Rappelabele toezeggingen Justitie en Veiligheid (Totaaloverzicht februari 2022)



Dit is het rappel tot 01-01-50.

 




Toezegging Nieuwe definities (26.671/30.036) (T00476)

Minister Donner zegt toe bij de herziening van het Wetboek van Strafvordering te zullen bekijken of daar definities in moeten worden opgenomen voor termen als “gegevens” en “geautomatiseerd werk”.


Kerngegevens

Nummer T00476
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2006_7
Status voldaan
Datum toezegging 30 mei 2006
Deadline 1 januari 2023
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. A. Broekers-Knol (VVD)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen computercriminaliteit
strafvordering
Kamerstukken Goedkeuring Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken (30.036 (R1784))
Computercriminaliteit II (26.671)


Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2005 – 2006, 30 – 1346

Blz. 1348

(…)

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): (…) In het voorlopig verslag is door mijn fractie de vraag gesteld of de definities van ’’gegevens’’ (artikel 80quinquies van het Wetboek van Strafrecht) en ’’geautomatiseerd werk’’ (artikel 80sexies van het Wetboek van Strafrecht) niet ook in de betekenissentitel van het Wetboek van Strafvordering zouden moeten worden opgenomen. De minister antwoordt daarop op pagina 6 van de memorie van antwoord dat hem uit de praktijk niet bekend is dat er problemen ontstaan doordat een aparte definitiebepaling in het Wetboek van Strafvordering ontbreekt. Dat moge zo zijn, maar zou het uit een oogpunt van wetsystematiek geen aanbeveling verdienen om de definities bij een eerstvolgende wijziging van het Wetboek van Strafvordering toch in dat wetboek op te nemen? Graag een reactie van de minister.

(…)

Blz. 1351

Minister Donner: (…) Mevrouw Broekers, u vroeg allereerst naar de wenselijkheid om termen als ’’gegevens’’ en ’’geautomatiseerd werk’’, gedefinieerd in het Wetboek van Strafrecht, ook in het Wetboek van Strafvordering te definiëren. Welnu, de oorzaak van de discrepantie is het feit dat de begrippen indertijd bij amendement in het Wetboek van Strafrecht zijn opgenomen, zonder dat het Wetboek van Strafvordering aan de orde was. Het hoeft evenwel geen problemen op te leveren. In de stukken gaf ik al aan dat het mij niet bekend is dat er problemen zijn ontstaan door het ontbreken van een aparte definitiebepaling in het Wetboek van Strafvordering. De begrippen worden kennelijk gehanteerd in de betekenis zoals die in het Wetboek van Strafrecht wordt gegeven. Tegelijkertijd ben ik het met u eens dat wij met oog op de systematiek moeten bezien of het nodig is om een gelijkluidende definitie op te nemen in het Wetboek van Strafvordering. Mag ik u toezeggen dat wij bij de algemene herziening van het Wetboek van Strafvordering zullen bezien of hiervoor aanleiding is en, zo ja, hoe het opgelost kan worden?


Brondocumenten


Historie







Toezegging Ontwikkelingen sanctiecapaciteit (30.513) (T00504)

De minister van Justitie zegt toe de Kamer tijdig en op voorhand te zullen informeren over de ontwikkelingen in de sanctiecapaciteit en eventuele bijbehorende maatregelen, alsook over de eventuele toepassing van artikel 15l (versnelde voorwaardelijke invrijheidstelling bij een cellentekort).


Kerngegevens

Nummer T00504
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2007_32
Status openstaand
Datum toezegging 13 november 2007
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Minister van Veiligheid en Justitie
Minister voor Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Rechtsbescherming
Kamerleden prof. mr. H. Franken (CDA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen gevangenissen
Kamerstukken Wijziging van de vervroegde invrijheidstelling in een voorwaardelijke invrijheidstelling (30.513)


Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2005 – 2006, 7 – 254

Blz. 259

(…)

Minister Hirsch Ballin: Door middel van een nota van wijziging is het wetsvoorstel in het stadium van de behandeling in de Tweede Kamer al zo aangepast dat de toepassing van artikel 15l is ingekaderd in een procedure van informatievoorziening aan de beide Kamers der Staten-Generaal. Wij hebben ook door middel van die nota van wijziging de toepassing van artikel 15l scherper geclausuleerd. Het uitgangspunt is dat de toepassing van artikel 15l zo kort mogelijk en zo beperkt mogelijk plaatsvindt en dat waar zich structurele tekorten voordoen, ook zo snel mogelijk structurele oplossingen worden toegepast. Dit past dus allemaal in een benadering van a) behoorlijke onwaarschijnlijkheid en b) niet dan in een geval van een aantoonbare noodzaak. Daarom heb ik dit in deze termen omschreven. Uiteraard geldt dat de minister van Justitie volgens deze regeling zoals vervat in het wetsvoorstel, volledig verantwoordelijk zal zijn voor de eventuele toepassing van artikel 15l. Ik beschrijf het uiteraard nu maar wat objectief en algemeen geformuleerd, want dit is iets wat ik niet hoop mee te maken. Een minister van Justitie die door onvoorziene omstandigheden in een dergelijke situatie komt – het is eigen aan onvoorziene omstandigheden dat zij niet in een perfecte planning passen – moet die mogelijkheid hebben en zich daarover kunnen verantwoorden jegens de Eerste en Tweede Kamer.

De heer Franken (CDA): Die verantwoording kan natuurlijk altijd achteraf plaatsvinden. Wij hebben tot onze verbazing in de memorie van antwoord gelezen dat de minister ervoor zorgt dat het parlement op de hoogte wordt gesteld. In de Staatscourant zou dan te lezen zijn dat er van een IVO sprake is. Wil de minister duidelijk aangeven dat hij het parlement van tevoren informeert, voordat de Staatscourant ter perse gaat? Daarbij hoort het parlement ook om welke categorie het gaat, wat de noodomstandigheden zijn en welke alternatieven zijn onderzocht.

Minister Hirsch Ballin: Ik begrijp de zorg van de heer Franken. Ik heb net ook al duidelijk gemaakt dat dit een situatie is die helemaal niet wordt nagestreefd of begeerd met deze wettelijke bepaling. Een wettelijke voorziening is gewoon onontbeerlijk. Gehoord de zorgen die de heer Franken helder verwoordt, doe ik op dit punt een heldere toezegging. Niet alleen worden beide Kamers der Staten-Generaal geïnformeerd over de ontwikkelingen in de sanctiecapaciteit, en over eventuele maatregelen om aan toenemende druk het hoofd te bieden, maar ook zeg ik toe dat de Staten-Generaal tijdig en van tevoren op de hoogte worden gesteld van een eventueel voornemen tot toepassing van artikel 15l zodat ook daarover kan worden gesproken, met inbegrip van de punten die de heer Franken zojuist noemde.


Brondocumenten


Historie

  • 2 juli 2024
    nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming
  • 2 juli 2024
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming
  • 7 november 2017
    nieuwe commissie: commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
  • 7 november 2017
    commissie vervallen: commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
  • 26 oktober 2017
    nieuwe verantwoordelijkheid: Minister voor Rechtsbescherming
  • 26 oktober 2017
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Veiligheid en Justitie
  • 12 september 2017
    nieuwe status: openstaand
    Voortgang:
  • 7 juni 2011
    nieuwe commissie: commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
  • 7 juni 2011
    commissie vervallen: commissie voor Justitie (Just.)
  • 14 oktober 2010
    nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Veiligheid en Justitie
  • 14 oktober 2010
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Justitie
  • 13 februari 2008
    nieuwe deadline: 1 januari 2011
    Voortgang:
    Opmerking: Bij de behandeling van het wetsvoorstel Voorwaardelijke invrijheidstelling zegde de Minister van Justitie toe de Kamer tijdig en
    op voorhand te zullen informeren over de eventuele toepassing van artikel 15l (versnelde voorwaardelijke invrijheidstelling bij een cellentekort). Anders dan bij andere toezeggingen het geval is, kan deze toezegging alleen gestand worden gedaan wanneer de omstandigheid waarop de toezegging betrekking heeft (i.c.
    cellentekort) zich voordoet. Vooralsnog is dat geenszins het geval en het beleid is erop gericht, dat dit ook voor de toekomst geldt.
  • 13 november 2007
    toezegging gedaan






Toezegging Inzet beloofd voor zuiver wetgevingsproces (31.991) (T01308)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van de Beeten, toe zich in te zetten voor een zuiver wetgevingsproces, waarbij hij o.m. zal voorkomen dat er oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van een wetsvoorstel.


Kerngegevens

Nummer T01308
Status openstaand
Datum toezegging 8 februari 2011
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Minister voor Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Rechtsbescherming
Kamerleden mr. R.H. van de Beeten (CDA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen Vereniging van Eigenaars
Woningwet
Kamerstukken Wijziging Burgerlijk Wetboek en Woningwet inzake plegen van onderhoud door verenigingen van eigenaars (31.991)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 17 - blz. 7

De heer Van de Beeten (CDA):

"Ik begin ermee dat door het amendement in dit wetsvoorstel een voorhangprocedure met betrekking tot het Bouwbesluit is opgenomen. Bij de schriftelijke voorbereiding op deze plenaire behandeling hebben wij er al op gewezen dat dit toch een wat oneigenlijke gang van zaken is geweest. Ooit is door middel van een motie in de Tweede Kamer gevraagd om een voorhang van het Bouwbesluit mogelijk te maken. De regering is uitermate terughoudend geweest in het voldoen aan die motie. Dit heeft ertoe geleid dat de Tweede Kamer dermate ongedurig werd, dat van dit wetsvoorstel min of meer misbruik is gemaakt om de voorhangprocedure met betrekking tot het Bouwbesluit alsnog in de wet opgenomen te krijgen. Dit plaatst de Eerste Kamer voor een heel vervelende situatie. Hierdoor hebben wij nu te maken met een wetsvoorstel waarin een aan het doel van het wetsvoorstel vreemd onderdeel is opgenomen in de tekst. Ook plaatst het de Eerste Kamer voor de situatie dat als zij instemt met het oorspronkelijke voorstel van de regering en met de argumenten die daarvoor zijn gegeven, zij tevens een voorhangprocedure moet goedkeuren die in het wetsvoorstel toch niet thuishoort.

We kennen de discussie over de nationale kop bij implementatiewetten. We kennen ook de discussie over de zogenaamde verzamelwetgeving. De Eerste Kamer heeft herhaaldelijk tegen de regering gezegd dat zij tegen nationale koppen is. De Tweede Kamer is hier intussen ook al zeer geruime tijd tegen. Ook heeft de Eerste Kamer gezegd dat zij geen verzamelwetten wil waarin van alles en nog wat bij elkaar wordt gebracht. De ambtsvoorganger van deze minister heeft ons toegezegd dat de regering met een notitie over de verzamelwetgeving zou komen. Ik vraag de minister wanneer wij deze notitie kunnen verwachten. In de schriftelijke voorbereiding hebben wij gevraagd of de regering op dit punt misschien wil overwegen om een novelle in te dienen bij de Tweede Kamer om dit er weer uit te halen. Dan kunnen wij op een ordentelijke manier tot afhandeling van het wetsvoorstel komen. Daarop heeft de ambtsvoorganger van deze minister geantwoord dat dit niet zoveel zin heeft, omdat de meerderheid zo breed was dat de Tweede Kamer zo'n novelle waarschijnlijk zou afwijzen. Ik zie het probleem wel, maar ik vind dit iets te gemakkelijk geredeneerd. Ik wil de regering vragen of in een voorkomend geval de regering op zijn minst geen eigenstandige verantwoordelijkheid heeft om de Tweede Kamer mee te delen dat de regering welhaast gehouden is om het wetsvoorstel in te trekken als de Tweede Kamer iets in een wetsvoorstel brengt dat er echt niet in thuishoort. Ik wil van deze nieuw aangetreden minister graag eens horen hoe hij over deze problematiek denkt."

Handelingen I 2010-2011, nr. 17 - blz. 9

Minister Opstelten: "Ik kom bij de vragen van de heer Van de Beeten. Ik heb mij natuurlijk goed ingelezen in de geschiedenis van dit wetsvoorstel en heb de ingenomen posities bekeken. De heer Van de Beeten heeft gevraagd waarom het voorstel niet is ingetrokken, om daarmee het amendement van de voorhang van het Bouwbesluit kwijt te raken, als ik het zo in alle helderheid mag zeggen. Ik ben uiteraard nagegaan hoe mijn voorganger het heeft gezegd en hoe de Tweede Kamer daarin positie heeft ingenomen. Het belang van het wetsvoorstel verzette zich daartegen. Zo eenvoudig is het. Bovendien was er een aanzienlijke Kamermeerderheid voor voorhang, zodat intrekking alleen tot vertraging van de invoering van de voorhang zou leiden."

Handelingen I 2010-2011, nr. 17 - blz. 10

De heer Van de Beeten (CDA): "Als dat blijkt bij de behandeling van een wetsvoorstel als dit in de Tweede Kamer, dan moet het toch mogelijk zijn om haar te overtuigen door simpelweg de toezegging te doen dat een eveneens breed gedragen motie, zoals die eerder was aangenomen, wordt uitgevoerd? Het toepassen van een wetswijziging waarbij de voorhang wordt geïntroduceerd, is zo moeilijk niet. Ik begrijp wel dat daar een tegenstelling tussen twee departementen aan ten grondslag heeft gelegen, maar we moeten gewoon voorkomen dat we op een dergelijke onordentelijke wijze wetgeving tot stand brengen. Dat is een verantwoordelijkheid van niet alleen deze Kamer, maar ook van de regering. Mijns inziens had de ambtsvoorganger van deze minister er dan ook beter aan gedaan om simpelweg toe te zeggen dat dat wetsvoorstel er zou komen en de regering op dat punt te binden in plaats van de oneigenlijke weg te volgen zoals nu gebeurd is. Mij zou het plezieren, en deze Kamer waarschijnlijk als geheel, als deze minister de Eerste Kamer toezegt dat dit niet meer zal gebeuren en dat de regering erop zal toezien dat dit soort wensen van de Tweede Kamer op een ordentelijke wijze worden gehonoreerd en dat als het echt niet anders kan, de regering daar consequenties aan verbindt."

Minister Opstelten: "Ik ben natuurlijk nagegaan op welke wijze mijn ambtsvoorganger dat heeft verdedigd. Hij heeft deze gang van zaken in de Tweede Kamer met kracht bestreden. Het is belangrijk om dat vast te stellen. Ik zal zeker in zijn voetsporen treden en, zeker na wat de heer Van de Beeten tegen mij heeft gezegd, dat natuurlijk graag doen in die situaties. Ik zal dat vanuit mijn verantwoordelijkheid om te zorgen voor een zuiver wetgevingsproces – dat ben ik natuurlijk als minister van Veiligheid en Justitie in de eerste plaats – ook heel scherp doen. Dat neemt niet weg dat de Tweede Kamer destijds om inhoudelijke redenen de voorhangprocedure er toch in wilde hebben. Dat was technisch gezien niet onmogelijk, omdat de Woningwet als zodanig een onderdeel van het wetsvoorstel was. Ik zou er nog meer over kunnen zeggen, maar ik denk dat dit toch de kern is van het verhaal. Alles afwegende zeg ik tegen de heer Van de Beeten: zo zijn de situaties en zo is de realiteit. Daarom kom ik met dit betoog en de vraag, mij te volgen in de redenering en in het voorstel zelve."

Handelingen I 2010-2011, nr. 17 - blz. 12

De heer Van de Beeten (CDA):

" (...) Blijft liggen het probleem van de voorhangprocedure Bouwbesluit. Ik begrijp de minister wel en ik zie ook het probleem, maar ik was wat teleurgesteld over zijn antwoord op de vraag wat zijn inzet nu zal zijn en in de toekomst met deze ervaring in het achterhoofd. Ik vraag de minister om hierover toch nog iets te zeggen, zodat ik dat kan terug rapporteren aan mijn fractie en wij dat volgende week bij onze afweging kunnen betrekken."

Minister Opstelten:

"De heer van de Beeten heeft gevraagd naar mijn inzet, want dat is toch het belangrijkste in een situatie zoals die zich heeft voorgedaan in de Tweede Kamer. Ik vond dat ik er op zichzelf duidelijk over was, maar ik kan het nog op een andere manier zeggen. Ik heb kunnen constateren dat mijn ambtsvoorganger er strak en streng over is geweest tegenover de Tweede Kamer en daarop heeft gewezen, maar dat dit geen effect heeft gehad, omdat de Tweede Kamer de voorhangprocedure van het Bouwbesluit belangrijker vond. Dat kan gebeuren. Ik heb gezegd dat ik in die voetsporen zal treden. Ik voel mij als minister van Veiligheid en Justitie verantwoordelijk om in dergelijke situaties scherp te opereren, ook in de Tweede Kamer, om te voorkomen dat er oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van een wetsvoorstel door er iets aan vast te plakken dat er misschien niet bij hoort. Ik zal mij daarvoor inzetten. Dat kunt u van mij verwachten; sterker nog, dat mag u van mij verwachten. Daarop wil ik graag worden aangesproken. Ik hoop dat ik hiermee in tweede termijn duidelijkheid heb gecreëerd voor de heer Van de Beeten over mijn inzet nu en in de toekomst, ook in dit huis."

Handelingen I 2010-2011, nr. 18 - blz. 24

De heer Van de Beeten (CDA):

"Zoals vorige week al gezegd, hebben wij om stemming gevraagd en leg ik een stemverklaring af in verband met het probleem dat er bij dit wetsvoorstel via een amendering in de Tweede Kamer een voorhangprocedure met betrekking tot het Bouwbesluit is opgenomen. Die is vreemd aan het wetsvoorstel zoals het oorspronkelijk is ingediend. Ik leg deze stemverklaring af als signaal aan de Tweede Kamer en de regering dat er in deze Kamer grote bezwaren bestaan tegen een dergelijke wijze van wetgeving. De minister van Veiligheid en Justitie heeft de vergaande toezegging gedaan om zich in te spannen om te voorkomen dat zich dat zal herhalen. Dat is wat de CDA-fractie betreft voldoende om het vertrouwen te hebben dat dat zich niet meer zal herhalen. Dat is dus ook voldoende om steun aan dit wetsvoorstel te geven, ondanks deze anomalie."


Brondocumenten


Historie

  • 2 juli 2024
    nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming
  • 2 juli 2024
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming
  • 26 oktober 2017
    nieuwe verantwoordelijkheid: Minister voor Rechtsbescherming
  • 26 oktober 2017
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Veiligheid en Justitie
  • 8 februari 2011
    nieuwe status: openstaand
  • 8 februari 2011
    toezegging gedaan






Toezegging Handhaving benoeming rechters voor het leven (32.021) (T01362)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van het lid Haubrich-Gooskens, toe de benoeming van rechters voor het leven te handhaven.


Kerngegevens

Nummer T01362
Status openstaand
Datum toezegging 10 mei 2011
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Minister voor Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Rechtsbescherming
Kamerleden mr. C.T.E.M. Haubrich-Gooskens (PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen benoemingen
rechters
Kamerstukken Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie (32.021)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 26 - blz. 41

Minister Opstelten: "Mevrouw Haubrich heeft een paar belangrijke uitgangspunten voor de rechtspraak genoemd. Die wil ik niet onbesproken laten. De onafhankelijkheid staat buiten kijf. De rechter dient in volstrekte onafhankelijkheid over een zaak te kunnen beslissen. Daarom dient bijvoorbeeld de benoeming voor het leven te worden gehandhaafd. In mijn aanwezigheid komt daar geen verandering in, zeg ik klip-en-klaar."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Motivering en toetsing keuze sanctiestelsel bij nieuwe wetsvoorstellen (32.264) (T01449)

De staatssecretaris van Veiligheid & Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Broekers-Knol, toe bij wetsvoorstellen waarbij de keuze voor bestuurlijke of strafrechtelijke handhaving aan de orde is, de keuze te motiveren met daarbij het debat in 2009 in de Kamer in het achterhoofd. Ook bij de wetgevingstoetsing door het ministerie van V&J zal acht worden geslagen op wat in de Kamer naar voren is gebracht bij het debat over de nota keuze sanctiestelsel in 2009.


Kerngegevens

Nummer T01449
Status openstaand
Datum toezegging 20 december 2011
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Minister voor Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Rechtsbescherming
Kamerleden mr. A. Broekers-Knol (VVD)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen kansspelen
sanctiestelsel
Kamerstukken Instelling van de kansspelautoriteit (32.264)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 14 - blz. 16-17

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): "Mijn tweede punt gaat over het sanctiestelsel. Het siert de staatssecretaris dat hij in de memorie van antwoord uitvoerig is ingegaan op de vragen van mijn fractie daarover. Die vragen waren onder meer ingegeven door de verbazing van mijn fractie dat in het voorliggende wetsvoorstel van december 2009 geen aandacht is besteed aan het toch kritisch getoonzette debat dat deze Kamer in juni van dat jaar met de toenmalige minister van Justitie voerde over de nota van 31 oktober 2008 over de uitgangspunten bij de keuze van een sanctiestelsel. Ik zal die discussie bij de behandeling van het voorliggende wetsvoorstel vandaag laten rusten. Wel vraag ik de staatssecretaris en via hem de minister om steeds wanneer bij een wetsvoorstel de keuze voor bestuurlijke en strafrechtelijke handhavingsinstrumenten aan de orde is, die keuze met kracht van argumenten te onderbouwen en daarbij aandacht te geven aan hetgeen tijdens het debat van juni 2009 door deze Kamer aan de orde is gesteld en naar voren is gebracht."

Handelingen I 2011-2012, nr. 14 - blz. 72

Staatssecretaris Teeven: "Mevrouw Broekers heeft ook gevraagd om de toezegging dat bij wetsvoorstellen waarbij de keuze voor bestuurlijke of strafrechtelijke handhaving aan de orde is, de keuze wordt gemotiveerd en dat wij daarbij het debat in het achterhoofd houden dat in 2009 in deze Kamer is gevoerd over de kabinetsnota sanctiestelsels. Ik denk dat mevrouw Broekers terecht heeft opgemerkt dat de keuze voor bestuurlijke of strafrechtelijke handhaving in elk wetsvoorstel moet worden gemotiveerd. Zij sprak mij daarop aan en ik denk via mij ook de minister van Veiligheid en Justitie. Ik weet eigenlijk wel zeker dat ik ook in de geest van de minister spreek, zeg ik tegen haar - al moet je daar altijd een beetje meet uitkijken bij de heer Opstelten - als ik zeg dat wij daar bij V&J voor onze eigen wetgeving en voor die van andere ministeries nauwgezet op zullen toezien. Dat zal ook gebeuren in het kader van de wetgevingstoezicht toetsing door V&J. Ik heb daar al eerder over gesproken bij de bespreking van een ander wetsvoorstel rondom de privacy. In de aanwijzingen voor de regelgeving is sinds april van dit jaar uitdrukkelijk een link gelegd met de kabinetsnota uit 2008 over de uitgangspunten van sanctiestelsels. Ook maken deze uitgangspunten deel uit van het zogenaamde integrale afwegingskader. Ik zeg de Kamer graag toe dat bij de wetgevingstoetsing acht zal worden geslagen op wat in uw Kamer naar voren is gebracht bij de behandeling van die sanctiestelsels."


Brondocumenten


Historie

  • 2 juli 2024
    nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming
  • 2 juli 2024
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming
  • 7 november 2017
    nieuwe commissie: commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
  • 7 november 2017
    commissie vervallen: commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
  • 26 oktober 2017
    nieuwe verantwoordelijkheid: Minister voor Rechtsbescherming
  • 26 oktober 2017
    verantwoordelijkheid verlopen: Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
  • 12 september 2017
    nieuwe status: openstaand
    Voortgang:
  • 20 december 2011
    toezegging gedaan






Toezegging Nederlandse financiële bijdrage aan EHRM (32.735) (T01472)

De ministers van Buitenlandse Zaken en van Veiligheid en Justitie zeggen de Kamer, naar aanleiding van vragen/opmerkingen van de leden Broekers-Knol (VVD), Van Boxtel (D66) en Strik (GL) toe niet te tornen aan de financiële bijdrage van Nederland aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.


Kerngegevens

Nummer T01472
Status openstaand
Datum toezegging 13 maart 2012
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Minister voor Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr. R.H.L.M. van Boxtel (D66)
mr. A. Broekers-Knol (VVD)
mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Europese Samenwerkingsorganisaties (ESO)
commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingshulp (BDO)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen Europees Hof voor de Rechten van de Mens
financiële bijdrage
Kamerstukken Mensenrechten in het buitenlands beleid (32.735)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 9

Mevrouw Strik (GroenLinks): Wat het Hof echter niet zelf in de hand heeft, is het budget waarover het kan beschikken om klagers van een antwoord te voorzien. Dat bedraagt bijna 59 mln. voor de 160.000 aanhangige zaken. Een klein uitstapje, het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft 341 mln. ter beschikking met bijna 2300 aanhangige zaken. De jaarlijkse contributie van elk van de vijftien lidstaten van de Raad van Europa dekt niet eens het jaarsalaris van de rechter die een lidstaat levert. Toch is er over het budget met geen woord gerept in de Izmir-verklaring. Ik krijg graag een reactie van de regering op dit punt. Wat mag het individueel klachtenrecht kosten? Hoeveel waarde hechten wij daaraan?

De Raad van Europa heeft sinds de jaren negentig zijn budget in feite bevroren, maar daarmee is bewust gekozen voor het laten ontstaan van het huidige klachtenstuwmeer. Zoals de president van de Hoge Raad zei: de toename van het aantal klachten is een onvermijdelijke consequentie van de toetreding van een groot aantal nieuwe democratieën in de afgelopen twintig jaar. En juist voor die landen, waar ook in absolute zin de meeste klachten vandaan komen, werkt het Europees Hof als een hefboom om de waarborging van mensenrechten gaandeweg te verbeteren. Het feit dat een zo groot aantal klachten uit die nieuwe democratieën zijn weg vindt naar Straatsburg,is in feite het grootste compliment voor het Hof. Het kabinet erkent dat in zijn reactie op vragen van D66. Wij zitten dus voor een dubbeltje op de eerste rang, maar toch wil het kabinet de Nederlandse bijdrage aan de Raad van Europa nog eens gaan terugschroeven. Wij genieten de beste bescherming van grondrechten van alle regio's inde wereld voor 8 eurocent per inwoner, maar het kabinet "wants his money back". Laat de eerste bijdrage aan het werk van het Europees Hof nu eens zijn dat Nederland niet bezuinigt op mensenrechten. Ik hoor hierop graag een reactie van de bewindslieden.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 13

De heer Van Boxtel (D66): Het volgende over het budget. Bij de expertmeeting in de Eerste Kamer is uitgebreid gesproken over allerleimaatregelen die de rol van het Europees Hof beperken en daarmee het stuwmeer aan klachten kunnen doen afnemen. Het leek wel een organisatieadviesbijeenkomst. Wat slechts kort ter sprake kwam, is het feit dat wij met het Europees Hof voor de Rechten van de Mens voor een dubbeltje op de eerste rang zitten. Het totale werkbudget van het Hof is 59 mln., oftewel 8 eurocent per inwoner. Het Hof van Justitie van de Europese Unie, met 2300 aanhangige zaken, bedraagt 341 mln. Het Internationaal Strafhof werkt met 103 mln. aan een drietal lopende procedures. De vraag dringt zich op: wat hebben wij eigenlijk over voor mensenrechten?

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 21

Mevrouw Broekers-Knol (VDD): Tot slot, over dit punt, voorzitter, enige extra financiële middelen voor het Hof zou geen overbodige luxe zijn. Bijvoorbeeld van de kant van die verdragsstaten waaruit veel klachten komen. Of bijvoorbeeld van de kant van sommige verdragsstaten die minder bijdragen dan het salaris van omstreeks € 330.000 van hun rechter. Valt er in dit opzicht iets te bereiken?

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 22

De heer Van Boxtel (D66): Enkele bijdragen over iets meer geld? Ik heb mijn bijdrage gestoeld op de analyse dat wij per inwoner slechts 8 eurocent hiervoor betalen, dus nog geen dubbeltje. Dat is niet een pleidooi om maar meteen extra financiële middelen hiervoor uit te trekken. Het moet gaan om efficiency en een goede organisatie. Ik wil wel graag die scheiding overeind houden tussen de onafhankelijkheid van rechterlijke uitspraken en de rechterlijke organisatie. Ik beluister dat u dit bijvalt.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 36

Minister Opstelten: (...) Mevrouw Broekers vroeg ook naar de financiële middelen van het Hof. Zij verwees daarbij naar de verdragsstaten die minder bijdragen aan de Raad van Europa dan het salaris van hun eigen rechter. Die kwestie is aan de overkant nadrukkelijk aan de orde geweest. Een waardevolle suggestie op dit punt is neergelegd in het uitstekende rapport van mevrouw Bemelmans, in haar hoedanigheid van rapporteur voor de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa. Ik heb tijdens het algemeen overleg in de Tweede Kamer op 1 februari aangegeven dat ik inderdaad voornemens ben om de desbetreffende landen hierop aan te spreken. In mijn brief van vijf maart heb ik naar aanleiding van een vraag van de SP-fractie gesteld welwillend te staan ten opzichte van de gedachte om te kijken naar verdergaande maatregelen, zoals het opleggen van financiële sancties als de non-implementatie van een EHRM-uitspraak aanleiding is voor een aanzienlijk aantal kloonzaken bij het Hof, want dat gaat natuurlijk gebeuren. Ik maak er wel een kanttekening bij. Het zal namelijk niet eenvoudig zijn om een dergelijke maatregel aanvaard te krijgen in een intergouvernementele setting als de Raad van Europa waar unanimiteit vereist is. Men kan wel raden wie hier wellicht tegen zouden kunnen zijn, maar onze inzet is in ieder geval duidelijk.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 42

De heer Van Boxtel (D66):Ik dank de bewindslieden voor de uitvoerige en zorgvuldige beantwoording tot nu toe. Voordat we aan de tweedetermijn beginnen, wil ik nog een vraag stellen waar ik nog geen antwoord op heb gehad. De minister heeft nu verteld wat hij allemaal laat vallen en wat hij niet meer gaat doen. Hij noemde bijvoorbeeld de griffierechten. Ik hebechter ook expliciet gevraagd of hij niet gaat bezuinigen op de kosten van het Hof. Ik heb de minister de acht cent per inwoner voorgerekend. Ik heb gezegd dat dit, als het nodig is om de achterstand versneld weg te werken, zelfs een dubbeltje mag worden. Ik heb daar nog geen antwoord op gekregen, noch van minister Rosenthal, noch van minister Opstelten.

Minister Rosenthal: Over het budget heb ik de volgende mededeling, hoewel ik geloof dat die door collega Opstelten al in alle duidelijkheid is gedaan. Er is een verdeelsleutel afgesproken voor de contributie, gebaseerd op bruto nationaal product en bevolkingsomvang. Er is al schriftelijk geantwoord dat wij landen wier bijdrage lager is dan de kosten van hun eigen rechter, daarop aanspreken. Dat heb ik collega Opstelten letterlijk horen zeggen. Er is geen aanleiding om te tornen aan de bijdrage van Nederland. Als dit eventueel zou spelen, zullen wij geen wijziging van de verdeelsleutel ten nadele van Nederland accepteren.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 44

De heer Kox (SP): (...) 10: Vanuit Nederland wordt bereidwillig gekeken of er geen financiële, maar materiële hulp gegeven kan worden aan de griffie in Straatsburg, met als doel om eind 2015 de zaken die kennelijk niet ontvankelijk zijn weggewerkt te hebben. Ja, collega Schrijver zei: dat is nogal ambitieus. Ik hoor graag ambitie van de minister op dit punt. Ik zal ook met trots in Straatsburg melden dat Nederland daarvan uitgaat.


Brondocumenten


Historie







Toezegging EHRM-uitspraken niet ter discussie (32.735) (T01476)

De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Kox (SP) en Van Boxtel (D66), toe dat EHRM-uitspraken niet ter discussie gesteld zullen worden.


Kerngegevens

Nummer T01476
Status openstaand
Datum toezegging 13 maart 2012
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Minister voor Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr. R.H.L.M. van Boxtel (D66)
M.J.M. Kox (SP)
Commissie commissie voor Europese Samenwerkingsorganisaties (ESO)
commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingshulp (BDO)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Kamerstukken Mensenrechten in het buitenlands beleid (32.735)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 34-35

De heer Van Boxtel (D66): Nee, dat is niet beantwoord. De minister noemt het, maar hij zegt niet wat hij ervan vindt. Ik maak het even expliciet: er is voor het Nederlandse kabinet geen enkele aanleiding om uitspraken te vertalen naar een onwelgevallige uitkomst voor lidstaten. Dat beaamt de minister dus?

Minister Opstelten: Ik zeg het nog een keer: anders zou ik dat in de brieven hebben aangegeven. Dan hadden wij gezegd: die en die situatie kan niet, moet niet en zal nooit meer gebeuren en daartegen zullen wij, althans minister Rosenthal, ten strijde gaan in het Comité van Ministers. Dat zeg ik niet. De heer Van Boxtel heeft nog gevraagd of ik een voorbeeld kan geven van een zaak waarin de belangenafweging niet deugde, een vergelijkbare situatie. Ik kan natuurlijk allerlei jurisprudentie nagaan en naar aanleiding daarvan zeggen: enerzijds, anderzijds. Volgens mij is dat echter niet het punt. Wij respecteren de positie van het Hof. Zelfs als minister denk ik wel eens – ik zeg het niet, maar ik denk het wel – naar aanleiding van een uitspraak van de rechter: wij moeten eens kijken of er aanleiding is om wetgeving te veranderen. Dat is toch een normale positie? Zo is het hier ook.

De heer Van Boxtel (D66): Dat heeft de minister mij ook horen zeggen, in een interruptie.

Minister Opstelten: Als vertegenwoordiger van het kabinet, kan ik tegen de president van het Hof of de secretaris-generaal of zijn mensen zeggen: daar en daar zullen wij op letten, dat vinden wij belangrijke punten. Ik hoor gelukkig dat men dat hier in dit huis ook vindt. Je moet dan niet in een situatie komen dat je dat niet meer mag noemen. Dat is mijn punt. Dat ben ik namelijk niet gewend van de senaat.

De heer Van Boxtel (D66): Dank voor dit mooie antwoord. Ik constateer dat de minister in omgekeerde volgorde hardop en luid en duidelijk, veel duidelijker dan in de brief, de gedachtegang van de meerderheid van de Kamer volgt, namelijk dat de inhoudelijkheid van beslissingen van het Hof niet ter discussie staat en er dus ook geen redenen zijn voor lidstaten om inhoudelijk commentaar te leveren uitspraken op basis vigerende wet- en regelgeving. Als je wilt dat er iets verandert, is, zoals de minister al schetste, de wetgever aanzet.

Minister Opstelten: Dat klopt. Dan hadden wij dat natuurlijk ook gedaan. Wij brengen die punten in in allerlei overleggen, in alle duidelijkheid. Dat doet de Kamer ook. Er kan wel eens een appreciatieverschil zijn.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 35

Minister Opstelten: (...) Uit het beginsel van verdragstrouw volgt overigens wel dat het EHRM als het zich heeft uitgesproken, ook het laatste woord heeft. Ik denk dat ik zo nog een keer voor u samenvat wat onze positie is.

Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 44

De heer Kox (SP):

Ik tel mijn zegeningen; als het niet klopt, hoor ik het wel vanachter de regeringstafel. (...)

3: Als het erop aankomt, heeft het Hof het laatste woord, ook als het uitspraken betreft die ons niet zo welgevallig zijn. Dat is all in the game, zoals minister Opstelten heeft gezegd.


Brondocumenten


Historie

  • 25 september 2024
    nieuwe commissie: commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingshulp (BDO)
  • 25 september 2024
    commissie vervallen: commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking (BDO)
  • 2 juli 2024
    nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Justitie en Veiligheid
  • 2 juli 2024
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming
  • 13 juni 2023
    nieuwe commissie: commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
  • 13 juni 2023
    commissie vervallen: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
  • 26 oktober 2017
    nieuwe verantwoordelijkheid: Minister voor Rechtsbescherming
  • 26 oktober 2017
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Veiligheid en Justitie
  • 9 juni 2015
    nieuwe commissie: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
  • 9 juni 2015
    commissie vervallen: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BZK/AZ)
  • 7 mei 2013
    nieuwe commissie: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BZK/AZ)
  • 7 mei 2013
    commissie vervallen: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koningin (BZK/AZ)
  • 13 maart 2012
    toezegging gedaan






Toezegging Onderzoek voorafgaand aan nieuwe verhoging tarieven in besluit tot wijziging van de Wahv (29.398 en 33.400 VI) (T01589)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen/opmerkingen van de leden Franken en Scholten, toe om voorafgaand aan een voornemen tot tariefverhoging in het besluit tot wijziging van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, een onderzoek te laten doen naar de effecten op de verkeersveiligheid, de weggebruiker en de politiemensen.


Kerngegevens

Nummer T01589
Status openstaand
Datum toezegging 27 november 2012
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Minister voor Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Rechtsbescherming
Kamerleden prof. mr. H. Franken (CDA)
Mr. M.C. Scholten (D66)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Mondeling overleg
Categorie legisprudentie
Onderwerpen verkeersboetes
Kamerstukken Begrotingsstaten Veiligheid en Justitie 2013 (33.400 VI)
Maatregelen verkeersveiligheid (29.398)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2012/13, 33400 VI, p. 2-3.

De heer Franken (CDA): Boetes worden opgelegd als een sanctie om bepaald gedrag te reguleren. Het reguleren van gedrag met behulp van het strafrecht berust op drie pijlers.

Drie factoren spelen een rol: de hoogte van de sanctie, de snelheid van de berechting en de subjectieve pakkans. Als één van die factoren nul is, is het product nul. Je kunt de boetes heel hoog maken, maar als het jaren duurt voordat je wordt vervolgd, is het resultaat toch ook nog nul of bijna nul. Nu heeft de minister er een element uitgepakt, terwijl ook de Rekenkamer zegt dat er iets meer aan de keten moet worden gedaan, dus ook aan de snelheid van berechting en de subjectieve pakkans, dat wil zeggen niet zozeer de pakkans maar hoe de burger die ervaart. Waarom wordt alleen de boete zo verhoogd terwijl eigenlijk maar een kwart daarvan op de indexering is te herleiden en de rest zomaar een verhoging is, waarschijnlijk om tekorten op de begroting aan te vullen? Dat verbaast ons wat. Daarover krijgen wij graag een nadere explicatie.

Kamerstukken I 2012/13, 33400 VI, p. 3-4.

Minister Opstelten: In de kern wordt voorgesteld om de huidige boete niet te verlagen. Daarom dit bescheiden

indexeringsvoorstel van 2%. Het is bekend hoe het systeem werkt, want dat hebben we hier met elkaar afgesproken. (...) Ik zeg niet dat de boetes nu verder omhoog moeten. Ik zeg ook niet dat het niet moet. Dit is een bescheiden, maar ook wenselijke indexering. De doelstelling van deze maatregel is niet om de begroting sluitend te krijgen, dat is nooit aan de orde. De financiële situatie speelt echter ook een rol. Ik ben niet zo kinderachtig dat ik dat zou ontkennen.

Kamerstukken I 2012/13, 33400 VI, p. 4-5.

Mevrouw Scholten (D66): Ik vraag me af of je als betrouwbare en zorgvuldig opererende overheid belang kunt hebben bij het constateren van overtredingen en het verkrijgen van boetes op deze manier. De minister zei zojuist dat de trajectcontrole en flitspalen leiden tot een enorme verhoging van de pakkans. Dat is een aantrekkelijke manier om de verkeersveiligheid te borgen, maar aan de andere kant zie je dat de staandehoudingen enorm zijn afgenomen. Dit zal naar mijn inschatting worden veroorzaakt door het feit dat daarvoor mankracht nodig is en dat die staandehoudingen geld kosten. Ik geef de minister een klein voorbeeld. Ga op een gewone doordeweekse avond in het Vondelpark staan en het regent bonnen voor niet verlichte fietsen. Amsterdam doet er niets meer aan. Dat zijn de elementen waarom het gaat, want dat zal de burger snappen en die verhoging telkenmale misschien niet.

Kamerstukken I 2012/13, 33400 VI, p. 6.

Minister Opstelten: Ik zeg toe dat ik, als ik nog eens met een verhoging zal komen, voordat ik een dergelijk besluit neem, een onderzoek zal laten doen naar de effecten op de verkeersveiligheid en de weggebruiker, maar ook op de politiemensen. Ik ben uit dat hout gesneden dat ik ervan uitga dat als het gezag een opdracht geeft aan de politie, die opdracht zal worden uitgevoerd. Ik ben echter ook voor de vrije ruimte van een politieman of -vrouw om de prioriteiten af te wegen, ziende wat er gebeurt. Die toezegging doe ik graag.


Brondocumenten


Historie

  • 2 juli 2024
    nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming
  • 2 juli 2024
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming
  • 7 november 2017
    nieuwe commissie: commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
  • 7 november 2017
    commissie vervallen: commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
  • 26 oktober 2017
    nieuwe verantwoordelijkheid: Minister voor Rechtsbescherming
  • 26 oktober 2017
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Veiligheid en Justitie
  • 12 september 2017
    nieuwe status: openstaand
    Voortgang:
  • 27 november 2012
    toezegging gedaan






Toezegging Informeren ontwikkelingen rechtspraak EHRM inzake overgangsrecht (32.890) (T01614)

De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van het lid Van Bijsterveld, toe de Kamer op de hoogte te houden van eventuele ontwikkelingen in de rechtspraak van het EHRM op het gebied van het overgangsrecht, met gevolgen voor strafzaken waarin wat de verjaringsregeling betreft overgangsperikelen spelen.


Kerngegevens

Nummer T01614
Status voldaan
Datum toezegging 6 november 2012
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen overgangsrecht
rechtspraak
verjaring
Kamerstukken Aanpassing verjaringstermijn voor misdrijven (32.890)


Opmerking

(voor zover betrekking hebbend op wetsvoorstel 32.890)

Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 6- blz. 17

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA): Mijn derde punt is het gekozen regime van het overgangsrecht. De regering stelt zich naar ons oordeel terecht op het standpunt "eens verjaard, blijft verjaard". Er is echter niet gekozen voor een systeem waarin de nieuwe regeling ingaat voor strafbare feiten die nog gepleegd gaan worden. Het voorstel wordt namelijk meteen van toepassing op reeds gepleegde strafbare feiten waarvan op het moment van de inwerkingtreding ervan de verjaringstermijn nog niet is verlopen. De CDA-fractie is ervan overtuigd geraakt dat de nadere argumentatie van de regering en de analyse van de rechtspraak van de Hoge Raad en het EHRM dat rechtvaardigen. Wij zijn overtuigd door de beantwoording van regering. Zij heeft in haar beantwoording ook vermeld dat een nieuwe uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens mogelijk consequenties heeft voor het omgaan met het overgangsrecht voor dit type wetgeving. Er kan namelijk ook worden verdedigd dat de uitspraak wel ruimte laat voor twijfel. Kan de regering toezeggen om deze Kamer te informeren over deze kwestie als hier op termijn meer zicht op bestaat? Als de rechtspraak van het Europees Hof voorde Rechten van de Mens of van de Hoge Raad anders uitpakt, welke conclusie trekt de regering daar dan uit, ook ten aanzien van dit wetsvoorstel?

Handelingen I 2012-2013, nr. 6- blz. 51

Minister Opstelten: Mevrouw Van Bijsterveld heeft gevraagd of ik de Kamer op de hoogte wil houden van eventuele ontwikkelingen in de rechtspraak van het Europese Hof op het gebied van het overgangsrecht. Zij is ingegaan op de jurisprudentie, en met name op het arrest-Scoppola. Tot mijn genoegen onderschrijft zij mijn zienswijze dat deze uitspraak niet leidt tot een ander overgangsrecht dan is voorzien in het wetsvoorstel. Graag doe ik in dit verband de toezegging, deze Kamer op de hoogte te houden indien zich ontwikkelingen in de jurisprudentie voordoen met gevolgen voor strafzaken waarin wat de verjaringsregeling betreft overgangsperikelen spelen.

Handelingen I 2012-2013, nr. 6- blz. 52

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA): Heel veel dank voor de toezegging van de minister om de Kamer te informeren over de consequenties van rechtspraak van het Europees Hof over de overgangstermijn, voor zover betrekking hebbend op dit wetsvoorstel.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Artikel 172b gemeentewet mogelijk schrappen twee jaar na inwerkingtreding Jeugdwet (31.467) (T01774)

De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van de leden van de SP-fractie, toe twee jaar na inwerkintreding van de Jeugdwet te bezien of artikel 172b Gemeentewet alsnog kan vervallen. De leden van de PvdA-fractie en CDA-fractie hebben zich bij de gemaakte opmerkingen aangesloten.


Kerngegevens

Nummer T01774
Status voldaan
Datum toezegging 9 september 2013
Deadline 1 juli 2022
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Brief
Categorie evaluatie
Onderwerpen 172b Gemeentewet
evaluaties
Jeugdwet
Kamerstukken Maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (31.467)


Uit de stukken

Kamerstuk I 2012-2013, nr. 31 467 L

Blz. 2

De leden van de SP-fractie constateren dat de Minister thans een wetswijziging overweegt, maar niet op dit punt. De Minister stelt dat hij de gemeenten de mogelijkheid die artikel 172b biedt niet wil ontnemen omdat een enkele gemeente heeft overwogen de maatregel in te zetten maar daarvan heeft afgezien. Deze leden vinden dat dit antwoord geen recht doet aan bovengenoemde motie, gezien de ernstige bezwaren van de Raad van State, alsook van de leden van de CDA-fractie en de SP-fractie die tot deze motie hebben geleid. Zij stellen dat, gelet op de letterlijke tekst, aan de motie is voldaan: er is afzonderlijk geëvalueerd of de bepaling van artikel 172b van de Gemeentewet nog noodzakelijk is. De evaluatie toont aan dat zulks niet het geval is. Echter, het handhaven van de bepaling doet geen recht aan de geest, de bedoeling van de motie. Deze leden vinden dat, nu er een wijziging van de betreffende wet wordt voorbereid, (ook) dit artikel geschrapt dient te worden, wegend het ontbreken van noodzaak en om strijd met artikel 8 lid 1 EVRM te voorkomen.

(...)

Blz. 4

Minister Opstelten: Dat de in artikel 172b Gemeentewet geregelde bevoegdheid nog niet is toegepast, wil niet zeggen dat deze geen functie heeft. Zoals hierboven aangegeven en ook in de evaluatie en de monitor naar voren komt, nemen gemeenten de bevoegdheid wel mee in het ontwikkelen van een aanpak bij multiprobleem gezinnen. Om deze reden kom ik vooralsnog niet met een voorstel tot het schrappen van artikel 172b uit de Gemeentewet. Wel wil ik twee jaar na inwerkingtreding van de Jeugdwet bezien of de alternatieven uit die wet de bevoegdheid van artikel 172b Gemeentewet kunnen vervangen, waardoor dat artikel alsnog kan vervallen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Geen subdelegatie bij toepassing van art. 1:28a lid 1 BW (33.351) (T01915)

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Lokin-Sassen (CDA), toe dat de deskundigen worden aangewezen bij algemene maatregel van bestuur ex artikel 1:28a Burgerlijk Wetboek; hoewel de wet hiervoor ruimte laat, zal dit niet bij ministeriële regeling geschieden.


Kerngegevens

Nummer T01915
Status openstaand
Datum toezegging 16 december 2013
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Minister voor Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Rechtsbescherming
Kamerleden Mr. P.E.M.S. Lokin-Sassen (CDA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen aanwijzen deskundigen
bij of krachtens
subdelegatie
Kamerstukken Wijziging vermelding van geslacht in de geboorteakte (33.351)


Uit de stukken

Handelingen I 2013-2014, nr. 13, item 2 − blz. 3

Mevrouw Lokin-Sassen (CDA):

Het wetsvoorstel geeft de mogelijkheid om deskundigen niet langer bij AMvB aan te wijzen, doch "bij óf krachtens AMvB", dus ook bijvoorbeeld bij ministeriële beschikking. Wij willen graag van de staatssecretaris weten wat de beweegreden is om deze wijziging aan te brengen in vergelijking met de huidige wet?

Handelingen I 2013-2014, nr. 13, item 4, p. 44

Staatssecretaris Teeven:

Mevrouw Lokin vroeg verder of de deskundigen niet alleen bij AMvB maar ook krachtens AMvB kunnen worden aangewezen. De deskundigen worden bij AMvB aangewezen. Ik wil toezeggen dat ik dit niet bij ministeriële regeling zal doen. Dat is ook niet noodzakelijk. De enige reden waarom dit was opgenomen was omdat ik toentertijd, toen we dit opschreven bij de totstandkoming en de uitwisseling van de stukken, niet uitsloot dat we snel zouden moeten handelen in verband met wachtlijsten. Ik heb daar net al een opmerking over gemaakt. Die wachtlijsten worden op dit moment helemaal niet voorzien. Ik denk dus dat we al die deskundigen gewoon bij AMvB kunnen aanwijzen.


Brondocumenten


Historie

  • 2 juli 2024
    nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming
  • 2 juli 2024
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming
  • 7 november 2017
    nieuwe commissie: commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
  • 7 november 2017
    commissie vervallen: commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
  • 26 oktober 2017
    nieuwe verantwoordelijkheid: Minister voor Rechtsbescherming
  • 26 oktober 2017
    verantwoordelijkheid verlopen: Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
  • 12 september 2017
    nieuwe status: openstaand
    Voortgang:
  • 16 december 2013
    toezegging gedaan






Toezegging Monitoren en mogelijk evalueren van de insluitingsfouillering (33.112) (T01925)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Hoekstra (CDA), toe dat hij de bevoegdheid tot insluitingsfouillering zal monitoren en afhankelijk van de aantallen ook evalueren.


Kerngegevens

Nummer T01925
Status openstaand
Datum toezegging 13 mei 2014
Deadline 1 juli 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr. W.B. Hoekstra (CDA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen insluitingsfouilleringen
monitoring
Kamerstukken Verruiming fouilleerbevoegdheden (33.112)


Uit de stukken

Handelingen I 2013-2014, nr. 29, item 5 - blz. 1

De heer Hoekstra (CDA):

Vervolgens zouden we nog graag van de minister willen horen hoe hij dit onderdeel van de wet denkt te evalueren en of hij wil toezeggen het aantal gevallen dat zich zal voordoen vanaf het moment dat deze wet ingaat, zo die ingaat, te zullen monitoren en publiceren.

Handelingen I 2013-2014, nr. 29, item 5 - blz. 12

De heer Hoekstra (CDA):

Ik wil nog één extra vraag stellen. Misschien komt de minister er zelf straks ook nog wel op of misschien moet hij daarover zijn brein ook nog laten werken. Misschien kan hij zeggen of hij ook bereid is om dit dan te gaan monitoren? Ik heb dat al gevraagd na de vraag over de aanpassing. Ik denk namelijk dat velen behoefte hebben aan kwantitatieve informatie en ook aan een evaluatie. Wat mij betreft hoeft deze vraag niet in deze termijn te worden beantwoord, maar misschien kan de minister ook daarover nog zijn licht laten schijnen in de tweede termijn.

Minister Opstelten:

Dat zou een volgend punt in mijn bijdrage in eerste termijn zijn. Op de vraag van de heer Hoekstra kan ik zeggen: ja, ik zal dat monitoren en afhankelijk van de aantallen ook evalueren. Dat moge duidelijk zijn. Het antwoord is dus "ja".


Brondocumenten


Historie







Toezegging Parlement vroegtijdig informeren over gebruik van Nederlandse penitentiaire inrichtingen voor veroordeelden uit een ander land (34.178) (T02136)

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik (GroenLinks), toe om over toekomstige dialoog van serieuze aard met een ander land over het gebruik van Nederlandse penitentiaire inrichtingen voor veroordeelden uit dat land, het parlement in een vroegtijdig stadium te informeren. 


Kerngegevens

Nummer T02136
Status openstaand
Datum toezegging 30 juni 2015
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen penitentiaire inrichtingen
veroordeelden uit een ander land
Kamerstukken Goedkeuring en uitvoering Verdrag met Noorwegen over gebruik van penitentiaire inrichting Veenhuizen voor Noorse veroordeelden (34.178)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 37, item 10, p. 6-7 

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik had in mijn eerste termijn al aangegeven in principe geen enkel bezwaar te hebben tegen de huidige overeenkomst. Ik had daar dan ook geen vragen over. Wel heb ik duidelijk gemaakt dat ik het principe niet wenselijk vindt en dat het de voorkeur verdient dat mensen in eigen land hun gevangenisstraf kunnen uitzitten. De staatssecretaris heeft me gerustgesteld in die zin dat hij heeft aangegeven dat dit voor nu is, omdat we een tijdelijke mogelijkheid hebben om die capaciteit ter beschikking te stellen. Er loopt nu niks van dialoog, zo geeft de staatssecretaris aan. Ook dat is heel prettig om te horen. Ik zou alleen de bevestiging van de staatssecretaris willen krijgen dat wij, mocht er wel een dialoog op gang komen met een bepaald land, daarover eerder worden geïnformeerd, en niet pas als er een voorstel voor een goedkeuringswet op ons afkomt. Ik wil daarover graag nader met de staatssecretaris van gedachten kunnen wisselen. 

 (...)

Staatssecretaris Dijkhoff:

(...)

Ik ga geen nieuwe dialoog initiëren. Ik ga niet tegen andere landen zeggen: joh, ik heb nog cellen over, heb je interesse? Dat is niet hoe het zit. Ik verwacht niet dat het nog gaat gebeuren, maar ik houd er gewoon niet van om dingen categorisch uit te sluiten. Ik wil daarover wel met de Kamer in overleg treden en het parlement vroegtijdig informeren. Dat doe ik natuurlijk pas als het enige substantie begint te krijgen. Als ik volgende week een minister tegenkom die er eens naar vraagt, ga ik niet direct een brief sturen, zo van: er heeft iemand naar gevraagd.

(...)

Mocht een land ernaar vragen en het zou serieus worden, dan zal ik dat in een vroegtijdig stadium aan het parlement melden.


Brondocumenten


Historie

  • 7 november 2017
    nieuwe commissie: commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
  • 7 november 2017
    commissie vervallen: commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
  • 26 oktober 2017
    nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
  • 26 oktober 2017
    verantwoordelijkheid verlopen: Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
  • 12 september 2017
    nieuwe status: openstaand
    Voortgang:
  • 30 juni 2015
    toezegging gedaan






Toezegging Het bij de evaluatie betrekken van de rol van de korpschef bij het vaststellen van het cameraplan (33.542) (T02482)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik (GroenLinks), toe dat bij de evaluatie over drie jaar aandacht wordt besteed aan de rol die de korpschef heeft bij het vaststellen van het cameraplan, in het kader van de checks-and-balances.


Kerngegevens

Nummer T02482
Status voldaan
Datum toezegging 14 november 2017
Deadline 1 juli 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen cameraplan
kentekenregistratiesystemen
Kamerstukken Vastleggen en bewaren kentekengegevens door politie (33.542)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 7, item 3, blz. 25-26

Minister Grapperhaus:

(...)

Dan heb ik nog een paar vragen te beantwoorden, wat ik snel zal doen. U had het over de korpschef, die u vergeleek met de slager die zijn eigen vlees keurt. Even los van het feit hoe zich dat precies tot het kerstdiner verhoudt; zeker als u vegetarisch zou zijn, is dat natuurlijk even een andere kwestie. Maar het is niet de slager die zijn eigen vlees keurt, het is een slager die voor mij het beste vlees gaat uitzoeken. En vervolgens mag ik als klant, in dit geval als minister van Justitie en Veiligheid, maar dat mag u als volksvertegenwoordiging natuurlijk ook, zeggen: maar dat is helemaal geen goed stukje vlees dat je gehaald hebt. Kijk, die metafoor van de slager die zijn eigen vlees keurt, is een beetje als Roy Bean die in het Westen rechter, advocaat en officier van justitie was in zijn eigen proces. Maar dat speelt niet. De korpschef zegt: dít zijn nu de plekken voor het cameraplan, dat wordt gepubliceerd, en daar kunt u mee aan de slag.

(...)

Mevrouw Strik (GroenLinks):

(...) Maar het punt blijft toch dat eerder het idee was dat de minister het cameraplan zou vaststellen. Dat is losgelaten. Nu is het de politie die het vaststelt en het wordt gezonden naar de minister, die het vervolgens publiceert. Dat is toch iets anders dan dat de minister het zou vaststellen. Daarom mijn vraag: wordt dat niet te veel, dat de politie dat zelf kan bepalen? Want wat gaat de minister nou vervolgens doen met dat cameraplan? Gaat hij het dan nog eens goed tegen het licht houden? Gaat hij zelf bepalen of het wel inderdaad allemaal noodzakelijk, proportioneel et cetera is?

Minister Grapperhaus:

Ja, ik ga natuurlijk niet meer langs die camera's rijden. Kijk, laat ik er dit over zeggen. Dan neem ik toch een voorschotje op wat Rombouts zei. Ik zal moeten kijken dat ik mijn rol wel zodanig invul dat u niet over drie jaar zegt: heb je nou nooit een keer met de korpschef gepraat over dat cameraplan. Dat zal een zeer marginale toets zijn, maar die zal ik wel doen. Maar u wilt mij vergeven: ik ga niet het cameraplan van de politiechef toetsen. Het lijkt mij ook qua deskundigheid inzake opsporing dat de Nederlandse burger liever heeft dat de korpschef dit doet dan dat ik dat ga doen. En anders zou ik het, mevrouw Strik, op zijn advies doen en dan is het resultaat hetzelfde. Laten we wel wezen: ik ben, als ik de krant mag geloven, op dit moment nog geheel verantwoordelijk voor de politie. Dus daar mag u mij ook op aanspreken.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Uiteraard hebben we het niet over de persoon van de minister van Justitie. Maar het gaat erom of er voldoende checks-and-balances in zitten. Daarom zou ik u toch willen verzoeken om wel bij de evaluatie te betrekken hoe dat proces verloopt: of dat onafhankelijk genoeg is, wat de rol van het OM daarbij is en of het misschien beter is om daar in de toekomst die rol te leggen. Ik zou graag willen dat dat aandacht krijgt bij de evaluatie.

Minister Grapperhaus:

Oké. Maar dan voeg ik daar een ding aan toe: onafhankelijk is natuurlijk heel mooi, maar het moet ook kwalitatief een goed cameraplan zijn. Als de politie zich wat meer op iets anders gaat richten, dan ... Nee, dat doet de korpschef. We gaan over drie jaar zeker kijken of het goed was om die verantwoordelijkheid daar te leggen, lijkt mij.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Legale wietteelt (34.775) (T02490)

De Minister van Algemene Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden De Graaf (D66) en Schalk (SGP), toe dat de resultaten van de proeven met legale wietteelt naar de Kamer worden gestuurd. Bij het opzetten van de proeven wordt gekeken naar de suggestie om aan gedifferentieerde experimenten te doen.


Kerngegevens

Nummer T02490
Status deels voldaan
Datum toezegging 5 december 2017
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr. Th.C. de Graaf (D66)
P. Schalk (SGP)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen drugsbeleid
experimenten
wietteelt
Kamerstukken Miljoenennota 2018 (34.775)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 11, item 3 - blz. 19

Minister Rutte: Tegelijkertijd is ook niet met zekerheid vast te stellen dat je er helemaal vanaf komt als je het helemaal verbiedt, zoals andere partijen suggereren. We hebben hier lang over gesproken en dit alles afwegend, hebben we gezegd: laten we nu in ieder geval kijken hoe je heel specifiek alles rondom de coffeeshop kunt decriminaliseren. Kan dat? Laten we daar eens een aantal proeven en testen mee doen. Dat wordt nu vormgegeven door de ministers Bruins en Grapperhaus, om hier informatie uit te halen en inzichten op te doen. Dit is een lastig dossier, want mijn conclusie na vijftien jaar in de politiek is dat dit geen dossier is waarin de ene of de andere school per definitie gelijk heeft. Dit is zo ingewikkeld en heeft zo veel aspecten! Voor de aanhangers van de theorie "waar een vraag is, is een markt" heeft het ook wel een soort inherente logica dat je er niet zomaar helemaal vanaf komt. Daarom denk ik dat het zin heeft om deze proeven te doen.

De voorzitter: Tot slot, meneer Schalk, want het punt is wel duidelijk.

De heer Schalk (SGP): Heel kort. Zeker, het is heel duidelijk. Zodra die onderzoeken of die testen gedaan zijn, lijkt het me heel goed dat die in ieder geval ook volledig naar deze Kamer komen, zodat we ons ervan kunnen vergewissen wat er precies onderzocht is.

Minister Rutte: Dat lijkt mij inderdaad logisch. Ik zie geen reden waarom we dat niet zouden doen, want dit is juist bedoeld om inzichten op te doen. Dat moeten we dan niet geheim gaan houden.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 11, item 6 - blz. 7

De heer De Graaf (D66): Tot slot nog een vraag over de wietteeltexperimenten. In mijn eerste termijn heb ik er zelf niet over gesproken. Wij wachten graag de wetgeving af, maar ik heb nog wel een vraag. Een aantal burgemeesters heeft gevraagd om gedifferentieerde experimenten — niet uniform, maar gedifferentieerd, zodat ook echt kan worden uitgetest wat het beste werkt. Dat kan in de ene stad anders zijn dan in de andere. Ik wil de minister-president vragen om daar niet bij voorbaat afwijzend tegenover te staan, maar juist te kijken of in overleg met de burgemeesters tot een verantwoord pakket aan experimenten kan worden gekomen.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 11, item 6 - blz. 13

Minister Rutte: Dan de vraag van de heer De Graaf van D66 over de gedifferentieerde aanpak experimentele wietteelt. De minister van Justitie en Veiligheid en de minister voor medische zorg zijn momenteel bezig met het vormgeven van die wietteeltexperimenten. Ze bereiden de wet- en regelgeving voor en zijn in gesprek met medeoverheden zoals burgemeesters. Mag ik vaststellen dat we de suggestie van de heer De Graaf daarbij betrekken en ook bezien hoe zich dat verhoudt tot de precieze afspraken die zijn gemaakt in de formatie? Dat kan ik nu niet helemaal overzien maar dat zullen we daar dan bij betrekken. Dus ik kan niet nu toezeggen dat we dat doen maar wel toezeggen dat we dit betrekken bij de afwegingen en dat we dan even de uitkomst van die gesprekken afwachten.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie Wfz (32.398) (T02559)

De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Bikker en Strik, toe het gebruik en de effectiviteit van de regeling voor weigerende observandi, inclusief de jurisprudentie daaromtrent en de behandeling door de penitentiaire kamer, te evalueren. In aanloop naar de evaluatie van de wet zullen een of twee veelbelovende alternatieve of aanpalende maatregelen worden uitgewerkt, zodat bij de wetsevaluatie een integrale discussie kan worden gevoerd.


Kerngegevens

Nummer T02559
Status openstaand
Datum toezegging 16 januari 2018
Deadline 1 juli 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Rechtsbescherming
Kamerleden Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen effectiviteit
evaluaties
terbeschikkingstelling
verdachten
Kamerstukken Wet forensische zorg (32.398)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 15 - item 3, blz. 4

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Het pièce de résistance, zo bleek ook gisteren wel, is voor ons toch de maatregel weigerende observandi. Gaat die nu werken? Wij weten wat het kost: het doorbreken van het medisch beroepsgeheim. Ik ben bang voor zorgmijding, namelijk dat er calculerende mensen zijn die geen zorg zoeken. De minister zegt "ik zie het niet voor me". Een aantal Kamerleden wel. Dat is dus een geval van welles-nietes. Daarnaast is er nog de praktijk dat de penitentiaire kamer zal moeten oordelen over stukken die deze niet heeft gezien en over de vraag of een officier van justitie inderdaad verder mag gaan. Ook over die praktijk heb ik de minister nog niet gehoord. [...] Mijn tweede punt: ik zie dat de wet over drie jaar geëvalueerd wordt. De minister en de Kamer zitten in een welles-nietes over de vraag wat nu het beste werkt qua het ontdekken van welke mensen calculerend gedrag gaan vertonen. Of doen zij dat juist niet en gaan wij ze allemaal zo opsporen? Ik zou heel graag willen dat dit bij de evaluatie heel expliciet wordt betrokken.

Handelingen I 2017-2018, nr. 15 - item 3, blz. 25

Minister Dekker:

Het gebruik van de regeling is geen doel op zich. Ik grijp dan ook maar direct terug op het punt van mevrouw Bikker dat we niet in welles-nietesdiscussies moeten vervallen, maar dat we bij de evaluatie wel serieus moeten kijken of het effectief is, wat eventuele neveneffecten geweest zijn en dat we de vinger aan de pols moeten houden. Ik hecht eraan om in dit huis te zeggen dat de regeling zoals die hier wordt voorgesteld, niet een oplossing is voor alle problemen. Niet in alle gevallen waarin observandi weigeren, zal dit middel effectief zijn. We moeten dus kijken in hoeveel gevallen het echt soelaas biedt. Ik neem dat heel nadrukkelijk mee in de evaluatie.

Voorzitter. Ook wanneer uw Kamer met de wet instemt, zal ik mij in de toekomst blijven inzetten voor andere mogelijkheden om het probleem van de weigerende observandi terug te dringen en de effectiviteit van de tbs-maatregel te verhogen. [...]

Mijn voorstel is als volgt: ik denk dat het haalbaar moet zijn om voor eind 2018 een serieuze eerste verkenning te doen van alle opties die nu op tafel liggen. Hierdoor kunnen we een gevoel krijgen welke daarvan de echt haalbare en wenselijke opties zijn en welke plussen en minnen eraan vastzitten. Als het eerder kan, zou dat mooi zijn, maar ik denk dat eind 2018 een redelijk tijdpad is. Vervolgens moet het mogelijk zijn om ook in aanloop naar de evaluatie van deze wet — dat is ongeveer drie jaar vanaf nu — een of twee van die veelbelovende alternatieve of aanpalende maatregelen verder uit te werken, zodat bij de wetsevaluatie ook een integrale discussie kan worden gevoerd.

Handelingen I 2017-2018, nr. 15 - item 3, blz. 26

Minister Dekker:

Daar gaat het bijvoorbeeld om de zorgmijders. Ik vind dat een nadrukkelijk punt bij de evaluatie, net als hoe wordt omgegaan met eventuele verzoeken tot vernietiging van medische gegevens.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Ik dank de minister dat hij serieus recht doet aan mijn opmerkingen in tweede termijn. Daar ben ik heel blij mee. Ik zie ook uit naar de studies die de minister gaat doen. Eén puntje miste ik nog in de beantwoording. Dat ziet op de behandeling door de penitentiaire kamer. Gaat dat werken? Kan de minister dat meenemen? Ik denk dat dit een heel belangrijk aspect is. Als het daar niet werkt, is de regeling niks waard. Kan hij dit toezeggen, als kleine aanvulling?

Minister Dekker:

Ja, ik zal dat meenemen in de evaluatie. Wij denken dat het werkbaar is. Je kunt immers goed beargumenteren, zonder op de specifieke medische gegevens in te hoeven gaan, waarom de gegevens in een dossier relevant zijn of concreet genoeg en bruikbaar om te komen tot een advies. Maar de praktijk moet uitwijzen of dat ook het geval is, dus ik neem dit mee in de uiteindelijke evaluatie.

Handelingen I 2017-2018, nr. 15 - item 3, blz. 28

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik heb nog één specifieke vraag gesteld over de evaluatie in het kader van de weigerende observandi, namelijk of de minister bereid is om in kaart te brengen hoe vaak die regeling gebruikt wordt en wat de jurisprudentie op dat punt is. Misschien heb ik het antwoord gemist, maar misschien kan de minister nog aangeven of dat dan ook bij de evaluatie aan de orde komt.

Minister Dekker:

Het korte antwoord is ja. Er zijn zo veel vragen gesteld over bijeffecten, de effectiviteit van de maatregel en het feitelijk gebruik van de maatregel dat ik dit zeker wil meenemen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Het tijdig informeren van de Kamer over uitbreiding van het mandaat van het Europees Openbaar Ministerie (33.709) (T02568)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt, naar aanleiding van de vragen van de leden Duthler (VVD) en Postema (PvdA), toe de Kamer tijdig te informeren wanneer zich de situatie gaat voordoen dat er een voorstel tot uitbreiding van het mandaat van het EOM op de JBZ-agenda gaat komen.


Kerngegevens

Nummer T02568
Status openstaand
Datum toezegging 3 april 2018
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. dr. A.W. Duthler (Fractie-Duthler)
Drs. A. Postema (PvdA)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen EOM
Kamerstukken EU voorstel: Verordening oprichting Europees openbaar ministerie COM(2013)534 (33.709)


Uit de stukken

Handelingen I, 2017-2018, nr. 25, item 7, blz. 19-21.

Mevrouw Duthler (VVD):

Wat betreft de uitbreiding van bevoegdheden, zegt de minister heel stellig: dat kan alleen maar als daar unanimiteit over is. Wat is volgens de minister de rol van het parlement? U heeft het over een goed gesprek tussen de regering en het parlement, maar tot nu toe heeft deze Kamer steeds heel erg het initiatief moeten nemen om überhaupt met de regering over dit onderwerp te praten. Dus de vanzelfsprekendheid waarmee er een gesprek tussen regering en parlement zal komen, deel ik niet. Wil de minister daar eens op reageren?

[...]

De heer Postema (PvdA):

Om in het verlengde van collega Duthler dat nu zo specifiek mogelijk te krijgen, niet zozeer als er een roep uit de samenleving is of iets anders, het volgende. Mogen we er nu van uitgaan dat als een van de deelnemers aan het EOM gaat voorstellen om bijvoorbeeld tot mandaatuitbreiding te komen en de regering voornemens is daar iets mee te doen, u deze Kamer eerst consulteert?

Minister Grapperhaus:

Ik ga echt — ik moet het natuurlijk in het Nederlands zeggen — van ganser harte, en mijn ambtsopvolgers zullen dat zeker ook doen, uw Kamer en de Tweede Kamer informeren wanneer zich de situatie gaat voordoen dat er een voorstel tot uitbreiding van het mandaat van het EOM op de agenda gaat komen. Dat heb ik, zoals u hebt gezien, ook in de brief aan u gemeld.

[...]

Mevrouw Duthler (VVD):

Ik wil nog even doorgaan op de woorden "informeren" en "op de hoogte stellen". U geeft aan dat u op het moment dat het op de agenda gaat komen de Kamer gaat informeren, dat u haar van ganser harte op de hoogte gaat stellen. Hoe ziet u de rol van deze Kamer in de besluitvorming over al dan niet uitbreiding van het mandaat? Stel dat deze Kamer op zo'n moment unaniem of met een gewone meerderheid zegt "nee, wij zijn niet voor een dergelijke uitbreiding van het mandaat", wat gaat u dan doen? Gaat u uw steun dan onthouden aan uitbreiding van het mandaat of niet?

Minister Grapperhaus:

Laat ik het even zo zeggen. Ik vind dat het zodra dat aan de orde komt aan uw beide Kamers moet worden voorgelegd. Punt. Vervolgens is het aan uw beide Kamers om dat te agenderen en daarover in gesprek te gaan. En wat daarna gebeurt ... Ik moet u zeggen — ik hoop dat u mij dat niet kwalijk neemt — dat ik in een vorig beroep altijd tegen mijn leerlingen heb gezegd: met een als-danredenering winnen we niets, als de appelen pompoenen waren geweest dan was de wet van de zwaartekracht nooit uitgevonden. Ik wil daar dus heel duidelijk over zijn: ik ga hier niet speculeren op wat er dan uit uw parlement komt. Dat zou ik ook onjuist vinden, maar ik wil u zeggen dat ik u op de hoogte ga stellen en dan kunnen we, als uw Kamers dat willen, daar ook onmiddellijk het gesprek over aangaan. Punt.

Mevrouw Duthler (VVD):

Mijn vraag is of u als deze Kamer tot het standpunt komt dat uitbreiding van het mandaat niet moet gebeuren, teruggaat naar Brussel en daar gaat zeggen dat Nederland tegen uitbreiding van het mandaat is. Uw antwoord hierop is, ook al is het een als-dankwestie, voor mijn fractie bepalend voor de steun aan deelname aan het EOM.

Minister Grapperhaus:

Het is wel lang geleden dat ik afstudeerde in het staatsrecht, echt lang geleden, maar ik zie mijzelf echt niet tegen een wens van de parlementaire meerderheid ingaan.

Handelingen I, 2017-2018, nr. 27, item 6 - blz. 3

Minister Grapperhaus:

[...]

Ik moet wel zeggen dat het in de eerste plaats sinds jaar en dag een goed gebruik is dat beide Kamers van de Staten-Generaal tijdig worden geïnformeerd over vergaderingen in EU-verband waaraan leden van het kabinet deelnemen. Ik wil dat hier nog eens luid en duidelijk gezegd hebben. Dat geldt zeker voor raadsvergaderingen over JBZ-aangelegenheden. Tijdens het debat van twee weken geleden heb ik ook aangegeven dat ik vind dat dat met de kwestie rondom het mandaat van het EOM zeker aan de orde is. Dat staat zelfs los van de extra verzekering die mijn voorvoorganger in 2016 op dat punt heeft gegeven. U mag er dus van uitgaan dat ik de kalender heel goed zal bijhouden of ik op JBZ-Raden ga praten over het EOM en dat ik ervoor zorg dat beide Kamers tijdig daarvan kennisnemen, zodat we met elkaar een goed debat daarover kunnen voeren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Op de hoogte houden van de voortgang van de voorbereidingen voor de oprichting van het EOM (33.709) (T02573)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer schriftelijk toe deze regelmatig op de hoogte te houden van de voortgang van de voorbereidingen voor de oprichting van het EOM.


Kerngegevens

Nummer T02573
Status voldaan
Datum toezegging 23 februari 2018
Deadline 1 juli 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Brief
Categorie brief/nota
Onderwerpen EOM
EPPO
Kamerstukken EU voorstel: Verordening oprichting Europees openbaar ministerie COM(2013)534 (33.709)


Uit de stukken

Kamerstukken I, 2017-2018, 33 709, AE, p. 4-5.

"Ik zeg u in dit verband graag toe dat ik u regelmatig op de hoogte zal houden van de voortgang van de voorbereidingen voor de oprichting van het EOM. Ik zal dat in eerste aanleg zoveel mogelijk doen op de reguliere informatiemomenten in relatie tot bijeenkomsten van de JBZ-Raad, maar indien daar toe aanleiding toe is zeker ook ad hoc."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Individueel klachtrecht bij internationale mensenrechtenverdragen (34.775 VI) (T02604)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik, toe dat het kabinet na de zomer zal terugkomen op het individueel klachtrecht bij internationale mensenrechtenverdragen.


Kerngegevens

Nummer T02604
Status voldaan
Datum toezegging 22 mei 2018
Deadline 1 januari 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen facultatieve protocollen
individueel klachtenrecht
mensenrechtenverdragen
ratificatie
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2018 (34.775 VI)


Opmerking

Zie ook T02355, T02290 en T02051

Uit de stukken

Handelingen I 2017/2018, nr. 30, item 3, pg. 10

Mevrouw Strik (Groenlinks):

Voorzitter. In een democratische rechtsstaat staat een zelfbewuste overheid voor haar burgers en biedt ze hun de rechtszekerheid en de mogelijkheden om voor zichzelf op te komen, ook tegen de overheid zelf. Daar hoort bij dat mensenrechten niet alleen werken als een instructienorm aan de overheid, maar dat ze ook kunnen worden ingeroepen door burgers als zij vinden dat de overheid haar verplichtingen niet nakomt. De Nederlandse regering zou haar burgers daarom ook toegang moeten geven tot individueel klachtrecht bij internationale verdragen. Deze Kamer heeft de regering daar al jaren geleden in een motie toe opgeroepen. Dat gold wat ons betreft in elk geval voor het facultatief protocol bij het Kinderrechtenverdrag, het Gehandicaptenverdrag en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten. Jarenlang heeft de regering zich hierover in stilte gehuld en de herhaalde oproepen van deze Kamer genegeerd. Uw voorganger heeft uiteindelijk vorig jaar toegezegd om alvast een goedkeuringswet voor de ratificatie van het facultatief protocol bij het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten in te dienen. Daarbij zou de Raad van State meteen ook worden gevraagd om een advies ten aanzien van het individueel klachtrecht bij de twee andere verdragen. Tot op heden hebben wij nog geen beweging bespeurd, maar een nieuw kabinet geeft nieuwe kansen op het nakomen van toezeggingen. Kan de minister aangeven hoever het met dit wetsvoorstel staat?

Handelingen I 2017/2018, nr. 30, item 6, pg. 22

Minister Grapperhaus:

De allerlaatste vraag was van mevrouw Strik en ging over het individueel klachtrecht bij internationale mensenrechtenrechtenverdragen. Ik geef toe: een heel ander onderwerp dan de vorige twee, maar toch. De minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben het wetsvoorstel tot goedkeuring van het zogenaamde ESC-protocol voorgelegd aan de Raad van State. Dat betreft het in 2009 door Nederland ondertekende klachtrechtprotocol bij het IVESCR. Aan de Raad van State is gevraagd om daarbij met name aandacht te besteden aan de mogelijke gevolgen van dat protocol voor de Nederlandse rechtsorde. Dat advies is inmiddels door mijn collega's ontvangen en het kabinet zal daar na de zomer verder op terugkomen.

Dit was mijn laatste punt.

De voorzitter:

Mevrouw Strik, als een kleine haas?

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Een kleine, snelle haas. Begreep ik het nu goed? Ik hoorde de minister niet goed toen hij zei wat er "met name" was gevraagd aan de Raad van State. Ik weet wel dat hier met de Kamer is overeengekomen dat de Raad van State ook zou worden gevraagd hoe het met die andere twee protocollen zat. Was dat wat u zei?

Minister Grapperhaus:

Nee, ik zei "met name aandacht te besteden aan de mogelijke gevolgen van het protocol voor de Nederlandse rechtsorde", maar ik kan u zeggen dat u dan na de zomer ook nader gaat horen hoe het verdergaat met de twee andere protocollen, als men ook hierop terugkomt.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Oké, prima.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bij de evaluatie het systeemtoezicht door de Inspectie Justitie en Veiligheid betrekken (34.372) (T02643)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Sent (PvdA) en Strik (GroenLinks), toe dat bij de evaluatie van de wet over twee jaar bekeken zal worden hoe het systeemtoezicht achteraf door de Inspectie Justitie en Veiligheid heeft gewerkt.


Kerngegevens

Nummer T02643
Status voldaan
Datum toezegging 19 juni 2018
Deadline 1 januari 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Prof.dr. E.M. Sent (PvdA)
mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Inspectie Justitie en Veiligheid
systeemtoezicht
Kamerstukken Computercriminaliteit III (34.372)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 34, item 5, blz. 6-24

Mevrouw Sent (PvdA):

(...)

Kortom, systeemcontrole lijkt wenselijk zowel voor de rechtsbescherming van burgers als voor het identificeren van knelpunten bij de uitoefening van de bevoegdheden. De Raad voor de rechtspraak pleit voor een nieuw toezichtsorgaan dat de inzet van de hackbevoegdheid naast individueel ook integraal toetst. Amnesty International acht effectief toezicht door een onafhankelijke, juridische instantie op het handelen van opsporingsdiensten een cruciaal onderdeel van een democratische rechtsstaat om misbruik, willekeur en onnodige inbreuken te voorkomen.

Het Rathenau Instituut trok bij de deskundigenbijeenkomst een parallel met het toezicht door de CTIVD op het functioneren van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en uitte de zorg dat de Inspectie Veiligheid en Justitie ... Voorzitter, het is toch "Justitie en Veiligheid"?

De voorzitter:

Het is Justitie en Veiligheid.

Mevrouw Sent (PvdA):

Ik laat dat de voorzitter met genoegen nog een keer herhalen. Ik begin de zin nog een keertje.

Het Rathenau Instituut trok bij de deskundigenbijeenkomst een parallel met het toezicht door de CTIVD op het functioneren van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en uitte de zorg dat de Inspectie Justitie en Veiligheid minder onafhankelijk is in haar opereren en over minder bevoegdheden beschikt. Is de minister het met de PvdA eens dat kritisch en onafhankelijk toezicht op het gebruik dat de opsporingsdiensten maken van hun ruimere bevoegdheden, met waarborgen voor de rechtspositie van de burger, wenselijk is? Zo ja, hoe is hij voornemens systeemcontrole op adequate wijze vorm te geven?

Voorzitter, ten slotte. Gegeven de nieuwe bevoegdheden voortvloeiend uit het voorliggende wetsvoorstel en de snelle technologische ontwikkelingen op het gebied van computercriminaliteit vraagt mijn fractie de minister toe te zeggen de voorziene evaluatietermijn van vijf jaar te bekorten tot twee à drie jaar. Is de minister daartoe bereid? Kan hij daarbij expliciet aandacht schenken aan systeemcontrole?

(...)

Minister Grapperhaus:

(...)

Ik wil naar aanleiding van de vragen van mevrouw Sent nog iets zeggen en misschien ook suggereren over dat toezicht van de inspectie. Misschien dat we daar toch nog in de evaluatie iets mee kunnen doen. Ik wil dat nog even voor straks bewaren, als u dat goed vindt, voorzitter. Ik benadruk dat deze wet heel goed is ingericht, juist op wat het Europees Hof van ons vraagt.

(...)

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik ben het met de minister eens dat die rechtmatigheidstoets belangrijker is dan de systeemtoets. Maar wat ik steeds aangeef, is dat die rechtmatigheidstoets alleen verzekerd is aan de voorkant. Het gaat om een machtiging van de rc. De toetsing achteraf is lang niet altijd gewaarborgd in elke zaak indien er geen vervolging plaatsvindt of er in het kader van de handhaving een hackoperatie is geplaatst. Dan alleen hebben we te maken met de inspectie. Zoals de minister terecht zegt: dat is een systeemtoets en die is minder met waarborgen omgeven dan een rechtmatigheidstoets. Graag toch nog een reactie.

Minister Grapperhaus:

Ere wie ere toekomt, want dit zeg ik naar aanleiding van vragen van mevrouw Sent op dit punt. Ik wil hier hardop toezeggen dat we bij de evaluatie over twee jaar met elkaar zullen kijken of en hoe dat systeemtoezicht achteraf door de Inspectie JenV heeft gewerkt. Daarbij zeg ik via u tot mevrouw Strik dat de stelling dat heel veel zaken niet bij de rechter zullen komen, geen stelling is maar een veronderstelling, waarvan ik een andere verwachting heb. Dit gaat over (a) het aanschaffen van hele dure softwarelicenties hoe dan ook, ook al is het goedkoper dan dat we de hele software in een keer moeten kopen, (b) grote, ingewikkelde toestemmingsprocedures — laten we daar duidelijk over zijn, want zo'n bevel maak je niet nog even op vrijdagmiddag om tien voor vijf; dat moet echt een behoorlijk doorwrocht verhaal zijn — en (c) grote, criminele kwesties. Ik heb u niet voor niets twee casussen genoemd en beschreven, waarin we heel duidelijk zien dat het echt gaat om grotere misdaad. Ik wil hier dus gezegd hebben dat ik het prima vind om dat punt van het inspectietoezicht, de zorg die mevrouw Strik heeft, over twee jaar in de evaluatie mee te nemen. Ik meen dat we met dit wetsvoorstel uitstekend voldoen aan de vereisten van het Europees Hof, door die rechter-commissaris die nog een keer toetst wat het Openbaar Ministerie heeft gedaan. In sommige landen is het alleen het Openbaar Ministerie dat erover gaat, maar hier hebben we nog de echte, goede toets door de rechter-commissaris. Ten slotte is er nog de toets, volgens mij in de meeste gevallen, als de zaak op de zitting komt.

(...)

Minister Grapperhaus:

(...)

Aan de hand van welke criteria zal de wet worden geëvalueerd? Dat heeft mevrouw Strik gevraagd. Bij de evaluatie van de wet en de onderliggende regelgeving twee jaar na de inwerkingtreding zullen de doeltreffendheid en de effecten worden geëvalueerd. Daarbij zal in ieder geval naar de volgende aspecten worden gekeken:

[...]

  • het functioneren van het toezicht door de Inspectie JenV.

Die laatste heb ik dan ook meteen. Ik wil hierbij hebben toegezegd dat wij dit dan ook over twee jaar zullen meenemen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging De wet niet gebruiken voor hacken van software in apparatuur die in het lichaam is geplaatst (34.372) (T02644)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Gerkens (SP) en Strik (GroenLinks), toe dat de wet niet bedoeld is voor het hacken van software die apparatuur betreft die in het lichaam is geplaatst, zoals pacemakers of inwendige gehoorapparaten en dergelijke.


Kerngegevens

Nummer T02644
Status openstaand
Datum toezegging 19 juni 2018
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden A.M.V. Gerkens (SP)
mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen implantaten
software
Kamerstukken Computercriminaliteit III (34.372)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 34, item 5, blz. 23-34

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Het lijkt mij heel verstandig dat er vanuit het ministerie inderdaad een soort afwegingskader komt, aan de hand van een soort proportionaliteitsladder, over welk apparaat in welke situaties kan worden ingezet. Ik zie niet voor me dat we daar nu uitgebreid over gaan steggelen, maar wel dat van tevoren een soort afwegingskader wordt opgesteld vanuit het ministerie.

Minister Grapperhaus:

Tja, daar zit ik toch even over na te denken. Het principe is dat alleen als er een dringend opsporingsbelang is en we de subsidiariteitsdrempel hebben genomen, als we zeggen dat er niets anders meer mogelijk is en mits aan alle voorwaarden van het bevel wordt voldaan, er de mogelijkheid is om zo'n technisch hulpmiddel in te zetten voor het binnendringen. De toets die het Openbaar Ministerie en vervolgens de rechter-commissaris doet, is of werkelijk alles wat anders had gekund uitgeput is en of dit het enige middel is dat overblijft. Dat zal per geval nogal verschillen. Daar heb ik net ook al een aantal voorbeelden van gegeven. Ik denk dat je niet in een wettelijke regeling kunt voorzien wanneer welk middel zou moeten worden ingezet. Je kunt wel voorzien, en daar gaat deze wet van uit, dat dit een heel hoge drempel heeft. Er moet een dringend opsporingsbelang zijn en een ernstige verstoring van de rechtsorde, en alle andere middelen moeten in wezen uitgeput zijn. Dat zal de rechter-commissaris uiteindelijk moeten toetsen.

De voorzitter:

Tot slot op dit punt, mevrouw Strik. En heel kort.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

We hebben het er al eerder over gehad dat het hele huis vol geautomatiseerd werk staat. Het gaat dus heel ver, zelfs tot in het lichaam. Een pacemaker is bijvoorbeeld ook al genoemd. Het is toch helemaal niet zo raar dat je op een gegeven moment enigszins afbakent welke apparaten nog ethisch, verantwoord en proportioneel zijn om in te zetten ten behoeve van opsporing of handhaving?

Minister Grapperhaus:

Het woord "pacemaker" heb ik niet genoemd. Laat ik dat even nadrukkelijk zeggen. Ik moet bekennen dat mijn technische kennis ook tekortschiet om me te kunnen voorstellen hoe dat eruit zou moeten zien. Los daarvan kom ik toch terug op datzelfde punt. Ik moet dan echt weer even terug naar die hele lijst van criteria waar het bevel aan moet voldoen. Dat is echt een enorm hoge drempel. Maar het allerbelangrijkste is dat de officier van justitie in zijn bevel beargumenteert dat en waarom dit het ultimum remedium is. Dat heb ik op een eerdere vraag van mevrouw Strik al gezegd. Dan is het nog aan de rechter-commissaris om te toetsen of dat inderdaad het ultimum remedium is. Dat zou van geval tot geval nog best eens kunnen verschillen, zodat men zegt: nou nee, hier kunt u toch echt nog gewoon een tap plaatsen. Of: hier kunt u vanaf de overkant van de straat met een verrekijker bestuderen wat men daar uitspookt, zoals ik dat weleens in films heb gezien. Dat is dus aan de rechter-commissaris.

Voorzitter, via u tot mevrouw Strik: laten we wel wezen. We hebben het over opsporing en over een bijzondere vorm van digitale opsporing. De algemene opsporingsprincipes blijven natuurlijk gelden. Je moet altijd proportioneel zijn in het middel dat je inzet. Ik denk toch echt dat we die weg niet op zouden moeten. Ik zou dat zeker niet verstandig vinden. Ten eerste omdat je dan een goede, kritische, case-by-casebeoordeling door de rechter-commissaris voor de voeten gaat lopen. Ten tweede kom ik dan toch weer op het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zegt: laat de rechter nou toetsen. Laten wij als parlement en kabinet dus niet van tevoren zeggen: beste rechter, als er dit speelt moet dat apparaat worden ingezet. Dat is niet verstandig. Dat geldt bij de niet-digitale opsporing net zo. We hebben ook geen lijst waarin wij als parlementaire democratie hebben gezegd dat je in dat geval wel mag achtervolgen, of weet ik veel wat, maar niet tappen, of iets dergelijks. Het is de rechter die dat op basis van de algemene normen van strafvordering beslist. Excuus voor het lange antwoord, voorzitter.

Mevrouw Gerkens (SP):

Die vergelijking gaat niet op. Dat is denk ik het probleem dat we hier hebben. Als de minister het heeft over proportionaliteit, verwacht hij dat proportionaliteit overzien kan worden. Het probleem met de techniek is dat we die proportionaliteit helemaal niet overzien. Ik zie ook wel het spanningsveld waarin we ons gaan begeven. Ik heb juist betoogd dat we techniek los moeten zien van dit wetsvoorstel. Toch is dat niet helemaal mogelijk. Er werd gesproken over het hacken van navigatiesystemen. Er is een verschil tussen het hacken van een tomtom of het navigatiesysteem van een Tesla. Daarbij hacken we namelijk de hele auto. De consequenties daarvan zijn veel verregaander dan als je alleen de tomtom, het apparaatje, zou hacken. De RAI roept al op: alstublieft, laat de auto's buiten beschouwing; laat de infrastructuur, de bruggen, het water en dat soort zaken buiten beschouwing. Kunnen ziekenhuizen gehackt worden? Kunnen ziekenhuisgegevens gehackt worden? Er is nogal wat mogelijk met deze wet. Ik denk dat we toch op zoek zijn naar enige inkadering, al dan niet ethisch, van de apparaten waar we het dan over hebben.

Minister Grapperhaus:

Nou goed, ik wil toch best een poging wagen. De opmerking van mevrouw Strik heeft mij wel enigszins geïnspireerd. Ik wil hier best hardop zeggen dat de wet niet bedoeld is voor het hacken van software die apparatuur betreft die in het lichaam is geplaatst, zoals pacemakers of inwendige gehoorapparaten en dergelijke. Dat hoeven we over twee jaar dus ook niet te evalueren. Dat wil ik wel hardop gezegd hebben. Ik vind het verder heel fijn dat de RAI opkomt voor zijn leden — het is eigenlijk de ANWB die dat zou zeggen — maar er zitten helaas ook mensen in auto's met kwade bedoelingen, waarbij het onder omstandigheden voor de opsporingsinstanties nuttig kan zijn om te kijken wat er in het navigatiesysteem gebeurt.

Over dit wetsvoorstel wil ik nogmaals het volgende zeggen. Ik heb de hele rij van waarborgen opgenoemd uit de wet zelf. Daarbinnen zijn er dan nog de subwaarborgen die in dat bevel staan. Daar moet het in een rechtsstaat om gaan. Vervolgens moeten wij oppassen dat wij niet in de rechtsstaat toch weer een tegengolf gaan veroorzaken, zo van: bepaalde technieken wel en andere niet. Dat is nu juist aan de onafhankelijke rechter.

Mevrouw Gerkens (SP):

Ik constateer dat de minister een ander antwoord geeft dan zijn voorganger deed in de Tweede Kamer waar het gaat om het hacken van slimme auto's. Dat is op zich al frappant. Ik wil nogmaals mijn zorg uitspreken over het volgende. Het is inderdaad zo dat de rechter daarover oordeelt, maar de vraag is of de rechter altijd juist kan oordelen, omdat het maar de vraag is of hij alle gevolgen kan overzien. Dat veronderstelt immers technische kennis, waarvan ik hier echt wel durf te beweren dat niet alle rechters die hebben. Daarom zouden wij ons hier misschien moeten afvragen of wij op enige wijze richting of leiding moeten geven aan de vraag naar welk apparaat onder welke omstandigheden. Ik ben heel blij met de toezegging over het lichaam. Ik denk dat dit al heel fijn is. Ik denk ook niet dat we er vanavond uitkomen, maar het zou toch prettig zijn als de minister zou toezeggen dat hij nog met een nadere duiding daarover komt, zodat wij daar nog eens over zouden kunnen praten.

(...)

Minister Grapperhaus:

(...)

Het misverstand dat ik wil wegnemen betreft het volgende. Ik heb gezegd: in het lichaam, inwendige apparatuur. Ik heb zelfs twee voorbeelden genoemd. Een was mij aangedragen, te weten de pacemaker, maar ik heb het ook gehad over een gehoorimplantaat. En dat is iets anders dan aan of op het lichaam, want dan hebben we het ook over koptelefoons en dergelijke. [...].


Brondocumenten


Historie

  • 19 juni 2018
    toezegging gedaan






Toezegging De Kamer jaarlijks rapportages toesturen over het gebruik van de hackbevoegdheid en binnendringsoftware (34.372) (T02645)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Gerkens (SP), toe dat hij de Kamer jaarlijks zal informeren over hoe vaak van de bevoegdheid van het onderzoek in een geautomatiseerd werk gebruik is gemaakt en of bij die inzet gebruik is gemaakt van commerciële binnendringsoftware.


Kerngegevens

Nummer T02645
Status openstaand
Datum toezegging 19 juni 2018
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden A.M.V. Gerkens (SP)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen binnendringsoftware
geautomatiseerd werk
Kamerstukken Computercriminaliteit III (34.372)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 34, item 5, blz. 11-28

Mevrouw Gerkens (SP):

(...)

Tegelijkertijd horen we over deze wet kritische geluiden, ook vanuit de Autoriteit Persoonsgegevens en de Raad van State. Deze hebben met name kritiek op nut en noodzaak van deze wetgeving. De minister blijft hier vaag over, terwijl je bij dit soort vergaande bevoegdheden nu juist heel goed moet beschrijven wat nut en noodzaak zijn en wanneer de bevoegdheid precies gebruikt gaat worden. Ik zou aan de minister willen vragen om, als deze wet wordt aangenomen, duidelijke rapportages naar de Kamer te sturen over hoe vaak deze methoden bij wat voor soort misdrijven worden ingezet. Graag een toezegging hierop.

(...)

Minister Grapperhaus:

(...)

Mevrouw Gerkens vroeg, als de wet wordt aangenomen, om duidelijke rapportages naar de Kamer. Na inwerkingtreding van de wet zal ik u jaarlijks informeren over hoe vaak van de bevoegdheid van het onderzoek in een geautomatiseerd werk gebruik is gemaakt en of bij die inzet gebruik is gemaakt van commerciële binnendringsoftware. Via u wil ik naar mevrouw Gerkens nog eens benadrukken dat de onderzoeken van de Inspectie JenV en de rapporten openbaar zijn.


Brondocumenten


Historie

  • 19 juni 2018
    toezegging gedaan






Toezegging Wanneer er na de evaluatie een voornemen is de AMvB te wijzigen dan wordt dat aan beide Kamers ter behandeling voorgelegd (34.372) (T02647)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer toe dat hij de AMvB met de lijst met misdrijven waarvoor de hackbevoegdheid ook gaat gelden naast de door de wet aangewezen misdrijven, niet zal wijzigen voordat de wetsevaluatie, die na twee jaar uitgevoerd zal worden, heeft plaatsgevonden en is behandeld in de beide Kamers der Staten-Generaal. Wanneer er na de evaluatie een voornemen is om de AMvB te wijzigen, dan wordt dat voornemen gedeeld met beide Kamers.


Kerngegevens

Nummer T02647
Status voldaan
Datum toezegging 19 juni 2018
Deadline 1 januari 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr.dr. A.G.J.M. Rombouts (CDA)
mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie lagere regelgeving
Onderwerpen Algemene Maatregel van Bestuur
misdrijven
Kamerstukken Computercriminaliteit III (34.372)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 34, item 5, blz. 25-26

Minister Grapperhaus:

(...)

Dan de algemene maatregel van bestuur. Ik had al gezegd dat ik daar iets over ging zeggen. Ik hoop uw Kamer daarin tegemoet te kunnen komen op het volgende punt. Die algemene maatregel van bestuur is u een jaar geleden in concept door een van mijn ambtsvoorgangers toegezonden. Dat concept is wat betreft de lijst van misdrijven die aanleiding zouden kunnen geven tot toepassing van die bevoegdheid van de artikelen 126nba en 126uba niet gewijzigd zoals het nu bij de Raad van State ligt. Voor mij is het ook weer staatsrechtelijk een probleem dat ik het stuk, dat nu bij de Raad van State ligt, nu niet aan u ter inzage kan geven. Maar ik wil toezeggen dat de lijst precies zo is als hij vorig jaar was. Ik heb die hier in dertigvoud gekopieerd voor de leden, en dit is ook echt de lijst zoals die in de concept-AMvB staat die bij de Raad van State ligt. Daarnaast wil ik ondubbelzinnig toezeggen dat in die lijst geen toevoegingen of wijzigingen komen tot en met de evaluatie die over twee jaar zal plaatsvinden en het debat met uw beide Kamers naar aanleiding van die evaluatie. Uw Kamer kan ervan verzekerd zijn dat dit de lijst is, zoals ik die hier heb. U mag de verschillen zoeken, maar het is echt dezelfde lijst als die in het voorstel stond dat vorig jaar juni naar uw Kamer is gegaan vanuit staatssecretaris Dijkhoff.

(...)

Minister Grapperhaus:

Ik meen dat het alsnog in het wetsvoorstel opnemen van een voorhangprocedure niet aan de orde kan zijn. Vorig jaar juni is deze lijst aan u toegezonden. Dit is nog steeds die lijst. Ik zeg nogmaals dat die zo blijft tot het moment waarop er over twee jaar geëvalueerd is én uw Kamer en de Tweede Kamer naar aanleiding van die evaluatie hebben kunnen zeggen wat ze van die lijst vinden.

(...)

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik hoop dat de minister ook nog ingaat op mijn argumenten waarom je in een AMvB geen afwijkende regels moet opnemen, omdat dat in de aanwijzing voor de regelgeving staat. Dit is een gebaar naar de Kamer dat de lijst niet meer zal wijzigen tot aan de evaluatie over twee jaar. Maar begrijp ik de minister goed dat na twee jaar die AMvB elk moment opnieuw kan worden gewijzigd en dat de Kamer daar dus geen betrokkenheid bij heeft?

Minister Grapperhaus:

Nee, ik heb heel duidelijk gezegd — maar misschien heb ik het dan niet duidelijk gezegd — dat ik toezeg dat dit de lijst is en dat die slechts kan veranderen indien de beide Kamers daarmee akkoord gaan.

De heer Rombouts (CDA):

Is de minister nu staatsrechtelijk niet al te royaal door te zeggen: als de Kamers ermee instemmen? Volgens mij hebt u gezegd, en ik was daar ook wel blij mee, dat het en-en is: er komen pas wijzigingen na de evaluatie, dus niet voor die tijd, en na overleg met de Kamers.

Minister Grapperhaus:

Ja, maar dan is het ook aan de Kamers om daar door middel van moties of anderszins hun oordeel over te geven.

De voorzitter:

Hebt u het nu over voorhang?

Minister Grapperhaus:

Nee, er komt geen voorhang. Ik heb heel duidelijk gezegd dat dit nog steeds de lijst is die door Dijkhoff naar u is toegezonden. Dit is ook de lijst die nu bij de Raad van State ligt en de lijst waarvan wat mij betreft wordt toegezegd dat die het de komende twee jaar zal zijn.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Misschien kan de minister dan preciezer omschrijven hoe hij de procedure voor zich ziet als er geen sprake is van een voorhangprocedure. Ik begrijp dat de minister zegt dat als we de AMvB willen wijzigen, de Kamers daarover worden geïnformeerd en dat daarover overleg kan plaatsvinden. Maar zijn er dan bepaalde termijnen die in acht worden genomen waarbinnen de Kamers de mogelijkheid hebben om daarover overleg te voeren, voordat de wijzigingen in de AMvB in werking treden? Graag iets meer toelichting, zodat we weten of we daar voldoende invloed op kunnen uitoefenen.

Minister Grapperhaus:

Er komt over twee jaar een evaluatie van deze wet. In die evaluatie wordt ook de inhoud van de AMvB meegenomen. Dat betekent dat uw Kamer en de Tweede Kamer alle gelegenheid krijgen om zich uit te laten over de inhoud van de AMvB. Totdat dat debat met beide Kamers is afgerond, komt er geen wijziging in de lijst. Daarna kan ik het niet overzien, want uw Kamer, of de Tweede Kamer, kan met een motie komen die een bepaalde kant op gaat waarvan ik niet weet wat die is. Dat kan ik echt niet overzien.

De voorzitter:

Mevrouw Strik, tot slot.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Mijn eerste vraag ging over: wat na die twee jaar? Als de minister voornemens is de AMvB te wijzigen na die evaluatie, krijgen wij daar dan steeds bericht van? Nu begrijp ik dat de minister zegt: ik kan het alleen maar overzien tot de evaluatie en daarna moeten we maar weer zien.

Minister Grapperhaus:

Nee, ik heb gezegd "tot en met de evaluatie". Wanneer er na de evaluatie een voornemen is om de AMvB te wijzigen, dan wordt dat voornemen gedeeld met uw beide Kamers.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Jaarlijks toezenden van informatie over de toepassing van de verlenging van voorlopige hechtenis (34.746) (T02649)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik (GroenLinks), toe de toepassing van de mogelijkheid tot verlenging van een voorlopige hechtenis jaarlijks apart in kaart te brengen en de jaarlijkse rapportages de Kamer toe te zenden.


Kerngegevens

Nummer T02649
Status openstaand
Datum toezegging 11 september 2018
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen terrorismebestrijding
voorlopige hechtenis
Kamerstukken Versterking strafrechtelijke aanpak terrorisme (34.746)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 39, item 10, blz. 9-14

Minister Grapperhaus:

(...)

Ik heb nog wat laatste punten die onder het hoopvolle kopje "overig" gaan. Eén punt was de noodzaak van evaluatie van alle geaccordeerde wetgeving. In artikel VIA (Romeinse 6A) van het wetsvoorstel is een evaluatie opgenomen voor vijf jaar na inwerkingtreding. Ik heb toegezegd tijdens de behandeling in de Tweede Kamer om de toepassing van de mogelijkheid tot verlenging van een voorlopige hechtenis jaarlijks apart in kaart te brengen.

(...)

Mevrouw Strik (GroenLinks):

(...)

Ten aanzien van terugkeerders gaf hij aan wat hij ook in de Tweede Kamer heeft gezegd, namelijk dat het OM daar nu niet per se behoefte aan heeft, maar dat ook dat in de toekomst zou kunnen veranderen. Dat vindt mijn fractie nog steeds een magere onderbouwing, terwijl we tegelijkertijd ook willen voorkomen dat — mocht het inderdaad nodig blijken te zijn voor de rechter — de rechter met lege handen komt te staan. Daar moeten wij dus nog goed over nadenken.

(...)

Minister Grapperhaus:

(...)

En dan kom ik ten slotte op mevrouw Strik. Ik denk dat wat zij zegt precies het punt is waarom het gaat. We moeten als wetgever de verantwoordelijkheid nemen om nou juist bij terrorisme risico's te voorkomen. We moeten dus niet wachten totdat het een paar keer mis is gegaan. In de schriftelijke stukken naar de Tweede Kamer en in de memorie van antwoord naar de Eerste Kamer is aangegeven dat de praktijk erop wijst dat we in het nauw komen — dat zei ik in eerste termijn ook — in de periode van zeventien tot twintig dagen. Dit alles naar aanleiding van de motie van destijds van de leden Samsom/Segers. De noodzaak is daarin gelegen dat we ook op dat punt de ontwikkeling zoals die er is, moeten bijbenen.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Goed, in hoeverre moet je rekening gaan houden met mogelijke toekomstige ontwikkelingen. Het is altijd prettiger als je als medewetgever kunt toetsen als op basis van gegevens blijkt dat iets nodig is. Maar in elk geval heeft de minister aangegeven en heeft de Tweede Kamer erop aangedrongen om slechts in zeer uitzonderlijke gevallen gebruik te maken van die mogelijkheid, als het om zaken in Nederland gaat. De Kamer heeft verzocht om daarover jaarlijks te worden geïnformeerd. Mijn verzoek zou zijn om die informatie ook met de Eerste Kamer te delen en die informatie uit te breiden naar hoe vaak er gebruik van wordt gemaakt bij terugkeersituaties.

Minister Grapperhaus:

Nou ja, laat ik het zo stellen: ik kan hier niet toezeggen wat exact die ... We hebben gezegd dat we jaarlijks zullen laten weten hoe om wordt gegaan met die drie-keer-tien-dagenbevoegdheid van de rechter. Of zich dat ook laat gaan tot op het niveau van de achtergrond van iemand kan en wil ik hier ook niet beantwoorden. Het zou kunnen zijn dat daaraan — ik begrijp uw gedachte wel — privacyoverwegingen in de weg staan om in bepaalde gevallen te zeggen wat iemands reden of achtergrond was om naar Nederland terug te komen. Maar ik wil benadrukken dat we de jaarlijkse rapportage doen naar de Tweede Kamer en wat mij betreft ook naar de Eerste Kamer, zodat beide Kamers kunnen beoordelen of dat systeem van de op grond van Hofjurisprudentie gradueel zwaarder wordende toets goed werkt.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Brief over instemmingsvereiste bij het terechtstaan per videoconferentie naar de Kamer sturen (34.915 / 34.916) (T02650)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Vlietstra (PvdA) en Baay-Timmerman (50PLUS), toe dat hij de brief aan de Tweede Kamer, over het ingewonnen advies betreffende het instemmingsvereiste bij het terechtstaan per videoconferentie, in het kader van eventueel in de toekomst af te sluiten verdragen, ook naar de Eerste Kamer zal sturen.


Kerngegevens


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 38, item 4, blz. 5-11

Mevrouw Vlietstra (PvdA):

(...)

Door de zogenaamde JIT-landen is overeengekomen dat de vervolging van verdachten in Nederland zal plaatsvinden volgens Nederlands recht. Met Oekraïne is daartoe een verdrag opgesteld, waarbij dat land zijn recht om te vervolgen overdraagt aan Nederland. Oekraïne zal verdachten die zich op zijn grondgebied bevinden, overdragen aan ons land. Dat geldt evenwel niet voor verdachten met de Oekraïense nationaliteit omdat dat in strijd is met de grondwet van het land. Hoewel teleurstellend, zal dit geaccepteerd moeten worden. De PvdA-fractie heeft veel waardering voor de zoektocht van de regering naar, wat ik maar even noem, de next-best oplossing en die is gevonden in de mogelijkheid gebruik te maken van videoberechting. Uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel en de antwoorden op vragen in de Tweede Kamer heeft mijn fractie de conclusie getrokken dat er voldaan kan worden aan de eisen, zoals gesteld door het EVRM, en dat het aan de rechter is om te besluiten over het gebruik van deze vorm van berechting. Helaas kan een verdachte weigeren om eraan mee te werken. Dat druist in tegen ons rechtsgevoel. Voor nabestaanden kan het immers ongelooflijk belangrijk zijn om personen die worden verdacht van het neerschieten van hun geliefden te kunnen zien, weliswaar niet face to face, maar dan toch ten minste via een videoverbinding. Kan de minister nog eens uitleggen waarom er een instemmingsvereiste is overeengekomen? Is dit een uitdrukkelijke wens van Oekraïne en zo ja, welke argumenten heeft het land daarvoor? Of vloeit het voort uit voorwaarden, waarborgen, dan wel jurisprudentie van het EVRM? Of zijn er nog andere overwegingen die het instemmingsvereiste onontkoombaar maken? Graag een toelichting van de minister.

Bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer heeft de minister toegezegd nog eens goed te kijken of niets over het hoofd is gezien op dit punt en over enkele maanden te komen met een brief. Uiteraard is mijn fractie zeer geïnteresseerd in de inhoud van die brief en wij vragen de minister, die ook aan deze Kamer te zenden.

(...)

Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):

(...)

Voorzitter. 50PLUS heeft nog de volgende vragen aan de minister. Vanwege het uitleveringsverbod van eigen onderdanen in de Oekraïense grondwet is in artikel 8 van het Verdrag de mogelijkheid opgenomen dat Oekraïense verdachten via een teleconferentie of videoconferentie in Nederland terechtstaan. Voorwaarde daarbij is het instemmingsvereiste van de verdachte. Weigert deze dan zal hij niet in persoon verschijnen maar slechts bij verstek kunnen worden veroordeeld.

De minister zei tijdens het debat op 6 juni jongstleden in de Tweede Kamer al dat alleen berechting per videoconferentie kan plaatsvinden als verdachte daarmee instemt en dat berechting per videoconferentie overigens ook niet geldt voor alle misdrijven. Mijn fractie mag toch aannemen dat misdrijven tegen het leven gericht, zoals dood door schuld, doodslag of moord, zeker niet zijn uitgezonderd? Graag een bevestiging van de minister.

Het tweede punt dat de minister aanvoerde was dat hij niet zeker was of de Nederlandse rechter het strafproces nog wel zou beschouwen als een eerlijk proces wanneer het instemmingsvereiste van de verdachte ontbrak. De minister doelt hiermee op het niet verplicht hoeven te verschijnen van verdachten in een strafproces. Maar hoe verhoudt zich dit met de mogelijkheid van de Nederlandse rechtbank om onder voorwaarden een verdachte te dwingen toch te verschijnen? Ik refereer hierbij aan de artikelen 258, lid 2 en 278, lid 2 van Strafvordering.

Toepassing van Nederlands recht maakt dat het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, het EVRM, van toepassing is. Zoals wij allen weten, gaat het EVRM voor op de Nederlandse strafwet. Dat geldt mutatis mutandis ook voor de Oekraïne, eveneens partij bij het EVRM. Artikel 6 EVRM garandeert het recht op een eerlijk proces waarop de minister doelde. De vraag is of het recht op een eerlijk proces mede het recht omvat om afstand te doen van aanwezigheid bij een proces middels videoconferentie. Met andere woorden: afstand te doen van het recht om aanwezig te zijn bij je eigen strafproces.

Artikel 6 EVRM beschermt juist het recht om wél aanwezig te zijn bij je eigen proces. Het leeuwendeel van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, het EHRM, gaat juist over situaties waarbij de verdachte aanwezig wilde zijn teneinde zijn eigen verdediging te kunnen voeren, maar daarin belemmerd of beperkt werd. Dus waarom zou een eventuele verplichting voor de verdachte om aanwezig te zijn bij een videoconferentie een inbreuk maken op dit in artikel 6 omschreven "eerlijk proces", zo vraagt mijn fractie aan de minister.

Voorzitter. Zou de minister niet eerder moeten inhaken op artikel 5 EVRM, het recht op vrijheid en veiligheid. Het recht op vrijheid kan rechtmatig worden ingeperkt van overheidswege. Artikel 5, lid 1, sub 3c EVRM laat vrijheidsbeperking bij verdenking van strafbare feiten toe en lid 3 erkent het recht om spoedig voor een rechter te worden voorgeleid na aanhouding. Zou je dan niet a contrario kunnen stellen dat die rechter dan ook in beginsel een bevel tot medebrenging mag afgeven tegen de verdachte? Met andere woorden: de Nederlandse strafrechter kan de Oekraïense verdachte wel degelijk dwingen om deel te nemen aan de videoconferentie op basis van toelaatbaarheid van Nederlandse strafvordering in combinatie met het zojuist aangehaalde artikel 5 EVRM. Deelt de minister onze zienswijze?

In dit verband wijst 50PLUS ook op het aankomend wetsvoorstel uitbreiding slachtofferrechten van de minister voor Rechtsbescherming, waarbij een verschijningsplicht voor zekere verdachten wordt geïntroduceerd. Deze minister schrijft: "De rechtspraak van het EHRM noch de voormelde Richtlijn wijzen erop dat het aanwezigheidsrecht van de verdachte een recht op afwezigheid inhoudt of impliceert. Als aan de in artikel 5 EVRM opgenomen voorwaarden is voldaan, biedt dit onderdeel dus nadrukkelijk de mogelijkheid om de verdachte tot aanwezigheid op het onderzoek ter terechtzitting te verplichten."

Indien de verdachte gedwongen kan worden om deel te nemen aan de videoconferentie en vervolgens niets zegt — zich beroept op zijn zwijgrecht — is dat toch nog altijd vele malen beter dan helemaal niet verschijnen. Nabestaanden van de slachtoffers krijgen de verdachte dan in ieder geval in beeld.

Kan de minister daarom nader ingaan op hetgeen hij stelde in het debat met de Tweede Kamer op 6 juni jongstleden over deze materie. Ik quote de minister: "Stel nou even dat je zo'n gedwongen videoconferentie zou kunnen afspreken met Oekraïne, dan is de kans zeer groot dat de verdachte in beeld komt en in het geheel niets meer zegt, omdat dat instemmingspunt weg is en hij daar niet aan wil meewerken. Dan gaan we het paard toch achter de wagen spannen?"

Wat bedoelt de minister met dit statement? We streven hier met z'n allen naar vervolging en berechting waarbij verdachten, liefst in persoon en dus in beeld, terechtstaan. Beroep op zwijgrecht komt veelvuldig voor tijdens strafprocessen en dat is een grondwettelijk recht dus daaraan kan nooit worden getornd. Dus wat bedoelt de minister met deze uitlating?

Handelingen I 2017-2018, nr. 38, item 16, blz. 6-7

Minister Grapperhaus:

(...)

Mevrouw Vlietstra en mevrouw Baay-Timmerman vroegen naar de instemming van een verdachte bij het terechtstaan per videoconferentie. Dat is een belangrijk onderwerp. Voorzitter, ik hoop dat u mij toestaat dat ik daar wat langer op inga. De mogelijkheid van het terechtstaan per videoconferentie, waarbij de verdachte zich in een ander land bevindt dan het land waar hij terechtstaat, is een bijzonderheid. Voor zover mij bekend, heeft dat nooit eerder plaatsgevonden. Er is wel ervaring met videoconferenties bij binnenlandse berechting. Denkt u bijvoorbeeld aan de maffiaprocessen in Italië. Ook enkele internationale straftribunalen maken wel gebruik van videoconferentie voor bepaalde doeleinden. De Nederlandse wet staat het horen per videoconferentie al ruim tien jaar toe, inclusief berechting per videoconferentie, maar er is in de praktijk tot nu toe geen sprake van een ruime toepassing.

In de Nederlandse praktijk is terechtstaan per videoconferentie nog nooit toegepast. De inzet is erop gericht om de berechting van het neerhalen van vlucht MH17 zo veel mogelijk in de aanwezigheid van de verdachten te doen plaatsvinden. Terechtstaan per videoconferentie is dan alleen een mogelijkheid in de situatie dat een verdachte omdat hij Oekraïens onderdaan is, niet kan worden uitgeleverd vanuit Oekraïne. Dat zou ook kunnen bij onderdanen van andere landen als we op enig moment vaststellen dat die landen ook zo'n dergelijk uitleveringsverbod van eigen onderdanen hebben en als we dan met die landen zo'n afspraak kunnen maken. Ik zeg dit even voor de volledigheid.

Het huidige Nederlandse recht vereist voor de berechting per videoconferentie dat de verdachte daarmee instemt. Dat geldt ook voor internationale regelingen. Ook daarin is de instemming van verdachte vereist. Dat geldt dus zowel voor het Nederlandse recht als voor de verdragen. In dat licht is het de vraag of Nederland en Oekraïne samen kunnen afspreken af te wijken van een tussen hen geldend verdrag, namelijk het tweede aanvullend protocol bij het Europees Verdrag inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, of dat ze dan eerst dat tweede aanvullend protocol zouden moeten opzeggen. Het opzeggen van het protocol is niet aan de orde, omdat het nou juist in allerlei andere opzichten een belangrijk instrument is voor de strafrechtelijke samenwerking met veel landen. De uitdrukking is in een ander verband al gevallen: dan gaan we het paard achter de wagen spannen. Of in ieder geval één mijl op zeven rijden, als u mij begrijpt.

Wat zouden we met het loslaten van het instemmingsvereiste bereiken? Zonder de instemming van de verdachte is geen zinvolle deelname te verwachten aan een met gebruikmaking van videoconferentie te voeren proces. Een verdachte die tegen zijn wil terechtstaat, zal niet willen meewerken aan dat videoverhoor. Een verdachte kan niet worden gedwongen te verklaren, want die heeft zwijgrecht. Het doel van de toepassing van videoconferentie is dan slechts nog dat de gedachte zichtbaar is, voor de andere deelnemers aan het strafproces en voor het in de rechtszaal in Nederland aanwezige publiek. We lopen dan nog steeds het risico dat de rechter eigenlijk vindt dat alleen maar zichtbaar zijn zonder instemming niet in overeenstemming is met de verdragen en andere normen waar Nederland en Oekraïne aan gebonden zijn. Volgens het geldende Nederlandse recht is een verdachte nog steeds in beginsel niet verplicht om aanwezig te zijn bij zijn berechting. Ik weet dat de regering een wetsvoorstel in voorbereiding heeft om bepaalde verdachten van ernstige delicten te verplichten aanwezig te zijn bij de rechtszitting en de uitspraak, maar dat is nog geen geldend recht. Het kon dus ook niet meegenomen worden in het verdrag waarover we het vandaag hebben.

Ik vind dat we er met elkaar voor moeten zorgen dat het MH17-proces niet kwetsbaar wordt door op dit belangrijke punt afwijkende regelingen te treffen. Ik denk dat de heer Knapen het vanmorgen heel treffend zei: we moeten niet marchanderen met eisen uit een internationaal verdrag in het bilaterale verdrag met Oekraïne. Ik onderschrijf dat. De Nederlandse rechter beslist over de toepassing van videoconferentie bij de berechting. Het is nog steeds de vraag of de rechter ertoe zou besluiten als de verdachte er niet mee instemt en die instemming in afwijking van bestaande regels niet vereist zou zijn. Kortom, we kunnen ook nog tegen de situatie aanlopen dat we denken dat we het geregeld hebben maar de Nederlandse rechter zegt: ik ga er niet mee akkoord vanwege de regels van een eerlijk proces. Ook is op voorhand niet duidelijk hoe de Oekraïense rechter zou beslissen als een verdachte daar bezwaar zou maken.

Mevrouw Baay heeft nog vragen gesteld over het bevel tot medebrenging. Een dergelijk bevel van de Nederlandse rechter kan als zodanig niet worden geëffectueerd in Oekraïne. Het kan wel relevant zijn voor de bevoegde Oekraïense autoriteiten, die verplicht zijn ervoor te zorgen dat de verdachte daadwerkelijk aanwezig is als hij heeft ingestemd met het terechtstaan per videoconferentie. De Nederlandse rechter kan geen bevelen geven aan de Oekraïense autoriteiten, maar een dergelijk bevel kan wel duidelijk maken dat de betrokkene zou moeten verschijnen gezien die instemming.

Voorzitter, ik sluit op dit punt af. Zoals bekend heb ik de Tweede Kamer toegezegd om met het oog op eventueel in de toekomst af te sluiten verdragen nader advies in te winnen over het instemmingsvereiste. Ik zal de Tweede Kamer daarover per brief informeren. Die brief zal ik, wil ik hierbij toezeggen, ook aan uw Kamer doen toekomen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Geen precedentwerking griffierechten (34.761) (T02671)

De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Andriessen (D66), Bikker (ChristenUnie), Duthler (VVD), Lokin-Sassen (CDA), Vlietstra (PvdA) en Wezel (SP), toe dat de kostendekkende griffierechten voor de NCC(A) geen precedent vormen voor andere vormen van rechtspraak, voor welke volgende innovaties dan ook.


Kerngegevens

Nummer T02671
Status openstaand
Datum toezegging 4 december 2018
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Rechtsbescherming
Kamerleden Mr.dr. M.F. Andriessen (D66)
Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
mr. dr. A.W. Duthler (Fractie-Duthler)
Mr. P.E.M.S. Lokin-Sassen (CDA)
J.G. Vlietstra (PvdA)
Mr. A.M.T. Wezel EMoC (SP)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen Kostendekkende griffierechten
Kamerstukken Engelstalige rechtspraak internationale handelskamers rechtbank en gerechtshof Amsterdam (Netherlands Commercial Court) (34.761)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr. 10, item 8, blz. 2-8

Mevrouw Lokin-Sassen (CDA):

(…)

Ten slotte wil mijn fractie graag nog eens klip-en-klaar uit de mond van de minister bevestigd horen dat de meer dan kostendekkende griffierechten die betaald moeten worden voor een procedure voor het NCCA in geen enkel opzicht een precedent vormen om ook voor de reguliere rechtspraak in Nederland een stelsel van kostendekkende griffierechten in te voeren. Zoals bekend is mijn fractie daar een verklaard tegenstander van. In dit hele specifiek geval, waar de kans aanwezig is, maar dat moeten wij nog afwachten, dat buitenlandse ondernemingen graag voor het NCCA een procedure willen voeren, kan mijn fractie in beginsel billijken dat er hogere griffierechten worden geheven, zodat de financiële lasten niet drukken op de reguliere begroting voor de rechterlijke macht. Maar dit mag op geen enkele wijze als precedent worden gezien om kostendekkende griffierechten in het algemeen in het Nederlandse stelsel in te voeren. Kan de minister dit nog eens op ondubbelzinnige wijze bevestigen?

(…)

Mevrouw Wezel (SP):

(…)

Voor de fracties van de SP, GroenLinks, 50PLUS en de Partij voor de Dieren is het belangrijk dat we deze brug van kostendekkende griffierechten niet overgaan. Dat is een cruciale principiële grens. Want als het voor het ene terrein wordt geaccepteerd, gaat het argument dan misschien toch op andere terreinen ook spelen, en dan komt opnieuw de toegang tot het recht in gevaar. Graag de reflectie hierop van de minister. Mevrouw Duthler zal namens de VVD ingaan op het punt van het kostendekkend griffierecht. De fracties van GroenLinks en 50PLUS sluiten zich daar thans al bij aan.

(…)

Mevrouw Duthler (VVD):

(…)

Mevrouw de voorzitter. Ik rond af. Zoals gezegd en ook bekend, hebben de leden van de VVD-fractie moeite met de introductie van kostendekkende griffierechten. Dat zal niet nieuw zijn voor de minister. De leden van de VVD-fractie hebben eerder in het nader voorlopig verslag hun zorg geuit dat hiermee een precedent kan worden gecreëerd voor het invoeren van kostendekkende griffierechten bij andere kamers. Die zorg is door de minister vooralsnog niet weggenomen.

(…)

Mevrouw Andriessen (D66):

(…)

Toch stuiten we hiermee op een volgend probleem. De minister wijkt af van de Nederlandse griffierechtensystematiek. Vandaar onze vraag of het vanuit onze wetssystematiek te verdedigen is dat in dit geval een beroep gedaan wordt op kostendekking. Is deze minister — het is al eerder gevraagd — opeens bekeerd tot het profijtbeginsel?

(…)

Mevrouw Vlietstra (PvdA):

(…)

De regering geeft aan dat met het invoeren van kostendekkende griffierechten enerzijds wordt tegemoetgekomen aan de wens van de Raad voor de rechtspraak om te innoveren, en dat anderzijds de reguliere rechtspraak niet wordt belast met extra kosten als gevolg van de instelling van een internationale handelskamer. Het laatste lijkt ons terecht. Financieel, maar ook personeel bevindt de rechtspraak zich in een buitengewoon ernstige situatie. Het is ondenkbaar dat innovaties als NCC of NCCA kunnen worden betaald uit de eigen begroting. Maar de minister had er ook voor kunnen kiezen extra middelen ter beschikking te stellen om daarmee aansluiting te houden bij de bestaande uitgangspunten en systematiek van de griffierechten. Waarom heeft hij dat niet gedaan? Wat betekent de keuze voor kostendekkende griffierechten voor volgende innovaties binnen de rechtspraak waar de minister en ook deze Kamer voorstander van zijn? Ligt ook dan bij gebrek aan financiële middelen in principe de mogelijkheid open om kostendekkende griffierechten in te voeren?

(…)

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

(…)

Voor de fractie van de ChristenUnie is het systeem van kostendekkende griffierechten een afwijkend systeem, afwijkend van het systeem van reguliere griffierechten, dat wij een belangrijk goed vinden. Op deze manier ontstaat de mogelijkheid voor rijkere partijen, voor grotere ondernemingen om efficiënter en met minder belemmeringen recht te halen. Dat is een trend die wij niet zouden willen. Ik hoor de minister daar graag op reflecteren.

Handelingen I 2018-2019, nr. 10, item 10, blz. 2-11

Minister Dekker:

(…)

Het tweede wat ik wil benadrukken — en dat doe ik tegenover mevrouw Lokin en mevrouw Duthler, die daarover vragen hebben gesteld — is het volgende. We zitten hiertegen aan te hikken en ik begrijp dat heel erg goed, want we hebben niet eerder zo'n stap gemaakt, waarbij je uitgaat van griffierechten voor een specifieke soort rechtspraak, die ook in principe over een lange tijd de kosten moeten dekken. Gaan we niet een soort principiële brug over? Ik wil echt wel benadrukken dat de griffierechten die we voor deze specifieke vorm van rechtspraak introduceren geen precedent vormen. Deze griffierechten vormen wat mij betreft een uitzondering: het betreft een extra mogelijkheid om te kunnen procederen in de Engelse taal in complexe internationale handelsgeschillen.

(…)

Mevrouw Vlietstra (PvdA):

Misschien ten overvloede, maar ik had de minister nog gevraagd of die precedentwerking of beter gezegd geen precedentwerking ook geldt voor welke volgende innovaties dan ook.

Minister Dekker:

Volmondig ja.


Brondocumenten


Historie

  • 2 juli 2024
    nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming
  • 2 juli 2024
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming
  • 4 december 2018
    toezegging gedaan






Toezegging Verkennen behoefte volledig Engelstalige procedures bij andere gerechten (34.761) (T02672)

De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Andriessen (D66), Bikker (ChristenUnie) en Wezel (SP), toe dat hij zal verkennen welke behoefte er bestaat bij andere gerechten, zoals de maritieme kamer bij de rechtbank Rotterdam en het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, om volledig Engelstalige procedures te hanteren.


Kerngegevens

Nummer T02672
Status openstaand
Datum toezegging 4 december 2018
Deadline 1 juli 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Rechtsbescherming
Kamerleden Mr.dr. M.F. Andriessen (D66)
Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
Mr. A.M.T. Wezel EMoC (SP)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Engelstalige procedure
Gemeenschappelijk Hof van Justitie
maritieme kamer
Kamerstukken Engelstalige rechtspraak internationale handelskamers rechtbank en gerechtshof Amsterdam (Netherlands Commercial Court) (34.761)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr. 10, item 8, blz. 3-8

Mevrouw Wezel (SP):

(…)

Dit roept bij de fracties van de SP, GroenLinks, 50PLUS en de Partij voor de Dieren de vraag op waarom het door de regering alleen mogelijk wordt gemaakt om een uitspraak in de Engelse taal te krijgen voor het NCC en het NCCA en niet rechtspraakbreed. Te denken valt aan de zeerecht- en scheepvaartzakenkamer van de rechtbank Rotterdam. Heeft de rechtbank Rotterdam te weinig gelobbyd of de tender verloren? Immers, ook bij de maritieme kamer van de rechtbank Rotterdam worden zaken met een internationaal karakter gevoerd en wordt in het Engels geprocedeerd. Ook daar gaat het om de beslechting van internationale geschillen waarbij een of beide partijen van buiten Nederland afkomstig zijn. Engelstalige samenvattingen van uitspraken van de maritieme kamer worden al gepubliceerd op rechtspraak.nl. Graag de reactie van de minister.

(…)

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

(…)

Eigenlijk is alles al genoemd, op een klein punt na. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten, en de BES-eilanden, wijst vonnis in het Nederlands en dat terwijl het merendeel van de bewoners van deze eilanden als voertaal het Engels of het Papiaments heeft. Ergens wringt dat voor ons rechtsgevoel. Wij zeggen nu tegen bedrijven: logisch, u bent internationaal actief, het Engels is de voertaal en wij faciliteren dat. Gelet op de wereldmarkt is dat allemaal te begrijpen, maar burgers in ons Koninkrijk kunnen niet in hun eigen taal het vonnis gewezen krijgen. Ik hoor de minister daar graag nader over. Hij heeft daar tegen de Raad van State een en ander over gezegd, wat meer zit op de argumentatie waarom het NCC wel zou kunnen. Maar nu andersom: even naar die burgers gekeken in de overzeese gebiedsdelen, zoals ze vroeger heten, maar nu zelfstandige landen met een gemeenschappelijk hof. Ik hoor de minister er graag over.

Handelingen I 2018-2019, nr. 10, item 10, blz. 3-11

Mevrouw Wezel (SP):

Een vraag aan de minister. Er kan nu toch ook al geprocedeerd worden in het Engels? Kijk maar naar de zeevaartkamer in Rotterdam, waar ook over internationale geschillen wordt geprocedeerd, in het Engels. Dat kan nu ook al. Dus waarom deze wet voor deze aparte kamer?

Minister Dekker:

De vergelijking gaat niet helemaal op. Dat zijn geen procedures die van voor tot achter in het Engels plaatsvinden. Hier en daar kunnen processtukken in het Engels worden ingebracht en ik geloof dat er samenvattingen van de vonnissen in het Engels worden gemaakt. Het zijn niet van voor tot achter volledige Engelse procedures, even afgezien van het feit dat het gaat om procedures op een heel specifiek rechtsgebied.

Mevrouw Wezel (SP):

In de procedures in Rotterdam is er ook behoefte aan uitspraken in het Engels van voor tot achter. Waarom zijn die daar dan ook niet?

Minister Dekker:

Dat is een hele relevante vraag. Die lijkt een beetje op de vraag die mevrouw Bikker stelde over het Gemeenschappelijk Hof op de eilanden. U stelt dat hier ook behoefte aan is. Mij is daarvan vooralsnog niets gebleken, maar ik wil best een keer kijken wat dat gaat betekenen, of er behoefte aan is, wat dat met zich meebrengt qua organisatie en wat daarbij de juridische voetangels en klemmen zijn. Dat doe ik graag, maar dat laat onverlet dat dit nog steeds een hele waardevolle toevoeging is en het een of het ander niet uitsluit.

Mevrouw Wezel (SP):

Dan heb ik nog even de vraag waarom dan niet in den brede is gekeken naar waar er behoefte aan is, zoals bij het Gemeenschappelijk Hof en zoals kennelijk bij de zeevaartkamer in Rotterdam. Is daar contact over geweest?

Minister Dekker:

Wij hebben zeer wel gekeken waar behoefte aan is. Hier is behoefte aan.

Mevrouw Wezel (SP):

Is er contact geweest met die hoven en is de vraag gesteld of zij misschien ook die Engelse uitspraken zouden willen?

Minister Dekker:

Dat durf ik een-twee-drie niet te zeggen. Hier was een heel duidelijke vraag naar. Dat zien we ook omdat een hoop Nederlandse bedrijven uiteindelijk gebruikmaken van andere vormen van rechtspraak in andere landen of van private arbitrage, wat vaak kostbare procedures zijn. Er is enthousiast gereageerd op de eventuele oprichting van een Nederlandse commercial court. Hiervan weten we zeker dat die behoefte er is. U stelt nu dat die behoefte wellicht ook elders is. Ik ga dat graag na en wil dat onderzoeken, maar dat hoeft volgens mij dit wetsvoorstel niet op te houden.

(…)

Mevrouw Andriessen (D66):

Voorzitter, dank dat u deze bewindspersoon de gelegenheid heeft gegeven zo'n duidelijke uitleg te geven over de achtergronden van het NCC. Ik wil graag benadrukken dat onze fractie het ook een belangrijk onderdeel van het NCC vindt dat Nederland mee kan doen aan de rechtsvorming op het gebied van internationaal handelsrecht en dat we daarvoor niet naar het buitenland hoeven. Wat nog een vraag blijft, is het Engels. Ik heb al aangegeven dat er veel meer rechtsspraak in het Engels plaatsvindt, zeker op handelsgebied. Kunt u hierna misschien met een wetsvoorstel komen om alle handelsrecht in het Engels te laten plaatsvinden?

(…)

Minister Dekker:

(…)

Dan tot slot. Er zijn door verschillende woordvoerders met verschillende linkjes vragen gesteld over iets wat heel goed hierna zou kunnen volgen, namelijk wat de behoeftes zijn op de eilanden, bij het gemeenschappelijk hof, bij de Rotterdamse rechtspraak als het gaat om maritieme zaken, en wellicht zelfs — D66 noemde dat — met betrekking tot handelsverordeningen in brede zin. Ik ga het volgende doen en dat is ook een beetje de concrete toezegging die mij wordt ontlokt. Ik ga dit verkennen en kijken of die behoefte er inderdaad is en hoe groot die precies is. Ik zal voor u dan ook inzichtelijk maken wat de consequenties zouden zijn als je daar voor een deel in mee zou gaan. Het heeft natuurlijk ook qua organisatie en juridisch nogal wat mogelijke consequenties. Ik breng die graag voor u in kaart.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Financiële meevallers besteden aan verlaging griffierechten of rechtspraak (34.761) (T02673)

De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Andriessen (D66), Duthler (VVD) en Lokin-Sassen (CDA), toe dat financiële meevallers bij de rechtspraak door het NCC(A) besteed zullen worden aan een eventuele verlaging van de griffierechten of aan de rechtspraak, en niet ten bate komen van de Justitie-begroting.


Kerngegevens

Nummer T02673
Status openstaand
Datum toezegging 4 december 2018
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Rechtsbescherming
Kamerleden Mr.dr. M.F. Andriessen (D66)
mr. dr. A.W. Duthler (Fractie-Duthler)
Mr. P.E.M.S. Lokin-Sassen (CDA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen Financiële meevaller
griffierechten
rechtspraak
Kamerstukken Engelstalige rechtspraak internationale handelskamers rechtbank en gerechtshof Amsterdam (Netherlands Commercial Court) (34.761)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr. 10, item 8, blz. 2-7

Mevrouw Lokin-Sassen (CDA):

(…)

De minister erkent voorts dat na tien jaar aanlooptijd in één jaar tijd deze aanloopkosten zullen zijn terugverdiend, wellicht zelfs al eerder als het NCCA een succes blijkt te zijn. Daarna zal er dus "winst" worden gemaakt, zal er althans meer geld worden ontvangen dan er onkosten zijn. Mijn fractie heeft in het voorlopig verslag reeds de vraag gesteld: wie beslist over de besteding van deze winst? Worden deze opbrengsten geoormerkt voor de rechtspraak, voor het NCCA, wordt het geld gestort ten behoeve van de begroting van Justitie en Veiligheid, zonder dat dit specifiek ten goede komt aan de rechtspraak of, nog erger op een grote hoop in de pot gestort?

De minister heeft al erkend dat er na tien jaar naar alle waarschijnlijkheid een positief saldo per jaar zal overblijven. Letterlijk stelde hij: "Omdat de berekeningen gebaseerd zijn op aannames is het aanhouden van enige ruimte in de begroting prudent". Mevrouw de voorzitter, prudent is het ongetwijfeld, maar daarmee heeft de minister nog geen antwoord gegeven op onze vraag. Wij verzoeken de minister dan ook thans een kristalhelder antwoord te geven: waar komen de eventuele meeropbrengsten terecht? Worden deze geoormerkt voor de rechtspraak, ja of nee? Wil de minister toezeggen dat, mocht het NCCA meer inkomsten genereren dan uitgaven, deze inkomsten ten goede zullen komen aan de (Raad voor de) rechtspraak?

(…)

Mevrouw Duthler (VVD):

(…)

Na tien jaar acht de minister het niet ondenkbaar dat de verwachte griffieopbrengsten, namelijk 4 miljoen euro, hoger zijn dan de verwachte kosten van 3,4 miljoen euro. Daarnaast ontvangt de rechtspraak jaarlijks een bijdrage van het ministerie voor het NCCA die niet gebaseerd is op het aantal afgedane zaken. Zou het ook zo kunnen zijn dat de minister bij mee- of tegenvallende resultaten de hoogte van de griffierechten overeenkomstig aanpast. Een dergelijke vraag werd ook al gesteld door de CDA-fractie, en dan in net iets andere woorden. Graag een reactie van de minister.

(…)

Mevrouw Andriessen (D66):

(…)

Een deel van de geplande griffiekosten is bedoeld om de aanloopkosten te dekken. Er wordt al gewerkt aan het NCC vanaf 2015. Vanaf dat moment zijn er aanloopkosten gemaakt. Er zijn rechters geselecteerd en opgeleid. De digitale rechtszaal in het IJdok is klaar. Onze fractie is daarom van mening dat de opbrengst van de griffiekosten bij het NCC niet meer nodig zal zijn om de aanloopkosten te dekken. Bovendien willen wij voorkomen dat door de verwachte hogere opbrengst lucratievere zaken in Amsterdam voorrang gaan krijgen. Daarom vragen wij van deze minister de toezegging dat vanaf de start een deel van de griffieopbrengst terug zal vloeien naar de algemene middelen van de Raad voor de rechtspraak, om daarmee de daar ontstane tekorten te dekken. Laat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen.

Handelingen I 2018-2019, nr. 10, item 10, blz. 5-6

Minister Dekker:

(…)

Dan was de vraag van mevrouw Andriessen en ook van mevrouw Duthler, zoals ik dat een beetje proefde: je bent nu bezig met een nieuwe loot aan de stam, daarbij ga je uit van een budgettair neutrale uitwerking, maar daar zitten natuurlijk allerlei aannames aan. We stellen een griffierecht vast, maar vervolgens gaan we uit van de aanname van bepaalde kosten die gemaakt moeten worden en ook de aanname van de aantallen zaken waar het NCC in de komende tijd mee te maken heeft. Dat is een soort groeipad. Er zal in het begin veel gedaan moeten worden om te werken aan de bekendheid van het NCC, maar wellicht gaat het dan rollen. We houden nu rekening met zo'n 100 zaken per jaar, 25 in hoger beroep. Dat kan wellicht hoger uitvallen en misschien ook wat lager. We moeten met de vinger aan de pols kijken hoe dat uitwerkt.

Daarbij werd misschien ook wel beetje provocerend gezegd: wat als er nou winst wordt gemaakt? Stel nou dat het zo goed gaat lopen of dat de kosten meevallen dat je niet budgettair neutraal bent, maar dat je aan het einde van de rit wat overhoudt. Of misschien houd je wat over als je op enig moment je aanloopkosten hebt verwerkt. Even los van dat ik vind dat een term als "winst" niet past bij rechtspraak en dat dit ook echt geen vorm van marktwerking is — daar neem ik echt heel bewust afstand van — vind ik dat als er op een gegeven moment een positief financieel resultaat is, we natuurlijk wel moeten kijken hoe we dat op de een of andere manier weer kunnen laten terugvloeien naar diezelfde rechtspraak. Dat zou dan kunnen langs de lijn die mevrouw Andriessen aangaf. Dan kan het misschien in de kas komen, want de rechtspraak zit er financieel niet heel breed bij; dat zou welkom zijn.

Je zou je ook kunnen voorstellen dat je dan op enig moment nog een keer kritisch gaat kijken naar de hoogte van de griffierechten om die op termijn nog wat te finetunen of bij te stellen. Nu ben ik erg van de school dat je de huid niet moet verkopen voordat de beer is geschoten. Ik zou heel graag hiermee aan de slag gaan. U weet mijn intenties, mochten er straks positieve resultaten worden geboekt, mochten er financiële meevallers zijn. Maar ik wil daar ook niet vooruitlopen. We hebben een zo realistisch mogelijke, misschien een beetje conservatief maar zo realistisch, voorzichtig mogelijke inschatting gemaakt. Wij denken dat dit kan. Ik zou nu tegen de rechtspraak willen zeggen: laten we het eerst maar even waarmaken alvorens we op eventuele toekomstige baten vooruitlopen.

Voorzitter. Dan nog een paar vragen ...

De voorzitter:

Mevrouw Lokin.

Mevrouw Lokin-Sassen (CDA):

De minister is wel heel erg vrijblijvend bij deze vaststelling of bepaling. Toch is hier van verschillende kanten naar voren gebracht dat, mochten er financiële meevallers zijn of komen, die dan terug moeten vloeien naar de rechtspraak. Laten we even aannemen dat ze er komen. Kan de minister toezeggen dat hij zich er in ieder geval hard voor zal maken dat die dan terugvloeien naar de rechtspraak? Dat is zijn taak.

Minister Dekker:

Nu sla ik mezelf voor mijn hoofd en dan heb ik me niet goed uitgedrukt, want dát is precies mijn intentie. De manier waarop je dat doet, kan echter via verschillende routes lopen. Ik proef bij sommigen dat er aangehikt wordt tegen de hoogte van griffierechten. Mocht je aan het einde van de rit onder de streep wat overhouden, dan kán je natuurlijk kijken of die griffierechten wellicht op termijn nog wat zouden kunnen worden bijgesteld. Je kunt ook de variant van mevrouw Andriessen kiezen. Daarbij zeg je: misschien moeten we de griffierechten houden zoals ze zijn, want in de ons omringende landen worden soortgelijke griffierechten geheven voor dit soort zaken, en dan kan je eventueel het voordeel dat je dan hebt op een andere manier bij diezelfde rechtspraak inzetten. Mijn intentie is het in ieder geval niet dat er hier wellicht gedacht kan worden: hé, dit is misschien wel een profijtelijke vorm van rechtspraak die dan wat oplevert, en dat geld kan dan voor iets anders worden gebruikt. Die indruk wil ik wegnemen; dat is echt niet mijn bedoeling. Dus mochten er positieve financiële effecten zijn, dan gaan die terug naar de rechtspraak.

Mevrouw Lokin-Sassen (CDA):

Het is op zichzelf mooi als u de griffierechten verlaagt, maar dat is niet profijtelijk voor de rechtspraak, maar voor de rechtzoekenden, zal ik maar zeggen. Dat is toch wel een groot verschil. U wilt daar nog geen keuze in maken, begrijp ik?

Minister Dekker:

Daar heeft u wel gelijk in. Maar u weet ook dat wij ook de discussie voeren over griffierechten in het reguliere deel. Ook daar komt de rechtspraak er met grote regelmaat voor op om dat iets te tweaken of te finetunen. De hoogte van griffierechten gaat straks ook voor een deel bepalen welke zaken er worden aangebracht. In het totale stelsel van rechtspraak vat ik gemakshalve griffierechten en de organisatie van de rechtspraak maar even onder één noemer.

Mevrouw Lokin-Sassen (CDA):

In dit geval en bij deze griffierechten betreft het toch een heel bijzondere positie, zoals de minister zelf ook al heeft erkend. Dus wij moeten geen vergelijking trekken met de Nederlandse griffierechten. Daarbij zou het ten goede komen aan de Nederlandse rechtzoekenden. Het betreft hier vaak buitenlandse ondernemingen die gebruikmaken van het Nederlandse rechtssysteem en van Nederlandse rechters, in de Engelse taal. Ik zou ervoor willen pleiten dat de eventuele financiële meevallers van de werkzaamheden die door de Nederlandse rechters in dit opzicht ten behoeve van buitenlandse ondernemers worden gedaan, ten goede komen aan de rechtspraak.

Minister Dekker:

Ik merk dat in het debat wordt vooruitgelopen op eventuele positieve financiële effecten op de lange termijn. Het zou mijn voorkeur hebben als we die discussie zouden voeren als op de langere termijn inderdaad blijkt dat er positieve financiële effecten zijn. Dan moeten we, denk ik, wegen en kijken waar dat op een zo goed mogelijke manier belandt. Dus ik hoop niet dat u mij nu dwingt om op voorhand al een uitspraak te doen. Gaat dit dan zitten in griffierechten of in de organisatie van de rechtspraak? Ik vind het allebei plausibele bestemmingen, maar ik zou u ook om een beetje ruimte willen vragen om straks te kijken hoe een en ander uitpakt. Wat voor zaken krijgen we precies? Hoe wordt het door internationale partijen, door bedrijven ervaren? Heel vaak zal een van de twee partijen een Nederlands bedrijf zijn. Bestaat er wellicht behoefte om op termijn nog wat te gaan differentiëren tussen grote en kleine vorderingen? Dat is een van de dingen die uit de consultatie naar voren kwam. Het lijkt mij verstandig om nu even onze handen vrij te houden, en om die discussie te voeren als zij relevant is, op termijn.

De voorzitter:

Tot slot mevrouw Lokin nog even.

Mevrouw Lokin-Sassen (CDA):

Ja, tot slot. Heb ik de minister dan als volgt wel goed begrepen? Hij wil die financiële meevaller hetzij besteden aan een eventuele verlaging van de griffierechten, hetzij aan de rechtspraak. Hij wil dat geld dan dus niet zomaar in de pot van Justitie of, nog erger, van de begroting in zijn geheel storten. Heb ik dat zo goed begrepen? Zegt de minister dat toe?

Minister Dekker:

Die toezegging heeft u op zak.

Mevrouw Lokin-Sassen (CDA):

Dank u wel.


Brondocumenten


Historie

  • 2 juli 2024
    nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming
  • 2 juli 2024
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming
  • 4 december 2018
    toezegging gedaan






Toezegging Na vijf jaar evaluatie van de wet, waarbij differentiatie griffierechten mee wordt genomen (34.761) (T02674)

De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Duthler (VVD), toe dat hij over vijf jaar de werking van de wet zal evalueren. Daarbij zal de differentiatie van griffierechten worden meegenomen.


Kerngegevens

Nummer T02674
Status openstaand
Datum toezegging 4 december 2018
Deadline 1 januari 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Rechtsbescherming
Kamerleden mr. dr. A.W. Duthler (Fractie-Duthler)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen differentiatie
griffierechten
Kamerstukken Engelstalige rechtspraak internationale handelskamers rechtbank en gerechtshof Amsterdam (Netherlands Commercial Court) (34.761)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr. 10, item 10, blz. 5-11

Minister Dekker:

Ik merk dat in het debat wordt vooruitgelopen op eventuele positieve financiële effecten op de lange termijn. Het zou mijn voorkeur hebben als we die discussie zouden voeren als op de langere termijn inderdaad blijkt dat er positieve financiële effecten zijn. Dan moeten we, denk ik, wegen en kijken waar dat op een zo goed mogelijke manier belandt. Dus ik hoop niet dat u mij nu dwingt om op voorhand al een uitspraak te doen. Gaat dit dan zitten in griffierechten of in de organisatie van de rechtspraak? Ik vind het allebei plausibele bestemmingen, maar ik zou u ook om een beetje ruimte willen vragen om straks te kijken hoe een en ander uitpakt. Wat voor zaken krijgen we precies? Hoe wordt het door internationale partijen, door bedrijven ervaren? Heel vaak zal een van de twee partijen een Nederlands bedrijf zijn. Bestaat er wellicht behoefte om op termijn nog wat te gaan differentiëren tussen grote en kleine vorderingen? Dat is een van de dingen die uit de consultatie naar voren kwam. Het lijkt mij verstandig om nu even onze handen vrij te houden, en om die discussie te voeren als zij relevant is, op termijn.

(…)

Mevrouw Duthler (VVD):

De minister spreekt over "langere termijn", "de lange termijn" of "het einde van de streep". Waar moeten we aan denken? Wanneer gaat de minister de balans opmaken?

Minister Dekker:

Het formele antwoord is: over tien jaar. Dat is een beetje de looptijd waaraan wij hebben gedacht. Binnen tien jaar zou dit moeten kunnen ronddraaien.

Mevrouw Duthler (VVD):

Is er ook een informeel antwoord?

Minister Dekker:

Nou, ik heb de indruk dat u naar de microfoon toe komt en dat u dan vervolgens gaat zeggen: dat is een wel heel lange termijn.

Mevrouw Duthler (VVD):

Dat klopt.

Minister Dekker:

Dus ik kan mij voorstellen dat we ook tussentijds, na vijf jaar, eens kijken hoe de zaken zich ontwikkeld hebben. Lopen we voor op schema? Hoe hebben de kosten zich ontwikkeld? Dat zou voor mij ook een acceptabele termijn zijn om eens even een tussenevaluatie te doen.

(…)

Mevrouw Duthler (VVD):

Als de minister toch die griffierechten gaat differentiëren aan de onderkant, dus bij de kleine vorderingen, zou de minister dan ook bereid zijn om meteen eens te kijken naar differentiatie in de griffierechten voor de internationale handelskamer, waar we het nu over hebben?

Minister Dekker:

Die vind ik zelf wat ingewikkelder. Bij de internationale handelskamer weten we ongeveer wat de zaakstroom is, in tegenstelling tot bij reguliere zaken. We weten de aantallen, de gedragseffecten, de keuzes die gemaakt worden. Op basis daarvan kunnen we ook een beetje voorspellen hoe dat uitpakt. Wij hebben nu op basis hiervan gezegd: wij denken dat degenen die kiezen voor het NCC vaak rechtzoekenden met de zwaardere zaken zullen zijn, met grotere vorderingen, al was het maar omdat die ondergrens van €25.000 erin zit. Daarom hebben we hier voor één tarief gekozen.

Ik zeg niet dat dat altijd zo zal blijven, maar ik vind het voor het NCC nu gewoon te vroeg om iets zinnigs te kunnen zeggen over wat dan een goed cut-off point wordt en hoe dat dan precies uitpakt. Want als je voor een bepaald soort zaak een wat lager tarief gaat hanteren, dan zul je ook voor bepaalde zaken een hoger tarief moeten gaan hanteren om die budgettair neutrale uitwerking te hebben.

Mevrouw Duthler (VVD):

Ik verwacht dat die communicerende vaten waar de minister het over heeft wel mee zullen vallen nu de minister in verschillende Kamerstukken ook heeft aangegeven dat het wetsvoorstel vooral voor grote bedrijven met grote vorderingen bedoeld is. Ik denk dus dat de effecten van het differentiëren naar tarifering en naar griffierechten wel mee zullen vallen nu er volgens de verwachting van de minister vooral grote bedrijven gebruik van zullen maken.

Minister Dekker:

Het is natuurlijk een beetje koffiedik kijken, want er is nog geen NCC en we hebben nog geen zaken gedraaid. We hebben dus ook nog geen ervaringscijfers. Daarom ben ik terughoudend om nu hier al, als de inkt van de wet net droog is, daar direct weer een wijziging in aan te brengen. Mijn voorstel zou zijn om dat niet op voorhand uit te sluiten, maar om dat mee te nemen als we bijvoorbeeld over vijf of tien jaar de evaluatie doen.

(…)

Mevrouw Duthler (VVD):

Ik heb niet meer helder wat de minister nu heeft gezegd over die differentiatie in de griffierechten op het moment dat hij de wet gaat aanpassen.

Minister Dekker:

Dat ...

Mevrouw Duthler (VVD):

Dan bedoel ik de wet griffierechten.

Minister Dekker:

Dat gaat al op heel korte termijn gebeuren. Ik zie niet een-twee-drie mogelijkheden om dat direct al hierop van toepassing te verklaren. Er is echt heel goed bestudeerd wat we kunnen verwachten qua aantallen zaken en wat dan een redelijke hoogte is van dat griffierecht die ook voor de toegang goed zou zijn. Ik heb er een heel sterke voorkeur voor om te kijken hoe een en ander zich ontwikkelt en hoeveel zaken er uiteindelijk komen en of dat voldoet aan onze verwachtingen. Dan kunnen we dat na vijf jaar goed bekijken.

Mevrouw Duthler (VVD):

Dit kunnen we opvatten als een toezegging?

Minister Dekker:

Ja, de toezegging in twee stappen, namelijk de toezegging van 10 naar 5 en de toezegging om dan ook de differentiatie mee te nemen.

Mevrouw Duthler (VVD):

Dank.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Vervolgbeleid leefbaarheid woonwijken onderzoeken en de Kamer daarover informeren (34.763) (T02679)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bikker (ChristenUnie), toe dat hij samen met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en betrokken partijen zal bezien of er vervolgbeleid nodig is betreffende de leefbaarheid van woonwijken en daarover de Kamer zal informeren.


Kerngegevens

Nummer T02679
Status voldaan
Datum toezegging 4 december 2018
Deadline 1 juli 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Leefbaarheid woonwijken
Kamerstukken Verruiming sluitingsbevoegdheid drugspanden (34.763)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr.10, item 7, blz. 10

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

(…)

De verhuurders vrezen dat de omgeving verpaupert als een woning langere tijd niet opnieuw verhuurd kan worden, en dat brengt mij bij mijn derde punt. Ik denk dat die verhuurders daar een punt hebben, maar dat het ook geldt in de situatie van een koopwoning. Want als een pand zes tot twaalf maanden gesloten wordt, dan heeft dat allereerst een prachtige signaalfunctie naar de omgeving: begin hier niet aan! Maar als vervolgens de planken voor de ramen blijven zitten, dan heeft dat vriendelijk gezegd geen stimulerende werking om de buurt naar een hoger plan te brengen. Hoe beoordeelt de minister dat effect? Is dat ook onderwerp van gesprek bij het eerder genoemde overleg? Maar worden ook andere belanghebbenden en verantwoordelijken betrokken? Ik denk dan aan VNG en natuurlijk de minister van Binnenlandse Zaken. Nu de minister krachtig aan de slag is met de strijd tegen ondermijning, moet ook de weerbaarheid van de lokale gemeenschappen niet vergeten worden. Wat zijn de voornemens van het kabinet op dit punt en op welke wijze wordt de Kamer daarover geïnformeerd? Ik hoor de minister daar graag concreet over.

Handelingen I 2018-2019, nr.10, item 9, blz. 10-11

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Ontzettend mooi dat de minister zich daar zo stevig voor inzet. Over zijn laatste woorden, over de leefbaarheid van de wijken, had ik nog een vraag die ik graag beantwoord zie door de minister. Als je een pand zes tot twaalf maanden sluit — en in het veelgenoemde overzicht van mevrouw Bruijn was dat ook een van de elementen — dan heeft dat enorme impact op een wijk. Ik heb gezegd dat het goed is dat er een signaalfunctie is, dat mensen doorhebben dat het niet slim is om er een wietplantage te organiseren, want dan moet je je huis uit, maar om vervolgens al die tijd tegen dichtgespijkerde planken aan te kijken heeft een impact die de wijk niet omhoog helpt. Ik heb de minister daarom gevraagd of hij samen met de minister van Binnenlandse Zaken en de betrokken partijen kan kijken of daar nog verstandig vervolgbeleid nodig is. Ik heb zelf in mijn stad ook gezien dat daar nog wel stappen te zetten zijn.

Minister Grapperhaus:

Een heel terecht punt. Ik was iets te kort door de bocht bij de beantwoording zo-even van mevrouw Bikker, maar dit is zeker een punt dat ik nader oppak met de minister van BZK, dat zeg ik toe. Ik moet toegeven dat het iets verder van mijn portefeuilleshow ligt, om zo te zeggen, maar ik pak dat op.

De voorzitter:

Mevrouw Bikker, tot slot.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Dank voor de toezegging. Ik hoop dat de minister deze Kamer wil informeren hoe hij dat heeft opgepakt en wat hij daarmee heeft gedaan.

Minister Grapperhaus:

Ja.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Uitvoeren tussentijdse evaluatie herziening partneralimentatie (34.231) (T02760)

De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Vlietstra (PvdA) en Bikker (ChristenUnie) toe, een tussentijdse evaluatie vijf jaar na inwerkingtreding van het onderhavig wetsvoorstel uit te voeren. Tevens zegt de minister de Kamer toe in de tussentijdse evaluatie in te gaan op de aspecten; economische zelfstandigheid, financiële consequenties, alimentatiegerechtigden met de zorg voor jonge kinderen, het gebruik van de hardheidsclausule en de grensgevallen in de uitzonderingsbepaling.


Kerngegevens

Nummer T02760
Status openstaand
Datum toezegging 14 mei 2019
Deadline 1 juli 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Rechtsbescherming
Kamerleden Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
J.G. Vlietstra (PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen boek 1 Burgerlijk Wetboek
partneralimentatie
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Van Wijngaarden, Kuiken en Groothuizen Wet herziening partneralimentatie (34.231)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr. 28 item 6 - blz. 4-5

Mevrouw Vlietstra (PvdA):

Voor de groep van 50 jaar en ouder is gekozen voor een tijdelijke maatregel, vanuit de verwachting dat volgende generaties 50-plussers economisch zelfstandiger zullen zijn. Maar geldt hetzelfde ook niet voor de groep alimentatiegerechtigden met jonge kinderen? Had het dan niet voor de hand gelegen om ook voor deze groep te kiezen voor een tijdelijke regeling? Graag een antwoord van de indieners. Ook de regering straalt in haar schriftelijke beantwoording weinig ambitie uit met betrekking tot deze groep en ziet geen aanleiding tot specifieke acties. Onze fracties zien die noodzaak wel. Het gaat hier om een grote groep die nog een arbeidsleven voor zich heeft en vaak zijn het vrouwen. Hoe eerder zij in staat zijn om in het eigen levensonderhoud te voorzien, hoe beter dat is voor henzelf en voor de samenleving. Is de minister dat met ons eens? Welke maatregelen zijn dan nodig om te voorkomen dat juist deze groep vrouwen te lang buiten het arbeidsproces blijft? Wil de minister onze fracties toezeggen dat hij de effecten van de wet op deze groep alimentatiegerechtigden nadrukkelijk meeneemt in de evaluatie en daarbij tevens beoordeelt of er aanleiding is om het wetsvoorstel op dit punt aan te passen?

Ook een ander punt zien wij graag terugkomen in de evaluatie. Het wetsvoorstel kent een hardheidsclausule voor schrijnende gevallen. Wil de minister toezeggen dat hij bij de evaluatie expliciet nagaat of, en in welke situaties, gebruik is gemaakt van deze hardheidsclausule?

Handelingen I 2018-2019, nr. 28 item 6 - blz. 16

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

"Elke grens kent grensgevallen": die kan op een tegeltje. Maar hier wordt gekozen voor de grens van vijftien jaar, waarvan het CBS heel duidelijk aangeeft dat uit de cijfers duidelijk wordt dat huwelijken tussen de veertien en vijftien jaar eindigen. Er wordt dus gekozen voor een grens die juist zit op een moment waarop mensen er juist wel of juist niet aan voldoen. Dan ligt het toch voor de hand dat je daar iets vanaf gaat zitten, net afhankelijk van je visie of vrouwen eerder economisch zelfstandig moeten zijn — dan leg je hem wat lager — of juist wat hoger? Maar dan gaat u precies op het punt zitten waar het merendeel van de huwelijken stokt. Wat vindt de minister daarvan? Ik snap dat de wet hier niet geamendeerd kan worden. Maar ik kan me wel voorstellen dat dit nou typisch zo'n punt is waarvan de minister zegt daar heel goed de vinger aan de pols te willen houden en daar tussentijds naar te willen kijken. Op dat punt verwacht ik van het kabinet wel wat zorgvuldigheid.

Handelingen I 2018-2019, nr. 28 item 6 - blz. 20

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

(…)

Het wetsvoorstel steunt dan op het streven van de indieners dat mensen economisch zelfstandig zijn. Maar als we het hebben over de uitzonderingsgevallen, mis ik de onderbouwing waarom het met dit wetsvoorstel vervolgens beter zal lukken en of mensen inderdaad economisch zelfstandiger worden. Ik hoop dat we na acht jaar in de evaluatie in ieder geval iets van die onderbouwing gaan zien. Zijn de indieners voornemens om dat op te nemen in de evaluatie? Dat vraag ik ook aan de minister. Ik weet niet hoelang de minister of zijn ambtsopvolger er zit, misschien is dat wel 30 jaar, maar ik hoop dat die economische zelfstandigheid in de evaluatie aan de orde zal komen. Daar staat of valt het slagen van dit wetsvoorstel mee.

Ten aanzien van de uitzonderingen heb ik een aantal vragen gesteld. Eerlijk gezegd heb ik daar geen antwoord op gekregen, maar wel opnieuw op wat ik eerder schriftelijk heb gewisseld. Ik loop ze even snel een voor een af. Allereerst de zeven jaar voor een extra maatregel voor alimentatiegerechtigden boven de 50. Dan krijgt men meer dan tien jaar alimentatie. Na acht jaar is de evaluatie. Ik vind dat dat wringt, want stel dat het minder lukt om 50-plussers aan de slag te krijgen, dan is die uitzondering al geschrapt voordat de evaluatie daar is. Vinden de indieners het niet raadzaam om op dit punt tussentijds, bijvoorbeeld na vijf of zes jaar — ik weet dat grenzen nieuwe discussies oproepen — de vinger aan de pols te hebben in de zin van: gaat dit lukken of was dit al te wenselijk gedacht? Ik hoor daar graag een nader antwoord op, ook van de minister, omdat het anders gewoon een verschuiving van de privélast naar de collectieve lasten betekent, namelijk een extra beroep op de bijstand.

Dan de huwelijken die langer dan vijftien jaar duren. Dat is ook een grens voor uitzonderingen. Ik heb als enige argument daarvoor gehoord dat je ergens een grens moet trekken. Dat snap ik, want dat moet ook. Tegelijkertijd is vijftien jaar volgens de statistieken nu wel de gemiddelde huwelijksduur. Ik vind het jammer dat de indieners op dat punt niet meer hebben onderbouwd. Ik heb nog even de CBS-statistieken erop nageslagen. Je kan daar natuurlijk een duiding aan geven, maar de trend is wel dat huwelijken langer duren. Dat betekent dat deze uitzondering steeds vaker gelicht zal worden. Ik vind dat niet zo erg vanuit mijn perspectief, maar ik ben wel benieuwd naar het perspectief van de indieners en hoe ze hier over acht jaar op willen terugkijken. Welke invulling geven ze daaraan in de evaluatie?

Handelingen I 2018-2019, nr. 28 item 6 - blz. 22

Minister Dekker:

Nou, de spanning stijgt, voorzitter. Ik heb twee punten en begin met de evaluatie. Ik kan me heel goed iets voorstellen bij een tussenevaluatie na vijf jaar. Dan wordt het punt van mevrouw Bikker ondervangen. Er waren wat verzoeken om bepaalde onderdelen daarin mee te nemen. Beide punten van mevrouw Vlietstra kan ik daarin kwijt. Dat geldt ook voor beide punten van mevrouw Bikker. Zojuist werd al gerefereerd aan de economische zelfstandigheid, maar ook de financiële consequenties krijgen daar natuurlijk een plek in.


Brondocumenten


Historie

  • 2 juli 2024
    nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming
  • 2 juli 2024
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming
  • 14 mei 2019
    toezegging gedaan






Toezegging Het kostenaspect in de aanvraag van Vessel Protection Detachments meenemen in de evaluatie (34.558) (T02761)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Vlietstra (PvdA), toe in de evaluatie van het Initiatiefvoorstel-Koopmans en Van Helvert Wet ter Bescherming Koopvaardij het kostenaspect in de aanvraag van Vessel Protection Detachments mee te nemen.


Kerngegevens

Nummer T02761
Status openstaand
Datum toezegging 12 maart 2019
Deadline 1 januari 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden J.G. Vlietstra (PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Vessel Protection Detachment
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Koopmans en Van Helvert Wet ter Bescherming Koopvaardij (34.558)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr. 21 item 11 - blz. 3

Mevrouw Vlietstra (PvdA):

Door de indieners zijn ook andere redenen genoemd om geen gebruik te maken van een VPD. Ze zouden behalve te groot ook te duur zijn. Voor de inzet van een VPD betaalt een reder €5.000 per dag. Onze schriftelijke vraag wat de kosten zijn van een particulier beveiligingsteam, is niet beantwoord. Daarom stelt mijn fractie die vraag hier opnieuw. Wat betaalt een reder voor een particulier beveiligingsteam? Omdat daar volgens de indieners en de regering in alle Europese landen al ervaring mee is opgedaan, moet daar toch een antwoord op te geven zijn? Welke mogelijkheden ziet de minister om de prijs van een VPD verder te verlagen?

(…)

De indieners gaan ervan uit dat er niets verandert ten opzichte van de huidige situatie en bedoelen dan dat de reders die nu gebruikmaken van een VPD, dat straks ook zullen doen. Moet mijn fractie daaruit begrijpen dat nieuwe aanvragers vooral gebruik zullen maken van particuliere beveiligers, omdat die goedkoper en flexibeler zijn, en achten zij dat gewenst? Diezelfde vraag stelt mijn fractie ook aan de minister.

Handelingen I 2018-2019, nr. 21 item 13 - blz. 10-11

Minister Grapperhaus:

Ik kom op een aantal nadere vragen over die VPD's. Mevrouw Vlietstra vroeg: heeft de regering overwogen de eigen bijdrage van €5.000 per dag die reders betalen voor de inzet van zo'n Vessel Protection Detachment te verlagen? De regering is er alert op dat het kostenaspect mogelijk een belangrijke rol kan spelen om geen VPD maar een maritiem beveiligingsbedrijf in te zetten. Daarom zeg ik toe dat het accent van de evaluatie van de wet over drie jaar echt mede zal liggen op de vraag hoe de toestemmingsprocedure in de praktijk werkt, en meer in het bijzonder op de vraag of en hoe vaak de kosten nou doorslaggevend blijken te zijn voor de beslissingen op aanvraag voor de bescherming van de transporten, met name in de gevallen waarin een Vessel Protection Detachment tijdig kan worden ingezet en plaatsbaar is op het schip.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Piraterij in het Caribisch gebied (34.558) (T02764)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Lokin-Sassen (CDA), toe het aspect piraterij in het Caribisch gebied mee te nemen in de evaluatie van het initiatiefvoorstel.


Kerngegevens

Nummer T02764
Status openstaand
Datum toezegging 12 maart 2019
Deadline 1 januari 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr. P.E.M.S. Lokin-Sassen (CDA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Caribisch gebied
piraterij
Venezuela
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Koopmans en Van Helvert Wet ter Bescherming Koopvaardij (34.558)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr. 21 item 11 - blz. 7

Mevrouw Lokin-Sassen (CDA):

Ik rond af. De minister stelt in zijn eerder genoemd schrijven dat er geen urgentie bestaat om een rijkswet in voorbereiding te nemen. Is het, gelet op het feit dat ook Venezuela wordt genoemd als land in de omgeving waarvan piraterij voorkomt, toch niet dienstig om op korte termijn een rijkswet in voorbereiding te nemen? Op wat voor termijn kan het parlement een wetsvoorstel inzake de rijkswet tegemoetzien? Gaarne een gemotiveerd antwoord van de regering.

Handelingen I 2018-2019, nr. 21 item 13 - blz. 14

Minister Grapperhaus:

In de omgeving van Venezuela komt ook piraterij voor, zei mevrouw Lokin-Sassen nog. Is het niet dienstig om toch een rijkswet in voorbereiding te nemen en op welke termijn kan dat? In het Caribisch gebied zijn inderdaad gevallen van piraterij bekend. Oceans Beyond Piracy registreerde 71 incidenten in 2017 en 27 in 2018. Het is een serieus probleem waarvoor het initiatiefwetsvoorstel geen soelaas biedt, want dat ziet op de bescherming van koopvaardij en sluit dus uit dat kustwateren kunnen worden aangewezen als gebied waar particuliere maritieme beveiligingsorganisaties gewapende bescherming tegen piraterij mogen bieden. Ik zou eigenlijk willen toezeggen dat we in het kader van die evaluatie in ieder geval op dit punt terug zullen komen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging In de wetsevaluatie het aspect internetblokkades expliciet meenemen (33.996) (T02766)

De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Van Bijsterveld (CDA), Postema (PvdA) en Bikker (ChristenUnie), toe bij de evaluatie zoals voorzien binnen drie jaren na inwerkingtreding van de Wet, het aspect internetblokkades expliciet mee te nemen om te bezien of de wet goed is hand te haven zonder DNS- en IP-blokkades


Kerngegevens

Nummer T02766
Status openstaand
Datum toezegging 5 februari 2019
Deadline 1 januari 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Rechtsbescherming
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
Drs. A. Postema (PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen DNS-blokkades
IP-blokkades
kansspelautoriteit
Kamerstukken Organiseren van kansspelen op afstand (33.996)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr. 17 item 6 - blz. 8

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer heeft het amendement- Swinkels c.s. ertoe geleid dat de bevoegdheid voor de Kansspelautoriteit om websites te blokkeren via een IP- of DNS-blokkade niet meer bestaat. Het veelgeroemde Denemarken, met de hoge kanalisatiegraad, geeft in de EU-rapportages waar de minister naar verwijst, aan dat vooral die internetblokkades effectief zijn in het weren van illegale aanbieders van gokspelen. Sorry, voorzitter, voor mijn gehoest. Het ontroert me bijna. In dit wetsvoorstel is dat juist onmogelijk gemaakt door het amendement. Hoe ziet de minister dat? Welke mogelijkheden heeft de Kansspelautoriteit nu nog wel om te blokkeren? Wat betekent het ontbreken van deze mogelijkheid voor het weren van illegale aanbieders? Hoe zal dat de kanalisatiegraad beïnvloeden? Graag een helder antwoord van de minister.

Handelingen I 2018-2019, nr. 17 item 6 - blz. 12

De heer Postema (PvdA):

In dit kader heeft het mijn fractie verbaasd dat met het amendement-Swinkels/Verhoeven de Ksa de bevoegdheid is ontnomen om DNS- en IP-blokkades uit te voeren bij illegale websites. Blijkbaar vinden de indieners, en naar aanleiding van de ontvangen reactie ook de minister, de bestrijding van het illegale aanbod ook weer niet zó belangrijk dat het blokkeren van deze schadelijke kansspelwebsites tot de mogelijkheden behoort, ook niet als laatste trede van een interventieladder. Dit geldt wel voor kinderporno, voor terroristisch propaganda- en voorlichtingsmateriaal, en dat geldt wat mijn fractie betreft ook voor illegale kansspelen zoals pokerwebsites.

Dit is ook in lijn met de Adviescommissie kansspelen via internet, op basis van een onderzoek dat in 2010 in opdracht van de minister van Justitie is uitgevoerd. De minister voor Rechtsbescherming verzuimt in zijn beantwoording van vragen van mijn fractie hiernaar te verwijzen, maar beperkt zich, net als de indieners van het amendement, tot het rapport van de WRR uit 2015, getiteld De publieke kern van het internet. Is de minister dan van oordeel dat de Nederlandse overheid nimmer mag en zal ingrijpen op de centrale protocollen en infrastructuur van het internet, zoals door de WRR bepleit? En als dit niet zo stellig geldt, bijvoorbeeld wanneer de staatsveiligheid in het geding dreigt te geraken, waar legt de minister dan de grens? En hoe verhoudt dit zich dan tot de feitelijke situatie, namelijk dat er wel degelijk met een dagelijks geactualiseerde blacklist voor internetproviders wordt gewerkt? Met welke maat meet de minister hier eigenlijk? Wij vragen de minister om een heldere uitspraak over de criteria die de Nederlandse overheid hanteert bij het al dan niet inzetten van DNS- en IP-blokkades, en andersoortige interventies gericht op de centrale protocollen en infrastructuur van het internet, alsook de toezegging dat hij de strekking van deze uitspraak zal betrekken bij de evaluatie van het voorliggende wetsvoorstel. Die evaluatie is over drie jaar voorzien.

Handelingen I 2018-2019, nr. 17 item 8 - blz. 13

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):

In antwoord op de vragen van de CDA-fractie heeft de regering uitgelegd dat handhaving niet intrinsiek makkelijker wordt na legalisering, maar dat dit zo is vanwege de uitbreiding van de bevoegdheden van de Kansspelautoriteit. Maar die toekenning van extra bevoegdheden staat los van de legalisering en kan, zo beaamde de regering, ook plaatsvinden zonder online gokken te legaliseren. Ook het blokkeren van betalingen is natuurlijk zeer effectief. Het overgrote deel van de spelers in Nederland zal immers via een Nederlandse bankrekening betalen. Mijn fractie betreurt het dat de mogelijkheid van DNS- en IP-blokkade geschrapt is. Dat is een zeer effectieve manier om handhavend op te treden bij illegaliteit die zo ernstig is. Is de regering bereid om de introductie ervan te heroverwegen? Zijn er buiten dit terrein van kansspelen omstandigheden waarin DNS en IP-blokkade wel mogen plaatsvinden?

Handelingen I 2018-2019, nr. 17 item 8 - blz. 13

Minister Dekker:

Dan kom je eigenlijk bij de vragen rond internetblokkades. De heer Postema en mevrouw Van Bijsterveld vroegen of je dat niet ook nog nodig hebt als een soort ultieme stap. Uiteindelijk heeft de Tweede Kamer besloten om dat punt eruit te halen, want het zat wel in het oorspronkelijke voorstel. Dat was voor mij geen aanleiding om te zeggen dat daarmee een zo grote leemte zou ontstaan voor de Ksa dat ze niet effectief zou kunnen optreden. Juist omdat je dat hele netwerk eromheen wel goed kunt aanpakken en omdat het eventueel via het strafrecht, artikel 54a, en met een bevel van de ontoegankelijkheidsmaking voor een officier van justitie ook mogelijk is om met een bevel de meest verregaande en onmiskenbaar onrechtmatige inhoud uiteindelijk ontoegankelijk te maken. Dat is de zogenaamde notice-and-take-downprocedure. Ik zeg wel toe om dit punt expliciet mee te nemen in de evaluatie na drie jaar, om te bezien of we inderdaad goed kunnen handhaven zonder die IP-blokkades.

(…)

De heer Postema (PvdA): Ik hoorde de minister de toezegging doen dat als zodanig de mogelijkheid van internetblokkades wel degelijk in de evaluatie over drie jaar zal worden meegenomen. Maar wat wordt er dan precies meegenomen indachtig hetgeen u net zei, namelijk dat eigenlijk alleen die strafrechtelijke variant tot de mogelijkheden zou behoren?

Minister Dekker:

Wat ik wil meenemen, is het volgende. Er zat een aanvullend instrument in de wet. Dat is er met brede steun in de Tweede Kamer uit geamendeerd. Mijn inschatting is toen geweest dat er nog steeds voldoende handhavingsinstrumenten in het gereedschapskistje van de Ksa overblijven om effectief op te kunnen treden en handhaven. In die evaluatie wil ik bezien of dat inderdaad zo is of dat je toch zegt: misschien heb je weer een aanpassing van de wet nodig om er nog iets extra's aan toe te voegen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Jaarlijks informeren inzake internationale samenwerking ten behoeve van handhaving (33.996) (T02768)

De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik (GroenLinks), toe te verkennen wat er mogelijk is in het verstevigen van internationale samenwerking op het gebied van handhaving en hierover de Kamer jaarlijks te informeren.


Kerngegevens

Nummer T02768
Status openstaand
Datum toezegging 12 februari 2019
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Rechtsbescherming
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen Internationale samenwerking
kansspelen
onlinegokken
Kamerstukken Organiseren van kansspelen op afstand (33.996)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr. 18 item 7 - blz. 11

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Mijn vraag ging ook over een ander punt, namelijk over die samenwerking met het buitenland. Daarover heeft de minister nog niet zo veel gezegd. Uit alle studies, en net ook uit de verschillende voorbeelden blijkt hoe cruciaal die samenwerking over de grenzen is. Immers, de aanbieders opereren ook over de grenzen, en zij kunnen op die manier ook heel makkelijk de regels ontduiken. De minister had het vorige week even over een "letter of intent". Nou, dat klinkt mij nou niet meteen heel erg overtuigend in de oren. Er moet echt sprake zijn van effectieve afspraken over de overname van bepaalde vervolging, handhaving et cetera. Ik hoor dus graag een wat uitgebreidere beantwoording door de minister over hoe dat dan in zijn werk gaat. We hebben geen jurisdictie en we zijn afhankelijk van de goodwill en de samenwerking over de grens.

Handelingen I 2018-2019, nr. 18 item 7 - blz. 22

Minister Dekker:

Voorzitter. Dan was er ook nog een vraag over internationale samenwerking. Dat is omdat dit tot het domein van de individuele lidstaten behoort wel iets wat we vooral op vrijwillige basis moeten doen. Tegelijkertijd zie ik ook wel dat, als je te maken hebt met handhaving over landsgrenzen heen, het kan helpen als je daarover goede internationale afspraken maakt. Laat mij kijken, ook in de gesprekken die ik sowieso in de JBZ-Raad met collega's voer — dit is geen Europees beleid, maar het kan wel multilateraal worden gedaan — of we kunnen verkennen wat er mogelijk is in het verstevigen van die internationale samenwerking.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik ben blij met die toezegging. Kunnen wij dan ook binnen niet al te lange termijn daarop een rapportage terugverwachten over wat het oplevert?

Minister Dekker:

Misschien mag ik dat doen met de jaarlijkse terugkoppeling die ik doe. Want de gesprekken moeten nog worden opgestart. Daar gaat enige tijd overheen, maar ik kan natuurlijk wel, als ik ieder jaar bij u terugkom om te laten zien wat de ontwikkelingen zijn in het aantal vergunningen, het aantal afgewezen vergunningen en de spelersontwikkelingen, ook iets zeggen over de vorderingen die we maken op internationaal terrein.


Brondocumenten


Historie

  • 2 juli 2024
    nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming
  • 2 juli 2024
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming
  • 12 februari 2019
    toezegging gedaan






Toezegging Capaciteiten Kansspelautoriteit meenemen in wetsevaluatie (33.996) (T02769)

De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik (GroenLinks), toe de capaciteiten van de Kansspelautoriteit mee te nemen bij de evaluatie zoals voorzien binnen drie jaren en de jaarlijkse evaluatie na inwerkingtreding van de Wet.


Kerngegevens

Nummer T02769
Status openstaand
Datum toezegging 12 februari 2019
Deadline 1 januari 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Rechtsbescherming
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen kansspelautoriteit
kansspelbelastingen
kansspelen
onlinegokken
Kamerstukken Organiseren van kansspelen op afstand (33.996)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr. 18 item 7 - blz. 11

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Een van de vragen die ik vorige week ook heb gesteld, is bijvoorbeeld of de grote spelers, de vergunninghouders, ook wel echt worden aangepakt als zij zich niet aan de regels houden. De minister heeft gezegd: zeker, dat gaan we doen. Als het wetsvoorstel wordt aangenomen, zullen we daar goed op monitoren en dit zal ook bij de evaluatie duidelijk moeten worden. De vraag is ook of er echt voldoende capaciteit is. Tot nu toe hebben we natuurlijk heel weinig capaciteit gehad. Is het dan goed vergelijkbaar? Is het nu niet handhaafbaar en straks wel omdat je er dan misschien ook meer capaciteit tegenaan gooit? Hebben we ook de garantie dat het voldoende zal zijn?

Handelingen I 2018-2019, nr. 18 item 7 - blz. 21

Minister Dekker:

Ook was er de vraag van mevrouw Strik over de capaciteit bij Ksa. Is er sprake van voldoende capaciteit? Het antwoord daarop is: ja. Dat geldt niet alleen maar voor de capaciteit in mankracht, maar ook in technische toepassingen die daar inmiddels worden ontwikkeld om straks op de nieuwe vorm beter toezicht te kunnen houden. Dat zal ook op een minder arbeidsintensieve manier gebeuren, bijvoorbeeld met big data en het gebruik van controledatabanken bij de aanbieders. Maar een belangrijk element in dit wetsvoorstel is dat vergunde aanbieders een afdracht gaan doen aan de Ksa, om daar ook voor formatie-uitbreiding te zorgen. Uiteraard is dit ook weer iets wat we straks jaarlijks, en uiteindelijk na drie jaar bij de evaluatie meenemen. Dan zullen we bekijken: was het genoeg? Is het genoeg?


Brondocumenten


Historie







Toezegging Faciliteren van gerechtvaardigde beroepen op afscherming van UBO's van kerkgenootschappen (35.179) (T02977)

De Minister van Financiën zegt de Kamer naar aanleiding van vragen van de leden Ester (ChristenUnie) en Essers (CDA) toe in overleg te zullen treden met zijn ambtsgenoot van JenV en met het Openbaar Ministerie om te kijken hoe zij kunnen faciliteren dat gerechtvaardigde beroepen op afscherming van UBO's van kerkgenootschappen worden gehonoreerd en de Kamer hierover te informeren.


Kerngegevens

Nummer T02977
Status openstaand
Datum toezegging 16 juni 2020
Deadline 1 juli 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen antiwitwasrichtlijn
kerkgenootschappen
terrorismefinanciering
uiteindelijk belanghebbenden
privacy
Kamerstukken Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden van vennootschappen en andere juridische entiteiten (35.179)


Uit de stukken

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 6.

De heer Ester (ChristenUnie):

De kwestie van kerkelijke gevoeligheden speelt ook bij het handelsregister en de anbi-regeling, maar in het geval van het UBO-register is er, aldus de Raad van State, sprake van Unierechtelijke bindende regelgeving. In gewone mensentaal: Brussel schrijft dit dwingend voor. De nationale speelruimte, zo begrijpen wij, is vrijwel nihil. Sterker, de Raad van State beklemtoont dat de Europese wetgever de gevoeligheid van het openbaar maken van persoonsgegeven heeft afgewogen tegen het belang van een effectieve strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering. Wel wijst de Raad van State erop dat artikel 30, lid 9, van de richtlijn aangeeft dat lidstaten in uitzonderlijke gevallen de UBO-gegevens kunnen afschermen. Er moet dan sprake zijn van onevenredige risico's. De ChristenUniefractie wil de minister vragen om eens creatief mee te denken in dit debat over de mogelijkheden die dit artikel biedt om kerkgenootschappen en hun bestuurders meer comfort te bieden en om hun specifieke zorgen over privacy en veiligheid weg te nemen. Dat geldt voor onze kerken in het algemeen, maar voor de joodse gemeenschap in het bijzonder. We willen niet dat een openbaar UBO-register gevaren oplevert voor bestuurders van kerkgenootschappen. Herkent de minister deze zorgpunten en zo ja, hoe kan hij de kerken hierin tegemoetkomen? Welke waarborgen heeft hij op het netvlies? Aan welke afschermingsmogelijkheden denkt hij? Dit alles uiteraard zonder de doelstelling van de wet geweld aan te doen, laat mij dat onderstrepen.

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 10, 11.

De heer Essers (CDA):

Ik ga even weer de draad oppakken. Het zou dus niet alleen betekenen dat er geen publieke registratie zou plaatsvinden, maar ook dat er geen afgeschermde registratie zou plaatsvinden, uitgaande van het oorspronkelijke voorstel van de regering. Als de richtlijn dit naar het toenmalige oordeel van de regering mogelijk maakte, dan is dat a fortiori het geval voor ons voorstel om de gegevens van deze bestuurders op een afgeschermde lijst te plaatsen. Een dergelijke afgeschermde lijst staat niet in de weg aan het streven om witwassen en terrorismefinanciering te bestrijden. De bevoegde autoriteiten blijven immers zicht houden op deze UBO's. Daarmee wordt ook tegemoetgekomen aan de gedachte die ten grondslag ligt aan het amendement-Van der Linde.

[…]

Wij roepen daarom de minister even vriendelijk als dringend op om onze suggestie in dezen te volgen. Samen met mijn voornaamgenoten Ester en Schalk ben ik voornemens om desnoods hierover in tweede termijn een motie in te dienen. Wij kijken uit naar het antwoord van de minister.

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 14, 15.

Minister Hoekstra:

Dan de kerkgenootschappen. Ik begrijp goed de zorgen die geuit zijn door de heer Ester en ook nog door een paar van de andere Peters, zou ik bijna willen zeggen, maar dat is niet helemaal aan mij. Wat vind ik van de suggestie om voor kerkgenootschappen een besloten register in te richten? Dat was volgens mij de vraag van de heer Ester, maar geëchood door anderen. De zorgen rondom de kerkgenootschappen begrijp ik natuurlijk zeer. Dat heb ik ook met de Tweede Kamer gedeeld. Dat is ook precies de reden geweest waarom het kabinet in het ingediende wetsvoorstel had voorzien in die uitzondering. Maar ja, het debat in de Tweede Kamer is gelopen zoals het is gelopen. Daarom geldt in het voorliggende wetsvoorstel de registratieplicht nu ook voor kerkgenootschappen. De richtlijn gaat uit van openbaarheid en staat afscherming alleen in individuele gevallen toe. Een generiek afschermingsregime voor een bepaalde entiteit is niet mogelijk. Het is vervolgens ook wel weer de vraag of je dat wenselijk moet vinden. Maar gegeven de voorgeschiedenis en gegeven hoe pregnant, en ik denk ook inhoudelijk relevant, de punten naar voren zijn gebracht, ben ik graag bereid en zeg ik uw Kamer toe om in ieder geval te kijken naar hoe ik kan faciliteren dat gerechtvaardigde beroepen op die afscherming van UBO's van kerkgenootschappen worden gehonoreerd.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Kan de minister toelichten wat hij daar exact mee bedoelt?

Minister Hoekstra:

Ik verwijs naar wat ik net gezegd heb. Ik maak onderscheid tussen twee dingen. Aan de ene kant het afschermen van de generieke groep. Vanuit de oriëntatie van de heer Ester begrijp ik die vraag wel. Dat is ingewikkeld. Tegelijkertijd denk ik uw Kamer zo verstaan te hebben dat alleen maar wachten tot er bij een individu een probleem ontstaat, misschien ook niet helemaal het juiste comfortniveau aan de voorkant geeft. Dus moet je puzzelen, een beetje in het duister, of je nog meer kan doen en of je überhaupt proactief zou kunnen reageren op bepaalde signalen die hier in de Kamer zijn genoemd. Dit levert bijvoorbeeld op, maar dan ben ik meteen bij mijn tweede toezegging aan de heer Ester — de vorige vraag was van Essers en Ester samen —want Ester vroeg ook nog of ik bereid ben om in gesprek te treden, dat ik zeer bereid ben om in gesprek te treden. Als iets zo gevoelig ligt, dan vind ik ook echt dat het aan het kabinet is om in gesprek te treden en te kijken hoe binnen de contouren van die wet en binnen de contouren die we met elkaar in Nederland maar ook in Europa hebben afgesproken, je toch tegemoet kan komen aan zorgen die er leven.

[…]

Minister Hoekstra:

[…]

De heer Ester vroeg om een generieke afscherming, maar zo ver kan ik hem niet tegemoetkomen. Maar ik vind wel dat ik hem zo ver tegemoet moet komen door te zeggen dat we gaan kijken hoe we hiermee moeten omgaan. Zie sommige van de voorbeelden die zojuist genoemd zijn. De verschrikkelijke situaties bij sommige synagogen zijn genoemd. Vervolgens moet je het nog steeds op individueel niveau bekijken, want dat vraagt deze wetgeving.

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 17.

De heer Essers (CDA):

Misschien moet ik het nog even wat meer concretiseren. Ik ben blij met wat de minister zegt. Ook het gesprek met de kerkgenootschappen zelf juich ik zeer toe. We hebben natuurlijk nog een bepaalde periode om daar ervaringen mee op te doen. Ik begrijp ook dat hij zegt dat er geen ruimte is voor generieke uitzonderingen. Ik vraag toch wat aandacht voor de bijzondere positie van bestuurders van kerkgenootschappen. Het kan dus zo zijn dat leden van een bestuur wel degelijk concrete bedreigingen hebben gehad, maar de persoon in kwestie nog niet. Het is natuurlijk te voorzien dat die er kunnen komen, zeker als hun gegevens alsnog worden genoteerd. Dat is mijn vraag aan u als u zegt dat u dat wilt faciliteren. Vindt u dat dit soort zaken meegenomen moeten worden? Ik bedoel dan niet in generieke zin, van: ik kan weleens bedreigd worden. Nee, er zijn aanwijzingen dat andere bestuurders worden bedreigd en dan komt er een nieuwe bestuurder die nog niet bedreigd is. Hoe wordt daarmee omgegaan?

Minister Hoekstra:

Ik ga me nu een beetje op glad ijs begeven, op het werkterrein van de minister van Justitie. Ik denk dat je dan, in overleg met degenen die daarvoor geëquipeerd zijn en verstand hebben van dreigingsanalyses en dit type problematiek, en mede op basis van hun kompas, tot oordeelsvorming moet overgaan. Daarbij moet je nog steeds individueel kijken. Natuurlijk ligt het dan wel voor de hand — dat is de andere kant ervan, zeker gegeven de gevoeligheid van deze wet en gegeven het debat dat wij hier voeren — dat je met meer proactiviteit daarover met elkaar in gesprek gaat bij een Amsterdamse synagoge dan bij een Friese plattelands-kerk, zonder daarmee ook maar iemand, ook mijn voorouders niet, te willen beledigen. Daar ligt het misschien toch net wat anders. Maar dat is precies wat Justitie ook doet. Justitie en politie richten zich op de plekken waarvan men denkt dat er misschien iets misgaat. De politie surveilleert ook meer op plekken waar ze verwacht dat er dreiging gaat ontstaan dan op plekken waar de geschiedenis lijkt te laten zien dat het er behoorlijk vredig aan toegaat.

Ik hoop dat dit de heer Essers voldoende comfort geeft. Ik vind het reëel om op het kompas te varen van degenen die hier ervaring in hebben. Ik denk ook dat het een heel Nederlandse oplossing is — daarom was ik daar ook voor— om in een gesprek te kijken: wat bedoelen we nu met deze wet? Wij willen daarmee ook zorgen wegnemen, bij alle kerkelijke genootschappen, maar zeker ook bij de joodse gemeenschap, in dialoog met degenen die verstand hebben van handhaving en dreigingsbeelden.

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 12, p. 2.

De heer Ester (ChristenUnie):

De fractie van de ChristenUnie heeft als ik goed heb geteld twee belangrijke toezeggingen van de minister aan ons adres genoteerd. De minister zal in contact treden met het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken, het CIO, waarbij zoals ik al zei meer dan 30 kerkgenootschappen zijn aangesloten, om samen concrete afspraken te maken over een vormgeving van het UBO-register die recht doet aan de kerkelijke zorgen rond privacyschendingen van kerkbestuurders, ook waar het gaat om het monitoren en evalueren van de impact van het register op onze kerken en kerkbestuurders. En om concrete afspraken te maken in geval van veiligheidsdreigingen en de daaraan gekoppelde opties van beveiliging van kerkbestuurders. Onze joodse gemeenschap is daarbij wederom nadrukkelijk in het vizier.

De minister heeft ook toegezegd in overleg te zullen treden met zijn ambtsgenoot van JenV en het Openbaar Ministerie. Dank voor deze voor mijn fractie belangrijke toezeggingen. Ik hoor overigens graag of mijn samenvatting klopt.

De minister begrijpt dat dit een aangelegen kwestie is voor de fractie van de ChristenUnie en we verzochten hem om enige spoed rond dit overleg. We willen hem ook graag vragen om de Kamer te informeren over de uitkomsten van de gesprekken met de Raad van Kerken, JenV en het OM. Ik neem aan dat hij daartoe bereid is en hoor dat graag.

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 12, p. 6.

Minister Hoekstra:

De heer Ester wilde nog even zeker stellen dat ik de toezeggingen die ik gedaan had — wat natuurlijk almost too good to be true is — ook echt gedaan had. Hij frommelde er nog een vraag bij, want hij vroeg of ik bereid was om toe te zeggen dat ik hem over de toezeggingen zou blijven informeren. Dat zeg ik hem toe.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Terugkoppeling gesprekken over het UBO-register met kerkgenootschappen (35.179) (T02978)

De Minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Ester (ChristenUnie) en Essers (CDA), toe om de Kamer aanvang 2022 (18 maanden na de toezegging) te informeren over de gesprekken met kerkgenootschappen zoals het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken en de Joodse gemeenschap, politie en justitie over de ervaringen en zorgen rond privacy en veiligheid met betrekking tot het UBO-register.


Kerngegevens

Nummer T02978
Status openstaand
Datum toezegging 16 juni 2020
Deadline 1 juli 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen antiwitwasrichtlijn
kerkgenootschappen
terrorismefinanciering
uiteindelijk belanghebbenden
privacy
Kamerstukken Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden van vennootschappen en andere juridische entiteiten (35.179)


Uit de stukken

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 6.

De heer Ester (ChristenUnie):

Is de minister bereid om in samenspraak met het Interkerkelijke Contact in Overheidszaken, het CIO, waarbij meer dan 30 kerkgenootschappen zijn aangesloten, te zoeken naar een operationele invoering van het UBO-register die deze zorgen vermindert? Dat geldt zeker voor mogelijke privacyschending en veiligheidsdreiging. Is de minister bereid om concrete afspraken te maken over het UBO-beleid in geval er sprake is van grove en uitzonderlijke bedreigingen van kerkbestuurders, ook wat hun beveiliging aangaat? De minister zal hier een gewillig oor vinden. De ChristenUnie-fractie waardeert een toezegging op dit punt.

Mijn fractie verzoekt de minister daarnaast om in het kader van de voorziene evaluatie nauwgezet te monitoren wat de impact van het wetsvoorstel is op kerkbestuurders, in het bijzonder wat hun privacy en veiligheid betreft. Mag mijn fractie hier wellicht ook een bevestiging horen? Onze dank daarvoor.

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 14, 15, 16.

Minister Hoekstra:

Dan de kerkgenootschappen. Ik begrijp goed de zorgen die geuit zijn door de heer Ester en ook nog door een paar van de andere Peters, zou ik bijna willen zeggen, maar dat is niet helemaal aan mij. Wat vind ik van de suggestie om voor kerkgenootschappen een besloten register in te richten? Dat was volgens mij de vraag van de heer Ester, maar geëchood door anderen. De zorgen rondom de kerkgenootschappen begrijp ik natuurlijk zeer. Dat heb ik ook met de Tweede Kamer gedeeld. Dat is ook precies de reden geweest waarom het kabinet in het ingediende wetsvoorstel had voorzien in die uitzondering. Maar ja, het debat in de Tweede Kamer is gelopen zoals het is gelopen. Daarom geldt in het voorliggende wetsvoorstel de registratieplicht nu ook voor kerkgenootschappen. De richtlijn gaat uit van openbaarheid en staat afscherming alleen in individuele gevallen toe. Een generiek afschermingsregime voor een bepaalde entiteit is niet mogelijk. Het is vervolgens ook wel weer de vraag of je dat wenselijk moet vinden. Maar gegeven de voorgeschiedenis en gegeven hoe pregnant, en ik denk ook inhoudelijk relevant, de punten naar voren zijn gebracht, ben ik graag bereid en zeg ik uw Kamer toe om in ieder geval te kijken naar hoe ik kan faciliteren dat gerechtvaardigde beroepen op die afscherming van UBO's van kerkgenootschappen worden gehonoreerd.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Kan de minister toelichten wat hij daar exact mee bedoelt?

Minister Hoekstra:

Ik verwijs naar wat ik net gezegd heb. Ik maak onderscheidtussen twee dingen. Aan de ene kant het afschermen van de generieke groep. Vanuit de oriëntatie van de heer Ester begrijp ik die vraag wel. Dat is ingewikkeld. Tegelijkertijd denk ik uw Kamer zo verstaan te hebben dat alleen maar wachten tot er bij een individu een probleem ontstaat, misschien ook niet helemaal het juiste comfortniveau aan de voorkant geeft. Dus moet je puzzelen, een beetje in het duister, of je nog meer kan doen en of je überhaupt proactief zou kunnen reageren op bepaalde signalen die hier in de Kamer zijn genoemd. Dit levert bijvoorbeeld op, maar dan ben ik meteen bij mijn tweede toezegging aan de heer Ester — de vorige vraag was van Essers en Ester samen —want Ester vroeg ook nog of ik bereid ben om in gesprek te treden, dat ik zeer bereid ben om in gesprek te treden. Als iets zo gevoelig ligt, dan vind ik ook echt dat het aan het kabinet is om in gesprek te treden en te kijken hoe binnen de contouren van die wet en binnen de contouren die we met elkaar in Nederland maar ook in Europa hebben afgesproken, je toch tegemoet kan komen aan zorgen die er leven.

[…] De heer Ester vroeg om een generieke afscherming, maar zo ver kan ik hem niet tegemoetkomen. Maar ik vind wel dat ik hem zo ver tegemoet moet komen door te zeggen dat we gaan kijken hoe we hiermee moeten omgaan. Zie sommige van de voorbeelden die zojuist genoemd zijn. De verschrikkelijke situaties bij sommige synagogen zijn genoemd. Vervolgens moet je het nog steeds op individueel niveau bekijken, want dat vraagt deze wetgeving.

[…]

De heer Ester (ChristenUnie):

Ik ben zeer blij met de toezegging van de minister dat hij het gesprek met onze kerken aangaat. Ik vind het een belangrijk moment in het debat. Het gaat mij er niet om dat we allerlei groepen tegen elkaar uitspelen, maar wij hebben voorlichting gevraagd aan de Raad van State, met name op dit punt. Dan is het niet verwonderlijk dat dit punt in enige hevigheid bij verschillende sprekers terugkomt. Ik ben heel blij met het gesprek. Ik zou de minister willen meegeven — hij noemde het net ook al — om vooral onze joodse gemeenschap erin te betrekken. U heeft gezegd dat er geen sprake kan zijn van een generieke afscherming. Dat begrijp ik wel, maar hier hebben we te maken met een groep voor wie alleen al het woord "registratie" allerlei bellen doet rinkelen. We hoeven nu niet die afschuwelijke geschiedenis met elkaar te delen, maar ik vind het wel van belang om in dit debat te benoemen dat deze groep in zijn geheel slachtoffer is geworden van registratie. Die moeten we echt tegemoetkomen. Ik zou de minister willen meegeven om daar specifieke aandacht aan te besteden in zijn gesprek met de kerken.

Misschien mag ik als aansluitende vraag aan hem voorleggen hoe hij dat gesprek voor zich ziet en wat hij wil inbrengen. Het gaat ons, als ChristenUnie, maar ik denk dat ik ook spreek namens de andere Peters die hier hebben gestaan, om het helpen van de kerkgenootschappen, om zo ervoor te zorgen dat zij niet het slachtoffer worden van deze wetgeving.

[…]

Minister Hoekstra:

Ik begrijp heel goed waarom de heer Ester verwijst naar de rampspoed in de geschiedenis en wat joodse medeburgers ten deel is gevallen. Het is natuurlijk met geen pen te beschrijven hoe verschrikkelijk dat is. Het plaatst elk debat over registratie in een bepaalde context. Ook ik ben daar weleens geweest, en ik ben het met hem eens dat het volstrekt, maar dan ook volstrekt onacceptabel is hoe sommige synagogen zichzelf moeten beschermen. Ik ben dat zeer met hem eens. Ik wil de gevoelens die er leven dus ook zeer meenemen in de gesprekken en überhaupt de toelichting— want dat zal het toch in eerste instantie zijn — op het waarom achter dit wetsvoorstel, ook aan diegenen in de joodse gemeenschap die kerkelijk zijn, of ik moet zeggen: die naar de synagoge gaan.

De andere bumper is natuurlijk dat ik het met mevrouw Karimi eens blijf ten aanzien van het individu. Op het moment dat je bij een kerkgenootschap bent aanbeland waarbij je ook in dialoog met bijvoorbeeld justitie of politie tot de conclusie komt dat de situatie voor individuele bestuurders zorgelijk is, moet je dat vervolgens nog steeds persoon voor persoon beoordelen. Dat is de andere kant. Ik snap dus heel goed het sentiment, de gevoelens en de terechte zorgen. Sentiment klinkt als alleen maar sentiment, maar ik bedoel echt de zorgen die er leven. Die wil ik heel graag adresseren. Maar ik wil ook markeren dat we dit ten volle moeten doen volgens de wet zoals die voorligt en dat ik dus die andere bumper van de generieke bepaling ook serieus te nemen heb. Volgens mij kom ik Ester dan een eind tegemoet, maar er komt een punt waarop ik ook hem weer teleur moet stellen. Dat is hier volgens mij reëel.

[…]

De heer Ester (ChristenUnie):

Ik begrijp wat u zegt, maar ik zou willen zeggen dat het bij de joodse gemeenschap ook gaat om geïnstitutionaliseerd antisemitisme. Dat is niet alleen een kwestie van een individu dat bedreigd wordt. Dat gaat aanzienlijk verder dan dat. Ik denk dat u uitstekend aanvoelt wat ik bedoel. U laat ook uw empathische kant zien. Dat waardeer ik zeer. Maar er zit spanning tussen het afwijzen van de generieke behandeling en het feit dat antisemitisme helaas ook in Nederland geïnstitutionaliseerd is, en daarmee generiek is.

Minister Hoekstra:

Ja, en dat laatste is natuurlijk om razend van te worden. Laat daar geen enkel misverstand over bestaan. Dat is natuurlijk om echt, echt razend van te worden.

Toch betekent dit dat we een enorme opdracht hebben, als kabinet en als samenleving, om op te komen voor alle groepen. En zeker voor die groepen die zich zorgen moeten maken over hun eigen veiligheid, zoals helaas delen van de joodse gemeenschap. Dat moet vervolgens op zo'n manier dat dat past binnen de kaders van de wet. Bij dit stuk van de wet gaat het erom dat we via het amendement een realiteit hebben van waaruit ik te acteren heb. Zover moet ik echt met mevrouw Karimi meegaan, want dat is gewoon zoals de kaarten liggen. Ik ga dan niet alsnog een generieke uitzondering maken.

Vervolgens moet je wel kijken voor hoeveel individuen dat geldt. Nogmaals, daar is het ministerie van Financiën echt niet voor geëquipeerd. Daar zul je met anderen, die daar wel voor geëquipeerd zijn, over in gesprek moeten gaan. Dat is natuurlijk de spanning. Die begrijp ik en die zie ik ook in het debat. Maar zo moet het maar. Zo moeten we voorwaarts met elkaar.

De heer Essers (CDA):

Misschien moet ik het nog even wat meer concretiseren. Ik ben blij met wat de minister zegt. Ook het gesprek met de kerkgenootschappen zelf juich ik zeer toe. We hebben natuurlijk nog een bepaalde periode om daar ervaringen mee op te doen. Ik begrijp ook dat hij zegt dat er geen ruimte is voor generieke uitzonderingen. Ik vraag toch wat aandacht voor de bijzondere positie van bestuurders van kerkgenootschappen. Het kan dus zo zijn dat leden van een bestuur wel degelijk concrete bedreigingen hebben gehad, maar de persoon in kwestie nog niet. Het is natuurlijk te voorzien dat die er kunnen komen, zeker als hun gegevens alsnog worden genoteerd. Dat is mijn vraag aan u als u zegt dat u dat wilt faciliteren. Vindt u dat dit soort zaken meegenomen moeten worden? Ik bedoel dan niet in generieke zin, van: ik kan weleens bedreigd worden. Nee, er zijn aanwijzingen dat andere bestuurders worden bedreigd en dan komt er een nieuwe bestuurder die nog niet bedreigdis. Hoe wordt daarmee omgegaan?

Minister Hoekstra:

Ik ga me nu een beetje op glad ijs begeven, op het werkterrein van de minister van Justitie. Ik denk dat je dan, in overleg met degenen die daarvoor geëquipeerd zijn en verstand hebben van dreigingsanalyses en dit type problematiek, en mede op basis van hun kompas, tot oordeelsvorming moet overgaan. Daarbij moet je nog steeds individueel kijken. Natuurlijk ligt het dan wel voor de hand — dat is de andere kant ervan, zeker gegeven de gevoeligheid van deze wet en gegeven het debat dat wij hier voeren — dat je met meer proactiviteit daarover met elkaar in gesprek gaat bij een Amsterdamse synagoge dan bij een Friese plattelands-kerk, zonder daarmee ook maar iemand, ook mijn voorouders niet, te willen beledigen. Daar ligt het misschien toch net wat anders. Maar dat is precies wat Justitie ook doet. Justitie en politie richten zich op de plekken waarvan men denkt dat er misschien iets misgaat. De politie surveilleert ook meer op plekken waar ze verwacht dat er dreiging gaat ontstaan dan op plekken waar de geschiedenis lijkt te laten zien dat het er behoorlijk vredig aan toegaat.

Ik hoop dat dit de heer Essers voldoende comfort geeft. Ik vind het reëel om op het kompas te varen van degenen die hier ervaring in hebben. Ik denk ook dat het een heel Nederlandse oplossing is — daarom was ik daar ook voor— om in een gesprek te kijken: wat bedoelen we nu met deze wet? Wij willen daarmee ook zorgen wegnemen, bij alle kerkelijke genootschappen, maar zeker ook bij de joodse gemeenschap, in dialoog met degenen die verstand hebben van handhaving en dreigingsbeelden.

De heer Essers (CDA):

Dank voor dit antwoord. Bent u bereid om ons van de ervaringen die hierover zullen ontstaan in de komende maanden — misschien wel jaren, maar ik bekijk het nu even over een periode van achttien maanden — deelgenoot te maken? Ik snap dat het lastig is om in algemene termen te praten. Je moet kijken hoe het in de praktijk uitwerkt. Er zijn reële zorgen bij organisaties. Kunt u ons binnen die termijn van die achttien maanden informeren over hoe dat nu in de praktijk uitpakt?

Minister Hoekstra:

Ik ben graag bereid om dat toe te zeggen. Ik koppel dat —niet zozeer om de lieve vrede te bewaren, maar meer omdat ik het een reële vraag vind — aan de opmerking van mevrouw Karimi of wij signalen tegenkomen dat er ook ten aanzien van die andere criteria nog redenen zouden zijn tot zorg. Reken maar dat als die signalen er zouden zijn, Justitie en politie dat soort signalen ook binnen zullen krijgen. Is het niet elegant als ik ruimhartig toezeg om over die twee dingen te rapporteren, in ieder geval één keer in de komende achttien maanden? Daar zou in zitten: wat is de afdronk van de gesprekken die wij gevoerd hebben? Daar moet ook inzitten: wat zijn nu de eerste ervaringen? Overigens zeg ik er wel bij dat achttien maanden best een korte tijd is, want zo'n evaluatie moet je dan al na een jaar starten. Maar laat ik het toch maar in achttien maanden doen, ook voor het comfort hier. Mijn voorstel zou zijn om dat te herhalen en dat drie jaar later nog eens te doen.

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 12, p. 2.

De heer Ester (ChristenUnie):

De fractie van de ChristenUnie heeft als ik goed heb geteld twee belangrijke toezeggingen van de minister aan ons adres genoteerd. De minister zal in contact treden met het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken, het CIO, waarbij zoals ik al zei meer dan 30 kerkgenootschappen zijn aangesloten, om samen concrete afspraken te maken over een vormgeving van het UBO-register die recht doet aan de kerkelijke zorgen rond privacyschendingen van kerkbestuurders, ook waar het gaat om het monitoren en evalueren van de impact van het register op onze kerken en kerkbestuurders. En om concrete afspraken te maken in geval van veiligheidsdreigingen en de daaraan gekoppelde opties van beveiliging van kerkbestuurders. Onze joodse gemeenschap is daarbij wederom nadrukkelijk in het vizier.

De minister heeft ook toegezegd in overleg te zullen treden met zijn ambtsgenoot van JenV en het Openbaar Ministerie. Dank voor deze voor mijn fractie belangrijke toezeggingen. Ik hoor overigens graag of mijn samenvatting klopt.

De minister begrijpt dat dit een aangelegen kwestie is voor de fractie van de ChristenUnie en we verzochten hem om enige spoed rond dit overleg. We willen hem ook graag vragen om de Kamer te informeren over de uitkomsten van de gesprekken met de Raad van Kerken, JenV en het OM. Ik neem aan dat hij daartoe bereid is en hoor dat graag.

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 12, p. 6.

Minister Hoekstra:

De heer Ester wilde nog even zeker stellen dat ik de toezeggingen die ik gedaan had — wat natuurlijk almost too good to be true is — ook echt gedaan had. Hij frommelde er nog een vraag bij, want hij vroeg of ik bereid was om toe te zeggen dat ik hem over de toezeggingen zou blijven informeren. Dat zeg ik hem toe.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Contrasigneren en inwerkingtreding van voorstel voor Rijkswet inperking gevolgen Brexit (35.130) (R2119) (T02983)

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden van Doornhof (CDA), Karimi (GroenLinks), Kox (SP), Huizinga-Heringa (ChristenUnie) en Van Rooijen (50PLUS), toe het voorstel voor Rijkswet inperking gevolgen Brexit, zodra aangenomen, te contrasigneren en zal de wet in werking laten treden zodra blijkt dat het terugtredingsakkoord de rechten van de Nederlanders in het VK niet voldoende waarborgt, en zal zodra een motie in de Tweede Kamer wordt aangenomen over de inwerkingtreding hier snel en zorgvuldig over oordelen.


Kerngegevens

Nummer T02983
Status afgevoerd
Datum toezegging 23 juni 2020
Deadline 1 juli 2022
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. drs. H. Doornhof (CDA)
J.C. Huizinga-Heringa (ChristenUnie)
F. Karimi (GroenLinks-PvdA)
M.J.M. Kox (SP)
drs. M.J. van Rooijen (50PLUS)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Brexit
inwerkingtreding
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Sjoerdsma, Asscher, Van Otterloo, Van Wijngaarden en Van Ojik Rijkswet inperking gevolgen Brexit (35.130 (R2119))


Uit de stukken

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 3, blz. 1.

Mevrouw Karimi (GroenLinks): (…) Een initiatiefwetsvoorstel voorbereiden, indienen en verdedigen betekent heel veel werk voor de Kamerleden en hun medewerkers. Onze welgemeende complimenten. Uit eigen ervaring weet ik dat de verdediging van een wetsvoorstel in de senaat een zeer spannend moment is; een laatste stap in een lang proces. Natuurlijk is de allerlaatste stap het contrasigneren van de wet door de regering. Ik ga ervan uit dat de regering de wet zal tekenen als het wetsvoorstel kan rekenen op een meerderheid van de senaat. Kan de staatssecretaris dit bevestigen?

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 3, blz. 21.

De heer Kox (SP): (…) Mag ik om te beginnen de initiatiefnemers feliciteren dat zij hun wens tot wetsvoorstel hebben kunnen maken en dat zij dat voorstel hier vandaag namens de Tweede Kamer in onze Kamer komen verdedigen, in de hoop dat het daarna in het Staatsblad staat? Wij als Eerste Kamer lijken de laatste horde te zijn nu de staatssecretaris, die mij als voormalig senaatsvoorzitter natuurlijk zeer dierbaar is en die ik ook altijd zo zal blijven zien, aan de overkant al gezegd heeft dat zij dit wetsvoorstel het contraseign niet zal onthouden als ook deze Kamer ja zou zeggen tegen dit wetsvoorstel, ook al ziet de regering het voorstel per saldo niet echt zitten. Het is fijn om te weten en goed om te horen dat de staatssecretaris het uit democratisch oogpunt niet passend vindt om dwars te blijven liggen als de volksvertegenwoordiging zich voor een wetsvoorstel heeft uitgesproken.

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. 11.

Staatssecretaris Broekers-Knol:

(…) Dan ga ik nu in op de vragen die mij gesteld zijn. Allereerst de vraag van mevrouw Karimi, maar hetzelfde type vraag is ook door de heer Kox gesteld. Kan de staatssecretaris toezeggen dat de regering de wet na aanvaarding door de Eerste Kamer zal bekrachtigen? (…)

Voorzitter. Ik ga verder met de beantwoording van de vragen van mevrouw Karimi en de heer Kox. Ik heb het ook in de Tweede Kamer gezegd: als dit wetsvoorstel door uw Kamer wordt aanvaard, dan zal de ministerraad moeten besluiten over het al dan niet bekrachtigen en contrasigneren. Wij zijn er geen voorstem van, maar ik vind het niet bekrachtigen van een wetsvoorstel dat door beide Kamers der Staten-Generaal is aanvaard, een heel zwaar middel. Zo ver wil ik in dit geval absoluut niet gaan. Ik vind dat en ik heb dat gezegd in de Tweede Kamer. Mooier kun je het bijna niet verwoorden dan de heer Kox het heeft gedaan. Het is echt een belangrijk onderdeel van ons democratisch stelsel. Het parlement neemt een wetsvoorstel aan en dan is het heel belangrijk dat het kabinet zich daaraan houdt. Er kan een situatie zijn waarin dat anders ligt, maar in dit geval is dat zeker niet zo. Bekrachtiging en contrasignering zullen dus zeker gebeuren als het hier wordt aangenomen.

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. 11.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

(…) De kern van het debat in eerste termijn was: wanneer treedt de wet in werking? Daarover is volgens mij op dit moment veel onduidelijkheid. Ik hoop dat er in de tweede termijn duidelijkheid over kan komen. Wat heb ik namelijk gehoord? De handelsovereenkomst die de toekomstige relaties tussen het VK en de EU moet regelen, is onafhankelijk van de uittredingsovereenkomst, waarin onder andere de burgerrechten van de EU-burgers geregeld zijn. Onafhankelijk van of er een handelsovereenkomst tot stand komt of niet, blijven de regels zoals zij nu zijn afgesproken in de uittredingsovereenkomst. Dat is wat ik gehoord heb en ik zou graag een bevestiging hebben, zowel van de indieners als van de staatssecretaris.

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. Blz. 15-17.

De heer Doornhof (CDA): Dat is mij duidelijk, voorzitter. Dus u zegt: als dit wetsvoorstel door de Tweede Kamer en door de Eerste Kamer wordt aanvaard, dan zet ik dat contraseign, maar er zal geen moment komen dat ik die wet ook in werking laat treden.

Staatssecretaris Broekers-Knol: Dat terugtrekkingsakkoord geeft een ondergrens aan. Het zou kunnen zijn dat de Tweede Kamer op een gegeven moment een motie indient, om te zeggen dat het absoluut niet goed gaat, dat het helemaal fout gaat, ik noem maar wat. Als die motie wordt aanvaard, is het aan de regering om te kijken of dat inderdaad klopt en of aan die motie uitvoering wordt gegeven. Maar zolang wij een terugtrekkingsakkoord hebben gesloten zoals dat is gesloten door de Europese Unie, is er geen reden om aan te nemen, van een enkel geval, of twee gevallen, of wat ook, dat we door de bodem zakken. We moeten ons bovendien goed realiseren dat het een terugtrekkingsakkoord is dat geldt voor alle lidstaten van de Europese Unie, voor alle inwoners van de 3 miljoen of 3,1 miljoen die in Engeland woonachtig zijn.

(…)

De heer Kox (SP): De staatssecretaris zegt, als ik haar goed begrijp: ik ga over het in werking laten treden. Dat staat ook in artikel 4 van het wetsvoorstel. De staatssecretaris gaat pas handelen wanneer zij zou denken: ik vind dat het nu onvoldoende gewaarborgd is, dus ik laat de wet ingaan. Maar de staats secretaris zegt ook: "Ik kan me voorstellen dat de Tweede Kamer, als zij vindt dat het onvoldoende gewaarborgd is, een motie aanneemt en dat dan tegen mij zegt. Dan beoordeel ik dat op zijn merites. Normaal gesproken voer ik uit wat de Tweede Kamer zegt." Als we het over die structuur eens zijn, is het volgens mij voldoende ingekaderd dat de Tweede Kamer kan zeggen: staatssecretaris, we denken dat dit het moment is. Dan is er overleg tussen regering en parlement en dan wordt het opgelost. Dat is volgens mij wel belangrijk, omdat we te maken hebben met een wat merkwaardige figuur. Dat begrip "voldoende" is namelijk een beoordeling. Dat is neergelegd bij de staatssecretaris. Is dat de figuur? Dus als de Tweede Kamer vindt dat het tijd is dat het wetsvoorstel geactiveerd wordt, neemt zij een motie aan en dan handelt de regering normaal gesproken in lijn met die motie en spreekt zij daarover met de Tweede Kamer.

Staatssecretaris Broekers-Knol: Ik heb zoiets zojuist gezegd. Dat is het geval. Wat de heer Kox zegt, kan ik beamen. Het gaat er natuurlijk wel om dat de Tweede Kamer — dat geldt dan ook daarvoor — invulling geeft aan het begrip "voldoende". Het kabinet zegt dat er voldoende waarborgen zitten in het terugtrekkingsakkoord. De situatie zou zich kunnen voordoen, wanneer het overgangsjaar voorbij is, dat er zich allemaal ik weet niet wat voor omstandigheden voordoen, zoals ik al tegen mevrouw Stienen zei, en dat het Verenigd Koninkrijk zich helemaal niet aan de afspraken houdt en dat allerlei dingen helemaal de verkeerde kant opgaan. Maar dan is het ook van belang om vast te stellen — dat geldt dan dus ook voor de Tweede Kamer en vervolgens is dat de verantwoordelijkheid van het kabinet — of het inderdaad juist is dat het niet meer voldoende is. En het blijft altijd aan degenen die dan of in de Kamer of in het kabinet zitten om de invulling te beoordelen: zijn er nog voldoende waarborgen voor de Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk?

(…)

Staatssecretaris Broekers-Knol: Ik denk dat de heer Kox bevestiging wenst. Het is altijd de bevoegdheid van de Tweede Kamer om een motie in te dienen over welk onderwerp dan ook; dat kan hier, in de Eerste Kamer, trouwens ook. Het zou kunnen dat de Tweede Kamer ook hierover een motie indient. Dan is het aan het kabinet om te beoordelen of het inderdaad niet voldoende is. Want daar gaat het dan om, om de invulling van het begrip "voldoende". Maar ik hoop wel dat de heer Kox begrijpt dat de regering, het kabinet, dan niet even in één dag kan zeggen "we doen het wel" of "we doen het niet", want het vereist heel wat onderzoek om erachter te komen of daaraan voldaan is, te ja of te nee. Ik mag ook hopen dat de Tweede Kamer niet lichtzinnig een motie indient — dat verwacht ik totaal niet — met de strekking: we vinden het niet voldoende en doe maar. Want zo is het niet. Want dan krijgen we toch te maken — daar kom ik dan nog even op terug — met rechtsongelijkheid, omdat, even grof gezegd, het hebben van die twee nationaliteiten voor een Nederlander niet mogelijk is volgens de Rijkswet op het Nederlanderschap. In dit geval wordt het wel mogelijk gemaakt voor de Nederlanders in Engeland. Hoe dieper je daar ingaat terwijl je opeens afstapt van een terugtrekkingsakkoord ... Het zou het dus helemaal fout kunnen lopen. Maar als het gewoon goed loopt, denk ik dat het belangrijk is dat we ons daaraan houden, voordat we toch meer het pad opgaan van de rechtsongelijkheid.

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. 21.

De heer Doornhof (CDA): (…)We hebben wel wat stilgestaan bij een noodverband. De staatssecretaris kwam naar voren met de motie. Ze zegt dat ze eigenlijk niet ziet dat de rechten van Nederlanders in het VK nu onvoldoende gewaarborgd worden, dus ze laat die wet ook niet in werking treden. Maar mocht de Tweede Kamer met een motie komen waarin staat dat ze dat wel vindt, dan zal ze gevolg geven aan die motie.

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. 23.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie): (…) De staatssecretaris zegt dat het niet nodig is om maatregelen te nemen. De initiatiefnemers en anderen zeggen dat dat wel moet gebeuren. De heer Kox vroeg of het dan niet handig is dat wij zeggen dat er een motie komt. De staatssecretaris heeft toegezegd dat als er een motie komt waarin de Kamer zegt dat zij vindt dat hier wel op geacteerd moet worden omdat het verdrag niet goed is en dat de wet in werking gesteld moet worden, de staatssecretaris dat zal doen. Het kan natuurlijk ook gebeuren — de heer Doornhof wees daar ook al op — dat de regering op een gegeven moment zegt dat zij het niet voldoende vindt, dat zij de wet in werking wil stellen en dat de Kamer daar misschien over wil spreken. Daar is niet in voorzien. Ik mis in deze wet dus echt de mogelijkheid om een koninklijk besluit voor te hangen. De heer Doornhof zei dat ook al. Ik vraag me ook af of de staatssecretaris dit kan toezeggen en of de initiatiefnemers daar een stap in kunnen zetten. Ik denk dat dat de wet behoorlijk sterker zou maken, want nu beschouw ik dit echt als een zwakte in het voorstel.

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. Blz.33-34.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

De staatssecretaris heeft eerder, naar buiten maar ook hier vandaag, gezegd: als de wet wordt aangenomen, zal ik een contraseign geven. Ik hoor nu heel veel terugtrekkende opmerkingen — ik wil nog geen "bewegingen" zeggen, want u staat gewoon keurig stil, net als ik. Stel nou dat de Tweede Kamer lang blijft afwegen of ze wel of niet met een motie komt om het te activeren. Wat doet u dan? Wat is dan de termijn? Die wet is aangenomen. De Tweede Kamer gaat ervan uit dat u tekent. Wat gebeurt er dan?

Staatssecretaris Broekers-Knol: Ik begrijp de vragen van de heer Van Rooijen, maar het zijn allemaal als-danvragen: als het lang gaat duren dat u erover moet denken. Wie zegt dat daar lang over gedacht moet worden? Het enige wat ik hier probeer te vertellen, is het volgende. Een. Ik heb het ook in de Tweede Kamer gezegd: als beide Kamers der Staten-Generaal dit initiatiefwetsvoorstel aannemen, krijgt dat initiatiefwetsvoorstel mijn contraseign. De vraag is nu wanneer de wet in werking moet treden. Dan zeg ik: er is een terugtrekkingsakkoord gesloten. Daar zijn goede garanties in vastgelegd, waar ook Nederland zich aan geconformeerd heeft, waar uw Kamer over geïnformeerd is en ook niet tegen geprotesteerd heeft. Als dat zo is, is dat de route die we bewandelen. Stel dat de Tweede Kamer op een gegeven moment zegt: wij hebben hele heldere signalen dat het helemaal niet goed gaat met die waarborgen. Want dat is toch waar de heer Van Rooijen het over heeft? Ik kijk hem even aan en hoop dat hij knikt. Ja, daar gaat het over. En stel dat er een motie over wordt aangenomen. Dan wordt die natuurlijk snel bekeken. Want het kan niet zo zijn dat er in een situatie met onvoldoende waarborgen of waarborgen die overtreden worden omdat de Engelsen het niet goed doen of de Britten bezig zijn om de afspraken niet na te komen ... Dan wordt er natuurlijk snel op gereageerd. Daar kan de heer Van Rooijen van verzekerd zijn.

De heer Van Rooijen (50PLUS): Toch nog weer even. Maakt de staatssecretaris een eigen afweging, los van wat de Tweede Kamer wel of niet op enig moment gaat doen? Als u zegt dat u contraseign zal verlenen als de wet in beide Kamers is aanvaard, dan is dat hooguit een kwestie van tijd. Ik heb het gevoel nu dat u gaat zeggen: zeker als de Tweede Kamer nog aarzelt mij een duw te geven, in de positieve zin, doe ik nog even niks; als ze dat niet doet, blijf ik zelf wellicht van mening dat het voldoende is. U zegt namelijk: "Maar het is toch allemaal eigenlijk goed geregeld? Hoeveel gevallen moeten er dan zijn, individueel of van groepen, om mij tot het oordeel te brengen dat ik nu contraseign moet verlenen, los van de Tweede Kamer?"

Staatssecretaris Broekers-Knol: We komen van de ene als-dansituatie in de andere. Ik heb het volgende gezegd. Een. Ik geef contraseign. Twee. Als blijkt dat de waarborgen niet voldoende zijn omdat het niet goed loopt, is het moment daar om te besluiten dat de wet in werking treedt. Als het kabinet te lang aarzelt, of misschien zelfs al daarvoor, kan het zijn dat de Tweede Kamer met een motie komt om het kabinet ertoe uit te nodigen om dat te doen; nee, niet uit te nodigen, maar op te roepen, zelfs te vragen om dat te doen. Dan wordt dat snel bekeken en wordt er snel over besloten, want een motie van de Tweede Kamer wordt in principe uitgevoerd. Het is heel uitzonderlijk om die naast je neer te leggen. Die wordt dus uitgevoerd, tenzij er andere omstandigheden zijn. Maar ik moet zeggen dat ik ook niet blind kan zeggen dat dat automatisch gebeurt. Dat geldt wel voor een heleboel moties, maar sommige moties worden ook niet automatisch uitgevoerd. Het is dus gewoon een keurige zorgvuldigheid, want de kans is heel groot, buitengewoon groot, dat die wordt aangenomen. Maar ik heb gezegd dat dan wel duidelijk moet zijn dat de waarborgen uit het terugtrekkingsakkoord inderdaad met de voeten getreden worden. Daar gaat het over.

(…)

De heer Van Rooijen (50PLUS): De collega van het CDA mag wel minutenlang een vraag stellen. Klip-en-klaar, los van de Tweede Kamer: hoeveel bedenktijd en beoordelingsruimte wilt u nemen om op enig moment te besluiten om wel of niet te contrasigneren? Dat is, denk ik, toch een vraag waar ik nog steeds geen antwoord op heb gekregen. Staatssecretaris Broekers-Knol: Dat antwoord heb ik vandaag al enkele keren gegeven aan de heer Van Rooijen, aan uw Kamer: zodra de wet wordt aangenomen, geef ik het contraseign. Sneller kan ik het niet doen.

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. Blz. 36.

De heer Van Rooijen (50PLUS): Tot slot. Even voor de Handelingen: toen ik het zojuist had over contraseign, was ik onduidelijk. De discussie ging over de inwerkingtreding. Ik hoop dat de voorzitter met mij dat misverstand heeft opgelost.

Staatssecretaris Broekers-Knol: Ik ben blij dat de heer Van Rooijen dat zegt, want hij had het telkens over het contraseign. Ik begrijp nu dat hij de inwerkingtreding bedoelde.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bekijken mogelijkheden voorlichting van met name kwetsbare groepen over voorstel voor Rijkswet inperking gevolgen Brexit (35.130) (R2119) (T02984)

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Rooijen (50PLUS), toe te kijken of er, naast de huidige informatievoorzieningen, er nog andere mogelijkheden zijn om met name kwetsbare groepen, zoals ouderen, voor te lichten over het voorstel voor Rijkswet inperking gevolgen Brexit.


Kerngegevens

Nummer T02984
Status afgevoerd
Datum toezegging 23 juni 2020
Deadline 1 juli 2022
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden drs. M.J. van Rooijen (50PLUS)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Brexit
voorlichting
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Sjoerdsma, Asscher, Van Otterloo, Van Wijngaarden en Van Ojik Rijkswet inperking gevolgen Brexit (35.130 (R2119))


Uit de stukken

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. 13.

Staatssecretaris Broekers-Knol:

Duurzaam verblijf is langdurig, ja. De heer Van Rooijen en mevrouw Stienen hebben gevraagd hoe Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk worden geïnformeerd over deze wet. De informatievoorziening zal plaatsvinden op de gebruikelijke wijze, via Rijksoverheid.nl en op de website van het ministerie van Buitenlandse Zaken voor Nederlanders in het buitenland. Dat is Nederlandwereldwijd.nl. We zien geen reden om een specifieke overheidscampagne te starten voor Nederlanders die thans in het Verenigd Koninkrijk woonachtig zijn, want we gaan ervan uit dat ze zichzelf goed op de hoogte houden van de ontwikkelingen. Ook de belangenorganisaties van Nederlanders in het buitenland zijn op dit gebied zeer actief. De aandacht die gegeven is voor alle onderhandelingen ten aanzien van de brexit moet ertoe leiden dat velen op de hoogte zijn van wat zich afspeelt. Dat geldt dus ook hiervoor. Rijksoverheid.nl en Nederlandwereldwijd.nl zijn er dus wel. Als iemand informatie wil hebben, is het natuurlijk ook zo dat de ambassade die informatie kan verstrekken en ook naar die websites kan verwijzen.

(…)

De heer Van Rooijen (50PLUS):

De staatssecretaris zei: velen. Maar dat is dus niet: allemaal. De burgerij bestaat uit jong, middelleeftijd en oud. Ook in de Tweede Kamer is erover gesproken dat niet alle ouderen vaardig zijn met sociale media. Ik vraag de staatssecretaris toch nog om daar actiever in te acteren. De Tweede Kamer heeft daar ook om gevraagd. Ik begrijp dat de staatssecretaris verwijst naar de bestaande communicatiemiddelen en naar de belangengroepen die hun eigen belang hebben voor hun burgers in het Verenigd Koninkrijk. Maar er zullen ook hier weer leemten vallen, net zo goed als dit initiatiefvoorstel een leemte wil opvangen voor de Nederlanders in Engeland als er een no-deal komt. Hier is een leemte voor die groep. Ik vraag de staatssecretaris met klem om meer te doen dan zij nu heeft gezegd.

Staatssecretaris Broekers-Knol: Ik kan de heer Van Rooijen toezeggen dat ik ga kijken of er nog andere mogelijkheden zijn die specifiek zijn gericht op degenen die de heer Van Rooijen noemt, zoals oudere mensen die misschien helemaal niet zo behendig zijn met media en ook niet de gewoonte hebben om dagelijks met de ambassade of het consulaat te bellen. Ik ga kijken wat mogelijk is, maar een echte groots opgezette publiekscampagne is een heel kostbare zaak. In Nederland hebben we ons best gedaan door alle 45.000 Britten in Nederland op te zoeken. Dat is ook een heel karwei geweest. Dat was een heel kostbare operatie. Ik wil niet zeggen dat we het om geld moeten laten. Ik ga ernaar kijken, maar ik beloof het niet. Ik beloof wel dat we gaan kijken of er nog iets meer nodig is voor juist de groep waar de heer Van Rooijen aan refereert.

De heer Van Rooijen (50PLUS): Dank u wel voor uw antwoord.

Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. 35.

Staatssecretaris Broekers-Knol: Voorzitter. Mevrouw Stienen had nog een antwoord tegoed op de vraag over de motie van mevrouw Belhaj over de voorlichting. De motie vraagt de regering om na aanname van het wetsvoorstel de voorlichting te starten. Ik heb aan de heer Van Rooijen toegezegd dat ik nog verder ga kijken wat we op dit moment kunnen doen. Het meest voor de hand liggend is natuurlijk om de voorlichting te starten na inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Anders heb je verwarring, want ten eerste is dit nog het overgangsjaar en ten tweede biedt het terugtrekkingsakkoord wat het kabinet betreft voldoende waarborgen. Het zou kunnen zijn, althans naar de opvatting van het kabinet, dat het inwerkingtredingsbesluit niet nodig is. Zodra dat aan de orde is, zullen we daar zeker meer informatie over verschaffen. Maar, zoals gezegd, heb ik de heer Van Rooijen toegezegd dat we zullen kijken wat we op dit moment nog meer kunnen doen dan datgene wat er al is. Dat is de toezegging die ik kan doen. Ik heb verder aan de heer Van Rooijen toegezegd dat we specifiek rekening houden met kwetsbare groepen, zoals ouderen en dergelijke. Die toezegging heb ik al in eerste termijn gedaan aan de heer Van Rooijen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toesturen plan van aanpak implementatie maatregelen uit rapport Project Significant (35.476) (T02985)

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Karimi (GroenLinks), toe het plan van aanpak voor de implementatie van de maatregelen uit het rapport van Significant Public naar de Kamer te sturen, zodra deze gereed is.


Kerngegevens

Nummer T02985
Status voldaan
Datum toezegging 6 juli 2020
Deadline 1 januari 2021
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden F. Karimi (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Immigratie en Naturalisatiedienst
taskforce
Kamerstukken Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (35.476)


Uit de stukken

Verslag EK 2019/2020, nr. 35, item 6, blz. 2-3.

Mevrouw Karimi:

(…)

De staatssecretaris heeft een aantal operationele maatregelen genomen om de achterstanden tot aan het eind van dit jaar weg te werken en om bij de nieuw ingediende aanvragen sinds 1 april van dit jaar binnen de beslistermijnen te blijven. Wij hebben echter nog geen begin van een aanpak gezien die het mismanagement en de ondermaatse prestatie van de IND structureel onder handen neemt. Wanneer komt deze aanpak, is mijn vraag aan de staatssecretaris.

(…)

Kan de staatssecretaris met een plan van aanpak komen waarin alle tekortkomingen uit het rapport van Significant Public worden geadresseerd en waarin wordt aangetoond dat de IND een jaarlijkse instroom van rond de 30.000 à 32.000 aanvragen van asielzoekers aankan en dat de IND daarbovenop een flexibele capaciteit ontwikkelt, zodat de IND in het geval van een onverwachte toename van aanvragen snel kan opschalen? Is de staatssecretaris bereid dit plan van aanpak voor de begrotingsbehandeling in dit najaar naar beide Kamers te sturen?

Verslag EK 2019/2020, nr. 35, item 6, blz 18.

Staatssecretaris Broekers-Knol:

(…)

Mevrouw Karimi vroeg of ik bereid ben de Eerste Kamer te informeren over de voortgang van de taskforce. (…) Zodra het plan van aanpak voor de implementatie van de maatregelen significant gereed is, zal dit naar zowel de Tweede als de Eerste Kamer worden gestuurd.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Periodiek informeren over voortgang van de taskforce IND (35.476) (T02986)

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Huizinga (ChristenUnie), toe de Kamer periodiek te informeren over de voortgang van de taskforce die de opdracht heeft gekregen om de achterstanden bij de IND weg te werken.


Kerngegevens

Nummer T02986
Status voldaan
Datum toezegging 6 juli 2020
Deadline 1 januari 2021
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden J.C. Huizinga-Heringa (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Immigratie en Naturalisatiedienst
taskforce
Kamerstukken Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (35.476)


Uit de stukken

Verslag EK 2019/2020, nr. 35, item 6, blz 9.

Mevrouw Huizinga:

(…)

Uit de rapporten van KPMG en bureau Significant, die de staatssecretaris heeft laten opstellen, blijkt dat het bij de IND niet alleen gaat om een gebrek aan menskracht bij een licht toenemende stroom asielzoekers. Er is namelijk ook een belangrijke professionaliseringsslag nodig. Wil de staatssecretaris de beslistermijnen in de toekomst wel gaan halen, dan zal zij veel meer moeten doen dan alleen een taskforce instellen om de achterstanden weg te werken. Kan de staatssecretaris toezeggen dat de Kamer periodiek op de hoogte gehouden zal geworden van de verbeteringen in de organisatie van de IND?

Verslag EK 2019/2020, nr. 35, item 6, blz 18.

Staatssecretaris Broekers-Knol:

(…)

Mevrouw Karimi vroeg of ik bereid ben de Eerste Kamer te informeren over de voortgang van de taskforce. Ook anderen hebben dat aan de orde gesteld. Bij het notaoverleg van 3 juni jongstleden in de Tweede Kamer heb ik toegezegd om de Kamer ongeveer elke twee maanden te informeren over de voortgang van de taskforce, te weten kort na het zomerreces, kort voor de begrotingsbehandeling eind november en voor het einde van het jaar. Ik ben vanzelfsprekend van harte bereid ook uw Kamer hierover te informeren. Zodra het plan van aanpak voor de implementatie van de maatregelen significant gereed is, zal dit naar zowel de Tweede als de Eerste Kamer worden gestuurd.

Verslag EK 2019/2020, nr. 35, item 6, blz 24.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

(…)

De staatssecretaris heeft toegezegd dat zij de implementatie van de verbeterplannen naar de Kamers zal sturen. Mijn vraag is of de staatssecretaris de Kamer ook periodiek wil informeren over hoe het ermee staat en hoe het vordert met de IND.

Verslag EK 2019/2020, nr. 35, item 6, blz 26.

Staatssecretaris Broekers-Knol:

(…)

Dan kom ik bij mevrouw Huizinga. Zij zei nog iets over Significant. Ik dacht dat zij dat had opgemerkt. Als dat niet zo is, dan heb ik niks te zeggen! Het ging over de periodieke vorderingen met betrekking tot Significant: niet alleen af en toe vertellen hoe het gaat, maar ook periodiek. Ik zeg toe dat we dat zo veel mogelijk zullen gaan doen, maar u moet niet verwachten dat ik u iedere week een bericht stuur. Maar periodiek doen we dat wel, want we moeten natuurlijk laten zien hoe de vorderingen gaan. Daar ben ik van harte toe bereid, want het is gewoon belangrijk dat uw Kamer ook de vinger aan de pols kan houden voor wat betreft de vorderingen hiermee.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Gevolgen tijdelijke verlenging van beslistermijn bij asielzaken vergelijken met andere EU-lidstaten (35.476) (T02987)

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de Stienen (D66) en Vos (PvdA), toe om bij de aan de Tweede Kamer toegezegde inventarisatie van de inspanningen van de andere EU-lidstaten om tijdige beslissingen bij asielzaken te bevorderen ook, voor zo ver het mogelijk is, met de andere EU-lidstaten te vergelijken wat de gevolgen zijn van de tijdelijke verlenging van de beslistermijn op de behandeling van asielzaken.


Kerngegevens

Nummer T02987
Status voldaan
Datum toezegging 6 juli 2020
Deadline 1 januari 2021
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Drs. C.P.W.J. Stienen MA (D66)
dr. M.L. Vos (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen asielzaken
Immigratie en Naturalisatiedienst
Kamerstukken Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (35.476)


Uit de stukken

Verslag EK 2019/2020, nr. 35, item 6, blz 4.

Mevrouw Vos (PvdA):

(…)

Mijn laatste punt gaat over het leren van andere lidstaten. Nederland is niet het enige land dat soms moeite heeft met tijdig beslissen. Artikel 31 — mevrouw Karimi had het er al over — van de Procedurerichtlijn gaat over de behandelingsprocedure. Hoe gaan ze in andere lidstaten om met tijdige beslissingen? Welke maatregelen nemen zij om de procedures te verbeteren en te versnellen? En wat zijn de gevolgen voor asielzoekers daar als er niet tijdig wordt beslist? Kunnen zij dan een besluit afdwingen en heeft de vertraging dan gevolgen voor hun aanspraak op verblijf? Wil de regering daar ook een onderzoek naar doen en het parlement daarover informeren? Kan dat bijvoorbeeld bij de eerste driemaandelijkse rapportage? Graag een reactie van de regering hierop, en liefst ook een toezegging

Verslag EK 2019/2020, nr. 35, item 6, blz 26.

Staatssecretaris Broekers-Knol:

(…)

Verder is gevraagd hoe andere lidstaten omgaan met beslissingen. In de Tweede Kamer heb ik op verzoek van de leden van de SGP-fractie toegezegd de komende tijd te inventariseren hoe andere lidstaten bevorderen dat tijdig wordt beslist. Dat ga ik ook betrekken bij de uitwerking van het voorstel voor de definitieve wet. Daar kunnen we namelijk van leren. Misschien zijn er fantastische ideeën die wij niet kennen en die ons enorm kunnen helpen.

Mevrouw Stienen (D66): Mijn fractie zou het op prijs stellen als u bij die inventarisatie ook wilt meenemen wat de tijdelijke verlenging van de beslistermijn in Nederland maar ook in andere EU-lidstaten voor gevolgen heeft gehad bij de behandeling van asielzaken. Misschien kunnen we nog van andere landen leren.

Staatssecretaris Broekers-Knol: Dan moeten we ook even kijken hoe dat precies in zijn werk is gegaan. De beslistermijn kan verlengd worden met negen maanden. In Nederland hebben we besloten tot een termijn van zes maanden, omdat ik het van belang vind dat we snel tot besluitvorming komen. Dus dan moet ik ook kijken naar waar het negen maanden, acht maanden of zeven maanden is. Ik wil mevrouw Stienen graag toezeggen dat voor zo ver mogelijk en voor zo ver het in onze macht ligt, we gaan kijken wat de verschillen zijn. We kijken wat we kunnen doen. Ik beloof dat we daar ons best voor zullen doen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Uitwerking Contourenplan georganiseerde ondermijnende criminaliteit (35.300 VI) (T03028)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bikker (ChristenUnie), toe om in de uitwerking van het contourenplan breed offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit aandacht te besteden aan de samenwerking tussen het ministerie van Justitie en Veiligheid en het ministerie van Financiën op het gebied van ondermijning in de financiële wereld.


Kerngegevens

Nummer T03028
Status voldaan
Datum toezegging 10 maart 2020
Deadline 1 juli 2020
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen georganiseerde criminaliteit
ondermijning
Staat van de rechtsstaat
witwassen
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2020 (35.300 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2019-2020, nr. 23, item 3, p. 18.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

[…]

De zware criminaliteit mag geen ogenblik de illusie krijgen dat het zal winnen van de rechtsstaat en dat zijn regels niet op hen van toepassing zijn. Dat zal de komende jaren nog veel van ons vragen. Al lezend en sprekend met experts ziet mijn fractie nog mogelijkheden voor steun voor de minister van Justitie. Hij kan wat ons betreft een aantal van zijn collega's in het kabinet stevig aan hun jasje trekken. Laat ik beginnen met het ministerie van Financiën. In de zware criminaliteit gaan miljarden rond en onder- en bovenwereld zijn op vele plaatsen helaas steeds meer verweven. Dat raakt ook de bancaire sector. Ja, er is een aanpak rondom witwassen, maar nee, er is onvoldoende systematisch inzichtelijk gemaakt waar de kwetsbaarheden in ons financiële stelsel zitten als het gaat om de zware criminaliteit. En nee, dat lossen we ook niet alleen op met strafwetgeving. Daar zijn fiscalisten bij nodig, financiële juristen. Ik roep de minister op om dit inzichtelijk te maken. Dan kan de vervolgstap zeker wetgeving inhouden die de bancaire sector in staat stelt om nog meer criminele vermogens te onderscheppen en te weren, maar eerst opnieuw de feiten. Is de minister bereid om samen met de minister van Financiën een onderzoek te laten doen naar de kwetsbaarheid en de integriteit van het financiële stelsel als het gaat om de zware criminaliteit? Graag een toezegging. Ik overweeg een motie op dit punt, maar ik hoop van harte dat die niet aan de orde hoeft te komen.

Handelingen I 2019-2020, nr. 23, item 8, p. 17, 18.

Minister Grapperhaus:

[…]

In reactie op de vraag van mevrouw Bikker daarover: op het terrein van witwassen worden periodiek al alle risico's met de grootste potentiële impact en de weerbaarheid van de beleidsinstrumenten gericht op het voorkomen en mitigeren van die risico's voor Nederland in kaart gebracht. Dat gebeurt in opdracht van collega Hoekstra van Financiën en mijzelf. U heeft wellicht gezien dat we daar in de afgelopen tijd zeer gezamenlijk zijn opgetrokken. Dat werkt. We zien al dat de samenvoeging van verschillende diensten in de aanpak in ieder geval een meeropbrengst heeft. Experts van de verschillende organisaties zijn daarbij betrokken, maar ook de koepel- en brancheorganisaties van alle instellingen, inclusief uiteraard de financiële instellingen zoals de banken.

Voorzitter. Op het terrein van de georganiseerde criminaliteit wordt op dit moment geëvalueerd waar de kwetsbaarheden in de systemen zich precies bevinden. In juni vorig jaar hebben de minister van Financiën en ik het wetsvoorstel plan van aanpak witwassen naar de Tweede Kamer gestuurd. Wij lopen dat elke twee maanden met de betrokken partijen langs om te kijken hoever we ermee staan. Onderdeel daarvan is het verstevigen van de prioriteitstelling van financiële instellingen. Dat betekent dat zij ook aan hun kant voldoende investeringen moeten doen en dat er natuurlijk ook een heel duidelijke tone at the top moet zijn.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Dank aan de minister voor dit antwoord. Tegelijkertijd ging mijn vraag nog iets breder en iets dieper. Nu zou het kunnen dat het opgenomen is in de uitkomst die hij toezegt over enkele weken, maanden, maar wat ik van belang vind, is dat we niet alleen kijken naar de witwaswetgeving voor de banken. We moeten ook kijken naar de brede financiële sector. Mevrouw De Blécourt sprak ook over de Zuidas en de verwevenheid tussen bovenwereld en onderwereld, die te gemakkelijk plaats kan vinden. Ik vind het van groot belang dat de overheid op al die punten zichtbaar heeft wat de kwetsbare plekken zijn en dat niet alleen het apparaat dat onder de minister van Justitie ressorteert, maar ook de FIOD, de mensen die onder minister Hoekstra ressorteren, daar krachtig mee aan de slag kunnen. Mijn uitdaging aan de minister was om daarin ook het veld zo breed mogelijk goed door te rechercheren en zo een systematische analyse te maken van waar de witte vlekken vallen.

Minister Grapperhaus:

Ja. Ik heb het nu nog even over de financiële sector. Ik kom zo op de aanpalende vraag over andere departementen, maar nu eerst even de financiële sector. Het is zoals mevrouw Bikker dat beschrijft. We zijn met de branche zelfbezig om te formuleren waar de zwakheden zouden kunnen zitten, om te kunnen vaststellen waarop moet worden ingezet om die zwakheden weg te werken. Daarbij is ook het element van verstoring een heel belangrijk principe. Het gaat dus niet alleen om op te sporen wat gebeurd is, maar juist ook om de criminelen dwars te zitten waar zij van plan zijn om bepaalde witwaspraktijken en andere zaken te doen. Dat betekent ook dat je met behulp van de branche heel erg preventief gericht moet zijn in de aanpak. Dat heeft impact op de sector, want die moet je daar ook in betrekken. Die moet daaraan meedoen. U heeft in recente publicaties kunnen zien dat de grootbanken ook echt hun afdelingenaanzienlijk zijn gaan uitbreiden. En dan moeten we het niet hebben over het verleden, maar over wat er nu in ieder geval aan het gebeuren is.

Een tweede ding is dat in dat Multidisciplinaire Interventie Team, dat u ook in het contourenplan dat uw Kamer is toegezonden enkele maanden geleden al heeft kunnen herkennen, niet alleen de recherche, maar ook de diensten zitten, dus FIOD en Belastingdienst naast Douane en KMar. De verschillende disciplines lopen ook door die diensten heen. Als u bij de politie op werkbezoek zou gaan, waar ik overigens uw Kamer van harte voor zou willen uitnodigen, bij de mensen die nu dat MIT aan het in elkaar zetten zijn, dan zult u zien dat er een recherche is en een tactische recherche, een forensische recherche en een digitale recherche. Die zijn bij elkaar gebracht vanuit alle diensten, dus ook vanuit de FIOD en de Belastingdienst, om een enorme extra slag te kunnen maken. Het vergt structureel veel geld om dat ook echt te kunnen realiseren. Die is er vooral op gericht om een enorme quantum leap, een grote sprong te maken in kennis en bekendheid van wat er gebeurt, en dat vooral ten dienste te stellen — ik kan het niet vaak genoeg zeggen — van de lokale en regionale gezagen die met de problematiek geconfronteerd worden.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Het verheugt mij dat de minister hiermee volop aan de slag is. Tegelijkertijd zie ik nog te veel als ik de stukken hierover lees, dat het een verantwoordelijkheid is van Justitie. Maar voor de financiële wereld, de integriteit en het op orde hebben dat daar niet steeds meer ondermijning erin sluipt en dat we ondergrondse tactieken zien in de bovenwereld, is heel veel nodig. Ik wil nu natuurlijk de minister daarin volgen en zien hoe de aanpak van het MIT gaat werken. Tegelijkertijd zal ik hier wel heel kritisch op blijven, omdat ik echt vind dat het ministerie van Financiën hierin een goede en grote bijdrage kan leveren. Ik hoop ook dat de minister in de stukken die hij over enige tijd naar ons stuurt, specifiek aandacht zal geven aan hoe dit punt ingericht wordt. Nou, hij zegt het nu bijna al fluisterend toe. Ik hoop dat hij dat zo hardop in de microfoon doet.

Minister Grapperhaus:

Ik wil die hoop meteen beantwoorden en niet ijdel laten zijn, want dit is iets, in de microfoon gezegd, wat in meerdere departementen speelt. Dat geldt overigens ook voor het onderwerp cybersecurity. U praat over preventie. Daar heb ik met het lid Rombouts ook over gedebatteerd rondom het wietexperiment. Als ik daarin enige mate van succes wil boeken, heb ik niet alleen nodig dat ik ter versterkingen aanvulling werk van de lokale gezagen, want die zitten op de lokale problematiek, maar ook met andere departementen: Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Die hebben bijvoorbeeld in het kader van de jeugdzorg een heel belangrijke rol in het geheel. Maar er moet er één zijn die het aanjaagt. Hetzelfde geldt — we hebben het daar vandaag niet zo over, want daar is niet zoveel over gevraagd — op het terrein van de cybersecurity. Er zal er één moeten zijn die aanjaagt dat we daarin verder komen. Dat zie ik als een belangrijke rol voor Justitie én Veiligheid, want die twee gaan nog altijd wel in dit land samen.

De voorzitter:

Mevrouw Bikker, derde keer.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

De minister gaf een mooi antwoord, maar ik heb nog niet gehoord dat hij dit inderdaad de Kamer toestuurt. Ik zou het toch wel belangrijk vinden om dat samen te concluderen.

Minister Grapperhaus:

Met alle eer en deugd heb ik al eerder gezegd dat ik ervan uitga dat ik dit in juni aan beide Kamers kan toesturen. Dan heb ik ook kunnen verwerken hoe precies de mogelijke uitkomsten zijn van discussies over de Voorjaarsnota, want dat is voor mij wel een belangrijk onderwerp.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Resultaten verkenning naar 80%-norm wijkagent (35.300 VI) (T03031)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden De Blécourt-Wouterse (VVD) en Rombouts (CDA) toe om de Kamer nader te informeren over de resultaten van de verkenning naar de zogenaamde 80%-norm in de praktijk van wijkagenten.


Kerngegevens

Nummer T03031
Status voldaan
Datum toezegging 10 maart 2020
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr. M.A. de Blécourt-Wouterse (VVD)
Mr.dr. A.G.J.M. Rombouts (CDA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen politie
Staat van de rechtsstaat
wijkagent
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2020 (35.300 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2019-2020, nr. 23, item 3, p. 15.

Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):

[…]

Voorzitter. Ik vraag de minister hoe een effectieve interventie op ondermijning wordt gemeten als daar geen strafzaak uit voortvloeit maar er wel een adequate verstoring van het criminele businessmodel mee wordt bereikt. Dezelfde vraag heeft de VVD ten aanzien van de wijkagent. Het kan toch niet zo zijn dat het rendement van de wijkagent ter discussie kan komen te staan omdat zijn of haar werk niet kan worden gemeten in voldoende strafzaken of gedocumenteerde contacturen?

Handelingen I 2019-2020, nr. 23, item 3, p. 19.

De heer Rombouts (CDA):

[…]

Met het eerste zit het wel goed bij deze minister. Versterking van de recherche heeft zijn volle aandacht. Misschien is het besluit om tot een speciale eenheid te komen zelfs wel iets te voortvarend genomen, want inmiddels kreunen burgemeesters in het gehele land onder het wegtrekken van wijkagenten. Hoe denkt de minister hieraan tegemoet te komen? Blijft voor hem één wijkagent op 5.000 inwoners, die voor 80% in de wijk te vinden is, nog wel het parool? En is het besluit om 500 politiemensen vrij te maken om grote aantallen rechters en andere dienaren van de rechtsstaat permanent te beveiligen ook niet aan heroverweging toe? Is ook dit besluit niet al te impulsief genomen? Moet niet overwogen worden terug te keren naar het uitgangspunt dat persoonsbeveiliging geschiedt op basis van concrete informatie en dreiging, dus op basis van een zekere voorspelbaarheid, in plaats van wat inmiddels lijkt te gelden op basis van een zekere voorstelbaarheid, dat het kan gebeuren? Want — zo zou ik de minister willen vragen —was u in het begin van deze kabinetsperiode niet goed op weg om de kortingen op de politie van met name Rutte I te repareren? En wordt door deze op zich begrijpelijke — laat ik daar geen misverstand over laten bestaan — ingrepen niet weer het paard achter de wagen gespannen?

Handelingen I 2019-2020, nr. 23, item 8, p. 27.

Minister Grapperhaus:

Dan de wijkagent. Daar is door een aantal van u terecht aandacht voor gevraagd. Het moge duidelijk zijn dat het belang en de rol van de wijkagent uitermate belangrijk zijn, ook in het kader van de aanpak van ondermijnende criminaliteit en met name daarbinnen de aanpak van jeugdcriminaliteit. Dat zit ook als een van de belangrijkste opgaves in de zogenaamde ontwikkelagenda gebiedsgebonden politie. Op dit moment wordt door de politie een verkenning uitgevoerd naar de zogenaamde 80%-norm in de praktijk. Daarmee wordt de ontwikkeling ten aanzien van de tijd die agenten kunnen besteden aan het werk in de wijk, inzichtelijker gemaakt. Ik zal de Tweede Kamer, maar ook uw Kamer, nader informeren over de resultaten van de verkenning zodra die er is.

Handelingen I 2019-2020, nr. 23, item 8, p. 45.

Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):

Voorzitter. Allereerst wil ik namens mijn fractie beide ministers hartelijk bedanken voor hun uitgebreide antwoorden. Ik begin bij minister Grapperhaus. Wij zijn verheugd dat u het belang van de wijkagent erkent en dat er een verkenning wordt uitgevoerd, waarvan de Eerste Kamer een exemplaar zal ontvangen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Brief over schrijnende situaties en motie-Van Hattem (35.695) (T03052)

De minister van J&V zal de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van de leden De Boer (GroenLinks) en Van Hattem (PVV), schriftelijk informeren over de hulp aan mensen die in het buitenland positief getest zijn en niet naar Nederland kunnen reizen en aan mensen die in de problemen komen door het verlopen van een visum; tevens zal in de brief worden ingegaan op vraag of de motie-Van Hattem c.s. (35526, I) bij dit wetsvoorstel en de daaraan verbonden maatregelen betrokken wordt.


Kerngegevens


Uit de stukken

Handelingen I 2020/21, nr. 17, item 3, p. 1

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Mensen die positief getest worden, kunnen niet naar Nederland reizen en moeten dus verplicht in het buitenland blijven. Ziet de regering een taak om die mensen, met name als het Nederlanders of ingezetenen van Nederland zijn, bij problemen te ondersteunen? Wordt daarbij dan onderscheid gemaakt tussen noodzakelijke of niet-noodzakelijke reizen? Hoe gaat de regering de in de Tweede Kamer aangenomen motie over consulaire bijstand uitvoeren? Ziet dat ook hierop, of ziet dat alleen op het verkrijgen van een test of het kunnen reizen zonder test? Geldt het dus ook voor mensen die positief getest zijn en niet mogen reizen?

Handelingen I 2020/21, nr. 17, item 3, p. 10

De heer Van Hattem (PVV):

Als Nederlanders vanuit het buitenland terug naar Nederland willen reizen, worden zij verplicht om een negatieve testuitslag te kunnen overleggen voordat zij met name het vliegtuig mogen betreden. Dat kan praktische gevolgen met zich meebrengen. In veel landen geldt een visumplicht om in het land te mogen verblijven. Een reiziger kan in de knel komen als de geldigheid van het visum verloopt kort na het beoogde vertrekmoment naar Nederland, maar hij om bepaalde redenen niet tijdig over een negatieve testuitslag kan beschikken. De vervoerder zou de reiziger ingevolge deze wet moeten weigeren, maar de reiziger kan in principe ook niet langer in het betreffende land verblijven. Aan het verlopen van visa kunnen in sommige landen ernstige consequenties verbonden zijn, zoals een gevangenisstraf voor illegaal verblijf. Kan de minister aangeven in hoeverre met dergelijke situaties rekening is gehouden? Op welke wijze kan worden voorkomen dat reizigers daarmee tussen wal en schip zullen vallen?

Handelingen I 2020/21, nr. 17, item 3, p. 26

Minister Grapperhaus:

Over het volgende heb ik nog niet veel gezegd, maar daar waren vragen over. Het is inderdaad zo dat vanuit BZ aan mensen die in zo'n situatie terechtkomen, bijstand en hulp kunnen worden aangeboden. Daar is in de memorie ook het een en ander over gezegd. Als iemand zegt dat hij er niet in slaagt om zo'n test te realiseren, dan is dat in de eerste plaats: hoe kunnen we u daar toch bij helpen? Dat geldt ook als iemand zegt dat het echt niet lukt en de situatie echt heel dringend is of als ter plaatse een calamiteit een rol speelt die ertoe leidt dat mensen weg willen. Dat laatste voorbeeld heb ik in de Tweede Kamer genoemd.

Handelingen I 2020/21, nr. 17, item 3, p. 32

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Als de voorzitter het mij toestaat, heb ik nog één allerlaatste punt. We hebben het uitgebreid gehad over Nederlanders die niet terug kunnen omdat ze geen negatieve test hebben kunnen laten zien. Maar mijn vraag wat we doen met Nederlanders die niet terugkomen omdat ze positief getest zijn, is volgens mij niet beantwoord. Kan de minister toezeggen dat in de uitwerking van de motie over de consulaire bijstand, die in de Tweede Kamer is aangenomen, ook aan deze groep aandacht wordt besteed, dus aan degenen die positief getest zijn, en niet alleen aan degenen die geen test kunnen krijgen?

Handelingen I 2020/21, nr. 17, item 3, p. 38

De heer Van Hattem (PVV):

Verder is bij het debat over de spoedwet COVID-19 op 27 oktober de motie-Van Hattem cum suis aangenomen om vooraf concrete toetsbare indicatoren vast te leggen bij iedere maatregel die voortvloeit uit de toen aangenomen spoedwet. Wij hebben daar overigens tegen gestemd, voor alle duidelijkheid, maar we hebben wel deze motie aangenomen gekregen. Mijn vraag aan de minister is of deze motie ook betrokken is bij de totstandkoming van dit wetsvoorstel en de daaraan verbonden maatregelen. Ik heb het namelijk niet expliciet in de stukken kunnen ontdekken. Kan de minister dan ook uitleg geven hoe in dit kader uitvoering wordt gegeven aan deze door deze Kamer aangenomen motie?

Voorzitter. Dan kom ik bij het volgende punt. Dat gaat over de visa. We hebben enige discussie gehad over het inmiddels befaamde lid 5; de "hardheidsclausule" noem ik het maar even. Het gaat specifiek om de situatie rond de aflopende visa, waardoor mensen niet alleen iets langer op hun buitenlandse adres moeten verblijven, maar ook echt in de knel kunnen komen en zelfs in de gevangenis terecht kunnen komen als ze door een verlopen visum in een strafrechtelijke situatie terechtkomen in het buitenland. Hoe wordt daarmee omgegaan? Kan de minister daar nog duidelijkheid over geven? Want het is een vrij ernstige situatie als mensen hierdoor in deze toestand terechtkomen.

Handelingen I 2020/21, nr. 17, item 3, p. 41

Minister Grapperhaus:

Nou vroeg mevrouw De Boer ook: wat doe je met mensen die in een ver land zitten en positief getest zijn? Dat is natuurlijk een punt. In beginsel hebben die mensen geen negatieve PCR-test. Het uitgangspunt dat ze dan niet terug kunnen komen. Dan kom je bij de vraag of Buitenlandse Zaken in die situatie kan vaststellen dat het toch wel degelijk zou kunnen worden gekwalificeerd als een schrijnend geval dat valt onder lid 5.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Ik ben blij dat de minister uiteindelijk toch nog kwam bij de positief getesten in den vreemde, want daar ging mijn vraag over. Mijn vraag is niet alleen per se: hoe krijgen we die mensen hier? Consulaire bijstand kan natuurlijk ook gaan over de vraag: hoe kunnen we de mensen daar ondersteunen? Ik heb een hele concrete vraag gesteld. Er is een motie in de Tweede Kamer aangenomen die gaat over de consulaire bijstand. Volgens mij gaat daar heel binnenkort over gerapporteerd worden aan de Tweede Kamer. Kan de minister toezeggen dat in de uitwerking van die motie de positie wordt meegenomen van mensen die in den vreemde positief getest zijn? Wat kan de consulaire bijstand voor hen betekenen? Die kan dan zowel zien op het ze alsnog naar Nederland krijgen, als op het ze op een andere wijze ondersteunen in het land waar ze zijn, bijvoorbeeld omdat het visum verloopt of iets dergelijks.

Minister Grapperhaus:

Zonder meer. Dat is ook het punt van de heer Van Dijk. Ik zeg toe dat we op dat punt terug zullen komen in die brief. Dit zijn de situaties waarvan je zegt ... We moeten dan niet een moreel oordeel hebben. Als iemand gezond en wel naar een vakantieland is gegaan, daar het virus oploopt en in de problemen komt, dan moeten we kijken hoe we het oplossen. Daar kom ik in de brief op terug, zeg ik bij dezen toe.

Handelingen I 2020/21, nr. 17, item 3, p. 44-45

De heer Van Hattem (PVV):

Ik heb in de tweede termijn nog een drietal vragen aan de minister gesteld waarop ik nog geen antwoord heb gehoord. Ik zal ze nog even kort herhalen. Dat is de vraag over de tijdelijkheid, de vraag over de uitvoering van de op 27 oktober aangenomen motie en een specifieke vraag over de visa en de ernstige consequenties die aan het verlopen van visa kunnen zitten. Daar heb ik ook nog geen specifieke reactie op gehad.

Minister Grapperhaus:

Op de visa was ik ingegaan, meen ik.

De heer Van Hattem (PVV):

Niet specifiek in ieder geval. Wel in algemene zin over artikel 5, maar niet specifiek op de visa en de ernstige consequenties die eraan zitten, waardoor mensen echt tussen wal en schip kunnen raken.

Minister Grapperhaus:

Ik moet toegeven — dat is mijn fout — dat ik daarbij verwees naar de heer Van Dijk, maar dat had ik niet moeten doen. Over die visa heb ik gezegd, naar aanleiding van de Deen en zijn vrouw, en in het kielzog daarvan, dat je zult moeten zien of er omstandigheden zijn die tot een schrijnende situatie leiden. Toen heb ik gezegd dat ik erop terugkom in de brief die mevrouw De Boer heeft gevraagd, want daar hoort dit soort situaties thuis.

De heer Van Hattem (PVV):

Dan neem ik aan dat dat ook in de brief terugkomt. Dank daarvoor. Tot slot over de uitvoering van de motie.

Minister Grapperhaus:

Die ben ik echt even … Die heb ik niet gedaan, want die ben ik ook even … Wat was die motie ook alweer? Excuus, voorzitter, ik weet het niet meer.

De heer Van Hattem (PVV):

De motie dat er bij maatregelen op basis van de spoedwet aan de voorkant altijd duidelijk wordt gemaakt op welke wijze het effectief is.

Minister Grapperhaus:

Ja. Dat gebeurt. Ik denk dat we in deze wetsbehandeling, in deze gedachtewisseling vrij uitvoerig zijn ingegaan op de mate van effectiviteit. Ik heb ook toegegeven dat waterdichtheid hiermee helaas nog niet is bereikt, dus we moeten nog kijken naar meer. Verder is het natuurlijk zo dat we dit bij elk maatregelenpakket nog steeds uitvoerig, en misschien nu zelfs uitvoeriger, herleiden tot wat er door het, overigens wettelijk voorgeschreven — de heer Otten deed daar wat dedaigneus over — Outbreak Management Team en het RIVM, maar ook door de Gezondheidsraad bij de vaccinaties, over gezegd wordt. De problematiek van de onrust rondom het vaccinatiebeleid in december was natuurlijk ook dat de adviezen van de diverse instanties niet voor de volle 200 procent congrueerden.

De heer Van Hattem (PVV):

Dat is in zeer algemene zin. De motie ging nog iets specifieker in op het vastleggen van toetsbare indicatoren. Dat element heb ik er niet echt uit kunnen halen. Als er nog een brief komt, kan het wat mij betreft ook in die brief worden meegenomen. Dan kan er nog nader op worden ingegaan.

Minister Grapperhaus:

Oké.

De heer Van Hattem (PVV):

Dank.

Handelingen I 2020/21, nr. 17, item 4, p. 1

De heer Nicolaï (PvdD):

Wat betreft de andere motie: ik heb begrepen dat er naar aanleiding van de vragen van mevrouw De Boer nog een brief door de minister geschreven zal worden. Ik begreep uit het antwoord op de vragen van de heer Van Hattem dat daarin ook nog even aandacht aan die andere schrijnende gevallen zal worden gegeven. Of we het nou doen in de vorm van mijn motie of in de vorm van die brief, maakt mij eigenlijk niet uit, als er maar duidelijkheid komt, als maar duidelijk wordt dat het niet alleen om feitelijke onmogelijkheden gaat.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Nicolaï. Heb ik u horen zeggen dat u een motie intrekt of aanhoudt?

De heer Nicolaï (PvdD):

Nee, dat had u mij nog niet horen zeggen, maar ik verwachtte die vraag al. Ik weet niet wanneer de brief van de minister komt? Want daar hangt natuurlijk wel het een en ander van af.

De voorzitter:

We gaan in principe dinsdag stemmen over de moties. Tot dat moment kunt u altijd nog besluiten om een motie aan te houden of in te trekken.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Uitwerking uitzonderingsbepaling in ministeriële regeling (35.695) (T03054)

De minister van J&V zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van de leden Nicolaï (PvdD) en Frentrop (FVD), toe de komende tijd, wanneer ook naar het autoverkeer wordt gekeken, te bezien hoe de ministeriële regeling op grond van artikel 58p van de Wet publieke gezondheid op het punt van de uitzonderingsbepaling (vijfde lid) zo intelligent mogelijk kan worden vormgegeven.


Kerngegevens


Uit de stukken

Handelingen I 2020/21, nr. 17, item 3, p. 30-31

De heer Frentrop (FvD):

Ik heb maar één vraag, want wij zitten hier om te kijken naar de kwaliteit van de wetgeving. Als ik de minister goed begrijp, dan was in het oorspronkelijke wetsvoorstel een elementair recht, van de terugkeer van de Nederlander naar zijn vaderland, niet meer goed gewaarborgd. De Raad van State heeft daarop gewezen. De regering heeft daarvoor de uitzonderingsbepaling voor schrijnende gevallen gemaakt. Ik ben het met meneer Nicolaï eens. Degene die nu beoordeelt of er sprake is van een schrijnend geval, dus of aan het elementaire recht kan worden voldaan, wordt Transavia dan wel weet ik veel welke vervoerder. Ik denk niet dat dat onderdeel is van een hoogkwalitatieve wet. Ik denk niet dat zoiets aangenomen kan worden, dus ik wou de minister meegeven dat dat voor Forum voor Democratie een reden zou zijn om tegen de wet te stemmen, als dit …

De voorzitter:

Dat klinkt meer als een tweede termijn, meneer Frentrop.

De heer Frentrop (FvD):

Sorry?

De voorzitter:

U krijgt zo meteen een tweede termijn voor zo'n conclusie. De interruptie is voor een vraag.

De heer Frentrop (FvD):

Ik zou de minister dat in overweging geven. Als hij prijs stelt op onze steun, is hij bereid om daar iets aan te veranderen?

De voorzitter:

De minister misschien nog kort, maar dit is toch echt meer iets voor de tweede termijn, als ik dat zo hoor.

Minister Grapperhaus:

Ja, er wordt een vraag gesteld, maar het is iets waarbij men enorm terughoudend is. Ik wil dat ook nog wel verantwoorden aan de heer Frentrop. We hebben heel duidelijk gezegd dat dit zo vroeg mogelijk aan de orde moet zijn. Dus als een passagier bij een gate staat, is het eigenlijk al wat ongelukkig. Ik heb in de Tweede Kamer uitvoerig stilgestaan bij het feit dat vliegmaatschappijen echt hebben gezegd dit te gaan meenemen in de digitale en papieren informatie die ze passagiers geven. U weet het: als u teruggaat, krijgt u een dag van tevoren het bericht dat u uw stoel kunt uitkiezen. Als ik dan ga uitkiezen, is er meestal alleen nog zo'n noodstoeltje over, maar dat maakt niet uit. Bij die informatie hoort dat de vliegmaatschappij erop wijst: denk erom, we hebben u al gezegd toen u uw ticket bestelde en toen u heenvloog dat u die PCR-test móét hebben. Dat betekent dat de vervoerder ook toetst of die test er is. En als iemand die niet heeft, in een heel uitzonderlijk geval, in eerste instantie voor rekening van de vervoerder, zegt: nou goed, we nemen u toch mee, want we zien dat u een overtuigend verhaal heeft, dus waarom niet. Maar dat zal in heel weinig gevallen zo zijn.

Als we dit niet doen, als we die deur op een iets grotere kier zetten, gaat het minder goed met het virus. De heer Nicolaï wees er terecht op dat de overheid geen rechtsmacht heeft op Gare du Nord of Charles de Gaulle. Als we het hier gaan doen, bijvoorbeeld op Schiphol, is iemand al binnen. Dan komen we in de situatie dat we alleen maar een advies kunnen geven over quarantaine en dergelijke. Dus het is niet bedoeld om de vervoersmaatschappijen hiermee op te zadelen. Integendeel. Die zeggen eigenlijk hiermee uit de voeten te kunnen.

De heer Frentrop (FvD):

Als de reiziger al terug is, is het elementaire recht op terugkeer niet meer in het geding. Dan kan de regering alsnog met testen zorgen voor de volksgezondheid. Maar dit kan niet het argument zijn om te zeggen: dan laat ik het maar door een vervoerder testen in het buitenland voordat de Nederlandse burger terug is onder de rechtsmacht van de Nederlandse Staat als onderdaan.

Minister Grapperhaus:

Nee, maar ja. Vandaar ook het advies van de Raad van State. De Raad van State heeft weloverwogen gezegd: het recht op terugkeer mag u op deze manier inperken. Dat doen wij dus op die manier. Voor de bestrijding van het virus — dan kom ik terug op een ander punt van de heer Nicolaï — is dit echt vérre te prefereren boven een situatie waarin de betreffende persoon op Schiphol geland is, uit de slurf komt, zegt niet aan de test te hebben kunnen komen maar daarvoor geen goede reden blijkt te hebben. Want wat kunnen we dan?

[…]

De heer Nicolaï (PvdD):

Ja, als aanvulling op dat de minister zegt dat de Raad van State zou hebben gezegd dat het zo mag. Nee, dat heeft de Raad van State helemaal niet gezegd. De Raad van State heeft gezegd dat er wat ontbreekt en dat we wat dienen toe te voegen. Dat is één. Dan het tweede. Lees het heel goed: een Nederlander die in het buitenland is en die "om welke reden dan ook" niet kan beschikken over de vereiste testverklaring. Dat is heel ruim geformuleerd. En dat is niet zomaar zo geformuleerd, denk ik. Want recht op terugkeer is gewoon verdragsrechtelijk gewaarborgd. Ik ben het eens met de heer Frentrop dat in zo'n situatie de betrokkene in Nederland is. Ik hoor de minister zeggen: dan zitten wij in Nederland met die persoon. Dus het doel is eigenlijk: hou het buiten Nederland en los het daar in het buitenland maar op. Dat moeten dan dus die conducteur en die stewardess doen.

Minister Grapperhaus:

Ik wou heel kort verwijzen naar wat de Raad van State zegt op bladzijde 2 en 3 van zijn advies. Het is heel duidelijk dat de Raad van State zegt: hoor eens, het is geen absoluut recht. Ze zeggen wel dat de voorwaarden niet zodanig vergaand mogen zijn dat het recht feitelijk onder geen enkele omstandigheid kan worden uitgeoefend. Dat is de reden dat we hebben gezegd: dan zetten we dat "kunnen" in de wet. Ik begrijp het punt van de heer Frentrop wel, maar we moeten ons gewoon realiseren — dat is het ingewikkelde hiervan — dat als iemand zonder die negatieve PCR-test uit die slurf komt, het virusrisico niet meer te beteugelen is. Ik heb wel begrip voor het punt van de heer Frentrop en ik denk ook — dat wil ik hier wel toezeggen — dat wij, waar wij ook naar dat autoverkeer gaan kijken, de komende tijd verder moeten kijken hoe we die ministeriële regeling zo intelligent mogelijk kunnen inrichten.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Binnen een jaar na inwerkingtreding in gesprek met de Raad voor de rechtspraak en de Eerste Kamer voorzien van een rapportage inzake al dan niet verandering strafmaat (35.122) (T03083)

De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Dittrich (D66) en Bezaan (PVV), toe dat hij binnen een jaar na de inwerkingtreding van de wet in gesprek gaat met de Raad voor de Rechtspraak en de Eerste Kamer voorziet van een rapportage inzake de al dan niet verandering van de strafmaat.


Kerngegevens

Nummer T03083
Status openstaand
Datum toezegging 16 juni 2020
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Rechtsbescherming
Kamerleden mr. I.A. Bezaan (PVV)
mr. B.O. Dittrich (D66)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen hogere straffen
inwerkingtreding
lagere straffen
Raad voor de rechtspraak
rapportage
strafmaat
strafoplegging
Kamerstukken Wet straffen en beschermen (35.122)


Uit de stukken

Handelingen I 2019-2020, nr. 31, item 3, blz. 11

Mevrouw Bezaan (PVV):

Mijn laatste punt is dat ik van de minister graag een toezegging zou krijgen. Kan hij binnen een jaar na de eventuele inwerkingtreding van deze nieuwe wet met een onderbouwde rapportage komen waaruit blijkt of deze wet al dan niet heeft geleid tot lagere straffen?

De heer Dittrich (D66):

(…)

Ik ben bijna aan de afronding toe. Er is veel gesproken over de vraag hoe rechters nu gaan straffen. Ik weet uit eigen ervaring dat er rechters zijn die zeggen: we kijken wel degelijk naar wat er effectief uitkomt. Daar baseren ze dan de straf op die ze opleggen. Maar er zijn ook rechters die zeggen: "Ik trek me helemaal niks aan van het wettelijk systeem: ik kijk of het feit dat ten laste wordt gelegd, bewezen is. Is de verdachte strafbaar en schuldig en welke straf vind ik passend?" Hij laat verder buiten beschouwing wat in het wettelijk systeem geregeld is. Ik denk dat we zullen moeten afwachten hoe rechters zich gaan opstellen, maar mijn vraag aan de minister is: wil hij in overleg met de Raad voor de rechtspraak de vinger aan de pols houden en dit aspect in de evaluatie van de wet betrekken?

Handelingen I 2019-2020, nr. 32, item 2, blz. 3

De heer Dittrich (D66):

De heer Dittrich (D66): Gisteravond gaf ik aan dat ik weet dat er rechters zijn die wel degelijk ook kijken naar de daadwerkelijke uitkomst van de opgelegde straf. Dat zullen heus niet alle rechters zijn, maar het komt voor en dat is op zich ook logisch. Mijn vraag aan de minister is eigenlijk: hoe gaat hij monitoren wat het effect is van dit voorstel tot verandering van het stelsel? Wil hij bijvoorbeeld met de Raad voor de rechtspraak om de tafel gaan zitten om te kijken hoe het uitpakt en om eventueel bij de evaluatie van de wet te gaan kijken of er aanpassingen nodig zouden zijn?

Minister Dekker:

Ja. Het antwoord daarop is volmondig ja. Mevrouw Bezaan vroeg daar ook naar. Hou je daar vinger aan de pols, want als dat fenomeen zich voordoet, dan is het een ongewenst effect van deze wet. Dat zou betekenen dat we opnieuw zouden moeten kijken wat we moeten doen om dat te ondervangen.

Handelingen I 2019-2020, nr. 32, item 2, blz. 8-9

Mevrouw Bezaan (PVV):

Ik heb een vraag in vervolg op de vraag die mevrouw De Blécourt net stelde. In mijn eerste termijn heb ik gevraagd of de minister toe zou kunnen zeggen dat hij binnen een jaar na de inwerkingtreding van deze nieuwe wet met een onderbouwde rapportage zou kunnen komen om te laten zien of deze wet al dan niet geleid heeft tot lagere straffen. U gaat ervan uit dat dit niet het geval is, maar ik zou toch graag willen dat u dat toezegt, omdat er dan ten minste bewijs is.

Minister Dekker:

Dat kan ik doen omdat we jaarlijks de strafmaat die wordt opgelegd in kaart brengen. We zien het ook als dat leidt tot veranderingen en dan kom ik daar uiteraard op terug. Nogmaals, ik denk niet dat het zich zal voordoen, maar we hebben dus steeds een instrument om de vinger aan de pols te houden als er iets gebeurt wat we eigenlijk niet hadden verwacht of niet hadden gehoopt. Dan moeten we dat opnieuw wegen en bezien. Dus die toezegging kan ik doen.

(…)

Handelingen I 2019-2020, nr. 32, item 2, blz. 21

De heer Dittrich (D66):

Daar denken sommige strafrechtadvocaten anders over. Zij wegen dat anders. U heeft de indruk dat het niet zo is. Zij baseren hun mening op daadwerkelijke zaken. De strafrechtpraktijk denkt daar anders over. Op een iets eerder moment in dit debatje zegde de minister toe om met de Raad voor de rechtspraak om de tafel te gaan zitten om te kijken wat de effecten zijn van dit nieuwe overgangsrecht, ook de nadelige effecten wellicht. Kan de minister daar wat specifieker op ingaan? Op welke termijn zal dit gebeuren? We hebben het over langgestraften. Het probleem zal zich pas over een aantal jaren in volle omvang laten gelden. Kan de minister toezeggen dat hij de Kamer daarover zal rapporteren? Wanneer is dat overleg? Wat gaat hij specifiek met de Raad voor de rechtspraak aan de orde stellen?

Minister Dekker:

Ik wil kijken of ik de vinger aan de pols kan houden. Ik weet niet of je moet wachten op de formele wetsevaluatie over vijf jaar. Ik denk dat je hier wat korter op de bal moet zitten omdat het gaat over lopende zaken. Mijn voorstel is dat ik om de tafel ga met het Openbaar Ministerie, de Raad voor de rechtspraak en eventueel de NOvA om te kijken wat je kan verzinnen om er in die gevallen waarin het echt onredelijk uitpakt rekening mee te kunnen houden. Je moet ook uitkijken dat het niet tot ongewenste effecten aan de andere kant leidt. Als je er echt beleid op gaat maken, heb je kans dat mensen denken dat het extra loont om in hoger beroep te gaan. Dat willen we volgens mij ook niet. Het gaat om het vinden van een goed evenwicht. Je wilt de rechtsgang niet belemmeren. Vanuit een oogpunt van rechtsbescherming moeten veroordeelden, als ze echt het idee hebben dat er een verkeerd oordeel is gegeven in eerste aanleg, de mogelijkheid hebben om hoger beroep in te stellen. Dat is volgens mij de fijne lijn die we moeten zien te vinden.


Brondocumenten


Historie







Toezegging De maximering van de vi tot twee jaar eerder evalueren met experts (35.122) (T03084)

De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bikker (ChristenUnie), toe dat hij vóór de evaluatie van vijf jaar al de gespreksronde met experts start inzake het evalueren van de maximering van de vi tot twee jaar.


Kerngegevens

Nummer T03084
Status openstaand
Datum toezegging 16 juni 2020
Deadline 1 juli 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Rechtsbescherming
Kamerleden Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen maximering
strafrestant
voorwaardelijke invrijheidstelling
Kamerstukken Wet straffen en beschermen (35.122)


Uit de stukken

Handelingen I 2019-2020, nr. 32, item 2, blz. 5-6

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Ik doel nu op een andere groep dan de calculeerders, die de allergrootste straf verkrijgen. Dan is twee jaar een gering deel op het geheel. Ik doel op de groep waarvan voor experts ook nu al duidelijk is dat ze langer nodig hebben dan die twee jaar vi om fatsoenlijk de samenleving in te komen, ook in het nieuwe stelsel. Daarbij wordt gezegd: het is een kleine groep, maar ze zijn er wel. Daar doel ik op. Ik zou de minister willen vragen om bij die specifieke groep de vinger aan de pols te houden. Zorg dat de evaluatie niet te laat komt, want we willen voorkomen dat mensen te vroeg uitstromen terwijl we dat met elkaar hadden kunnen weten en terwijl we het nu al hadden kunnen inrichten. Zorg dat je dat signaal op tijd oppikt. Ik zou de minister willen vragen hoe hij dat weegt.

Minister Dekker:

Ik zie dat punt, maar we hebben inmiddels ook wel een instrumentarium waarmee we daar wat aan kunnen doen. De Wet langdurig toezicht maakt het sinds een aantal jaar mogelijk om langer toezicht te houden, ook wanneer een strafdeel erop zit. Dat kan door een gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen bij aanvang van een straf. We zijn druk bezig om ook de bekendheid met die maatregel te vergroten, want die moet bij de veroordeling worden opgelegd. Maar ook waar geen strafrestant meer resteert, maakt die het mogelijk om na de straf nog langer toezicht te blijven houden. Dat is een van de dingen die we hieraan kunnen doen. Het andere is een verlenging van de proeftijd voor degenen die wel in vi zitten en die weliswaar nog een strafrestant hebben, maar voor wie je het toezicht nog wat verder wilt verlengen. Ook dat is een onderdeel in die wet dat specifiek voor deze doelgroep kan worden toegepast. Tegelijkertijd ben ik het met mevrouw Bikker eens dat we steeds moeten kijken of het voldoende is. Als het niet voldoende is, moet je op zoek naar andere manieren om wellicht nieuwe maatregelen te verzinnen of te introduceren om langer een vinger aan de pols te houden bij specifiek deze doelgroep.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Ik dank de minister dat hij ervoor openstaat om de vinger al in een vroeger stadium, op langere termijn aan de pols te blijven houden, gedurende de hele rit vanaf het moment dat het wetsvoorstel start. Maar ik vraag hem op dit punt heel specifiek om al vóór die evaluatie over vijf jaar, dus bijvoorbeeld over drie of vier jaar, de gespreksronde met de experts te starten over de vraag wat zij tegenkomen. Werkt het punt van die twee jaar zoals we dat met elkaar bedacht hadden of blijven de bezwaren die wij als senatoren nu nog te horen krijgen — ik vermoed dat de minister die ook wel hoort via zijn departement — toch staan? Ik zou daar zeer aan hechten, want dan is de wet in werking en kunnen we zien of het allemaal uitwerkt zoals de minister nu denkt dat het werkt. Of hebben de experts gelijk als ze zeggen dat ze een handvol mensen voor ogen hebben die nu net tussen de gaten door zullen gaan? Dan kan daar nog wat op verzonnen worden.

Minister Dekker:

Dat gesprek moeten we gewoon aangaan, dus dat zeg ik toe. Of die maximering van twee jaar echt problematisch wordt, weten we pas zes jaar na inwerkingtreding van de wet. Dan pas zul je ervaring gaan opdoen met gedetineerden die anders misschien drie of vier jaar voorwaardelijke invrijheidstelling zouden hebben gekregen, maar voor wie dat nu gemaximeerd wordt tot twee. Natuurlijk moeten we niet gaan zitten wachten tot het zover is. Als een instantie bijvoorbeeld zegt dat we in de Wet langdurig toezicht een extra haakje nodig hebben dat het straks mogelijk maakt om specifiek voor deze doelgroep de teugels nog iets strakker te houden, dan kom ik naar uw Kamer om daar voorstellen voor te doen. Dit geeft ons dus ook wat tijd om dat gesprek aan te gaan. Dat is wat ik wil zeggen.

De voorzitter: Mevrouw Bikker, uw vierde interruptie.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Ik dank de minister voor zijn toezegging om dat gesprek aan te gaan. Ik zou hem ook willen vragen om daarover terug te koppelen naar deze Kamer. Ik denk echt dat die experts al eerder, nog voordat ze mensen in real life op straat hebben begeleid, zien aankomen of die twee jaar of iets meer tijd nodig is. Maar dat gaan we dan zien. Ik dank de minister dus hartelijk voor zijn bereidheid.


Brondocumenten


Historie

  • 2 juli 2024
    nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming
  • 2 juli 2024
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming
  • 16 juni 2020
    toezegging gedaan






Toezegging Bij de vijfjaarlijkse evaluatie actie ondernemen inzake calculeerders als het risico onverminderd wordt ingeschat door het OM, rechtspraak en reclassering (35.122) (T03085)

De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bikker (ChristenUnie), toe dat hij onmiddellijk bij de vijfjaarlijkse evaluatie, als hij het signaal krijgt dat het risico op calculeerders onverminderd zou worden ingeschat door het OM, de rechtsspraak en de reclassering, actie zal ondernemen om dit gat te dichten.


Kerngegevens

Nummer T03085
Status openstaand
Datum toezegging 16 juni 2020
Deadline 1 juli 2026
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Rechtsbescherming
Kamerleden Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen calculeerders
evaluaties
openbaar ministerie
rechtspraak
reclassering
Kamerstukken Wet straffen en beschermen (35.122)


Uit de stukken

Handelingen I 2019-2020, nr. 32, item 2, blz. 9-10

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Nou, allerlei instanties zijn wel het Openbaar Ministerie, de rechtsspraak en de reclassering. Dus het zijn niet de minste. Het zijn wel de mensen die de doelgroep goed kennen, zou ik willen zeggen. Ik deel met de minister dat het een hele kleine groep zal zijn, maar wel net de groep waarvan ik het het meest risicovol vind als zij zonder proeftijd en zonder vi de samenleving ingaan. Gisteren gaf ik al aan dat voor deze groep geldt: die zit lang; dus we zien wel op tijd aankomen dat die mensen absoluut ongemotiveerd zijn om ooit daarvoor in aanmerking te komen. Kan de minister toezeggen dat hij onmiddellijk bij de vijfjaarlijkse evaluatie, als hij het signaal krijgt dat het risico op die calculeerders onverminderd zou worden ingeschat door deze instanties, actie zal ondernemen om dit gat te dichten?

Minister Dekker:

Ja, absoluut, want wij willen dit niet. Ik denk dat het effect zich niet zal voordoen, maar als er wel een risico is en het is reëel en het manifesteert zich ook, moeten wij daar actie op nemen. Overigens geldt voor deze groep ook dat de Wet Langdurig Toezicht hier natuurlijk een hulplijntje biedt. Dat geldt niet zozeer voor de verlenging van de proeftijd, want dat kan alleen maar als er een strafrestant is. Stel nu dat een rechter iemand voor zich heeft die zware delicten heeft gepleegd en die misschien al verschillende keren heeft laten zien dat hij zijn leven niet wil beteren, waarbij de kans groot is dat hij als hij weer de gevangenis ingaat ofwel gaat calculeren of gewoon heel slecht gedrag laat zien, waardoor hij ook niet in aanmerking komt voor de vi. Overigens is dat nu voor een deel ook al zo: 10% gaat niet met vi. Dan komt er dus ook op een gegeven moment een einde aan de straf zonder dat er nog een strafrestant is. In zo'n geval lijkt het mij heel logisch dat een rechter — nu gebruik ik de ambtelijke term of de jargonterm — een zelfstandige gedragsbeïnvloedende vrijheidsbeperkende maatregel oplegt, een GVM, om ervoor te zorgen dat je nog wel een haak hebt aan het einde van een straf om dat toezicht voort te zetten. We moeten dan bekijken of dat dan voldoende is of dat er eventueel meer nodig is als het calculerende gedrag zich toch gaat voordoen.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Ik dank de minister voor die toezegging en ik hecht er enorm aan dat dit in de evaluatie een heel duidelijke plek krijgt.

Minister Dekker: Zeker.


Brondocumenten


Historie

  • 2 juli 2024
    nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming
  • 2 juli 2024
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming
  • 16 juni 2020
    toezegging gedaan






Toezegging De Eerste Kamer op de hoogte houden van de gesprekken met organisaties in de strafrechtketen over de toepassing van de GVM (35.122) (T03086)

De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid De Blécourt-Wouterse (VVD), toe dat hij de Eerste Kamer op de hoogte zal houden van zijn gesprekken met de organisaties in de strafrechtketen over de toepassing van de GVM.


Kerngegevens

Nummer T03086
Status openstaand
Datum toezegging 16 juni 2020
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Rechtsbescherming
Kamerleden Mr. M.A. de Blécourt-Wouterse (VVD)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
voorwaardelijke invrijheidstelling
Kamerstukken Wet straffen en beschermen (35.122)


Uit de stukken

Handelingen I 2019-2020, nr. 31, item 3, blz. 19

Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):

(…)

Voorzitter. De VVD-fractie vindt het belangrijk dat langgestraften aan wie geen vi is verleend, adequaat worden voorbereid op hun terugkeer in de maatschappij. Via de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel, de GVM, artikel 38z, kan toezicht worden gehouden en kunnen die gedetineerden worden begeleid. Gebleken is echter dat de bekendheid van de GVM zou kunnen worden vergroot. Begin 2020 is door verschillende uitvoeringsorganisaties een voorstel opgeleverd hoe dat kan worden bewerkstelligd. De VVD-fractie zou de minister willen vragen of hij de VVD-fractie de toezegging kan doen dat hij de Eerste Kamer op de hoogte houdt van zijn gesprekken met de organisaties in de strafrechtketen over de toepassing van de GVM.

(…)

Handelingen II 2019-2020, nr. 32, item 2, blz. 10

Minister Dekker:

(…)

Voorzitter. Ik heb al iets gezegd over de mogelijkheden van de Wet langdurig toezicht. Aan de overkant ben ik verschillende malen bevraagd over het instrument van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbenemende maatregel. Men zegt: ja, het is leuk dat het instrument er is, maar het is de vraag of het ook wordt toegepast. Dus we werken nu met reclassering, met OM en met ZM om het nadrukkelijker onder de aandacht te brengen en al die tijd en energie die erin zijn gaan zitten werpen ook vruchten af. We zien dat betrokken organisaties recent hebben aangegeven dat er een toename is waar te nemen in het gebruik van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel. Mevrouw De Blécourt vroeg of ik de Kamer op de hoogte wil houden of die ontwikkeling zich voortzet. Ik zeg dat toe. Dat zal ik doen.

(…)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Het aantal door de rechter afgewezen verzoeken van het OM tot het achterwege blijven van de vi betrekken in de evaluatie (35.122) (T03088)

De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Rietkerk (CDA), toe dat hij het aantal door de rechter afgewezen verzoeken van het OM tot het achterwege blijven van de vi zal betrekken in de evaluatie van de wet.


Kerngegevens

Nummer T03088
Status openstaand
Datum toezegging 16 juni 2020
Deadline 1 juli 2026
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Rechtsbescherming
Kamerleden drs. Th.W. Rietkerk (CDA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen openbaar ministerie
rechters
voorwaardelijke invrijheidstelling
Kamerstukken Wet straffen en beschermen (35.122)


Uit de stukken

Handelingen I 2019-2020, nr. 31, item 3, blz. 16

De heer Rietkerk (CDA):

(…)

Dan het Openbaar Ministerie. In de huidige cijfers uit de memorie van toelichting blijkt dat het OM niet altijd aan het juiste eind trekt. De percentages staan daar aangegeven: in 12% tot 24% wees de rechter een verzoek tot het achterwege blijven van de vi af, en 3% tot 8% van de vorderingen werden niet-ontvankelijk verklaard. Ook in het geval van herroeping zie je dat nog steeds: rond de 25% van de vorderingen wordt afgewezen. En de veroordeelde kan in het nieuwe stelsel bij de rechter een bezwaarschrift indienen tegen de beslissing van het Openbaar Ministerie om geen voorwaardelijke invrijheidstelling te verlenen of om de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk te herroepen. In het huidige systeem is er eerder in deze processen tussenkomst van de rechter of rechter-commissaris. De CDAfractie heeft hier een aanvullende vraag over. Uit — ik kort het even af — het EVRM volgt dat alleen een rechter op grond van een wettelijke grondslag kan oordelen over vrijheidsontneming. In het geval van vi is er natuurlijk al geoordeeld door een rechter dat iemand wordt opgesloten. Maar onze fractie vraagt de regering een toelichting te geven, en of ze wel goed genoeg kan onderbouwen, ook hier in deze Kamer, dat het feit dat het OM in deze gevallen alleen beslist over het wel of niet verlenen en herroepen van de vi, een toets aan het EVRM kan doorstaan.

Dan kijken we verder naar de cijfers van het OM en dan zien we — ik gaf het al aan — dat bij bijna een kwart, zo'n 25%, een verkeerde inschatting wordt gemaakt. Kloppen die cijfers, vraag ik de minister. En als die cijfers kloppen, vraag ik de minister wat het kabinet in deze situatie doet. Neemt u daar genoegen mee of heeft u een taakstelling, een percentage, om dat fors naar beneden te brengen? Wat zijn de gedachten van de minister daarover? En als deze 25% van de gevallen ook in het nieuwe stelsel een trend blijft, dan zal 25% van de gevallen beslecht worden op basis van een verkeerde inschatting, zonder tussenkomst van de rechter. Pas na het indienen van een bezwaarschrift bij de rechter kan de veroordeelde zijn gelijk krijgen. En als je dan bedenkt dat de vi maar twee jaar duurt, vraagt de CDA-fractie zich af of dat wel voldoende toegang tot de rechter biedt.

(…)

Handelingen I 2019-2020, nr. 32, item 2, blz. 13-14

Minister Dekker:

(…)

Heel specifiek ging de heer Rietkerk in op een aantal van de cijfers uit de rapporten. Daaruit blijkt dat het OM in 12% tot 24% in het ongelijk wordt gesteld bij een vordering tot het achterwege blijven van de vi. De heer Rietkerk vroeg: hoe komt dat nou eigenlijk? Hij vindt dat die cijfers straks niet moeten gaan gelden voor alle beslissingen van het OM. Ik ben dat helemaal met hem eens. Ik weet nu al dat dit zich niet gaat voordoen, want het overgrote deel van de beslissingen zal geen afwijzende, maar een toekennende beslissing zijn. Ik vermoed niet dat gedetineerden in dat geval beroep zullen instellen bij een rechter of daartegen in bezwaar zullen gaan. Bij deze hele specifieke groep waarnaar de heer Rietkerk vraagt, gaat het om zulke kleine aantallen dat ik het lastig vind om wat te zeggen over de percentages. Ik geloof dat er in 2014 slechts vier vorderingen tot achterwege blijven waren. In 2015 waren er zeven en in 2016 vijf. Maar je moet ook als Openbaar Ministerie natuurlijk wel steeds komen tot een afweging die je vervolgens gestand kunt doen bij een rechter. Wij zullen in de evaluatie volgen hoe dat uitpakt. Ik vind het ook in het belang van het Openbaar Ministerie om dat op een goede manier te doen, want je wilt uiteindelijk niet nat gaan.


Brondocumenten


Historie

  • 2 juli 2024
    nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming
  • 2 juli 2024
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming
  • 16 juni 2020
    toezegging gedaan






Toezegging Rapporteren aan de Eerste Kamer over het correct afschermen van gegevens van slachtoffers (35.122) (T03089)

De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Dittrich (D66), toe dat hij aan de Eerste Kamer zal rapporteren over het correct afschermen van de gegevens van slachtoffers.


Kerngegevens

Nummer T03089
Status openstaand
Datum toezegging 16 juni 2020
Deadline 1 juli 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Rechtsbescherming
Kamerleden mr. B.O. Dittrich (D66)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen gegevens van slachtoffers
gegevensbescherming
slachtoffergegevens
Kamerstukken Wet straffen en beschermen (35.122)


Uit de stukken

Handelingen I 2019-2020, nr. 32, item 2, blz. 15

De heer Dittrich (D66):

Mijn punt gister was dat er ook gegevens van het slachtoffer in het dossier terecht kunnen komen die beschikbaar kunnen zijn voor de veroordeelde, en andersom kan dat ook. Mijn vraag was hoe daarmee om te gaan. Kan dat goed afgeschermd worden? We zullen toch niet willen dat er een soort secundaire victimisatie kan ontstaan voor slachtoffers als blijkt dat persoonlijke gegevens, adresgegevens of wat dan ook, bekend worden bij de veroordeelde. Dus graag een reactie van de minister: hoe daarmee om te gaan?

Minister Dekker: Helemaal eens. Daar wordt hard aan gewerkt, maar het is wel een traject met vallen en opstaan. De strafrechtdossiers zijn dusdanig ingewikkeld en liggen op verschillende plekken. We zijn nu druk bezig om de adresgegevens, de slachtoffergegevens, eruit te filteren. Ik vind het ook pijnlijk om te zien dat deze gegevens soms landen op het bordje van de verdediging van de gedetineerde en dat een slachtoffer zich daardoor nog onveiliger voelt dan hij zich al voelde. Vanuit slachtofferzorg wordt hier heel hard aan gewerkt, maar dit is niet iets wat we van vandaag op morgen hebben geregeld.

De heer Dittrich (D66): Maar kan de minister dan specifiek en concreet aangeven dat in de evaluatie die is toegezegd, op dit punt de vinger aan de pols wordt gehouden en dat de Kamer daarover gerapporteerd wordt?

Minister Dekker:

Jazeker, maar dat doe ik al ver voor de evaluatie. Dit is een van de belangrijke onderdelen in het meerjarenplan slachtofferzorg. Ik denk dat wij al tegen het najaar een aantal oplossingen willen bieden die kunnen bijdragen aan het voorkomen van het delen van gegevens van slachtoffers.

De heer Dittrich (D66):

Ik dank de minister voor deze toezegging.


Brondocumenten


Historie







Toezegging In de evaluatie van de wet betrekken hoe de belangen van slachtoffers en nabestaanden in de uitvoering worden meegewogen bij het al dan niet toekennen van een vi (35.122) (T03090)

De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid De Blécourt-Wouterse (VVD), toe dat hij in de evaluatie van de wet zal betrekken hoe de belangen van slachtoffers en nabestaanden in de uitvoering worden meegewogen bij het al dan niet toekennen van een vi.


Kerngegevens

Nummer T03090
Status openstaand
Datum toezegging 16 juni 2020
Deadline 1 juli 2026
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Rechtsbescherming
Kamerleden Mr. M.A. de Blécourt-Wouterse (VVD)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen nabestaanden
slachtoffers
voorwaardelijke invrijheidstelling
Kamerstukken Wet straffen en beschermen (35.122)


Uit de stukken

Handelingen I 2019-2020, nr. 32, item 2, blz. 15

Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):

Mijn fractie vindt het belangrijk om te kunnen monitoren hoe de belangen van de slachtoffers en nabestaanden in de uitvoering worden meegewogen bij het al dan niet toekennen van vi. De VVD vraagt de minister of het mogelijk is om dat toe te zeggen.

Minister Dekker: Zeker. Dat zal ik doen. Ik denk dat we straks bij de evaluatie goed moeten kijken hoe de risicotaxatie wordt gemaakt en hoe die uitpakt qua beoordeling van gedrag en qua weging van de slachtofferbelangen. Er moet een onderscheid worden gemaakt. Als een slachtoffer zegt "ik wil niet dat de dader vrijkomt", kom je eigenlijk van een koude kermis thuis, en dat kan niet. Maar je kan wel "rekening houden met", ook in de oplegging van voorwaarden. Ik wil heel graag in de evaluatie terugzien hoe dat hier heeft uitgepakt.

Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD): Dank u wel voor de toezegging, zeg ik via de voorzitter.

Handelingen I, nr. 32, item 9, blz. 6

Minister Dekker:

Ik vond het wel mooi dat mevrouw Bezaan het had over de uitgestoken hand naar niet alleen gedetineerden — ik vind dat dat goed is; daar worden we allemaal beter van — maar ook richting slachtoffers. Misschien mag ik daar twee dingen uithalen.

Ik had het net onder andere over de slachtofferorganisatie van Jack Keijzer. Als ik met slachtofferorganisaties praat, vinden zij twee dingen heel aantrekkelijk aan dit wetsvoorstel. Eén is de maximering van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Je zult maar je kind verloren hebben door moord. Dan wordt 24 jaar opgelegd. Het komt echt heel erg binnen bij slachtoffers als iemand dan na zestien jaar weer buiten staat. Ook voor het rechtsgevoel en de rechtvaardige uitwerking van sanctiebeleid denk ik dat dit richting slachtoffers echt een verschil maakt. Dat geldt in combinatie met het feit dat we op het toetsmoment, waarmee we het niet meer van rechtswege toekennen maar dat we echt voor afzonderlijke besluitvorming benutten, ook de slachtofferbelangen gaan meewegen. Daardoor kunnen we bijvoorbeeld extra voorwaarden stellen, rekening houdend met de belangen van slachtoffers. Ik zal zorgen dat dit in de evaluatie en de follow-up steeds weer een plek krijgt, want het is een belangrijke doelstelling van deze wet.


Brondocumenten


Historie

  • 2 juli 2024
    nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming
  • 2 juli 2024
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming
  • 16 juni 2020
    toezegging gedaan






Toezegging In de evaluatie van de wet meenemen of de retributie of bijzondere voorwaarden voorrang hebben (35.122) (T03091)

De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Veldhoen (GroenLinks), toe dat hij in de evaluatie van de wet zal meenemen of de retributie of bijzondere voorwaarden voorrang hebben.


Kerngegevens

Nummer T03091
Status openstaand
Datum toezegging 16 juni 2020
Deadline 1 juli 2026
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Rechtsbescherming
Kamerleden mr. G.V.M. Veldhoen (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen bijzondere voorwaarden
nabestaanden
retributies
slachtoffers
voorwaardelijke invrijheidstelling
Kamerstukken Wet straffen en beschermen (35.122)


Uit de stukken

Handelingen I 2019-2020, nr. 32, item 2, blz. 15

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks): Hierop aansluitend. In de schriftelijke ronde is er gediscussieerd over de vraag of het al dan niet verlenen van vi niet opnieuw als retributie wordt ingezet als daarbij de slachtofferbelangen op een bepaalde wijze zouden worden meegewogen. De minister heeft gezegd dat dat geenszins de bedoeling is en dat de slachtofferbelangen met name een rol zullen spelen bij het opleggen van die bijzondere voorwaarden. Ik vroeg me dus af of in de evaluatie wordt meegenomen of de retributie of die bijzondere voorwaarden voorrang hebben.

Minister Dekker:

Ik zeg dat toe. Er is natuurlijk wel een samenspel tussen de pijler risico's en de pijler slachtoffers. Als het risico op het weer plegen groter is, heeft dat natuurlijk ook impact op het slachtoffer. Daar zit wel iets van een kruisbestuiving in. Maar ik neem dat zeker mee.


Brondocumenten


Historie

  • 2 juli 2024
    nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming
  • 2 juli 2024
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming
  • 16 juni 2020
    toezegging gedaan






Toezegging In de wet een structurele plek geven voor herstelactiviteiten (35.122) (T03097)

De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Recourt (PvdA), toe dat hij in de uitvoering van de wet een structurele plek geeft voor herstelactiviteiten.


Kerngegevens

Nummer T03097
Status openstaand
Datum toezegging 16 juni 2020
Deadline 1 juli 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Rechtsbescherming
Kamerleden mr. J. Recourt (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Herstelactiviteiten
slachtofferbegeleiding
slachtoffers
Kamerstukken Wet straffen en beschermen (35.122)


Uit de stukken

Handelingen I 2019-2020, nr. 31, item 3, blz. 9-10

De heer Recourt:

(…)

Voorzitter. Ook voor het betrekken van de slachtoffers bij de beslissing of iemand voor detentiefasering in aanmerking komt, bepaalt de praktijk het succes. Ik vraag de minister aan de hand van een voorbeeld nogmaals te schetsen hoe de mening van het slachtoffer wordt meegenomen in de beslissing. Welk gewicht wordt hieraan gegeven? Wordt de mening altijd gevraagd? Wordt er voorafgaande aan het vragen van de mening voorlichting aan het slachtoffer gegeven? Want als volstaan wordt met de enkele vraag aan het slachtoffer of deze het goed vindt dat de dader vervroegd vrijkomt, eindigt dit altijd in een teleurstelling, dan wel voor het slachtoffer, dan wel voor de dader.

Ook hier kan een goede kwalitatieve invulling veel goeds opleveren. Als de ruimte bestaat om het slachtoffer te begeleiden en als de ruimte bestaat om vrijwillig en professioneel begeleid een slachtoffer-dadergesprek te houden tegen het eind van de detentietijd, kan er juist veel worden gewonnen en hersteld voor alle partijen. Dit geldt altijd in het bijzonder als slachtoffer en dader na detentie elkaar weer gaan tegenkomen. In dit kader kun je het slachtoffer dan vragen wat er voor hem of haar nodig is om die dader weer gefaseerd vrij te laten. Zo wordt detentietijd hersteltijd, ook voor het slachtoffer. Kan de minister toezeggen dat er ruimte en geld zijn om bijvoorbeeld bureau Perspectief of strafrechtmediators structureel te betrekken bij dit onderdeel van de wet?

(…)

Handelingen I 2019-2020, nr. 32, item 9, blz. 6

Minister Dekker:

(…)

Een vraag van de heer Recourt ging over de structurele plek van herstelactiviteiten. Die kan ik ronduit toezeggen. Die krijgen ze.

(…)


Brondocumenten


Historie







Toezegging De Kamer jaarlijks schriftelijk te informeren over de monitoring van de Wet inburgering 2021 (35.483) (T03101)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van het lid Van Gurp (GroenLinks), toe de Kamer jaarlijks schriftelijk te informeren over de monitoring van de Wet inburgering 2021.


Kerngegevens

Nummer T03101
Status openstaand
Datum toezegging 1 december 2020
Deadline 1 juli 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden drs. R. van Gurp (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen asielzoekers
gezinsmigratie
migranten
monitoring
ondertussengroep
slagingspercentages
Kamerstukken Wet inburgering 2021 (35.483)


Uit de stukken

Handelingen I 2020-2021, nr. 12, item 4, p.2-3

De heer van Gurp (GroenLinks):

Voorzitter. Ik heb nog twee minuten. Resumerend vraag ik het volgende. Wat kan deze Kamer? Dat is altijd moeilijk, hè? Je kunt tegen een wet stemmen, maar ik ben helemaal niet van plan om tegen de wet te stemmen. Je kunt de minister heel vriendelijk in de ogen kijken en vragen: wil je het alsjeblieft voor me doen? Nou, daar komt het ongeveer op neer. Als het in een motie moet, dan moet het in een motie, maar nog liever heb ik dat u het gewoon belooft op de punten die ik heb genoemd. Zou u nou heel goed in de gaten kunnen houden — en dat noem ik monitoring; jaarlijks wordt er gemonitord — hoe die verhoogde taaleis doorwerkt in slagingspercentages en hoeveel mensen er halverwege de rit toch nog naar een lager niveau moeten terugschakelen? Zou u ook heel goed willen monitoren wat er met de gezinsmigranten gebeurt? Ik wijs op mijn zorg dat er eerste- en tweederangs inburgeraars komen. Kunt u zorgen dat die zorg niet bewaarheid wordt? Daar hebben we getallen voor nodig. Zou u heel goed willen monitoren dat de ondertussengroep — een lelijk woord voor de groep die nog instroomt — niet tussen de wielen van de wagen komt, zodat die mensen een zo veel mogelijk op de nieuwe wet gebaseerd systeem van inburgering kunnen krijgen? En zou u goed voor ons in de gaten willen houden hoeveel sancties er nu eigenlijk worden uitgedeeld en wat het effect van die sancties is? "Goed in de gaten houden" impliceert dan natuurlijk dat het inzichtelijk wordt gemaakt, dat wij dat ook nog mogen zien. Ik vraag u ook om de bereidheid uit te spreken om het systeem bij te stellen als de zorgen die wij daarover hebben zich voordoen, want dan kunnen we met een gerust hart samen de toekomst ingaan.

Handelingen I 2020-2021, nr. 12, item 10, p.12-13

Minister Koolmees:

De heer Van Gurp vroeg mij de monitoring toe te zeggen. Ik ga hem nu even volledig tegemoetkomen. Ik begin met de slagingspercentages. Voor de gehele doelgroep van de

nieuwe Inburgeringswet wordt bijgehouden op welk niveau examen wordt gedaan, hoeveel mensen er slagen en hoelang ze daarover gedaan hebben. Over de gezinsmigranten

heb ik net al iets toegezegd over het verschil tussen asielmigranten en de gezinsmigranten. De derde is de ondertussengroep. In de bestuurlijke afspraken met de gemeenten

in het voorjaar heb ik afgesproken dat we de ondertussengroep blijven volgen om te kijken hoe de zaken zich ontwikkelen. In de verdere afspraken met gemeenten — in december is de eerste afspraak — gaan we meer concreet vormgeven hoe we dat in de toekomst kunnen blijven monitoren.

Tot slot de opgelegde sancties door gemeenten en DUO. Deze zullen in een jaarlijkse monitor opgenomen worden. Hiermee kan onderzoek worden gedaan naar de effecten

van deze sancties. Daarmee hoop ik de heer Van Gurp echt ruimschoots zaken toegezegd te hebben.

De voorzitter:

Toch heeft de heer Van Gurp nog behoefte aan een verhelderende vraag. Gaat uw gang, meneer Van Gurp.

De heer Van Gurp (GroenLinks):

Het is altijd prettig om ruimschoots tegemoetgekomen te worden. Ik kan niet ontkennen dat u op de meeste vragen van mij ja hebt gezegd. Dat is buitengewoon plezierig. Naturalisatie is vanmiddag aan de overkant geregeld, dus dat is ook mooi. Nog iets over termijnen: wat is de interval in de monitoring, wanneer krijgen wij het te zien, wanneer

spreken we erover, et cetera?

Minister Koolmees:

Er is sowieso een evaluatie na drie jaar afgesproken. Maar de monitoring gaat natuurlijk pas lopen als het stelsel ingaat, dus dat begint pas 1 januari 2022. De ondertussengroep speelt natuurlijk al komend jaar. In tweede termijn kom ik erop terug wat we kunnen toezeggen qua timing. Want we hebben natuurlijk eerst bestuurlijke afspraken te

maken en dan ...

De heer Van Gurp (GroenLinks):

Ik weet dat die tussenevaluatie pas na drie jaar is. Maar ik zou de monitoring niet pas na drie jaar willen bespreken.

Minister Koolmees:

De monitoring is jaarlijks.

De heer Van Gurp (GroenLinks):

Daarvan worden we dus jaarlijks op de hoogte gesteld en in de gelegenheid gesteld om daarover vragen te stellen.

Minister Koolmees:

Ja.

De heer Van Gurp (GroenLinks):

Dank u wel.

Minister Koolmees:

Dan heb ik de jaarlijkse monitoring ook gehad.

De heer Van Gurp (GroenLinks):

Dit gebeurt me niet dagelijks.


Brondocumenten


Historie







Toezegging De Eerste Kamer informeren over covid-maatregelen naast de maatregelen op basis van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (35.732) (T03121)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid De Boer (GroenLinks), toe dat hij de Eerste Kamer zal informeren over alle maatregelen die worden genomen in de covid-aanpak, in het bijzonder wanneer deze op andere wetten dan de Twm zijn gebaseerd.


Kerngegevens

Nummer T03121
Status voldaan
Datum toezegging 19 februari 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen coronamaatregelen
Tijdelijke wet maatregelen Covid-19
COVID-19
Kamerstukken Tijdelijke wet beperking vertoeven in de openlucht Covid-19 (35.732)


Uit de stukken

Handelingen I 2020-2021, nr. 24, item 5, blz. 37-38

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Ik wou heel even terug naar het punt van de betrokkenheid van de Eerste Kamer. Ik snap het als de minister zegt: bij het invoeren van de avondklok hebben wij de Tweede Kamer van tevoren actief benaderd voor een debat; we hebben dat niet bij de Eerste Kamer gedaan vanwege spoed, nou, vanwege wat dan ook. We gaan het volgende week hebben over de modaliteiten voor bepalende zeggenschap van de Eerste Kamer bij de hele covidaanpak, maar bij mij blijft de volgende vraag hangen. Het organiseren van een debat is nog iets anders dan de Kamer informeren over de maatregelen. Ook dat is toen niet actief vanuit de regering gebeurd. De Kamer heeft daar ook een brief over geschreven. Daar is een antwoord op gekomen, maar ik denk dat het voor de positie van deze Kamer belangrijk is dat de minister nu onomwonden namens de regering toezegt dat alle maatregelen die worden genomen in de covidaanpak, of het nou is op basis van de Twm of wat voor een wet dan ook, in elk geval ter kennisname aan de Eerste Kamer worden toegezonden, zodat de Eerste Kamer desgewenst zelf het initiatief kan nemen om daar een debat over aan te vragen. Het begint met informatie.

Minister Grapperhaus:

Twee dingen. Punt een. Ik meen het al duidelijk gezegd te hebben in de richting van de heer Janssen, maar voor zover ik het nog niet duidelijk heb gezegd: ik betreur het dat we niet na — wat was het? — 22 januari of daarna, toen dat debat was geweest, uw Kamer hierover hebben geïnformeerd, ook in het licht van de beantwoording van 2 december waarnaar de heer Janssen verwees. Dat wil ik hardop gezegd hebben. Dan hoop ik dat dat uit de weg is, want dat moet niet tussen uw Kamer en het kabinet als een kiezel in een schoen blijven.

Bij dat andere punt van de maatregelen en de Kamer bij alles informeren zit voor mij echt het ingewikkelde. Ik dacht dat ik aanstaande dinsdag bij u ben om verder te spreken over de verlenging van de covidwet — ik zeg het even uit mijn hoofd, voorzitter — en anders moeten we dat maar organiseren.

Minister Grapperhaus:

(…)

Voorzitter, even terugkerend. Kijk, ik heb duidelijk gemaakt dat ik dat punt heel goed begrijp in die belangrijke pandemiebestrijding, maar wij hebben op een gegeven moment wel een tijdelijke wet covid-19 gekregen, die op een bepaalde manier in elkaar zit. Ik wil hier hardop uitspreken dat het kabinet bereid is om te kijken hoe wij in gezamenlijkheid — Eerste en Tweede Kamer, kabinet — die informatiestroom veel beter op gang kunnen krijgen. Ik wil hier ook toezeggen dat wij vanaf nu uw Kamer over deze maatregel en deze wet zeker direct zullen informeren. Laten we daar maar mee beginnen. Ik vind het op dit moment wat moeilijk om verdere toezeggingen te doen in het licht van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19, maar u merkt uit mijn houding wel hoe ik daartegen aankijk.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Ik moet zeggen dat dit antwoord mij heel erg verbaast, want volgens mij is in de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 al opgenomen dat wij ook direct geïnformeerd moeten worden. Welke terughoudendheid daarin moet zitten, is mij dus een raadsel. Mijn vraag ging juist over maatregelen die niet op de tijdelijke wet zijn gebaseerd, maar blijkbaar moet de minister ook nog even duidelijk krijgen dat hij ons over de maatregelen op grond van de tijdelijke wet moet informeren.

Minister Grapperhaus:

Dan spijt me dat. Dan zat ik in een verkeerde veronderstelling. Oké. Excuus. Ik begrijp nu wat mevrouw De Boer bedoelt en ik kan dat toezeggen. Sorry, mijn fout, ik was even …


Brondocumenten


Historie







Toezegging Betere informatievoorziening en inzichtelijkheid geven in de bredere besluitvorming omtrent covid-19 maatregelen (35.732) (T03123)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Bikker (ChristenUnie) en de Boer (GroenLinks), toe dat hij de Eerste Kamer spoedig zal voorzien van een vorm voor betere informatievoorziening en inzichtelijkheid in de bredere besluitvorming omtrent de covid-19 maatregelen, in de context van de motie-Segers inzake het Impact Management Team.


Kerngegevens

Nummer T03123
Status afgevoerd
Datum toezegging 19 februari 2021
Deadline 5 maart 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen coronamaatregelen
Impact management team
OMT
COVID-19
Kamerstukken Tijdelijke wet beperking vertoeven in de openlucht Covid-19 (35.732)


Uit de stukken

Handelingen I 2020-2021, nr. 24, item 5, blz. 44-45

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Zoals ik net ook al zei, heb ik waardering voor de inzet van het kabinet op de plekken waar mensen het moeilijk hebben. Ik heb ook waardering voor bijvoorbeeld de afweging rond de openstelling van de scholen. Daar zit mijn punt ook niet. Mijn punt zit bijvoorbeeld bij dit wetsvoorstel, maar ook bij alle maatregelen waarbij we een inperking hebben van grondrechten en wij als Kamer moeten wegen hoe deze grondrechten zich tot elkaar verhouden, namelijk enerzijds het bevorderen van de volksgezondheid en anderzijds de inperking. De Raad van State zegt: "Daar moet breder naar worden gekeken. Er moet breder over worden gerapporteerd dan alleen in de OMT-adviezen." Als ik naar de stukken kijk, dan constateer ik telkens opnieuw dat de andere argumenten er meer los bij komen, of een apart steunpakket worden, terwijl ik deze bredere afweging scherper wil kunnen maken bij de inperking van grondrechten. Daar ziet mijn punt op. Daar vraag ik de minister om toch net een stapje meer te zetten. Ik heb hierbij echt oprechte waardering — want dat is belangrijk — voor wat er gebeurt voor mensen die in de kreukelzone zitten.

Minister Grapperhaus:

Daarom begin ik daarmee. Ik moet het niet helemaal herhalen. De advisering van het OMT is een bepaald door de wet voorgeschreven gegeven. Zo hebben we nog een aantal dingen, bijvoorbeeld de advisering door de Gezondheidsraad als het gaat om vaccinatie en dergelijke. Dat zijn gegevens. Vervolgens moeten we in de belangenafweging nog steeds kijken of er bepaalde andere belangen spelen. Ik ga weer een ander voorbeeld noemen. Bij de regeling van de avondklok mondt dit bijvoorbeeld uit in een aantal uitzonderingen. U mag van mij aannemen dat ik goed in gesprek ben gegaan met collega Van Engelshoven — dat kan zij bevestigen — over de examens van de studenten. Dat is deels een empirisch gegeven.

Ik wil hier benadrukken dat ik vind dat we moeten oppassen dat we de sociaal-maatschappelijke gegevens en factoren juist niet in eenzelfde vast stramien moeten drukken als dat van het OMT. We moeten ze wel heel erg meewegen. Mevrouw Bikker mag mij elke maandag opbellen en zeggen: laat me zien wat je in het Catshuis op die gebieden hebt gedaan. Jongeren hebben het bijvoorbeeld echt moeilijk. We horen daar af en toe heel akelige verhalen over. Ik zit er zo in: we moeten dat niet te veel in vaste stramienen en statistieken vangen. We moeten ons dat aantrekken, het meewegen in de besluitvorming en er veel aan doen.

De voorzitter:

We noteren in ieder geval een toezegging, namelijk dat mevrouw Bikker iedere maandag mag bellen. Die toezegging komt ook in het register.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Dat gaat gezellig worden. Tegelijkertijd is dit natuurlijk niet het oogmerk van mijn vraag, want het moet transparant zijn voor eenieder. Het zit in het volgende. Ik denk dat ik daarmee de minister een handje op weg kan helpen. Ik proef zijn angst om weer allerlei nieuwe grafieken te moeten leveren. Dat is niet mijn vraag. Gisteren is wel de toezegging gedaan om die brede afweging meer kenbaar te maken aan de Kamer. Ik heb daarbij de motie van collega Segers, van de overkant, betrokken — deze motie is al in april 2020 unaniem aangenomen —- om een Impact Management Team neer te zetten, een IMT, om juist de andere kant te wegen.

Ik snap heel goed dat er een verschil is in de wettelijke positie. Dat heeft de minister nog eens twee keer aan mij uitgelegd, dus nu snap ik het helemaal. Maar desondanks zou ik het echt heel prettig vinden als de minister juist in het licht van die toezegging een stap naar deze Kamer zet, zo van: ja, op dat punt kan ik u net wat breder en steviger informeren, zodat we dit beter mee kunnen wegen als er weer een nieuwe inperking van grondrechten voorligt. Zeker nu we weten dat we deze dilemma's nog heel lang gaan tegenkomen, aangezien de crisis langer duurt en gezien de vaccinaties en de herhaling van vaccinaties die misschien nodig is. Mogelijk komt zelfs de ambtsopvolger van deze minister deze dilemma's nog tegen, al hoop ik natuurlijk dat ik deze minister nog heel lang op maandag kan bellen.

De voorzitter:

Dank u wel. Tot slot, minister.

Minister Grapperhaus:

Ik wil beginnen met te zeggen dat mevrouw Bikker mij ook na de verkiezingen van 2021, als er inmiddels een ambtsopvolger is, kan blijven bellen.

De voorzitter:

Dat is een nieuwe toezegging. Die komt in het register!

Minister Grapperhaus:

Dat is een belangrijk punt. Een ander ding is … Ik ga het nog even een beetje cijfermatig doen. De Catshuisoverleggen duren over het algemeen vier, vijf uur. Het doornemen van de OMT-gegevens en hoe het cijfermatig staat met de pandemiebestrijding is meestal in zo'n drie kwartier gebeurd. Dan zijn we er wel doorheen. We worden er inmiddels behoorlijk geverseerd in, zal ik maar zeggen. Het gaat juist over het wegen van de punten waar mevrouw Bikker het over heeft. Dat geldt ook voor wat vorige zomer aan de orde is gekomen over dat Impact Management Team. Materieel is dat er, maar ik merk wel — daar heeft mevrouw Bikker een terecht punt — dat we het als kabinet misschien veel meer moeten uitdragen dan nu gebeurt. Dat trek ik mij aan.

De voorzitter:

Ik zie mevrouw Bikker knikken. Ze loopt nu huppelend terug.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Dat is iets te blijmoedig gedacht, alhoewel ik altijd probeer om mijn zegeningen te tellen. Met een minister die zich iets aantrekt, is er nog geen stap gezet om het voor mij en voor de Kamer beter inzichtelijk te maken. Precies daar zit mijn punt. Ik gun de minister alle ruimte om even na te denken over een prettige vorm ervoor. Hij kan er in een brief op terugkomen, als hij het nu te spannend vindt en denkt dat hij misschien iets toezegt waarvan zijn collega's later denken: wat heb je nu gedaan? Het kabinet wil natuurlijk met één mond spreken, maar hier zit mijn punt.

De voorzitter:

Ik stel voor dat we dat voor de volgende twee termijnen bewaren. We zijn binnenkort halverwege dit debat van vandaag. We kunnen er uiteraard op terugkomen.

Minister Grapperhaus:

We zullen er zeker met één demissionaire mond op terugkomen. Mevrouw Bikker en ik zitten echt op dezelfde lijn. Ik zal ervoor zorgen dat het kabinet erop terugkomt in de informatiesfeer.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Ik had me eigenlijk voorgenomen om in tweede termijn hierover te beginnen, maar nu het punt door mevrouw Bikker naar voren is gebracht …

De voorzitter:

Dat was een goed voornemen.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Ja, maar nu we het er toch over hebben, bespaart het straks hopelijk tijd. Ik heb in mijn eerste termijn verwezen naar de toezegging die de minister-president gisteren heeft gedaan over het breder maken van de afweging. Hij zei dat er ook gekeken wordt naar de nadelige effecten van de maatregelen en dat deze beter inzichtelijk worden gemaakt. Ik ben een beetje verbaasd dat de minister nu zegt dat het kabinet het al heel goed doet. Nee, gisteren is toegezegd dat het beter moet gaan. Ik ga ervan uit dat die toezegging blijft staan. Het gaat om twee dingen. Het gaat om het inzichtelijk maken welke afwegingen het kabinet maakt, want het Catshuisoverleg is heel globaal als over andere belangen gaat. Het gaat denk ik ook om de vraag hoe je die andere input gaat organiseren. Hoe is dat georganiseerd? Het OMT en de minister zeggen dat het wettelijk is geregeld. Andere dingen liggen bij de Gezondheidsraad. Kim Putters schuift regelmatig aan, lees ik. Hij zegt ongetwijfeld heel verstandige dingen, maar het is weinig transparant.

De voorzitter: De minister.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

De vraag is: hoe gaat de regering het organiseren dat die andere informatie zodanig georganiseerd binnenkomt dat de afweging goed gemaakt kan worden en inzichtelijk gemaakt kan worden?

Minister Grapperhaus:

Die afweging wordt goed gemaakt, maar mevrouw Bikker en mevrouw De Boer willen dat meer inzichtelijk krijgen. Daarvan heb ik gezegd dat wij elkaar zondag weer in het Catshuis spreken. De premier heeft gisteren inderdaad al gezegd dat we het beter inzichtelijk moeten maken. Ik herhaal dat hier. Ik zal er ook voor zorgen dat het kabinet spoedig met een goede vorm voor die inzichtelijkheid bij u terugkomt.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Eén opmerking daarbij. De minister zegt dat het goed gebeurt. Dat kunnen wij natuurlijk pas beoordelen op het moment dat het inzichtelijk is.

Minister Grapperhaus:

Ja en nee. Ik noemde die 8 miljard voor het onderwijs, maar ik noemde ook het openstellen van het primair onderwijs en kinderopvang. Volgens mij — ik dacht dat mevrouw Bikker en ik het daar wel over eens waren — zien we echt dat het kabinet die effecten meeweegt in zijn besluitvorming en soms zegt: we voeren deze maatregel niet uit, want we vinden dat dit gewoon moet doorgaan. Daar moeten we ook verantwoordelijkheid voor nemen, laat dat duidelijk zijn. Maar ik vind het punt wel terecht dat we beter moeten uitleggen hoe we van a naar b komen. Dat heeft de premier gisteren ook gezegd. Dat gaan we doen. Ik ga bedenken, misschien in de tweede termijn of zo, hoe we dat precies gaan doen.

Handelingen I 2020-2021, nr. 24, item 5, blz. 62

Minister Grapperhaus:

(…)

Voorzitter. Dan was er de vraag van mevrouw De Boer en mevrouw Bikker. Ik zeg toe dat het kabinet binnen veertien dagen terugkomt op de motie-Segers van vorig jaar over een Impact Management Team. Als ik dat zo zeg, bedoel ik dat we daar uitvoerig op ingaan en al die punten daarin meenemen waarover we van gedachten gewisseld hebben, met name in de eerste termijn.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Verslag bijeenkomst vervoerders aanbieden (35.526) (T03138)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Nicolaï, toe de Kamer het verslag van de bijeenkomst met vervoerders toe te zenden in een brief.


Kerngegevens

Nummer T03138
Status afgevoerd
Datum toezegging 20 april 2021
Deadline 1 juli 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden prof. mr. P. Nicolaï (PvdD)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen artikel 58p Wet publieke gezondheid
inreizen
toelating
vervoerders
Kamerstukken Tijdelijke wet maatregelen Covid-19 (35.526)


Uit de stukken

Handelingen I, 2020-2021, nr. 35, item 8, blz. 9

De heer Nicolaï (PvdD):

Wát is besproken? Als er besproken is wat in de brief staat die wij hebben gelezen, namelijk dat het Nederlandse callcenter erbij betrokken kan worden, dan zeg ik: ja, dat is één. Maar is ook tegen die vervoerders gezegd dat de betrokkene hoort te worden toegelaten en dat dan bij binnenkomst in Nederland die check hoort te worden uitgevoerd?

Handelingen I, 2020-2021, nr. 35, item 8, blz. 9

Minister Grapperhaus

Dat is echt de afspraak. Dat is inderdaad besproken. Het ligt in Kamerbrieven vast hoe dit in zijn werk gaat. Inderdaad, de heer Recourt heeft helemaal gelijk dat het misschien niet helemaal in een brief is gegaan; dat kan ik niet ontkennen. Dus ik zeg hierbij toe dat wij het verslag van de bijeenkomst alsnog in een brief aan alle aanwezigen zullen doen toekomen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Plan van aanpak aanpassing Twm (35.526) (T03141)

De ministers van J&V en VWS zeggen de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Janssen (SP), De Boer (GroenLinks), Prins (CDA), toe dat zij voor het zomerreces zowel de inventarisatie naar aanleiding van de motie-Stoffer/Bikker (waarmee de regering wordt verzocht te bezien welke bepalingen in de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm) kunnen vervallen), als het plan van aanpak voor de overgang naar de endemische fase, met bijpassend wettelijke arrangement (waarmee de Twm wordt ‘gestript’), tegemoet kan zien, zodat de behandeling van dit plan en de bijbehorende Twm nog voor de zomer plaats kan vinden.


Kerngegevens

Nummer T03141
Status voldaan
Datum toezegging 25 mei 2021
Deadline 15 december 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks)
mr. R.A. Janssen (SP)
G. Prins (CDA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen aanpassingen
coronamaatregelen
plan van aanpak
COVID-19
Kamerstukken Tijdelijke wet maatregelen Covid-19 (35.526)


Uit de stukken

Handelingen I 2020/21, nr. 38, item 8, p. 13-15

De heer Janssen (SP):

Ik heb wel een vraag aan de minister — misschien komt hij daar dadelijk in zijn beantwoording nog op — namelijk: hoe gaat het richting 1 september? Moeten we niet toe naar een andere weging per 1 september? Ik heb daar een aantal collega's over gehoord en ik heb het daar zelf ook vrij nadrukkelijk over gehad.

Minister Grapperhaus:

Dan ga ik daar alvast wat vragen over beantwoorden. Deze vraag lag besloten in de vragen van onder anderen de heer Janssen en mevrouw De Boer. […] Op 1 september loopt de wet weer af. De aanloop daarnaartoe is het ijkmoment om te bezien óf de Twm nog verlengd moet worden, en zo ja, of de gehele wet moet worden verlengd of — nu kom ik erop — dat alleen bepaalde delen moeten worden verlengd. Zoals wij het als kabinet bezien, is op dit moment een gedeeltelijke verlenging het meest waarschijnlijk. Als je langzaam het Twm-bootje gaat afduwen omdat je het niet meer nodig hebt, moet je ook kijken wat je permanent in de Wpg moet opnemen. In het Tweede Kamerdebat van 12 mei is een motie van de Tweede Kamerleden Stoffer en Bikker ingediend. Deze motie is aangehouden. De motie verzoekt de regering om met inachtneming van de actuele cijfers te bezien welke bepalingen in de wet, of welke onderdelen van de wet, reeds kunnen vervallen en de Kamer — ik zou denken: de Kamers — daar zo spoedig mogelijk over te informeren. Dat moet bij het eerstvolgende verlengingsverzoek duidelijk en uitgekristalliseerd zijn. Dan zou de vraag van mevrouw De Boer nog aan de orde kunnen komen. Op dit moment denken wij dat een verlenging van drie maanden echt nodig is. Over drie maanden is het half tot eind augustus, als ik het even goed optel. Dat is ietwat ongelukkig. Het zou heel goed kunnen dat we zeggen dat de eerstvolgende periode — voor zover er nog iets overblijft van de Twm — een kortere periode zal zijn. Dat zou ook nog kunnen.

De heer Janssen (SP):

Ik heb een korte tweede vraag, om ook gelegenheid aan mijn collega's te geven op dit punt. Kunnen wij dit nog voor het zomerreces tegemoetzien? Anders valt het een beetje in een gat tijdens de zomer, gezien de volgende verlenging per 1 september.

Minister Grapperhaus:

Dat zal eigenlijk moeten, precies om het gat waar ... Ik bedoel: tijdig voor het zomerreces. Daarbij heb ik altijd geleerd dat in de Eerste Kamer harder wordt gewerkt, waardoor het zomerreces daar later ingaat. Laat ik het zo formuleren: tijdig voor het Twééde Kamerzomerreces. Ik denk dat we, net als vorig jaar, die paar weken moeten gebruiken om met elkaar in contact te staan over hoe we ertegen aankijken.

De heer Janssen (SP):

De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat we een week later beginnen en ook een week langer doorwerken. Zo simpel is het, dus ik wil geen enkele Kamer tekortdoen. Maar dan is het inderdaad goed dat wij nog voor het zomerreces met enige spoed — het zal goed zijn om daar ook de data voor te reserveren — het hierover kunnen hebben, zodat wij niet in het reces geconfronteerd worden met zaken die we moeten veranderen, gelet op de omstandigheden die we dan hebben. Dan kunnen we ook de verwachtingen die we voor juli en augustus hebben daarin meenemen.

Mevrouw Prins (CDA):

Ik had een vraag over het feit dat u nu aangeeft dat u voor die tijdelijke wet met een delegatiebepaling komt, maar dan blijven we dus bij een tijdelijke wet. Eigenlijk is ons verzoek — dat hebben we heel uitdrukkelijk bij u neergelegd — dat wij afkomen van die tijdelijke wetten. We hadden een crisissituatie. Die is er niet meer. We hebben dat anderhalf jaar ervaren. Nu weten we ongeveer wel wat er kan gebeuren. We hebben diverse ervaringen daarmee gehad. Voor ons is de behoefte aan een toekomstplan heel duidelijk, een plan van aanpak met daarin een aantal criteria, zodat als je straks ergens komt, je weet wat je dan moet doen. Dan is het geen tijdelijke wet meer, maar hebben we heel duidelijk een nieuwe kaderwet of hoe u het ook wilt noemen. Dat maakt mij niet uit; laten we daar de discussie niet over hebben. Het mag ook een wijziging van de Wet publieke gezondheid zijn, maar wel dat we afkomen van dat tijdelijke en weer naar een reguliere parlementaire betrokkenheid gaan, met reguliere wet- en regelgeving.

Minister Grapperhaus:

Ik heb net al gewezen op de motie van de leden Stoffer en Bikker uit de Tweede Kamer, als gevolg waarvan we nou juist in kaart gaan brengen wat je permanent in de Wpg moet hebben enzovoorts. Daar komen we op terug bij uw beide Kamers.

Mevrouw Prins (CDA):

Wij onderkennen denk ik beiden dat de kans aanwezig is dat het virus terug komt, dan wel dat er andere besmettelijke varianten komen of andere virussen. Juist daarom zouden wij graag zien dat dit in wet- en regelgeving wordt vervat. Zo zit je niet meer consequent met tijdelijke maatregelen, maar heb je daar juist van tevoren over nagedacht. We hebben nu zo vaak toch het gevoel dat we op het allerlaatste moment een maatregel of een nieuwe wet moeten bespreken. Dat was eerder begrijpelijk. Daar hebben wij ook altijd alle begrip voor gehad. Dat hebben we ook verdedigd. Maar nu weten we wat ons te wachten kan staan. Die ervaring hebben wij opgedaan. Wij zouden nu graag zien — ik hoop dat u ons dat zou willen toezeggen; dat gaat iets verder dan de motie in de Tweede Kamer — dat wordt gekeken hoe je daadwerkelijk wet- en regelgeving kan maken op basis van de ervaring van de afgelopen periode voor de uitbraak van virussen, op welke manier dan ook.

Minister Grapperhaus:

Wij gaan zeker kijken hoe we nu op de beste manier met wet- en regelgeving door kunnen, maar ik ben nog enigszins terughoudend om te zeggen dat dat helemaal niet meer zou kunnen betekenen dat je met die tijdelijke maatregelen door moet gaan. […] Maar ik ben met u eens dat we moeten kijken hoe we straks doorgaan. Vandaar dat we in ieder geval, en misschien wel ietwat uitgebreider dan geformuleerd in de motie-Stoffer/Bikker, daarnaar gaan kijken.

Mevrouw Prins (CDA):

Mag ik dat dan toch vertalen als een toezegging van de kant van het kabinet dat er wordt gekeken naar een plan van aanpak, met de mogelijke consequenties voor wet- en regelgeving in dezen, met als doel de tijdelijke wet- en regelgeving zo minimaal mogelijk te houden?

Minister Grapperhaus:

Ik denk dat we het liefst die Twm zo scherp mogelijk stellen. Dat wil zeggen: geen regelgeving die niet nodig is. […]

Ik ga er namelijk van uit — u zag mij zonet ook even een blik wisselen met collega De Jonge — dat wij echt tijdig voor de zomer de inventarisatie-Stoffer/Bikker naar uw beider Kamers sturen. Laat ik die inventarisatie zo maar even noemen, anders moet ik steeds die zin herhalen. Dat gaan we in ieder geval doen. […] Een plan van aanpak komt er zeker. Tenminste, we noemen dat maar even het plan van aanpak, maar dat is niet echt een juridische term. Dat is denk ik duidelijk. Ik heb wat aangegeven over de inventarisatie-Stoffer/Bikker. Ik heb ook gesproken over de variant van delegatie onder het vereiste van goedkeuring bij wet. Dat gaan we allemaal doen. Daar komen we ruimschoots voor het zomerreces bij uw Kamer mee terug.

Handelingen I 2020/21, nr. 38, item 8, p. 20-21

Minister Grapperhaus:

Maar ik herhaal het nog even: de motie-Stoffer/Bikker "verzoekt de regering, om, met inachtneming van de actuele cijfers, te bezien welke bepalingen in deze wet of onderdelen daarvan, reeds kunnen vervallen", enzovoorts. "Enzovoorts" is "... en de Kamer hierover zo spoedig mogelijk te informeren" — laat ik het maar even helemaal hardop lezen. Dat gaan we doen, en daar worden natuurlijk de ervaringen van de afgelopen tijd in meegenomen. Als we bijvoorbeeld zeggen dat de 1,5 meter niet meer nodig is, wordt daarbij bijvoorbeeld ook gekeken of we vinden dat er toch misschien nog een mogelijkheid moet zijn voor een afstandsverplichting, zoals die nu in de Twm is geregeld. Misschien moet die bijvoorbeeld worden overgebracht naar de Wpg. Dat wil ik ook wel zeggen. En daar zullen we ons natuurlijk over uitspreken. Maar ik zei "als-dan" omdat ik op enig moment meende dat mevrouw De Boer vroeg of ik nu alvast iets kon toezeggen over hoe dan de verhoudingen gaan worden in de nieuwe wet. Dat vind ik ingewikkeld, want ik weet nog niet hoe die hele wet eventueel zou zijn. Ik hoop dat ik het nu duidelijk genoeg heb toegezegd. We gaan dat uiteraard meenemen en komen daar tijdig voor het zomerreces bij u op terug

Minister Grapperhaus:

Collega De Jonge zal straks nog wel iets zeggen over een plan van aanpak voor de toekomst van de Wpg. Daar kijkt men ook naar. Maar, zeg ik maar even heel duidelijk, die twee dingen moeten we echt een beetje uit elkaar houden. Het kabinet heeft straks een evaluatie door de Onderzoeksraad voor Veiligheid en er zijn nog een aantal andere grote onderzoeken die lopen. Ik ga me daar niet achter verschuilen, maar het zou ook aanmatigend zijn als ik hier zou zeggen: weet je wat, wij komen in de zomer enzovoorts. Met betrekking tot die grotere, breder getrokken visie op wat er allemaal is gebeurd en wat dat betekent voor de wetgeving en het beleid, maar ook voor de indeling van departementen en zo, moeten we ook kijken naar wat er uit de onderzoeken komt. Ik wil de toezegging aan mevrouw Prins duidelijk voor honderd procent gestand laten.

Handelingen I 2020/21, nr. 38, item 8, p. 24-28

Minister De Jonge:

Daar waar het gaat over de juridische situatie na 1 september, dus na de huidige verlenging die net is gepasseerd, zal het kabinet een voorstel moeten doen aan de Kamer. Het meest waarschijnlijke voorstel acht ik een tijdelijke wet die heel veel dunner is, met heel veel minder instrumentarium daarin, met alleen instrumenten die je voor de wat langere termijn zou willen gebruiken. En met daarbij een daadwerkelijk bepalende zeggenschap voor de Eerste Kamer; dat is zojuist de toezegging geweest van collega Grapperhaus namens het kabinet. Daarin zul je dus alleen de instrumenten opnemen waarvan je ook de verwachting hebt dat je ze zult gaan gebruiken. Die wettelijke constructie is wat mij betreft onderdeel van een plan van aanpak voor de volgende fase van de crisisbestrijding. In welke fase zitten we op dit moment? Eigenlijk is dat de overgang van de huidige epidemische naar de endemische fase die we verwachten. Dat is met nadruk een overgangsfase. Je bent natuurlijk niet van de ene op de andere dag in een endemische fase beland. Je zult voor de tussentijd dus nog een aantal maatregelen overeind moeten houden. Waarom? Omdat de vaccinatiegraad niet homogeen is. We verwachten een heel hoge vaccinatiegraad. In tegenstelling tot een aantal percentages dat ik heb gehoord, is de vaccinatiebereidheid juist aan het stijgen op dit moment, tot boven de 80% in het laatste onderzoek. Die is alleen niet homogeen. We weten dat er bijvoorbeeld op de biblebelt minder wordt gevaccineerd. We weten ook dat er in achterstandswijken minder wordt gevaccineerd. Dat is een zorg, want daar kan het virus blijven rondgaan. Dat maakt dat je nog een aantal maatregelen overeind moet houden. Welke dat exact zijn, zullen we uitwerken in een plan van aanpak, dat we voor de zomer aan de Kamer zullen doen toekomen. Daarin bespreken we de overgangsfase met elkaar: wat verwachten we dan van vaccineren en van testen, welke maatregelen willen we nog en welk wettelijk arrangement past daar dan het beste bij? Dat is een beetje een lang antwoord op de overzichtelijke vraag of er ook een einddatum aan de huidige wetten kan worden gegeven. Ja, voor wat betreft de huidige constructie zijn die gekoppeld aan de Twm. Daarmee hebben ze vooralsnog een einddatum van 1 september, want de verlenging loopt tot 1 september. Als we ze langer nodig hebben, zal het aan het kabinet zijn om daartoe een voorstel te doen aan de Kamer. En dan zal het aan de Kamer zijn om het daarmee eens te zijn. […]

We kunnen ook niet helemaal inschatten wat het effect is dat West-Europa, de Verenigde Staten en het VK snel gevaccineerd zullen zijn, maar heel veel delen van de wereld nog niet. We don't know wat het effect daarvan zal zijn op de manier waarop het virus zich ontwikkelt en de manier waarop mutaties zich onttrekken aan de toegediende vaccins. We hebben ons voor te bereiden op die situatie. Dat is het plan van aanpak dat we nu ontwikkelen. Daarbij hoort een wettelijk arrangement dat passend, proportioneel en adequaat is om in te kunnen grijpen als dat nodig is én wat in navolging van de motie-Janssen en de motie-De Boer daadwerkelijk bepalende zeggenschap regelt voor de Eerste Kamer. […]

Wij zullen een plan van aanpak maken voor de overgang van de huidige epidemische fase naar de endemische fase van straks. Wat is er nodig op het gebied van maatregelen? Wat is er nodig op het gebied van vaccineren? Wat is er nodig op het gebied van testen? Wat is er nodig qua crisisorganisatie? Dat plan van aanpak zal worden voorzien van een passend wettelijk arrangement vanaf 1 september. […]

Nu gaan we onmiskenbaar over naar een nieuwe fase. De Twm hebben we gemaakt voor de epidemische fase. Niet helemaal in het begin, want toen hebben we het gewoon gedaan met de Wet publieke gezondheid. Toen die geen adequate basis bleek, hebben we de Twm opgetuigd voor die epidemische fase. Daar zijn alle instrumenten in gekomen die nodig leken. Daar voegen we nu twee instrumenten aan toe, waarvan eigenlijk alle fracties zeggen: het is maar de vraag of we die voor de eeuwigheid nodig hebben. De opvattingen of we die voor nu nodig hebben, wisselen. Het kabinet is stellig van opvatting van wel en volgens mij geldt dat ook voor een meerderheid van de Eerste Kamer. Alleen zegt iedereen: ook weer niet voor de eeuwigheid. Het moet wel tijdelijk blijven.

Nu staan we ook aan de vooravond van de overgang van de epidemische fase naar de endemische fase. Dat betekent sowieso dat je een plan van aanpak moet maken. Wat heb je straks nog nodig op het gebied van maatregelen, testen en vaccineren? Welke crisisorganisatie past daarbij? Maar ook: welk wettelijk instrument past daarbij? Een meerderheid van de Kamer — en dat heeft college Grapperhaus ook uitgestraald — vindt dat de Twm in zijn huidige vorm waarschijnlijk niet het beste wettelijke arrangement is voor de volgende fase. Dan is de vraag van de Kamer: kom dan voor de zomer met een voorstel om wel een goed wettelijk arrangement neer te zetten dat past bij de volgende fase. Daarop zegt het kabinet: dat gaan we doen. We komen dus met een plan van aanpak voor de overgang naar die endemische fase en met een wettelijk arrangement dat daarbij past.

Dat betekent inderdaad sowieso een wijziging van de huidige Twm op het punt van de parlementaire betrokkenheid van de Eerste Kamer en ook op het punt van het instrumentarium dat bij de volgende fase past. Maatregelen die er sowieso uit kunnen, zullen we er sowieso uit halen. Maatregelen die je wel of niet nodig denkt te hebben, zullen met een aan-en-uitknop in dat wetsvoorstel komen te staan. Dat betekent inderdaad een parlementaire behandeling in Tweede en Eerste Kamer. […]

De huidige twee wetten liggen hier apart ter goedkeuring. Daarmee worden ze toegevoegd aan de instrumentenkist van de Twm. Als de Twm onverkort wordt verlengd, dan verleng je daarmee ook de huidige maatregelen. Maar wij kondigen aan dat we de Twm in zijn huidige vorm niet gaan verlengen. We gaan een plan van aanpak maken en kiezen daarbij het instrumentarium dat bij de volgende fase past. Of daar toegangstesten bij passen, daar ga ik zo meteen op in. Of daar quarantaineplicht bij past, daar ga ik zo meteen op in. Het is dus terecht om je bij iedere fase af te vragen of we het eigenlijk nog wel nodig hebben. Zeker. […]

Dankzij de interrupties heb ik gelukkig al kunnen toelichten dat we aan de vooravond staan van de overgangsfase, en dat we die overgangsfase moeten voorbereiden. Een plan van aanpak komt dus voor de zomer. Ik meen dat ik aan de Tweede Kamer half juni heb beloofd. Die datum zal in de richting van de Eerste Kamer hetzelfde zijn. Daarbij hoort een voorstel voor het bijpassende wettelijke arrangement. Daarbij neem ik graag de opdrachten mee die u vandaag heeft gegeven en die u wellicht nog zult geven.

Handelingen I 2020/21, nr. 38, item 8, p. 66-68

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Ook is toegezegd dat de regering voor de zomer komt met een inventarisatie met betrekking tot de wenselijkheid van het voortduren per maatregel uit de Twm, waarin wordt ingegaan op noodzaak, effectiviteit en proportionaliteit, en met een plan van aanpak en de bijbehorende wettelijke regelingen voor de volgende fase: de overgang naar de endemische fase. Die wettelijke regeling kan bestaan uit verlenging van delen van de Twm en/of andere wettelijke arrangementen. Deze voorstellen zullen we dan ook uiterlijk 13 juli in de Eerste Kamer plenair moeten behandelen. Wanneer worden deze voorstellen bij de Tweede Kamer ingediend?

Mevrouw Prins (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Allereerst dank aan de ministers voor de beantwoording van de vele vragen. Wij zijn blij met de duidelijke toezegging dat er nog voor de zomer een plan van aanpak komt met verkenning van de mogelijke opties, juist nu wij ons, zo is de verwachting, in een overgangsfase bevinden van een pandemie naar een endemie. In dat plan is er aandacht voor de verschillende situaties die zich kunnen voordoen, met zo mogelijk indicatiefactoren, inclusief het daartoe benodigde wettelijke arrangement. Dit alles heeft als doel om weg te komen van het tijdelijke wettelijke kader naar een wettelijk kader dat besproken kan worden in beide Kamers. Mevrouw de voorzitter. Ik vraag de minister of wij dit correct hebben weergegeven.

Handelingen I 2020/21, nr. 38, item 8, p. 77

Minister De Jonge:

Allereerst mevrouw De Boer. Zou het nog kunnen lukken om die behandeling van het plan van aanpak en de bijbehorende Twm, waarbij de tijdelijke wet wordt gestript en de motie-Janssen en de motie-De Boer eraan worden toegevoegd, nog voor de zomer te laten plaatsvinden? Wat mij betreft wel. Ik denk dat dat mogelijk moet zijn. Trouwens, het zal gewoon moeten, want je hebt 'm nodig vanaf 1 september. Als het niet hoeft, zouden we daar niet over moeten willen vergaderen in het zomerreces, dus laten we het gewoon doen voor het reces, wat mij betreft.

Handelingen I 2020/21, nr. 38, item 8, p. 79

Minister De Jonge:

Mevrouw Prins refereert aan de toezegging om een plan van aanpak te maken voor de overgangsfase van de epidemische fase naar de endemische fase. Dat gaan we inderdaad doen, met een oriëntatie op de vraag wat dat betekent voor ons vaccinatiebeleid, voor ons testbeleid, voor de maatregelen en voor de juridische vormgeving daarvan, en voor onze crisisorganisatie. Wij willen dat gelijktijdig delen met uw Kamer op het moment dat we de gewijzigde Twm aan de Kamer voorleggen, zodat we die debatten in één keer kunnen voeren. Zoals toegezegd aan mevrouw De Boer zal dat voor de zomer zijn.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Meldingsbereidheid meenemen in de evaluatie (34.091) (T03188)

De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Dittrich (D66), toe dat hij de meldingsbereidheid van uitbuiting en mensenhandel meeneemt in de evaluatie van de wet.


Kerngegevens

Nummer T03188
Status openstaand
Datum toezegging 22 maart 2021
Deadline 1 juli 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Rechtsbescherming
Kamerleden mr. B.O. Dittrich (D66)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
meldingsbereidheid
mensenhandel
prostitutie
strafbaarstelling misbruik
uitbuiting
Wet regulering sekswerk
Wet strafbaarstelling misbruik prostitué(e)s die slachtoffer zijn van mensenhandel
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Segers, Kuiken, Van Nispen en Kuik Wet strafbaarstelling misbruik prostitué(e)s die slachtoffer zijn van mensenhandel (34.091)


Uit de stukken

Handelingen I 2020-2021, nr. 30, item 3, blz. 11

De heer Dittrich (D66):

(…)

Dat laatste is zeker zo. Misschien in antwoord op mevrouw Bikker, kom ik dan nog op positie van de prostituant. Mijn vraag aan de initiatiefnemers is namelijk: waarom verwachten de initiatiefnemers dat prostituanten naar de politie zullen stappen om een melding te doen van een vreselijke situatie van uitbuiting en mensenhandel, als zij daarmee het risico lopen zichzelf te incrimineren? Zouden zij bijvoorbeeld een melding doen via Meld Misdaad Anoniem — ik geloof dat mevrouw Bezaan dit ook al zei — dan is dat een anonieme melding, dan is er een getuige in een situatie waar je eigenlijk alleen de sekswerker en die getuige hebt en dan kan die verklaring niet als hard bewijs dienen in een strafzaak. Ik heb dus niet de indruk dat dat een goed werkbaar systeem zal zijn. Ik heb wat dat betreft grote zorgen met betrekking tot de uitvoering. Ik vraag dan ook aan de regering of zij verwacht dat er prostituanten zullen zijn die strafzaken zullen gaan aanmelden. En wordt het probleem van slachtoffers van mensenhandel die in de prostitutie zijn gekomen, dan aangepakt of opgelost? Wat verwacht de regering van de handhaafbaarheid? Wil de regering toezeggen dat in het kader van de evaluatie van dit wetsvoorstel — stel dat het aangenomen wordt — binnen drie jaar na inwerkingtreding, specifiek gekeken gaat worden naar de meldingsbereidheid van prostituanten? Kan de regering aangeven wat er aan flankerend beleid is georganiseerd om slachtoffers van mensenhandel te beschermen? Want tegen mevrouw Bikker zeg ik ook: dat delen wij. Die mensen moeten uiteraard beschermd worden tegen mensenhandel. Mijn vraag aan de regering is dan ook: is er ook hier sprake van een tekort aan recherchecapaciteit om daders van mensenhandel op te sporen? En hebben de tekorten binnen het Openbaar Ministerie en de zittende magistratuur invloed op de behandeling van mensenhandelzaken, als die eenmaal opgepakt zijn en verdachten uiteindelijk vervolgd gaan worden? Want dat staat wat D66 betreft allemaal in de sleutel van het beschermen van sekswerkers die tegen hun wil in de prostitutie zijn beland.

Handelingen I 2020-2021, nr. 30, item 3, blz. 37

Minister Dekker:

(…)

De heer Dittrich vroeg of we de meldingsbereidheid willen meenemen in de evaluatie. Dat zeg ik hierbij toe. Verder is een belangrijk onderdeel van het flankerend beleid in de Wet regulering sekswerk het tegengaan van misstanden, zoals mensenhandel. Maar dat betekent ook dat destigmatisering van sekswerk een belangrijk onderdeel is van dat flankerend beleid, want het stigma op het kopen van seks kan een drempel zijn voor klanten om misstanden, zoals seksuele uitbuiting, te melden. Vandaar die opmerking eerder ook over kanalisatie.

(…)


Brondocumenten


Historie

  • 2 juli 2024
    nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming
  • 2 juli 2024
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming
  • 22 maart 2021
    toezegging gedaan






Toezegging Publicatie uitspraken rechter-commissaris ter sprake brengen (35.296) (T03190)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Recourt (PvdA), toe dat hij zal aangeven in zijn reguliere overleggen dat het wenselijk wordt geacht dat uitspraken van de rechter-commissaris, worden gepubliceerd op rechtspraak.nl


Kerngegevens

Nummer T03190
Status voldaan
Datum toezegging 23 maart 2021
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. J. Recourt (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen handhaving
kraakverbod
rechter-commissaris
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Koerhuis en Van Toorenburg Wet handhaving kraakverbod (35.296)


Uit de stukken

Handelingen I 2020-2021, nr. 31, item 16, blz. 31

De heer Recourt (PvdA):

Ik had nog een praktische vraag openstaan uit de eerste termijn, namelijk of de minister wil bewerkstelligen dat uitspraken van de rechter-commissaris op dit onderdeel worden gepubliceerd op rechtspraak.nl, om op deze manier de openbaarheid in ieder geval vorm te geven. Normaal gesproken worden uitspraken van de rechter-commissaris natuurlijk niet gepubliceerd.

Minister Grapperhaus:

Dat is niet aan mij als minister van Justitie en Veiligheid. Iedere belanghebbende burger of ieder Kamerlid kan daartoe zelf een oproep doen. Ik ga niet als minister van Justitie en Veiligheid aan de rechtspraak aangeven wat ze moeten publiceren. Dat zou echt een verkeerde wereld zijn.

De heer Recourt (PvdA):

Dat snap ik. Daarom heb ik het ook netjes geformuleerd, zoals best wel gebruikelijk is: wilt u in uw reguliere overleg dit onderwerp aan de orde stellen en dan in ieder geval het verzoek overbrengen zoals ik dat nu aan u doe?

Minister Grapperhaus:

Ik wil zonder meer aangeven dat de heer Recourt in deze Kamer heeft gezegd dat het een goede zaak zou zijn als dat gebeurt. Zo kent de heer Recourt mij ook. Maar anders kan ik het niet formuleren, want dan word ik toch weer op de brandstapel gezet.


Brondocumenten


Historie







Toezegging De wet na twee jaar evalueren (35.296) (T03191)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bezaan (PVV) en het lid Nanninga (Fractie-Nanninga), toe dat de wet na twee jaar geëvalueerd zal worden.


Kerngegevens

Nummer T03191
Status openstaand
Datum toezegging 23 maart 2021
Deadline 1 januari 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. I.A. Bezaan (PVV)
A. Nanninga (JA21)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Brief
Categorie evaluatie
Onderwerpen handhaving
kraakverbod
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Koerhuis en Van Toorenburg Wet handhaving kraakverbod (35.296)


Uit de stukken

Brief van de minister van J&V over evaluatie van de wet na twee jaar, 35296, F.

Naar aanleiding van de inbreng van de fractie-Nanninga en de PVV bij de plenaire behandeling van het voorstel van wet van de leden Koerhuis en Van Toorenburg tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met het wijzigen van de rechterlijke procedure voor de beoordeling van de rechtmatige binnentreding van een woning of lokaal met als doel het verwijderen van personen alsmede voorwerpen die daar worden aangetroffen (Wet handhaving kraakverbod) zeg ik Uw Kamer graag toe dat de gevolgen van het wetsvoorstel na twee jaar zullen worden geëvalueerd.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Correlatie tussen percentage vrouwen in raad van commissarissen en benoeming vrouwen in raad van bestuur (35.628) (T03270)

De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer toe, naar aanleiding van een vraag van het lid Karimi (GroenLinks), dat bij de evaluatie van de wet de assumptie - dat als de raad van commissarissen diverser wordt gemaakt, de raad van bestuur ook vanzelf diverser wordt - onderzocht zal worden en dat indien mocht blijken dat dit niet het geval is, er passend beleid komt.


Kerngegevens

Nummer T03270
Status openstaand
Datum toezegging 14 september 2021
Deadline 1 januari 2027
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming (Hoofdverantwoordelijke)
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Rechtsbescherming (Hoofdverantwoordelijke)
staatssecretaris Funderend Onderwijs en Emancipatie
Kamerleden F. Karimi (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen diversiteitsquotum
Raad van Bestuur
raad van commissarissen
vennootschappen
Kamerstukken Evenwichtiger verhouding tussen mannen en vrouwen in bestuur en raad van commissarissen (35.628)


Uit de stukken

Handelingen I 2020-2021, nr. 47, item 5, blz. 2-45

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

(…)

Voorzitter. Het voorstel voor een ingroeiquotum van een derde vrouwen voor raden van commissarissen van beursgenoteerde bedrijven is een goed begin. Ook in rvc's zijn er nog grote ongelijkheden. Mijn fractie begrijpt de intentie van de regering om via de rvc's, die een rol spelen in het benoemen of voordragen van bestuursleden, ingroei van vrouwen in raden van bestuur te bewerkstelligen. Echter, dit lijkt ons onvoldoende. Het percentage vrouwen in rvb's van beursgenoteerde bedrijven is met ruim 13% schrikbarend laag. De afvlakking van de stijging hiervan geeft geen vertrouwen dat er met dit wetsvoorstel snel verandering zal komen. Kunnen de bewindspersonen toezeggen dat er in de evaluatie na vijf jaar specifiek zal worden geanalyseerd of er een correlatie bestaat tussen het percentage vrouwen in rvc's en de benoeming van vrouwen in rvb's van die bedrijven? Kan op basis hiervan de assumptie van doorgroei van rvc naar rvb opnieuw worden beoordeeld? Mocht de door de ministers verwachte doorgroei vanuit rvc's naar rvb's uitblijven, zullen daaraan dan consequenties worden verbonden in de vorm van nieuw beleid? Graag een reactie.

(…)

Minister Dekker:

(…)

(…). De SER zegt — en die redenering kunnen we wel onderschrijven — dat waar de raden van bestuur worden aangesteld door de raden van commissarissen, het helpt als er in de benoemingscommissies ook meer sprake is van een afspiegeling, met daarbij de verwachting dat zich dit zal doorvertalen. Daarnaast zegt de SER dat er bij veel grote bedrijven wordt gerekruteerd uit de organisatie en uit de pool daarin; dan moet je eigenlijk doen, wat mevrouw Nanninga ook doet. Dat is een langere weg om ervoor te zorgen dat je door die hele kolom, die hele organisatie heen net onder executive-niveau mensen krijgt en je een betere verhouding krijgt tussen mannen en vrouwen. Daar moet aan gewerkt worden, maar dat is zeker op deze korte termijn misschien iets minder realiseerbaar dan waar het gaat om de raden van commissarissen, hoewel ik het natuurlijk ontzettend stoer zou vinden als grote bedrijven, beursgenoteerde bedrijven laten zien dat ook te kunnen binnen een beperkt tijdsbestek.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Ik had daar in mijn eerste termijn ook vragen over gesteld. Ik ben namelijk sceptisch over deze redenering. De afgelopen jaren hebben we gezien dat als gevolg van beleid raden van commissarissen in staat waren om meer vrouwen te rekruteren terwijl de raden van bestuur gewoon achterbleven. Mijn vraag is dan ook hoe u ervoor gaat zorgen dat dit niet nog een keer gebeurt. Verder heb ik gevraagd of u bereid bent om in de evaluatie te kijken of deze assumptie echt werkt en, zo niet, of u dan met actie komt richting de raad van bestuur.

Minister Dekker:

De eerste vraag, of we dit betrekken bij de evaluatie: ja. Ik geloof dat mevrouw Karimi ook heeft gevraagd of ik ernaar wil kijken waar die vrouwen vandaan komen, of ze de Nederlandse nationaliteit hebben of van buiten komen. Dat nemen we ook allemaal mee. Vaak gaat het wel om internationale bedrijven. Dus ik heb er ook niet onmiddellijk moeite mee als er internationaal wordt gerekruteerd.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Dat was niet mijn vraag, maar die van iemand anders.

Minister Dekker:

Oké. Het zijn zeker wel elementen die we betrekken bij de evaluatie. Als dit zo blijkt te zijn, dan komen we bij de fundamentele vraag of zo'n quotum wel werkt als bedoeld. Dat kan dan natuurlijk twee kanten op. De ene kant is: het quotum werkt, maar alleen voor de plekken waar je het echt afdwingt. Aan de andere kant geloof ik ook niet dat we door de hele kolommen van organisaties heen overal met quota gaan werken. Mijn diepe hoop is, ook omdat het kan rekenen op draagvlak van het bedrijfsleven, dat je hiermee een kanteling krijgt aan de top en dat dit zich hopelijk na verloop van tijd gaat doorvertalen naar de rest van de organisatie. Het is overigens geen garantie op succes. Ik ben het helemaal met u eens dat de praktijk het uit zal moeten wijzen.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Ik ben het met u eens waar het gaat om het stellen van een quotum voor het hele bedrijf. Dat neemt niet weg dat ons governancemodel voornamelijk bestaat uit de raad van bestuur en de raad van commissarissen. Dat is gewoon ons model in Nederland. Ik praat dus niet over het hele bedrijf maar over de verantwoordelijke governors. Dit wetsvoorstel met een ingroeiquotum is gebaseerd op een assumptie. Ik vind dan wel dat je die assumptie goed moet onderzoeken. Dat is wat ik verzoek.

Minister Dekker:

Dat gaan we zeker doen. Dan hoeven we denk ik ook niet over de vervolgstappen na te denken totdat we uiteindelijk gaan kijken of die assumptie, die beleidstheorie als zodanig heeft gewerkt.

(…)

Minister Dekker:

(…)

Voorzitter. Ik denk dat ik richting mevrouw Karimi al het een en ander heb gezegd over de evaluatie en dat we haar punten daarin zullen meenemen.

(…)

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

(…)

Verder hebben we het erover gehad dat als we de raad van commissarissen diverser maken de raad van bestuur ook vanzelf diverser zou worden. De minister heeft toegezegd dat in de evaluatie die assumptie onderzocht zal worden en dat indien mocht blijken dat dit niet het geval is, er passend beleid komt.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie Bedenktijd bestuur beursvennootschappen (35.367) (T03279)

De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer toe, naar aanleiding van een opmerking van het lid Frentrop (FVD), om het aantal keren dat de bedenktijd wordt ingeroepen uiteindelijk ook te betrekken bij de tussentijdse evaluatie.


Kerngegevens

Nummer T03279
Status openstaand
Datum toezegging 16 maart 2021
Deadline 1 januari 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Rechtsbescherming
Kamerleden Dr. P.M.L. Frentrop (Fractie-Frentrop)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen bedenktijden
bestuur
beursvennootschappen
evaluaties
Kamerstukken Inroepen bedenktijd door bestuur van beursvennootschap (35.367)


Uit de stukken

Handelingen I 2020/21, nr. 29, item 3 - blz. 2

De heer Frentrop (FVD):

(…)

‘Hoeveel keer is er een voorstel van de aandeelhouders op de agenda gekomen om een commissaris of bestuurder te ontslaan? Bij alle keren waarin dat geprobeerd is, is dat door de rechter verhinderd. Het is sinds 2013 nul keer gebeurd dat op aandringen van de aandeelhouders op de agenda van een algemene vergadering van het beursfonds het voorstel kwam: we zouden die bestuurder of commissaris moeten ontslaan. Nul keer in zeven jaar. Waarom verwacht de minister dan dat het in de toekomst hooguit vijf keer per jaar zal gebeuren? We gaan het over drie jaar evalueren. Het lijkt mij dat nul keer per jaar de verwachting zou moeten zijn.’

(…)

Handelingen I 2020/21, nr. 29, item 13 - blz. 8

Minister Dekker:

(…)

‘Ik ben nog niet ingegaan op hoe wij nou uiteindelijk het effect van de regeling straks op een goede manier kunnen evalueren. Ik heb aangegeven dat ik in het kader van de lastenberekening rekening houd met ten hoogste vijf keer per jaar. Maar ik ben het wel met hem eens dat dit waarschijnlijk wat hoog is ingeschat. Het zal hoogstwaarschijnlijk ook nog wel wat lager zijn. We zullen het aantal keren dat de bedenktijd wordt ingeroepen uiteindelijk ook betrekken bij die tussentijdse evaluatie. Dan is het natuurlijk altijd best lastig hoe je die precieze effecten gaat meten, maar ik kan me voorstellen dat je daar waar de bedenktijd is ingeroepen casusonderzoek doet, dus dat je interviews houdt en gesprekken voert met verschillende betrokkenen en stakeholders, maar dat je ook in z’n algemeenheid bekijkt hoe het staat met het investerings- en vestigingsklimaat in Nederland. Want zijn nou de opinies van grote institutionele investeerders over het Nederlandse investeringsklimaat drie of vijf jaar na dato van de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel? Ik ben daar zelf niet zo heel erg pessimistisch over. Sterker nog, ik ben daar optimistisch over. Maar het is ook een manier om het preventieve effect waaraan de heer Frentrop refereerde daarin mee te nemen.’

(…)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informatievoorziening zittingen met spreekrecht (35.349) (T03283)

De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid De Boer (GroenLinks), toe ervoor te zorgen dat slachtoffers en nabestaanden op de hoogte zijn van zittingen met spreekrecht.


Kerngegevens

Nummer T03283
Status deels voldaan
Datum toezegging 13 april 2021
Deadline 1 januari 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Rechtsbescherming
Kamerleden Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen informatievoorziening
slachtofferrechten
spreekrecht
Kamerstukken Wet uitbreiding slachtofferrechten (35.349)


Uit de stukken

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 33

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

(…)

‘Ik vroeg mij het volgende af over dit probleem dat in de praktijk bestaat. Wanneer een verdachte in hoger beroep gaat bij een door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf met voorwaarden, dan is het ressortsparket in de lead over de zaak, terwijl het arrondissementsparket weet van een verzoek wijziging TUL. In de praktijk loopt die informatievoorziening dus mis. Ik begrijp van de minister dat het niet nodig is om die informatievoorziening apart in de wet op te nemen, maar misschien kan hij wel toezeggen dat hij er zorg voor draagt dat goed wordt bekeken hoe die processen gaan lopen, zodat de slachtoffers en nabestaanden ook op de hoogte zijn van die verzoeken en die TUL-zittingen. Dat gaat nu dus mis.’

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 33

Minister Dekker:

‘Dat zeg ik toe, want anders gaat dit natuurlijk niet werken. Als je een recht hebt, maar je weet niet dat er een zitting is waarop je dit kunt uitoefenen, dan hebben we natuurlijk met z’n allen een mooie wet verzonnen die in de praktijk niet zo vreselijk veel doet. Dat zeg ik dus toe.’


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bescherming persoonsgegevens slachtoffers in processtukken (35.349) (T03284)

De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden De Boer (GroenLinks) en de heer Dittrich (D66), toe aandacht te geven aan de bescherming van persoonsgegevens van slachtoffers en beperking tot de opname van alleen noodzakelijke gegevens in het dossier, e.e.a. in het perspectief van de vorming van een nieuwe regering.


Kerngegevens

Nummer T03284
Status openstaand
Datum toezegging 13 april 2021
Deadline 1 juli 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Rechtsbescherming
Kamerleden Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks)
mr. B.O. Dittrich (D66)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen dossiergegevens
slachtofferrechten
privacy
Kamerstukken Wet uitbreiding slachtofferrechten (35.349)


Uit de stukken

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 1

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

(…)

‘De bescherming van privacy van het slachtoffer in de processtukken vindt mijn fractie van belang. Wij roepen de minister dan ook op om haast te maken met de AMvB die uitvoering moet geven aan deze bepaling en een evenwicht moet vinden tussen een effectieve bescherming van het slachtoffer en de uitvoerbaarheid door het Openbaar Ministerie. Ik merk daarbij we op dat de afwezigheid van de mogelijkheid om die bescherming van de privacy daadwerkelijk af te dwingen ons zorgen baart. Veel slachtofferrechten zijn niet afdwingbaar en op het niet respecteren van die rechten staat geen sanctie.

(…)

Onderkent de minister dat het niet-afdwingbaar zijn van slachtofferrechten knelt? En ziet hij mogelijkheden om hier iets aan te doen?’

(…)

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 6

De heer Dittrich (D66):

(…)

‘Dan is er met algemene stemmen een amendement aangenomen dat regelt dat er bij beide Kamers een algemene maatregel van bestuur wordt voorgehangen, waarin wordt bepaald welke privacygevoelige gegevens van het slachtoffer uit het strafdossier worden gehaald. Het Openbaar Ministerie beslist welke gegevens dat zijn. Te denken valt aan het adres, telefoonnummer en burgerservicenummer van het slachtoffer dat aangifte van een misdrijf heeft gedaan. De minister moet nog aan de uitwerking van zo’n AMvB beginnen. We zijn benieuwd hoe deze op zichzelf gerechtvaardigde wens in de praktijk kan worden uitgevoerd zonder problemen, vertragingen en administratieve rompslomp oor de strafzaak. Slachtoffers hebben er ook belang bij dat er snel recht wordt gedaan in hun zaak. En dat kan weleens op gespannen voet staan met het opschonen van het strafdossier. Kan de minister aangeven hoe de adviesorganen hebben gereageerd op het aangenomen amendement? Lukt het om een verstandige aanpak te introduceren?

Ik heb nog meer vragen over dit onderdeel. Stel, de officier van justitie haalt bepaalde gegevens van het slachtoffer uit het dossier, omdat hij denkt dat de rechter deze gegevens redelijkerwijs niet nodig heeft om tot een beslissing te komen. Weet de verdediging dat deze gegevens uit het dossier zijn gehaald? Heeft het Openbaar Ministerie daar een informatieplicht over? Wat gebeurt er als ter zitting blijkt dat bijvoorbeeld het adres van het slachtoffer relevant is in verband met de plaats van het delict? Heeft de officier van justitie door het weghalen van de gegevens de verdediging dan misschien op achterstand gezet? Is dat in strijd met de beginselen omtrent de equality of arms en een eerlijk proces, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens? Is er een mogelijkheid voor de verdediging om de beslissing van de officier van justitie tot weglating van de gegevens aan te vechten? Wat gebeurt er als de rechter die gegevens wel relevant acht? Volgt daar dan een sanctie op, zoals de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar ministerie? Of, als dat te streng wordt geacht, welke mogelijkheden heeft de rechter dan om dit te redresseren? Kan de rechter dan de opname van de gegevens in het dossier gelasten? Zo, ja, op basis van welke wettelijke grondslag kan de rechter dit gelasten?’

(…)

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 33

Minister Dekker:

(…)

‘Voorzitter. Dan kom ik bij het derde punt: de privacy van slachtoffers en een betere bescherming van de contactgegevens. Zoals u weet, is dat niet alleen maar in dit huis, maar ook aan de overkant al jarenlang een onderwerp dat heel veel politieke aandacht krijgt. Dat begrijp ik ook wel. Dat hoor ik ook in mijn gesprekken met slachtoffers. Het heeft soms grote impact als adresgegevens, telefoonnummers of dingen die niet per se in het strafdossier hoeven te zitten er toch in zitten. Dat raakt weer aan dat gevoel van veiligheid. […]. Ik maak het maar even heel concreet, want vaak gaat het om dit soort dingen en om gegevens in strafdossiers. Natuurlijk heb je soms gegevens nodig, bijvoorbeeld als het gaat om een plaats delict of iets dergelijks. Maar het is toch wel interessant dat het WODC-onderzoek – ik geloof dat het uit 2015 kwam- laat zien dat er soms onnodig gevoelige gegevens in strafdossiers zitten die niet per se nodig zijn voor een goede rechtsgang. Dat was de aanleiding voor de Tweede Kamer om het amendement in te dienen. Ook was dit voor Slachtofferhulp Nederland de aanleiding om hier een punt van te maken: ‘Kijk er nu eens een keer serieus naar. Kijk niet alleen naar de mooie intenties van alle betrokken organisaties, maar kijk ook eens of je er een wettelijke grondslag voor kunt vinden.’.

Ik heb daarbij ook onmiddellijk aangegeven dat dit echt een ingewikkeld proces is. Je kunt wel een haakje in deze wet slaan, maar daarmee hebben we het nog niet opgelost. Ik ben mij heel erg bewust van de complexiteit. Ik begrijp heel goed dat de implementatie van nader lagere regelgeving lange tijd in beslag zal nemen. Dit zal waarschijnlijk ook niet gratis zijn. Als je zoiets gaat doen, dan zijn daar ook kosten mee gemoeid. Ik heb tegen de Tweede Kamer gezegd dat ik dit nu niet op de lopende begroting heb staan en dat het ook niet zo kan zijn dat we dat maar even de organisaties in duwen, want die zitten ook met beperkte capaciteit. Dat is dus echt nog wel een vraagstuk. We moeten kijken hoe we dat oplossen. We weten allemaal dat er straks weer een nieuw kabinet is. Wie weet, komt dit ook weer terug. Wellicht ontstaat er iets meer financiële ruimte. Onder dat gesternte zou ik willen kijken hoe we daar een nadere invulling aan kunnen geven.’


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie Wet uitbreiding slachtofferrechten (35.349) (T03287)

De Minister van Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Baay-Timmerman (50PLUS) en De Blécourt-Wouterse (VVD), toe de resultaten van de uitbreiding van het spreekrecht, de verschijningsplicht, en de kostenevaluatie mee te nemen in een breed evaluatieonderzoek dat uitgevoerd zal worden over twee jaar.


Kerngegevens

Nummer T03287
Status openstaand
Datum toezegging 13 april 2021
Deadline 1 januari 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Rechtsbescherming
Kamerleden Mr. M.H.H. Baay-Timmerman (50PLUS)
Mr. M.A. de Blécourt-Wouterse (VVD)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
slachtofferrechten
uitbreiding
Kamerstukken Wet uitbreiding slachtofferrechten (35.349)


Uit de stukken

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 14

Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):

(…)

‘Voorzitter. In de memorie van antwoord op pagina 11 belooft de minister dat een evaluatieonderzoek zal worden uitgevoerd naar het functioneren van het onbeperkt spreekrecht. Hij verwijst hiervoor naar paragraaf 5, maar dat is een reeds bestaand evaluatieonderzoek uit 2013 en dus niet erg actueel. Mocht mijn fractie de belofte verkeerd hebben begrepen, dan vraag ik de minister nu specifiek of hij bereid is, in dien dit wetsvoorstel wordt aangenomen, om een evaluatieonderzoek toe te zeggen, zodat inzicht wordt verkregen omtrent de resultaten van de uitbreiding van het spreekrecht en de verschijningsplicht. 50PLUS zou met name graag meer informatie krijgen omtrent de vraag of een confrontatie tussen verdachte en slachtoffer een meer helende dan wel een nadelige uitwerking heeft op het slachtoffer. Deze vraagstelling zou ook meegenomen kunnen worden in het onderzoek.’

(…)

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 36

Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):

(…)

‘De minister zegt: de kosten zijn netjes in kaart gebracht en die worden gedekt. Het kan gaan om extra zittingscapaciteit of om de Dienst Justitiële Inrichtingen. Dat begrijp ik. Maar mijn vraag was nou juist: wat als achteraf blijkt dat het toch te krap is begroot?’

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 36

Minister Dekker:

‘Dan moeten we dat oplossen.’

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 36

Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):

‘Ik ben heel blij met het antwoord van de minister dat we dat dan moeten oplossen. Hoe gaan we dat dan oplossen?’

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 36

Minister Dekker:

‘Het zal niet de eerste keer zijn dat je ergens een tegenvaller hebt die je moet oplossen. Soms heb je ook meevallers. Dat scheelt, want dan kun je het doen op je eigen begroting. Soms valt iets heel erg tegen en dan ga je in een nieuwe begrotingsronde weer in gesprek met de minister van Financiën: ‘We hebben toch een aantal tegenvallers. Kun je helpen om het op te lossen?’.’

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 36

De voorzitter:

‘Mevrouw De Blécourt, tot slot.’

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 36

Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):

‘Dan vraag ik de minister of we dat kunnen evalueren. Want ik weet dat de capaciteit eigenlijk altijd moeilijk in te schatten is. Het is ook een probleem. Mensen zijn overbezet, zeker in deze hoek. Daarom vraag ik de minister om een evaluatiemoment in te bouwen, zodat we het ook met elkaar kunnen oplossen.’

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 36

Minister Dekker:

‘Dat ben ik helemaal met u eens. Ik geloof dat de evaluatie mijn sluitstuk voor vanavond … Volgens mij staat in de wet een evaluatie voor over twee jaar, zeg ik ook in de richting van mevrouw Baay. Dat betekent dat daarin ook het kostenaspect moet worden meegenomen. Het gaat dus om een beleidsevaluatie, maar ook om uitvoeringsaspecten.’

(…)

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 37

Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):

‘Om toch even de bevestiging te krijgen: heeft de minister nu dus toegezegd dat er een evaluatieonderzoek komt over twee jaar, waarin worden opgenomen het kostenaspect, de effecten van de uitgebreidere spreekrechtkring, de effecten van de verschijningsplicht van de verdachte, alsmede de mogelijke nadelige of juist helende werking voor de slachtoffers?’

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 37

Minister Dekker:

‘Ja. Het is gewoon een normale, brede evaluatie: doet de wet wat deze moet doen en is deze uitvoerbaar in de praktijk? Dat zijn de hoofdlijnen, en daar vallen volgens mij al uw vragen onder.’


Brondocumenten


Historie







Toezegging Wettelijk regelen spreekrecht geweldsaanwending opsporingsambtenaar (34.641) (T03302)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer toe, naar aanleiding van een vraag van het lid Dittrich (D66), het spreekrecht wettelijk te regelen in een volgend kabinet, om zo een toename van het aantal artikel 12-procedures te voorkomen.


Kerngegevens

Nummer T03302
Status voldaan
Datum toezegging 30 maart 2021
Deadline 1 juli 2022
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. B.O. Dittrich (D66)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Geweldsaanwending opsporingsambtenaar
spreekrecht
Kamerstukken Geweldsaanwending opsporingsambtenaar (34.641)


Uit de stukken

Handelingen I 2020/21, nr. 32, item 3- blz. 11

De heer Dittrich (D66):

(…)

‘Het voorgestelde artikel 372 geeft het slachtoffer echter geen spreekrecht. Een slachtoffer dat daar gebruik van wil maken, zal dus in de verleiding komen een klacht bij het gerechtshof in te dienen tegen de vervolgingsbeslissing. Professor Ten Voorde van de Leidse universiteit voorziet daardoor een toename van het aantal artikel 12-procedures. Zou het daarom niet beter zijn om het spreekrecht ook in deze constructie mogelijk te maken? Hoe ziet de minister dat?’

(…)

Handelingen I 2020/21, nr. 35, item 7 – blz

Minister Grapperhaus:

(…)

‘In beginsel kan de rechter dat zelf besluiten, maar ik wil hier wel toezeggen dat we in een vervolgronde – dat zal dan in een volgend kabinet moeten worden opgepakt – het punt van het spreekrecht voor dit soort zaken wettelijk zullen regelen.’

Handelingen I 2020/21, nr. 35, item 7 – blz 20

(…)

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn toezegging om bij de evaluatie van artikel 372 van het Wetboek van Strafrecht te gaan bezien of het spreekrecht daar ingevoerd kan worden. Het lijkt ons een belangrijk middel. We wachten dat dus verder af.’


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bij periodieke trainingen aandacht voor onwenselijk bijtgedrag politiehonden in de nek en het gezicht (34.641) (T03303)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer toe, naar aanleiding van vragen van de leden Recourt (PvdA), Dittrich (D66) en Baay-Timmerman (50PLUS), om de kwestie ‘bijtgedrag van politiehonden in de nek en het gezicht’, onder de aandacht van de politie te brengen en ook tijdens de periodieke training hier extra aandacht aan te laten besteden.


Kerngegevens

Nummer T03303
Status voldaan
Datum toezegging 30 maart 2021
Deadline 1 juli 2022
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr. M.H.H. Baay-Timmerman (50PLUS)
mr. B.O. Dittrich (D66)
mr. J. Recourt (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Geweldsaanwending opsporingsambtenaar
politie
politiehonden
Kamerstukken Geweldsaanwending opsporingsambtenaar (34.641)


Uit de stukken

Handelingen I 2020/21, nr. 32, item 3 - blz. 5

De heer Recourt (PvdA):

(…)

‘Voorzitter. Mijn fractie snapt dat een agent handelingsperspectief moet hebben als hij mogelijk geweld moet gebruiken. Soms zelfs is kort ingrijpen met iets meer geweld per saldo veiliger voor iedereen dan langduriger of risicovoller optreden op een lager geweldsniveau. De andere kant is dat de minister in antwoord op onze vragen waarom de ambtsinstructie geen nauwere grenzen kent, altijd wel weer een voorbeeld uit de hoge hoed weet te toveren waarin zo’n grens nou net niet uitkomt. Het gevolg is dat ernstig geweld, bijvoorbeeld het gebruik van de politiehond in een kleine ruimte als een auto, kan worden gebruikt. De redenering van de regering volgend kun je kun je de ambtsinstructie dan beter afschaffen en alle geweld alleen maar toetsen aan die grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dit kan natuurlijk niet de bedoeling zijn.’

Handelingen I 2020/21, nr. 32, item 3 - blz. 12

De heer Dittrich (D66):

(…)

‘De minister schrijft dat bij de training van politiehonden niet geleerd wordt dat de hond in de nek of het gezicht moet bijten. Maar we hebben een instructiefilm van de politie Rotterdam gezien. Daar blijkt uit dat er wel getraind wordt met een politiehond die door een open autoraam de wagen in springt om te bijten, met het risico van bijtwonden in gezicht en nek. Hier wreekt zich dat er geen dienstvoorschriften voor de inzet van de politiehond meer zijn sinds de komst van de nationale politie. Dus de vraag aan de minister is: is de minister ertoe bereid dat hier in de training ook aandacht voor komt? Als ik het goed begrepen heb, heeft de heer Recourt ook gesproken over dit thema.’

(…)

Handelingen 2020/2021 nr. 35, item 3, blz 6

Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):

(…)

‘Zowel collega’s Recourt als Dittrich wezen al op het ontbreken van deugdelijke criteria voor de inzetbaarheid van de politiehond. Mijn fractie sluit zich aan bij de door hen gestelde vragen.’

Handelingen 2020/21, nr. 35, item 7, blz 14

Minister Grapperhaus:

(…)

‘Voorzitter. Ik ga er snel doorheen. Ik moet bijvoorbeeld nog ingaan op de politiehond. Tegen de heer Dittrich en mevrouw Baay zeg ik dat het bijten in de nek of het gezicht tijdens de opleiding niet wordt aangeleerd. Een hond zakt tijdens de keuring voor het examen als hij een beet doet in een ander lichaamsdeel dan een arm of been. Maar ik zal het bij de politie, ook gewoon naar aanleiding van uw vragen, opnieuw onder de aandacht brengen, en ik zal vragen om daar tijdens de periodieke training extra aandacht aan te besteden.’

(…)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Korpschef rapportages monitoring (34.641) (T03304)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer toe, naar aanleiding van een vraag van het lid Veldhoen (GroenLinks), na te gaan of de korpschef ertoe bereid is de rapportages van de onafhankelijke reflectiegroep binnen de politiek ook te delen met de Eerste Kamer.


Kerngegevens

Nummer T03304
Status voldaan
Datum toezegging 20 april 2021
Deadline 1 januari 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. G.V.M. Veldhoen (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Geweldsaanwending opsporingsambtenaar
korpschef
politie
rapportage
Kamerstukken Geweldsaanwending opsporingsambtenaar (34.641)


Uit de stukken

Handelingen I 2020/21, nr. 35, item 3 - blz. 3

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

‘Wij hebben over dit onderwerp gesprekken gevoerd met de politie, over de vraag wat het huidige beleid is gericht op een diverse en inclusieve politieorganisatie, en een politie die zich in haar optreden niet schuldig maakt aan etnisch profileren. Wij hebben geconstateerd dat er op dit moment geen effectief landelijk beleid is dat structureel wordt uitgevoerd en dat ervoor moet zorgen dat de politieorganisatie diverser en inclusiever wordt, zowel als het gaat om haar eigen organisatie als om de wijze waarop zij in de samenleving optreedt. […]. Wat gaat deze minister doen om ervoor te zorgen dat dit beleid ook daadwerkelijk in de gehele politieorganisatie wordt uitgezet, op zodanige wijze dat dit echt een sprong voorwaarts zal zijn? Papier is immers geduldig.’

Handelingen 2020/21, nr. 35, item 7, blz 14

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

Mijn fractie betreurt de reactie van de minister op onze vragen om het beleid van de politie voor iedereen te versterken met externe deskundigen die op de uitvoering daarvan gaan toezien. Feit is immers, zo kunnen we vaststellen, dat eerder beleid op dit vlak geen of onvoldoende resultaat heeft opgeleverd. Er is binnen de politieorganisatie nog steeds sprake van racisme en discriminatie. Natuurlijk niet overal en niet door iedereen: ook hier lijden de goeden onder de kwaden. Uit de discussie in Rotterdam en uit de oproep van politiechef Fred Westerbeke bleek dat de praktijk oproept tot een dergelijk toezicht. Ik verzoek de minister toch nog eens te reflecteren op deze vragen.’

Handelingen 2020/21, nr. 35, item 7, blz 25

Minister Grapperhaus:

(…)

‘Ik begin met de vraag van mevrouw Veldhoen over de uitleg over hoe politie-inzet voor iedereen wordt gemonitord. De sturing op de politie wordt ook op dit punt door de korpschef gedaan. Ik heb er heel veel vertrouwen in dat de korpschef hier, zoals dat in goed Frans heet, chefsache van maakt. Daarnaast heeft de politie ook een deskundige en onafhankelijke reflectiegroep – zo heet dat in het voorstel – samengesteld; die zal vier keer per jaar, gevraagd en ongevraagd, gaan adviseren over de implementatie van Politie voor iedereen. Dit is eigenlijk dus al avant la question ingeregeld door de politie.’

(…)

Handelingen 2020/21, nr. 35, item 7, blz 25

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

(…)

‘Dank aan de minister voor dit gebaar. Fijn dat de korpschef ons hiervoor ook input kan leveren. De minister zegt dat er vier keer per jaar wordt gerapporteerd. Wordt dat ook met de Kamer gedeeld, aan de overkant en daarna eventueel ook hier?’

Handelingen 2020/21, nr. 35, item 7, blz 25/26

Minister Grapperhaus:

‘Daar zal zeker een vorm van informatiedeling met de Tweede Kamer over zijn, omdat er halfjaarlijkse rapportages zijn en we in dat kader over dit soort dingen rapporteren en spreken. Of dat per kwartaal zal gebeuren, weet ik niet helemaal precies, maar in ieder geval per half jaar.’

Handelingen 2020/21, nr. 35, item 7, blz 26

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

‘Is de minister bereid om die rapportages ook met ons, in deze Kamer, te delen?’

Handelingen 2020/21, nr. 35, item 7, blz 26

Minister Grapperhaus:

‘Ik zeg toe dat ik dat zal opnemen met de korpschef, want ik wil hem daar niet zomaar allemaal mee belasten.’

(…)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Vervroeging evaluatie stroomstootwapen (34.641) (T03305)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer toe – na aanvankelijk een brief te hebben aangekondigd -, naar aanleiding van vragen van de leden Recourt (PvdA), Rombouts (CDA) en Vos (PvdA), toe de evaluatie van de invoering van het stroomstootwapen met 2 jaar te vervroegen, namelijk in 2025 in plaats van 2027.


Kerngegevens

Nummer T03305
Status openstaand
Datum toezegging 20 april 2021
Deadline 1 januari 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. J. Recourt (GroenLinks-PvdA)
Mr.dr. A.G.J.M. Rombouts (CDA)
dr. M.L. Vos (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
Geweldsaanwending opsporingsambtenaar
stroomstootwapen
Kamerstukken Geweldsaanwending opsporingsambtenaar (34.641)


Uit de stukken

Handelingen I 2020/2021, nr. 32, item 3 - blz. 5

De heer Recourt (PvdA):

(…)

‘Is de minister bereid de inzet van de taser te heroverwegen of op z’n minst vroeger te evalueren?’

(…)

Handelingen I 2020/2021, nr 35, item 3 – blz 12

De heer Rombouts (CDA):

(…)

‘Zij ziet uit naar de beantwoording van haar vragen en hoort graag nog van de minister hoe hij de bij motie in de Tweede Kamer gevraagde evaluatie denkt te gaan inrichten.’

Handelingen I 2020/21, nr 35, item 7 – blz 13

Mevrouw Vos (PvdA):

(…)

‘Mijn fractie heeft daar nog wel wat zorgen over, vooral omdat de evaluatie daarvan pas in 2027 plaatsvindt, dat is pas over 6 jaar. Collega Recourt heeft gevraagd of het stroomstootwapen nog kan worden heroverwogen of dat ten minste de evaluatie kan worden vervroegd.’

Handelingen I 2020/21, nr 35, item 7 – blz 13

Minister Grapperhaus:

‘Voorzitter, mag ik voorstellen dat ik daar in een brief op terugkom? Dan moet ik namelijk echt even precies kijken hoe dat zit.’

Handelingen I 2020/21, nr 35, item 7 – blz 13

De voorzitter:

‘Een toezegging.’

Handelingen I 2020/21, nr 35, item 7 – blz 13

Minister Grapperhaus:

‘Bij dezen heb ik toegezegd om daarop in een brief terug te komen.’

Handelingen I 2020/21, nr 35, item 7 – blz 13

Mevrouw Vos (PvdA):

Een brief of eventueel de evaluatie eerder kan, of dat we iets meer informatie kunnen krijgen over hoe zo’n ding daadwerkelijk werkt?’

Handelingen I 2020/21, nr 35, item 7 – blz 13

Minister Grapperhaus:

‘Allebei. Voorzitter. Ik zeg op beide punten …’

Handelingen I 2020/21, nr 35, item 7 – blz 13

Mevrouw Vos (PvdA):

‘Een handleiding hoef ik niet te hebben.’

Handelingen I 2020/21, nr 35, item 7 – blz 13

De voorzitter:

‘Of in de tweede termijn?’

Handelingen I 2020/21, nr 35, item 7 – blz 13

Minister Grapperhaus:

‘Ik zeg op beide onderwerpen een brief toe.’

Handelingen I 2020/21, nr 35, item 7 – blz 14

(…)

‘De heer Rombouts vroeg naar de evaluatie. Als hij doelt op het evalueren van het geweldsmiddel stroomstootwapen samen met de andere onder het niveau van het vuurwapen zullen evalueren. Hier staat nog uiterlijk 2026. Ik heb al gezegd dat ik daarop terugkom in een brief naar aanleiding van een vraag van mevrouw Vos. Uiteraard zit daar ook de vraag bij of het doel met de invoering van het stroomstootwapen wordt bereikt.’

Handelingen I 2020/21, nr 35, item 7 – blz 26

Minister Grapperhaus:

‘Dan het stroomstootwapen. Daar vroeg mevrouw Vos van de PvdA naar. Het jaartal 2026 komt voort uit de originele planning van de uitrol van het stroomstootwapen. De nu aangepaste planning is dat de invoering begin 2022 start en aan het eind van dat jaar gereed is. Je moet het natuurlijk een beetje tijd geven om het te kunnen evalueren. Laten we zeggen, als dat enigszins helpt, dat we in 2025 zouden kunnen gaan evalueren. Dat is alweer een stukje eerder. Dat wil ik hier alvast gezegd hebben.’


Brondocumenten


Historie

  • 20 april 2021
    toezegging gedaan






Toezegging Naleving, controle en handhaving (35.961) (T03320)

De minister van VWS zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Karakus (PvdA) en Verkerk (ChristenUnie), toe dat hij de minister van J&V zal vragen de Kamer te informeren over de naleving, controle en handhaving. Daarbij zal de Kamer ook geïnformeerd worden over het plan ter intensivering van de controle, waarover nu met de sectoren het gesprek wordt gevoerd.


Kerngegevens

Nummer T03320
Status afgevoerd
Datum toezegging 30 november 2021
Deadline 1 januari 2022
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden H. Karakus (PvdA)
Prof.dr. M.J. Verkerk (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen controles
coronamaatregelen
handhaving
naleving
Kamerstukken Inzet coronatoegangsbewijzen bij niet-essentiële detailhandel en niet-essentiële dienstverlening op publieke plaatsen (35.961)


Uit de stukken

Handelingen I 2021/22, nr. 8, item 9, blz. 10-11

Minister De Jonge:

De heer Karakus vroeg: hoe kunnen we de handhaving verder versterken? Maken we nou ook een handhavingsplan? Ik heb allereerst gezegd: handhaving is belangrijk. Het is wel het sluitstuk, maar het is belangrijk. In het kader van handhaving zijn dus zware sancties mogelijk en die worden ook toegepast: waarschuwen en daarna sluiten. In het kader van controle is het goed om ondernemers te ondersteunen om dit goed in te vullen. Dan gaat het soms over voorlichting, maar gaat het ook over ondersteuning. De minister van JenV spreekt hier actief over met zijn collega's in het Veiligheidsberaad: de burgemeesters. Daarnaast zijn de ministers van EZK en JenV met de sectoren in gesprek om te komen tot goede controle- en handhavingsplannen. We vinden ook dat ondernemers daar goed financieel in moeten worden ondersteund. Het kan zijn dat er aanvullend mensen moeten worden ingezet uit de handhaving, zoals uit het veld van beveiligers en handhavers.

Samen wordt op dit moment gekeken wat er nodig is. Ik stel voor dat ik collega Grapperhaus vraag om u daarover te informeren, naar aanleiding van uw vraag en die van GroenLinks, en goed over het voetlicht te brengen wat er aanvullend wordt gedaan, boven op de 45 miljoen die al is ingezet voor de gemeenten om de controle te bevorderen.

De heer Karakus (PvdA):

Dank voor de beantwoording en dank voor de toezegging dat er een plan komt. Het gaat niet alleen maar om het onderdeel handhaving. Volgens mij zijn we het er met elkaar over eens dat naleving het belangrijkste is. Handhaving kan ook betekenen dat je mensen op straat vriendelijk aanspreekt: u heeft uw mondkapje niet op. Of: u houdt geen afstand. Dat is ook een vorm van gedrag. Dus dat soort onderdelen, de naleving, controle en handhaving, zouden als het ware in één plan terug moeten komen. Hoe gaan we dat doen? Aan de ene kant stimuleren we gedrag.

De voorzitter:

Wat is uw vraag?

De heer Karakus (PvdA):

Hoe gaan we controleren en hoe gaan we handhaven? Ik wacht dus het plan van de minister af.

Minister De Jonge:

Even in alle precisie, want anders verwacht u meer van collega Grapperhaus dan hij van plan was te gaan waarmaken. We hebben al 45 miljoen beschikbaar gesteld aan de gemeenten, die daarmee hun eigen gemeentelijke handhaving intensiveren. Ze maken ook afspraken met sportverenigingen et cetera. Collega Grapperhaus en de collega's van EZK zijn met de verschillende sectoren in gesprek over de vraag: hoe zou je nou de controle — dus niet de handhaving, maar de controle — verder kunnen intensiveren? Nou, zeggen die sectoren, het zou al geweldig helpen als we daar ook financieel in worden ondersteund. Daar zijn we als kabinet toe bereid. Met de sectoren komen we dus tot plannen die de controle moeten intensiveren. Daarvan zeg ik: dat gesprek loopt nu. Dat plan over de controle willen we graag aan de Kamer doen toekomen, om te laten zien: het is niet alleen maar handhaving, het is ook gewoon het versterken van de controle. Wat we natuurlijk willen zien, is dat die nalevingscijfers omhooggaan. Dat zien we de afgelopen weken wel een beetje. Dat is dus goed, maar het is niet goed genoeg.

De voorzitter:

Dank u wel. Tot slot, meneer Karakus.

De heer Karakus (PvdA):

Ik weet niet of we het over hetzelfde plan hebben. Nogmaals, mij gaat het erom dat we met elkaar overtuigd zijn. Het gaat me niet om de financiële middelen. Daar heb ik wel om gevraagd, maar het gaat niet om de hoogte van het bedrag. Soms is het efficiënter om zo min mogelijk financiële middelen in te zetten. Mensen aanspreken heeft soms meer effect dan alleen maar geld pompen in moeilijke dingen. Handhaven gaat ook om de mogelijkheden en de onmogelijkheden. Hoe staat het met de juridische basis? Kunnen we mensen erop aanspreken? Kunnen we dingen sluiten? Of kan het veel soepeler? Ik ben het ermee eens dat het het meest effectief is vormgegeven.

De voorzitter:

Wat zijn uw vragen?

De heer Karakus (PvdA):

De vraag is: waarom kan er geen generiek plan komen op die onderdelen, waardoor we de overtuiging hebben dat het in goede handen is?

Minister De Jonge:

Ik ben er een beetje beducht voor dat we dingen over gaan doen. Die 45 miljoen is al aan de veiligheidsregio's ter beschikking gesteld. Die veiligheidsregio's zetten dat geld in op plekken waarvan zij zelf van opvatting zijn dat die het meest noodzakelijk zijn voor de handhaving. Ik ben zeer bereid om aan Grapperhaus te vragen om eens helder te maken waar dat nou aan opgemaakt wordt en of dat de meest effectieve inzet is. Dat is één element. Het tweede element voegen we eraan toe. We gaan daarbij met die sectoren om de tafel over de vraag hoe zij hun controle zouden kunnen versterken. Als die sectoren aan ons terugzeggen dat zij daar wel financieel bij geholpen willen worden, dan zeggen wij als kabinet dat we daarvoor openstaan. Dat laatste leidt tot een nieuwe interventie en ik licht graag aan de Kamer toe wat collega Grapperhaus daarover afspreekt. Het is dus handhaving en controle. De kern is natuurlijk dat je de nalevingscijfers omhoog wilt krijgen. Dat is de kern.

De heer Verkerk (ChristenUnie): Nog even een korte vraag. Ik heb heel veel goede dingen gehoord die beide ministeries gaan doen. Ik vind het heel belangrijk dat de controle en handhaving omhooggaan. In het vorige debat heb ik de minister van JenV gevraagd om de Kamer regelmatig te informeren over de resultaten. Dat kon hij niet toezeggen. Ik zou het fijn vinden als u dat wél kan toezeggen. Het mag in de maandelijkse stand-van-zakenbrief. Ik zou graag willen volgen hoe goed dit gaat.

Minister De Jonge: Ik snap dat eigenlijk wel goed. Als hij hier gestaan had, had hij denk ik gezegd: dat gaan we doen. Ik ga dus graag met hem opnemen in welke vorm dit kan. Dan kunnen we tegelijkertijd tegemoetkomen aan de toezegging aan de heer Karakus. Ik zou het heel fijn vinden als ik het mag doen in de voortgangsbrief.

De heer Verkerk (ChristenUnie): Prima. Ik dank u.

Handelingen I 2021/22, nr. 8, item 9, blz. 29-30

De heer Karakus (PvdA):

Vandaag hebben we onze zorgen geuit over de gevolgen van de gebrekkige handhaving. Laat ik vooropstellen: alles heeft de doelstelling om ervoor te zorgen dat de stijging van het coronavirus ingeperkt wordt, zodat we kunnen voorkomen dat de druk op de zorg toeneemt. Het genomen maatregelenpakket zou daar een bijdrage aan moeten leveren. Wij hebben aangegeven dat wij de vraag hebben hoe effectief dat is. Daar hebben we nog geen helder antwoord op gekregen. Morgen loop ik, na al het debat van vandaag en vorige week, misschien in de Afrikaanderwijk en de mensen vragen dan wat dit betekent. Ze vragen: komen we sneller aan de beurt voor de zorg of is het zo dat het zorgpersoneel het dan minder druk gaat krijgen? Kan de minister nog een keer aangeven wat dit voor de zorg betekent? Want dat is onze doelstelling. Wat is het effect van het maatregelenpakket? En ik heb het dan dus niet alleen maar over het CTB, maar over het totale maatregelenpakket. Nogmaals, onze doelstelling is het voorkomen van druk op de zorg. Graag daar dus nog antwoord op.

Dan het tweede. Woorden zijn belangrijk, en het voorkomen van druk op de zorg zou ook het verhaal naar buiten moeten worden. Creëer draagvlak. Schets perspectief. "Beste mensen, het is lastig, maar als we ons houden aan het maatregelenpakket, dan heeft dat dit als voordeel, voor u en voor ons." Maak er een goed verhaal van. Straks krijgt u nog een kans om daarop te oefenen, beste minister.

Dan naleving. Ik ben blij dat de minister aangeeft dat naleving belangrijk is en dat, om de naleving te verhogen, controleren en handhaven een belangrijk onderdeel van de aanpak gaan worden. We willen inderdaad de pakkans bij een overtreding verhogen, omdat wij denken dat dit effect heeft op de naleving. Zijn we overtuigd geraakt door de beantwoording van de minister? Twijfel. We hebben het vertrouwen dat de minister met een goed plan van aanpak komt, maar daar willen we van overtuigd worden. Misschien moeten we daar nog aan koppelen dat het snel aangeleverd wordt. Als het volgende maatregelenpakket zich aandient, dan is het voor ons cruciaal om het nieuwe maatregelenpakket op dat punt goed te kunnen beoordelen. Misschien kunt u dat een onderdeel maken van het voorstel. Hoe gaat u handhaven? Wat is het effect? Kunnen we dat inzichtelijk krijgen?

Voorzitter. Al met al hebben we daar dus nog onze zorgen over. Maar we vertrouwen erop dat de minister en de regering ons vertrouwen hierin niet zullen schaden en dat de minister ons ontzorgt bij de vraag hoe we de naleving gaan verhogen en hoe we een goed en degelijk plan van aanpak in elkaar gaan zetten.

Dat gezegd hebbende, zou mijn advies naar de fracties zijn om akkoord te gaan met deze wetgeving. Ik adviseer positief, onder de toezegging van de minister dat we een degelijk plan van aanpak krijgen, waardoor wij overtuigd zijn.

Handelingen I 2021/22, nr. 8, item 9, blz. 32-33

Minister De Jonge:

Dan ga ik verder. Wat betreft de vragen, gaat het volgens mij nog over de vraag die de heer Karakus op tafel heeft gelegd. Hij zegt, over dat maatregelenpakket: je moet kunnen blijven uitleggen wat eigenlijk het doel is van dat maatregelenpakket. Ik hecht daar ook aan. Ik denk eigenlijk dat de gemeenschappelijke grond die ons, hoezeer we het ook oneens kunnen zijn, allemaal verbindt, is: hoe kunnen we zorgen dat de zorg voor ons allemaal, voor iedereen die zorg nodig heeft, toegankelijk blijft? Dat betekent op de korte termijn gewoon het interveniëren en het nemen van stevige maatregelen, die niet fijn zijn, die zeer beperkend zijn en die ook grondrechtenbeperkend zijn, om de toegankelijkheid van de zorg zo veel als mogelijk te waarborgen voor iedereen. Dat is het doel van de maatregelen op de korte termijn. Vervolgens is het doel om nog steeds veilig, maar ook zo open mogelijk de rest van de winter door te komen. Dat is het doel van de maatregelen die we nu toevoegen aan de gereedschapskist, om ze op enig moment ook als alternatief voor de zeer beperkende maatregelen te kunnen toevoegen. Dat is het doel en zo wil ik ook telkens proberen om te blijven uitleggen waarom we doen wat we doen.

En dan heeft u helemaal gelijk: je moet maatregelen kunnen handhaven. En als je ze niet kunt handhaven, ga er dan maar van uit dat de controle achteruit zal gaan. En als de controle achteruit zal gaan, ga er dan maar van uit dat ook de naleving dus uiteindelijk achteruit zal gaan. Naleving, controle en handhaving gaan hand in hand. Ik heb u al verteld over de 45 miljoen. Ik heb u al verteld over de beschikbaarheid aan de kant van het kabinet van aanvullende middelen voor de sectoren om de controle verder te versterken. Ik heb u verteld over de wekelijkse monitoring van de naleving en dat we echt willen zien dat die naleving omhoog gaat. U heeft gezegd: ik wil dat eigenlijk gewoon vervat zien in een plan van aanpak, op basis van de gesprekken die op dit moment met de veiligheidsregio's worden gevoerd en die met de sectoren worden gevoerd. Ik zeg u graag toe dat ik collega Grapperhaus vraag u apart een brief te sturen over de naleving, de controle en de handhaving. Die integraliteit hoort daarbij.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Naleving, controle en handhaving coronatoegangsbewijzen (35.899) (T03325)

De minister van J&V zegt, naar aanleiding van een vraag van het lid Karakus (PvdA), toe de aan de Tweede Kamer gestuurde brieven over naleving, controle en handhaving van coronatoegangsbewijzen en het handhavingskader ook naar de Eerste Kamer te sturen.


Kerngegevens

Nummer T03325
Status afgevoerd
Datum toezegging 23 november 2021
Deadline 1 januari 2022
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden H. Karakus (PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen controles
coronatoegangsbewijzen
handhaving
naleving
Kamerstukken Goedkeuringswet derde verlenging geldingsduur Twm covid-19 (35.899)


Uit de stukken

Handelingen I 2021/22, nr. 7, item 8 – blz. 19-20.

De heer Karakus (PvdA):

Als je maatregelen neemt, dan moet dat handhaafbaar zijn. De handhaving moet op orde zijn, want dat draagt bij aan de effectiviteit en het begrip. Is de minister het daarmee eens? Dat is de eerste vraag. Ten tweede heb ik gevraagd om een concreet plan van aanpak voor hoe we de handhaving gaan inrichten. Ik heb het niet alleen maar over extra boa's of iets dergelijks. Handhaving kan ook zijn dat je middelen vrijmaakt en de vrijwilligers daartoe opleidt. Dat kan ook een onderdeel van je plan zijn. Concreet: is de minister het eens met onze stelling? Het tweede is: komt er een plan van aanpak hoe de handhaving op orde gebracht gaat worden?

(…)

Minister Grapperhaus:

(…)

Dan wat betreft het handhavingsplan. Zoals u weet, heb ik daar wekelijks overleg over met het Veiligheidsberaad. Dan kom ik weer op het Thorbeckemodel. Daarin staan een paar dingen centraal. Vanuit het Veiligheidsberaad formuleren we wat er extra nodig is om controle en handhaving op een goed niveau te hebben en hoe je dat het beste gaat inrichten. Dat verschilt ook nog wel een keer per regio. U heeft dat ook gezien bij de elfde van de elfde. Dat is een goed voorbeeld. Dat is geloof ik de intro van carnaval. U merkt dat ik van boven de rivieren ben, dus ik ben er niet heel erg in thuis. De Veiligheidsregio's hebben daar heel verschillend op gereageerd. Den Bosch, of wat is het? Brabant-Noord heeft gezegd: we gaan het doen, maar met een afgezet gebied in het centrum en met coronatoegangsbewijzen. De ander — ik meen dat het Limburg-Noord was — zei: we doen het niet. De derde doet weer dit. Dat heeft ook te maken met de eigen invulling die er op enig moment is in die regio's. Hetzelfde heb ik natuurlijk tijdens de eerste maanden van het virus gezien, in 2020, toen in de grensregio's heel ander beleid werd gevoerd dan in de binnenkant van Nederland, maar vervolgens waren er ook weer verschillen tussen de grensregio's onderling. Ik probeer de handvatten, handvaten, allebei, voor het handhavingsbeleid zo veel mogelijk te synchroniseren, maar je houdt altijd wat eigenheden.

De heer Karakus (PvdA):

Mijn enige vraag is de volgende. Het is voor ons een belangrijk punt. Wij willen ervan overtuigd zijn dat de maatregelen die we nemen, handhaafbaar zijn en dat we er ook alles aan doen om de handhaving op orde te hebben. Die overtuiging hebben wij nog niet. Wil en kan de minister ons overtuigen dat hij daar flink mee bezig is? Dat kan dus een plan zijn of een brief waarin staat wat hij allemaal doet. Er moet ook de overtuiging in zitten van wat de minister gaat doen, want dit is voor ons een heel belangrijk punt.

Minister Grapperhaus:

Ik verwijs dan toch echt even naar een aantal brieven hierover die ik vanaf begin oktober naar de Tweede Kamer heb gestuurd om telkens de voortgang te melden met betrekking tot de implementatie van de coronatoegangsbewijzen in de drieslag naleving, controle, handhaving. De eerste slag is naleving. Je moet met hele goede communicatie de mensen duidelijk maken wat het is, hoe het werkt, hoe men het moet doen: zorg nu dat je je spulletjes klaar hebt als je bij dat restaurant komt. Dat is het eerste deel. Het tweede deel is de controle en het derde is handhaving. Ik heb gezegd wat de normen zijn: risicogericht, steekproefsgewijs. Dat ligt allemaal vast in een handhavingskader. Dat kan ik met plezier

aan uw Kamer sturen. Dat zal ik doen. Dan ziet de heer Karakus dat we dat echt goed doordacht hebben met elkaar. Het lastige punt zit in het midden, bij de controle. Je kunt natuurlijk steeds bedrijven bestraffen voor het feit dat ze het niet of niet goed doen, maar als we verder willen komen, moeten ze er toch zelf mee verder komen. Daarom zei ik dat ik met die sectoren in gesprek ben — ik heb net een paar voorbeelden genoemd — om te kijken hoe de mensen die controle beter gaan doen.

De heer Karakus (PvdA):

Als laatste, voorzitter: het is me helder dat de minister in ieder geval de kaders naar ons toestuurt. Maar belangrijk is, zo zeg ik nogmaals, dat het niet alleen gaat om straffen. Het belang van een aanpak kan zijn dat je ook goede voorlichting geeft over waaróm het belangrijk is. Dat kan ook onderdeel van een plan zijn. Je kan de vrijwilligers inderdaad ook opleiden in hoe zij moeten controleren. Dat kan ook een onderdeel van het plan zijn. Mijn concrete vraag is deze: wil de minister dat soort aspecten een keer op een rij zetten? Wat zijn de mogelijkheden, en wat kan en wat wil de minister doen?

Minister Grapperhaus:

Ik zal ervoor zorgen, voorzitter, dat uw Kamer de paar brieven die daarover naar de Tweede Kamer zijn verzonden samen met het handhavingskader krijgt. Dat maakt het makkelijker, want dan ziet de heer Karakus dat we daar inderdaad mee bezig zijn, heel concreet, en dat we ook met de verschillen tussen regio's proberen rekening te houden; dat laatste is ook nog ingewikkeld. Maar ik kom weer op het springende punt, en dat is dat er uiteindelijk bij de ondernemers wel de wil moet zijn om er energie in te steken. Ik kan er nog zo veel gastheren naast zetten, of polsbandjes, maar die ondernemer moet ook nog eens zeggen: ja, ik ga er echt zelf op inzetten.

Handelingen I 2021/22, nr. 7, item 8 – blz. 81

Minister Grapperhaus:

Even helder: ik heb de heer Karakus toegezegd dat ik het handhavingskader zal toesturen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Perspectief voor jongeren (35.899) (T03326)

De minister van J&V zegt, naar aanleiding van een vraag van het lid De Boer (GroenLinks), toe de Kamer schriftelijk te informeren over de wijze waarop jongeren in coronatijd meer perspectief wordt geboden.


Kerngegevens

Nummer T03326
Status afgevoerd
Datum toezegging 23 november 2021
Deadline 1 juli 2022
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Coronacrisis
coronamaatregelen
jeugd
jongeren
Kamerstukken Goedkeuringswet derde verlenging geldingsduur Twm covid-19 (35.899)


Opmerking

Zie ook T03264 (voldaan)

Uit de stukken

Handelingen I 2021/22, nr. 7, item 8 – blz. 16-17

Minister Grapperhaus:

Vorig jaar is het kabinet omstreeks deze periode, dus november/december, specifieke maatregelen gaan nemen bedoeld om jongeren in de donkere dagen waarin ze heel weinig afleiding hadden, toch een aantal dingen te bieden, zodat het leven niet volstrekt ondragelijk werd. Preventie en perspectief bieden op het gebied van de jeugd in deze moeilijke tijd is dus één ding. Een ander ding is dat we, zeg ik heel eerlijk, bij deze relschoppers natuurlijk ook jongeren zien bij wie een veel verder gaande problematiek speelt.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Het blijft vaag, moet ik zeggen. Ik hoop dat de minister hierover in de voortgangsberichten meer duidelijkheid kan geven. Ik hoor: er zijn veel adviezen ingewonnen en we zetten erop in. Maar wat er precies gebeurt, wordt mij uit deze beantwoording niet duidelijk. We hoeven niet het hele debat daar nu op te focussen, maar ik hoop wel dat de minister ons in de voortgangsberichten meer duidelijkheid kan geven over wat er precies gebeurt. Wat zijn dat dan voor trajecten en projecten die lopen in gemeenten met ondersteuning van burgemeesters? Wellicht is het allang ergens gezegd, maar ik krijg het niet voor elkaar om alles te lezen, zal ik eerlijk bekennen. Ik zou het dus fijn vinden als u ons daar wat nader over kan informeren. We hebben het vandaag allemaal gehad over het voorkómen van polarisatie. Ook daarin zijn de jongeren heel belangrijk. Ik hoop dus dat u ons daar wat nader over kunt informeren.

Minister Grapperhaus:

Dat is een heel terecht punt. We hebben er in een eerder debat ook met elkaar over gesproken. Daar heb ik vervolgens niet zozeer zelf een brief over geschreven, maar ik meen dat er een brief, zeg ik uit mijn hoofd, van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over is gekomen. Ik snap het punt. Ik wil hier toezeggen dat er ergens in de komende veertien dagen vanuit het kabinet nog eens even een brief komt waarin we alle zaken die we in dat opzicht ondernemen, dus om jongeren in de coronatijd meer perspectief te bieden, nog eens op een rij zetten. Want ik snap dat heel goed. Daar heeft mevrouw De Boer me een beetje bij de staart: ik blijf daarover een beetje in het algemene. Als u op de knop drukt, ga ik een uur vertellen over het preventieprogramma bij Justitie en Veiligheid, maar ik zie dat u die knop niet kunt vinden. Ik moet op dit punt overigens wel een beetje aan de rand blijven want dit is SZW, maar ik zeg toe dat ik dat ga sturen, want ik vind dit echt wel een punt waarbij we vooraan moeten zitten om jongeren mee te nemen en niet om ze af te straffen.

[…]

Wat ik enorm ingewikkeld vind, is dat nogal wat onderzoeken een verschillend beeld geven van hoezeer en waar het de jeugd precies heeft geraakt. U hoort mij daar niet één waarheid over verkondigen. Het maakt ook niet uit, want als overheid moeten we hoe dan ook zorgen dat iedereen in de maatschappij op een goede manier mee kan blijven doen. In dat verband verwijs ik naar de toezegging die ik net aan mevrouw De Boer heb gedaan. Ik zal in de brief die van het kabinet gaat komen nog eens goed op een rij zetten wat we doen op een aantal gebieden om jongeren niet te laten verkommeren of te laten afdrijven. Ik wilde eerst "projecten" zeggen, maar dat klinkt ook weer zo verkeerd.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Inzet op capaciteit bij ILT (35.899) (T03327)

De minister van J&V zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Janssen (SP), toe om het punt rondom inzet op capaciteit bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) voor de opsporing van vuurwerk door te geven aan de collega van Infrastructuur en Waterstaat.


Kerngegevens

Nummer T03327
Status voldaan
Datum toezegging 23 november 2021
Deadline 1 juli 2022
Verantwoordelijke(n) Minister van Infrastructuur en Waterstaat
Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. R.A. Janssen (SP)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Inspectie Leefomgeving en Transport
preventie
vuurwerk
COVID-19
Kamerstukken Goedkeuringswet derde verlenging geldingsduur Twm covid-19 (35.899)


Uit de stukken

Handelingen I 2021/22, nr. 7, item 8 – blz. 14.

Minister Grapperhaus:

(…)

Voorzitter. Op de nieuwsapps lees ik steeds over vuurwerk, maar het zijn gewoon explosieven. Ik geloof dat veel mensen niet beseffen dat het hoe dan ook illegaal is, wat er dan ook op dat vlak gebeurt, al waren het rotjes geweest. Ook in november 2014 – laat ik maar even een datum en een jaar noemen – zou de inzet van vuurwerk illegaal zijn geweest, onder alle omstandigheden. En dan hebben wij het nog niet eens over vuurwerk, want hier gaat het gewoon om smerige explosieven, die op onze mensen af worden gegooid.

(…)

Handelingen I 2021/22, nr. 7, item 8 – blz. 15.

De heer Janssen (SP):

(…)

Ik wil even terug naar het vuurwerk. Laat ik als eerste zeggen dat het aardig is dat de minister uit eigen aantekeningen antwoordt en we niet door allerlei mapjes heen gaan. Dat is ook weleens aardig in een debat.

Laten we even teruggaan naar het vuurwerk. In mijn bestuurlijk verleden als lid van de Strategische Milieukamer besprak ik regelmatig de problematiek rond vuurwerk, met name wat illegaal binnenkwam, ook via de post. Het probleem daarbij was altijd dat de Inspectie Leefomgeving en Transport het gewoon niet aankon. Mijn vraag aan de minister is heel concreet. Wat mijn fractie betreft, maakt het niet uit bij welk ministerie het vandaan komt, maar is het belangrijk dat er voldoende wordt ingezet op capaciteit bij de Inspectie Leefomgeving en Transport, zodat we zo veel mogelijk van deze ellende voorkomen door het aan de voorkant af te vangen. Dat was een knelpunt en voor zover ik weet, is dat nog steeds een knelpunt. Het maakt niet uit vanuit welk ministerie je het doet, als de krachten maar gebundeld worden om te zorgen dat hier voldoende capaciteit voor ontwikkeld kan worden.

Minister Grapperhaus:

Ik kan natuurlijk alleen voor de politie spreken. De politie heeft echt geïnvesteerd in capaciteit. Ik zal het punt van de ILT doorgeven aan de collega van IenW.

(…)

De heer Janssen (SP):

Dank aan de minister dat hij zal overleggen over de ILT, want dat is echt een cruciaal punt. De Inspectie Leefomgeving en Transport gaat ook over het onderscheppen van zendingen vuurwerk die binnenkomen uit het buitenland. Die worden niet allemaal met een autootje opgehaald, maar komen zelfs per post binnen met alle gevaren van dien voor de sorteercentra. Het is goed als er echt wordt ingezet. De minister zegt dat de politie de capaciteit al heeft opgeschaald, maar ik denk dat het echt een kwestie is van krachten bundelen. Het is goed als er juist voor de Inspectie Leefomgeving en Transport aandacht is, want die heeft het in deze periode heel erg moeilijk met alle andere taken. Juist op dit punt moeten er kracht en mensen worden bijgezet, zeker nu we zien wat de gevolgen zijn.

Handelingen I 2021/22, nr. 7, item 8 – blz. 73

De heer Janssen (SP):

Voorzitter, dank u wel. Als eerste dank aan de minister van JenV voor het positieve antwoord op mijn vraag om aandacht te hebben voor de slagkracht van juist de Inspectie Leefomgeving en Transport, die moet toezien op de classificaties en het transport van vuurwerk, dat allemaal ons land binnenkomt langs verschillende wegen. Dit is dusdanig grote rotzooi — dat hebben we allemaal kunnen zien — dat dat aangepakt moet worden waar dat kan, maar er zijn zorgen over de slagkracht bij de ILT, juist in deze drukke periode. We hebben gezien waar dat toe kan leiden, maar ik neem aan dat de minister dit met zijn collega van IenW, waar de ILT onder valt, op zal nemen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Onderzoek RIVM effectiviteit avondklok (35.899) (T03328)

De minister van J&V zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Hattem (PVV), toe om de resultaten van het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar de effectiviteit van de avondklok naar de Eerste Kamer te sturen zodra het kabinet deze resultaten heeft ontvangen.


Kerngegevens

Nummer T03328
Status afgevoerd
Datum toezegging 23 november 2021
Deadline 1 juli 2022
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden A.W.J.A. van Hattem (PVV)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen avondklok
coronamaatregelen
effectiviteit
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne
Kamerstukken Goedkeuringswet derde verlenging geldingsduur Twm covid-19 (35.899)


Uit de stukken

Handelingen I 2021/22, nr. 7, item 3 – blz. 6.

De heer Van Hattem (PVV):

Naar de effectiviteit van de avondklokmaatregel kwam wel een onderzoek achteraf. Op 29 april jongstleden maakte het RIVM bekend onderzoek te zullen doen naar de effectiviteit van de avondklok, waarbij minister Grapperhaus toen ook nog met stelligheid beweerde dat het empirische gegevens zouden zijn. Voor het RIVM-onderzoek werd toen geen deadline aangekondigd en op de RIVM-website is voor zover ik kan nagaan ook nog geen onderzoeksresultaat te vinden. Kan de minister aangeven wat de stand van zaken van dit onderzoek is? Is het inmiddels gereed en zo ja, waarom heeft het parlement dit dan nog niet ontvangen? Kan de minister aangeven of dit onderzoek ook aan het parlement kan worden verstrekt? Het enige wat wel duidelijk was, was dat de avondklok de staatskas 9 miljoen euro aan boetes heeft opgeleverd. Is de minister bereid om deze boetes terug te betalen nu deze maatregel ineffectief en disproportioneel is geweest?

Handelingen I 2021/22, nr. 7, item 8 – blz. 24-25.

Minister Grapperhaus:

(…)

Voorzitter. Dan de avondklok. Die boetes gaan we niet terughalen. In antwoord op de vraag van de heer Van Hattem: het OMT heeft in zijn 96ste advies uitgelegd waarom en op grond van welke onderzoeken men een effect van de avondklok verwachtte van ongeveer 9% à 10%. Op de laatste bladzijde van het 111de advies heeft het OMT — ik zeg het maar gewoon zoals het is, want ik ben ook maar een lezer — korte metten gemaakt met de stelling van één arts die zei: er zijn net zoveel opnames geweest als daarvoor, dus de avondklok heeft geen effect gehad. Het OMT heeft toen overigens gezegd: dit moet je gewoon uitzoeken en kun je niet op opnames baseren. Het OMT heeft daar later desgevraagd nog over gezegd: de Engelse variant heeft een veel grotere besmettingsgraad, van uit mijn hoofd 30%, 40%, zoiets. Ik zie de enige deskundige hier knikken. Dat betekent dat, als het aantal besmettingen gelijk blijft en niet omhooggaat, je kennelijk maatregelen hebt getroffen die een dempend effect hebben gehad. Dat heeft het OMT gezegd; dat zeg ik niet. Men onderzoekt het op dit moment en komt erop terug.

Ten slotte, voorzitter, en dan ben ik er ook echt. We gaan niet zomaar weer opnieuw een avondklok instellen. Dat heeft de collega van VWS een aantal keren eerder duidelijk gemaakt. Dat is uiteindelijk een vrij zware bevoegdheid en dat moeten we ook echt zo laten.

De heer Van Hattem (PVV):

(…)

Ten tweede: ik had gevraagd naar dat onderzoek door het RIVM. Het RIVM had een onderzoek aangekondigd en dat is niet het OMT-rapport. De minister komt daar nog op terug? Oké, dan wacht ik dat antwoord nog even af. Eerst de andere vraag dan.

Minister Grapperhaus

Dat onderzoek van het RIVM loopt. En dat duurt wat langer, begrijp ik. Daar zijn nu nog geen concrete resultaten van te geven. Dat komt ook omdat het RIVM op dit moment nog wat andere prioriteiten heeft op dat gebied.

Ik bedoelde met "niet zomaar" natuurlijk niet "een beetje zomaar". Ik bedoel dat die avondklok zeer noodzakelijk moet zijn voor het terugdringen van de besmettingen en uiteraard gebaseerd moet zijn op alle principes die daarbij eerder zijn gehanteerd, namelijk die van proportionaliteit en subsidiariteit.

De Voorzitter:

Heb ik het goed begrepen dat dit nog een aparte wetswijziging vergt?

Minister Grapperhaus:

Er is natuurlijk altijd nog de bevoegdheid op grond van de Wbbbg. Dat ligt gevoelig, maar die is er gewoon. Daar hebben we hier met elkaar eerder over gesproken, omdat een lagere rechter had gezegd dat het niet in orde was en ik als minister volgens enkele van uw leden op een wak aan het schaatsen was. Achteraf, in hoger beroep, een paar dagen later, bleek dat ik kennelijk toch heel stevig ijs onder de voeten had. Ik wil richting de heer Van Hattem nog wel benadrukken dat vorig jaar de avondklok het laatste of een na laatste redmiddel was waarop we hebben teruggegrepen. Dus dan moet het echt wel behoorlijk ver zijn.

De Voorzittter:

De heer Van Hattem, tot slot.

De heer Van Hattem (PVV):

Laat ik in ieder geval duidelijk zijn: het is een maatregel die weinig effectief is gebleken. Het is een ongekend zwaar middel dat zowel overdag als 's avonds gebruikt kan worden. Op basis van het staatsnoodrecht is het namelijk niet tot de avond beperkt. Het onderzoek loopt, hoor ik nu van de minister. Het loopt blijkbaar al vanaf april. Wanneer kunnen we ongeveer de uitkomsten verwachten? Is daar enig zicht op te geven? Kan de minister toezeggen dat zodra de resultaten er liggen, deze ook onverwijld aan beide Kamers worden gestuurd?

Minister Grapperhaus:

Zodra het kabinet de resultaten heeft, zullen we, als de avondklok weer in beeld zou komen, er uiteraard voor zorgen dat die resultaten er komen.

De Voorzitter:

Dank u wel. (…)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Blokkeren coronatoegangsbewijzen (35.899) (T03332)

De minister van J&V zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Baay-Timmerman (50PLUS) en De Bruijn-Wezeman (VVD), toe om in een brief terug te komen op het mogelijk blokkeren van de coronatoegangsbewijzen bij ongeldig gebruik.


Kerngegevens

Nummer T03332
Status afgevoerd
Datum toezegging 23 november 2021
Deadline 1 juli 2022
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr. M.H.H. Baay-Timmerman (50PLUS)
R.G. de Bruijn-Wezeman (VVD)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen coronatoegangsbewijzen
fraude
COVID-19
Kamerstukken Goedkeuringswet derde verlenging geldingsduur Twm covid-19 (35.899)


Uit de stukken

Handelingen I 2021/22, nr. 7, item 3 – blz. 16.

Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):

Voorzitter. Ik ga afronden. 50PLUS is verheugd dat de minister van JenV valse of ondeugdelijke CTB's kan blokkeren. Dat lijkt ons ook een noodzakelijke maatregel. Graag horen we van hem waaruit het gegrond vermoeden exact bestaat waardoor je tot de gevolgtrekking komt dat een CTB via fraude of misbruik is verkregen. Kan de minister dit nader specificeren? Vindt onderzoek enkel plaats naar websites waar CTB's worden aangeboden? Ik kreeg er vanochtend nog een via mijn telefoon. Hoe verloopt de opsporing van handel in CTB's daarbuiten? Acht de minister de kans groot dat controleurs daadwerkelijk overgaan tot aangifte bij gegrond vermoeden van misbruik van een CTB? Ingeval controleurs aangifte nalaten, zijn ze dan mede strafbaar? Onder welke delictsomschrijving valt dit dan?

Mijn fractie begreep dat misbruik van een CTB bestempeld kan worden als een overtreding met als op te leggen sancties zeven dagen hechtenis of een geldboete van €59. Zou het helpen om deze sancties meer onder de aandacht te brengen van het grote publiek, zodat daar een preventieve werking van uit kan gaan, zo vraag ik de minister. En tot slot: bestaat de mogelijkheid dat een coronacheckscanner zo gemanipuleerd wordt dat altijd een groen vinkje verschijnt? En zo ja, levert dit dan een op zichzelf staand strafbaar feit op?

(…)

Handelingen I 2021/22, nr. 7, item 3 – blz. 26.

Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):

(…)

Voorzitter. Ik had nog een vraag over het coronatoegangsbewijs en het eventueel blokkeren daarvan als iemand positief wordt getest op corona. Door de manier waarop wij de app hebben ingericht, kan het coronatoegangsbewijs op dit moment niet worden geblokkeerd. Ook daar valt het mij bijvoorbeeld op dat de andere Europese landen die ook een AVG-regeling kennen zoals wij die kennen, daar andere afwegingen in maken. Via onze internationale QR-code zijn de gegevens over je identiteit en over waar en wanneer je bent gevaccineerd bijvoorbeeld voor iedereen zichtbaar. Mijn vraag aan de minister is: is het wellicht mogelijk om die tijdelijke blokkade voor de QR-code te realiseren via de internationale databank? Graag een reactie hierop van de minister.

(…)

Handelingen I 2021/22, nr. 7, item 8 – blz. 68.

Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):

Ik had nog een aantal vragen gesteld aan de minister van Justitie en Veiligheid over het blokkeren van het CTB. Hij is vergeten om deze vragen te beantwoorden. Het waren heel concrete vragen. Ik vind het prima als hij deze eventueel schriftelijk wil beantwoorden.

De Voorzitter:

Hij kan er in ieder geval straks in zijn tweede termijn op terugkomen. Dan kunt u altijd nog verder kijken.

Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):

Ja.

(…)

Handelingen I 2021/22, nr. 7, item 8 – blz. 68.

Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS)

Dank ook aan de bewindslieden voor de beantwoording. Daarbij merk ik wel op dat de minister van Justitie en Veiligheid de vragen van mijn fractie over de blokkering van het CTB nog niet heeft beantwoord. Hij heeft mij de toezegging gedaan dat hij dat eventueel schriftelijk gaat doen.

Handelingen I 2021/22, nr. 7, item 8 – blz. 75.

Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):

Ook ik heb nog een vraag gesteld die nog niet beantwoord is, eigenlijk dezelfde als mevrouw Baay over de coronatoegangsbewijzen en hoe we die eventueel zouden kunnen blokkeren bij een positieve testuitslag. Ik heb daarbij ook nog gerefereerd aan de eventuele mogelijkheden om daarbij de gegevens te gebruiken die voor de Europese coronatoegangsbewijzen nodig zijn. Maar ook die vraag mag wat mij betreft schriftelijk beantwoord worden, vooral omdat het weer over het coronatoegangsbewijs gaat. Die slaan we dan dus verder even over.

Handelingen I 2021/22, nr. 7, item 8 – blz. 81.

Minister Grapperhaus:

Voorzitter. Dan was er een vraag van de dames Baay en De Bruijn. Ik wil de brief over het blokkeren van de coronatoegangsbewijzen hier expliciet toezeggen. Er was een klein misverstand tussen collega De Jonge en mij, maar wij zeggen u toe dat we daar in een brief op terugkomen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Gemeenschappelijk handelingsperspectief radicalisering en polarisatie (35.899) (T03334)

De minister van J&V zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Prins (CDA), toe zodra dit mogelijk is te zullen rapporteren over het voorstel voor een gemeenschappelijk handelingsperspectief tussen de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), gemeenten en politie inzake radicalisering en polarisatie. De brief aan de burgemeesters van het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie (LOVP) zal ook naar de Eerste Kamer worden gestuurd.


Kerngegevens

Nummer T03334
Status afgevoerd
Datum toezegging 23 november 2021
Deadline 1 juli 2022
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden G. Prins (CDA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen coronamaatregelen
geweld
maatschappelijke onrust
polarisatie
radicalisering
Kamerstukken Goedkeuringswet derde verlenging geldingsduur Twm covid-19 (35.899)


Uit de stukken

Handelingen I 2021/22, nr. 7, item 8, blz. 14

Minister Grapperhaus:

Ik heb het al eerder gezegd en vandaag aan de Tweede Kamer geschreven: je ziet dat er sprake is van georganiseerde groepen die gewelddadig optreden. De politie heeft daar ook een behoorlijk scherp beeld van. Je ziet daarnaast, alsof het een soort vuur is dat meer vuur aantrekt, dat daar relschoppende jongeren op afkomen, die via een soort copycatgedrag — excuseer het Engelse woord — ook steeds meer van dat grovere geweld aanwenden.

(…)

Ik heb ook vanmiddag nog in de korte pauze een uitvoerig overleg gehad met de burgemeesters van het Landelijk Overleg Veiligheid Politie. We hebben tegen elkaar ook een aantal dingen benoemd. Dat zal ook nog in een brief komen te staan die naar de Tweede Kamer wordt gezonden en waarvan ik zal zorgen dat die ook naar uw Kamer toe gaat.

Handelingen I 2021/22, nr. 7, item 8, blz. 22-23

Minister Grapperhaus:

Ik heb nog twee onderwerpen. Een. Mevrouw Prins vraagt terecht aandacht voor de polarisatie en hoe daarmee om te gaan. Ik kan daar twee dingen over zeggen. Ik heb vanmiddag aangegeven dat de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid werkt aan een gemeenschappelijk handelingsperspectief voor alle lokale gezagen op het punt van het zo veel mogelijk tegengaan en bijsturen van radicalisering en polarisatie. Er is al heel veel gebundelde expertise. De Expertise-unit Sociale Stabiliteit, de ESS, bij het ministerie van SZW, wordt hierbij betrokken. Het ministerie van BZK heeft wat ze het Omo noemen. Ik kan echt niets aan die afkorting doen. Dat is het Ondersteuningsnetwerk maatschappelijke onrust. Daar participeer ik zelf ook in, evenals ambtenaren van ons departement en vooral burgemeesters. Dat is eind vorig jaar in het leven geroepen naar aanleiding van de polarisatie die toen heel duidelijk zichtbaar werd in de aanloop naar oud en nieuw, zoals u zich wellicht kunt herinneren. Dan is er nog een brede expertgroep maatschappelijke onrust, en daarin zitten de nationale politie, de VNG, de NCTV en de al genoemde ministeries. We bekijken dit dus echt vanuit diverse invalshoeken en de NCTV is daarbij toch vaak de kartrekker, om het vervolgens naar heel concrete handelingsperspectieven te brengen.

(…)

Mevrouw Prins (CDA):

Ik ben blij met de diverse expertgroepen. Tegelijkertijd is dan wel de vraag: wat komt daaruit? Praten is één ding, overleggen, onderzoeken, maar wat zijn nu stappen die we zouden moeten nemen, die de samenleving, maar ook de overheid zou moeten nemen, om ervoor te zorgen dat we weer wat meer tot een eenheid komen? Komen daar activiteiten uit voort of plannen? Komt daar een visie op? Wat kunnen wij daarvan zien?

Minister Grapperhaus:

Daar komen zeker activiteiten uit voort. Die kunt u ook afleiden uit bijvoorbeeld het dreigingsbeeld dat elk halfjaar door de NCTV bekend wordt gemaakt. U ziet het ook in de aanpak waarmee departementen op een gegeven moment samen met gemeenten dit soort dreigingen van polarisatie, om het zo maar te zeggen, op een goede wijze tegemoet treden. Nogmaals, er komt nu, naar aanleiding van wat we de afgelopen dagen hebben gezien, een voorstel voor een gemeenschappelijk handelingsperspectief, zodat dat overal zo veel mogelijk, met misschien wat lokale variaties, kan worden neergezet.

Mevrouw Prins (CDA):

Mag ik daaruit begrijpen dat wij daar ook een overzicht van en inzage in kunnen krijgen, zodat we een gevoel krijgen voor wat er gedaan wordt, aan de harde en aan de zachte kant — ik blijf toch beide sporen van belang vinden — om ervoor te zorgen dat er weer meer eenheid komt, dat de scheidingslijnen weer minder worden dan wat op dit moment in de samenleving zichtbaar is?

Minister Grapperhaus:

Dat moet nu eerst goed worden vastgesteld met de lokale gezagen, het OM en de politie. Ik denk dat we daar nu echt eerst prioriteit aan geven. Ik hoop dat mevrouw Prins dat begrijpt.

De voorzitter: Tot slot, mevrouw Prins.

Mevrouw Prins (CDA):

Ik heb alle begrip voor de volgorde. Dat neemt niet weg dat u een toezegging zou kunnen doen dat wij dat overzicht krijgen, zij het in de volgorde die u net hebt aangegeven.

Minister Grapperhaus:

We moeten even zien. Daarom ben ik daar een beetje terughoudend in. U hebt mij ook vrij terughoudend horen wezen toen journalisten mij vroegen om nou eens namen te noemen van organisaties en groepen en dergelijke. We moeten dat even laten afhangen van hoe NCTV en politie dat samen met de gemeenten willen gaan inrichten. Maar het moge duidelijk zijn, want zo kent mevrouw Prins mij ook, dat wij datgene wat we daarover kunnen rapporteren echt zullen rapporteren, zodra dat ook kan.

Handelingen I 2021/22, nr. 7, item 8, blz. 72

Mevrouw Prins (CDA):

Meneer de voorzitter. Wij hebben begrip voor het feit dat het kabinet eerst zelf met de diverse experts over de polarisatie en de radicalisering in onze samenleving in gesprek wil gaan, en daarvoor een aanpak wil ontwikkelen. Wij pleiten er wel voor om ook sociologen, groepspsychologen en pedagogen hierbij te betrekken. Daarbij zouden wij graag de toezegging bevestigd zien dat als het beleid en de aanpak in dezen ontwikkeld zijn, de minister van Justitie en Veiligheid ons hierover informeert.

Handelingen I 2021/22, nr. 7, item 8, blz. 72

Minister Grapperhaus:

Voorzitter. Dan als laatste inhoudelijke punt van vandaag de polarisatie. Ik heb al aangegeven dat dit zeker verder wordt uitgewerkt in het kader van dat gezamenlijk handelingsperspectief tussen gemeenten, de NCTV en de politie. In de tussentijd is er overigens een brief uitgegaan die bevestigt wat in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie is gezegd. Ja, er wordt wel degelijk op ingezet, mede aan de hand van, hoe akelig dat ook klinkt, de dreigingsbeelden die de NCTV periodiek maakt — dat heb ik ook al gemeld — en die al sinds anderhalf jaar een bepaalde coronacomponent hebben.


Brondocumenten


Historie