worden vastgesteld en welke bevoegdheden hun organen uitoefenen.

Verder zijn bepalingen opgenomen over de gemeenteraad, over provinciale en gedeputeerde staten, over het college van burgemeester en wethouders en over de commissaris van de Koning.

Er zijn tevens artikelen opgenomen over de gemeentelijke belastingen, de vernietiging van besluiten, het toezicht op gemeenten en provincies en over de financiële verhouding met het Rijk.

Ten slotte zijn enkele bepalingen gewijd aan openbare lichamen voor beroep en bedrijf (denk aan de Nederlandse orde van advocaten) en andere openbare lichamen, en aan de beslissing over geschillen tussen openbare lichamen. Heel belangrijk zijn de openbare lichamen die in het Caribische deel van Nederland kunnen worden ingesteld. Het relevante artikel (132a) is gebruikt voor de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba.


Herziening van de Grondwet (Hoofdstuk 8)

De wijze waarop de Grondwet kan worden gewijzigd, wordt geregeld in hoofdstuk 8. De voornaamste bepalingen daarbij zijn dat dit in twee stappen ('lezingen') moet gebeuren en dat bij de tweede stap een versterkte meerderheid nodig is, namelijk twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen.

Eerst moet een zogenaamde verklaringswet worden aangenomen door de Tweede en de Eerste Kamer. Deze verklaart alleen dat er reden is de Grondwet op een bepaalde manier te wijzigen. Voor aanvaarding van een verklaringswetsvoorstel volstaat een gewone meerderheid. Na publicatie van de wet wordt de Tweede Kamer ontbonden en vinden er voor die Kamer verkiezingen plaats. Hierna besluiten de nieuwe Tweede Kamer en de Eerste Kamer in de tweede lezing over de eigenlijke wijziging. De Grondwet wordt alleen gewijzigd als dit voorstel in beide Kamers met twee derden van de stemmen wordt aangenomen.

Ten slotte zijn enkele artikelen gewijd aan de bekrachtiging, afkondiging, inwerkingtreding en bekendmaking van de gewijzigde Grondwet en over de aanpassing van andere wetten aan de grondwetswijziging.


Méér informatie over de Grondwet: