E050067 - Voorstel voor een verordening over het solidariteitsfonds
In de aanloop naar de Financiële Perspectieven 2007-2013 heeft de Europese Commissie opgeroepen tot Europees handelen ten behoeve van een gezamenlijke (efficiënte en gecoördineerde) respons op crisissituaties ontstaan door verschillende oorzaken. Hiervoor heeft de EC twee separate voorstellen gedaan, te weten Verordening tot instelling van een instrument voor snelle respons en paraatheid bij ernstige noodsituaties (JBZ-dossier E090328) en onderhavig voorstel tot wijziging van de verordening van het Solidariteitsfonds (COM(2005)108).
De specifieke voorstellen in het kader van het Europees Solidariteitsfonds zijn hieronder terug te vinden.
Behandelfase Eerste Kamer: behandeling in Eerste Kamer afgerond.
Europees
In afwachting van beslissing van de Raad.
document Europese Commissie
COM(2005)108, d.d. 6 april 2005
commissies Eerste Kamer
beleidsterreinen
verwante dossiers
De commissie Europese samenwerkingsorganisaties heeft op 6 september 2005 besloten het onderhavige voorstel in combinatie met de voorgestelde Verordening tot instelling van een instrument voor snelle respons en paraatheid bij ernstige noodsituaties (JBZ-dossier E090328) onder de aandacht te brengen van de commissies voor Financiën en de bijzondere commissie voor de JBZ-Raad.
De bijzondere commissie voor de JBZ-Raad heeft het voorstel geagendeerd op 27 september 2005. De commissie steunt het door de regering opgeworpen subsidiariteitsbezwaar ten aanzien van de ontwerpverordening over een solidariteitsfonds, doch wenst dit niet expliciet schriftelijk te bevestigen (tenzij de commissie Financiën dit wel zou doen).
De Europese Commissie acht het voorstel in conform het subsidiariteitsbeginsel. Er bestaat geen effectief mechanisme inzake financiële solidariteit tussen de EU-lidstaten voor het aanpakken van grote rampen. Maatregelen op Europees niveau zullen meer resultaat behalen omdat het hulp betreft bij rampen waarbij de betreffende lidstaat niet voldoende eigen capaciteit heeft. Daarenboven kan het ESF alleen ingeschakeld worden indien het Europees Parlement en de Raad instemmen.
De Nederlandse regering plaatst in fiche twee wel vraagtekens ten aanzien van de conformiteit met het subsidiariteitsbeginsel. Ten eerste acht de regering de verlaging van de kwantitatieve criteria te groot waardoor het voorstel niet meer aan het subsidiariteitsbeginsel voldoet: verwacht mag namelijk worden dat een ramp dat qua omvang valt binnen deze kwantitatieve criteria (0,5% BNI of 1 miljard euro) op nationaal niveau op te vangen zou moeten zijn. Ten tweede stelt de Nederlandse regering dat het invoeren van het kwalitatieve criterium (EC bepaalt of een lidstaat hulp krijgt indien het niet aan de kwantitatieve criteria voldoet) volledig voorbij gaat aan het subsidiariteitsbeginsel. De regering vindt dan ook dat in een uiterst geval per voorstel voor hulp op basis van het kwalitatieve criterium deze toets zou moeten worden uitgevoerd en wenst eerst meer nadruk op preventie van rampen in de lidstaten. De regering impliceert dat minder voorzorgsmaatregelen in de lidstaten zou kunnen leiden tot grotere kosten van een ramp.
In de eerste standpuntbepaling geeft de regering aan dat zij al bij de oprichting van het ESF haar grote twijfels had; specifiek heeft Nederland dan ook geen belang bij het ESF, tevens omdat veel geïnvesteerd wordt in preventiemaatregelen. In beginsel is de regering van mening dat financiële solidariteit ook in bilateraal verband geregeld zou kunnen worden.
In 2002 is het Europese Solidariteitsfonds (ESF) opgericht om (kandidaat) EU-lidstaten bij te staan na een grote natuurramp. De EC betoogt in het voorstel dat het helpen van landen bij niet-natuurrampen met behulp van het bestaande ESF welhaast onmogelijk is, derhalve wordt voorgesteld de reikwijdte van het ESF thematisch uit te breiden naar: industriële/technologische rampen; volksgezondheidsrampen en terrorisme.
Voor het aanvragen van de steun uit het ESF worden de bestaande criteria uitgebreid en minder scherp gemaakt. Voorheen moesten de (herstel)kosten van de ramp 3 miljard euro bedragen ofwel 0,6% van het Bruto Nationaal Inkomen, de EC stelt voor deze drempel nu te verlagen tot 1 miljard euro ofwel 0,5% van het BNI. Hiermee zal in geval van een ramp een lidstaat sneller een beroep kunnen doen op het ESF. Het tweede, nieuwe criterium is een politiek oordeel: de EC kan in uitzonderingsgevallen een ramp betitelen als een 'grote ramp in de definitie van het onderhavige voorstel als niet voldaan wordt aan het eerste kwantitatieve criterium. De EC gaat er vanuit uit dat het kwalitatieve criterium vooral ingeroepen zal worden bij volksgezondheidsrampen en terroristische aanvallen.
Voor de inroeping van het ESF wordt tevens een nieuwe mogelijkheid gecreëerd. De EC kan besluiten reeds bij de aanvraag van hulp uit het ESF een eerste bedrag aan de lidstaat toe te bedelen.
In de databank EUR-Lex wordt de laatste stand van zaken in de Europese behandeling van het voorstel weergegeven.
Op 18 mei 2006 heeft het EP het voorstel aangenomen, zoals geamendeerd door het Parlement.
In de databank OEIL van het Europees Parlement wordt de laatste stand van zaken in de behandeling van het voorstel weergegeven.
In de databank IPEX wordt de behandeling van het voorstel in de diverse (kandidaat) lidstaatparlementen weergegeven.