De Eerste Kamer debatteerde maandag 16 december met minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) over een wijziging van de Meststoffenwet om de implementatie van het zesde actieprogramma van de Europese Nitraatrichtlijn mogelijk te maken. De richtlijn moet voorkomen dat de mestuitstoot te hoog wordt en zo de kwaliteit van het water te waarborgen. De Kamer stemt dinsdagavond 17 december over het voorstel en twee door senator Kluit (GroenLinks) ingediende moties.
Het kernbegrip van het wetsvoorstel is derogatie: toestemming van de Europese Unie aan Nederland om op een bepaalde wijze van de algemeen vastgestelde norm te mogen afwijken. In het geval van de Meststoffenwet kan een hogere hoeveelheid dan 170 kilogram stikstof uit dierlijke mest per hectare dat in of op de bodem mag worden gebracht worden toegepast, indien aan een aantal voorwaarden is voldaan.
Tijdens het debat gingen de senatoren uitvoerig in op deze derogatie en op een generieke (algemene) korting als laatste redmiddel. Bij een generieke korting worden sectoren als gevolg van overschrijding van het toegestane plafond gekort in hun fosfaatrechten. Ook werden veel vragen gesteld over de handhaving ten aanzien van de balans tussen natuur en landbouw en de verkleining van de veestapel. Een aantal fracties, waaronder VVD, PvdA, ChristenUnie, SGP en OSF, gaf in het debat al aan dat zij het voorstel zullen steunen.
Senator Kluit (GroenLinks) diende twee moties in. In de eerste motie verzoekt zij de regering om meer beleidsopties uit te werken die uitgaan van afbouw van de derogaties en die te betrekken bij de verdere besluitvorming. In de tweede motie verzoekt zij de regering om een plan van aanpak op te stellen met een specifiek tijdpad om te voldoen aan de reguliere normen uit de Nitraatrichtlijn en de Kamer hierover voor 1 mei 2020 te informeren. Minister Schouten ontraadde beide moties.
Impressie van het debat
Volgens FVD-senator Van Pareren, die tijdens het debat zijn maidenspeech hield, is de aanpak van nitraat verworden tot een heel ingrijpend regelwoud. Hij stelde dat de voorliggende richtlijn 'kraakt' en veel emoties op roept bij direct betrokkenen, zoals de boeren. Van Pareren vroeg of boeren er voor deze regering nog wel toe doen. Ook wilde hij weten of Nederland niet beter zónder EU-regelgeving kan. De FVD-senator vroeg Schouten waarom niet met de sector zelf wordt gesproken. Van Pareren pleitte voor verbinden met de sector, vervolgens begrijpen en daar ten slotte naar handelen?
PVV-senator Faber zei dat het kabinet 'het groene wurgtouw om de boerensector steeds strakker aan trekt'. Volgens haar lopen de pluimvee- en varkenssector het risico op grote achterstand ten aanzien van Europese collega's komen te staan. Ze noemde de regering strenger dan de Europese Commissie. De mogelijkheid om als laatste redmiddel de generieke korting in te zetten, blijft als zwaard van Damocles boven de boeren hangen, volgens Faber.
Senator Van Ballekom (VVD) sprak 'alles afwegende' de steun van zijn fractie voor het voorstel uit. Volgens Van Ballekom krijgt de landbouwsector al voldoende voor de kiezen, met of zonder Europese Unie. De VVD-fractie is ervan overtuigd dat de boerensector genoeg innovatieve kracht heeft. Volgens Van Ballekom ligt daarin dan uiteindelijk ook de oplossing voor het voorliggende probleem.
D66-senator Pijlman wilde van de minister weten of wel eens berekend is wat het kost om dit systeem in stand te houden. Ook vroeg hij of zij de contouren van het nieuwe stelsel al inzichtelijk kan maken. Volgens de D66-senator is een grote aanpassing van de sector zelf de beste manier om tot verandering te komen. Hij wees er op dat een deel van de Nederlandse boeren de stap al heeft gezet. Pijlman pleitte tenslotte voor het belonen van goed gedrag in plaats van het bestraffen van slecht gedrag.
Senator Teunissen (PvdD) noemde het wetsvoorstel 'al met al' een verbetering, maar nog veel te weinig in verhouding tot wat nodig is. Ze vroeg of de minister een plan B heeft wanneer de derogatie niet wordt verleend. Teunissen vroeg de minister of zij erkent dat de mestplafonds te hoog liggen. Ook vroeg zij minister Schouten of zij gaat inzetten op de noodzakelijke veestapel-verkleining. "Mest is als zout en suiker; als je er te veel van gebruikt wordt het gif," besloot Teunissen.
Volgens GroenLinks-senator Kluit, die tijdens het debat eveneens haar maidenspeech hield, verliezen noodzakelijke stappen het van economische ontwikkeling. Kluit stelde dat in een klein land innovatie belangrijk is, maar ook de hoeveelheid land. Volgens de GroenLinks-fractie moet daarom gekozen worden voor een ander model voor de Nederlandse landbouw, namelijk kringlooplandbouw. Met betrekking tot derogatie viel het Kluit op dat het afwijken van de Europese norm de norm lijkt voor Nederland. Kluit vroeg de minister hoe lang van tevoren een overschrijding dreigend genoeg is om tot stappen over te gaan. Tot slot wilde zij weten wat nodig is om de focus van het ministerie terug te krijgen naar een lange termijnvisie.
PvdA-senator Koole noemde de implementatie van deze richtlijn van groot belang. Hij vroeg nog wel of het niet wenselijk zou zijn, met betrekking tot het systeem van derogatie in het algemeen, in de toekomst een beroep op derogatie tot een minimum te beperken. Vervolgens stelde Koole dat verkleining van de veestapel ook een oplossing zou zijn, onder meer ter bevordering van een robuuste en duurzame landbouw.
Senator Huizinga (ChristenUnie) bracht naar voren dat voor de minister generieke korting een ultimum remedium is; door een amendement in de Tweede Kamer is dat echter verworden tot een uiterst ultimum remedium. De ChristenUnie-fractie wilde daarom weten of dit nog wel past binnen de mogelijkheden van de richtlijn. Huizinga vroeg of de minister denkt dat derogatie in de toekomst nog nodig is. Zij zal haar fractie in ieder geval adviseren voor het voorstel te stemmen.
SP-senator Janssen richtte zich in zijn inbreng op toezicht en handhaving. Hij vroeg de minister of goede voorbeelden wel voldoende worden gedeeld. Janssen wilde ook weten of de minister kon aangeven of de sanctiestrategie ook gericht is op verandering. Hij wilde weten of de minister het met hem eens was dat de generieke korting een cultuurverandering tot stand zou moeten brengen. Het zou er namelijk toe kunnen leiden dat men elkaar onderling aanspreekt, aldus Janssen.
Senator Gerbrandy noemde de generieke korting het 'pijnpunt' in de maatregelen. Hij vroeg een reactie van de minister op het ultimum remedium. Gerbrandy pleitte ervoor dat de goeden niet lijden onder de slechten. Hij wilde weten hoe de minister er voor wil zorgen dat de pakkans groot is. De OSF-senator steunt het wetsvoorstel, maar bracht tot besluit naar voren dat een kleinere veestapel het perspectief moet zijn.
SGP-senator Schalk wilde een inschatting van de minister van de verwachte mestproductie de komende jaren. Volgens Schalk lijkt de minister te focussen op de sectorplafonds. Volgens de huidige derogatiebeschikking gaat het om de nationale plafonds. Hij vroeg de minister een generieke korting op sectorniveau alleen in overweging te nemen als de nationale plafonds overschreden worden. Volgens Schalk knaagt een nieuwe generieke korting aan de rechtszekerheid van ondernemers en voedt het wantrouwen.
In haar beantwoording zei minister Schouten dat het voorstel niet materieel ingrijpt en geen gevolgen heeft voor de sector. Het voorstel is er slechts op gericht dat wordt voorkomen dat Nederland terug gaat naar de situatie van enkele jaren geleden toen het plafond werd overschreden. De kans is heel klein dat plafond nu nog overschreden wordt, aldus Schouten. Daarbij komt dat de laatste jaren bleek dat bij derogatie waterkwaliteit zelfs beter is. Volgens de minister kan verkleining van de veestapel een gevolg van de maatregel zijn, maar is verkleining geen doel op zich.
De minister zei dat er geen Plan B is: het plan is dat derogatie doorgaat. Daar zet de regering op in. Het is echt het laatste redmiddel en Schouten hoopt dat deze maatregel nooit hoeft worden ingezet. Met betrekking tot de pakkans zei Schouten dat er een strategie voorligt om die te vergroten. Daar wordt bijvoorbeeld ook datatechnologie bij ingezet om te zien waar de mesttransporten zich bevinden.
Over het wetsvoorstel
De Nitraatrichtlijn stelt een maximale hoeveelheid van 170 kilogram stikstof uit dierlijke mest per hectare per jaar vast dat op of in de bodem gebracht mag worden. De Europese Commissie kan een lidstaat derogatie verlenen waardoor een hogere hoeveelheid dan 170 kilogram stikstof kan worden toegepast, indien aan een aantal voorwaarden is voldaan. De implementatie van de maatregelen uit het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn in de Meststoffenwet is een noodzakelijke voorwaarde voor de derogatie die per 31 mei 2018 voor de jaren 2018 en 2019 is verleend. De totale productie van dierlijke mest mag het niveau van het jaar 2002 niet overschrijden. De wijziging die per 1 januari 2020 is voorzien betreft de fosfaatgebruiksnormen en een verfijning van de huidige klasse-indeling.
Deel dit item: