E060147 - Voorstel voor een verordening betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen
In dit dossier doet de Europese Commissie een voorstel voor een verordening met betrekking tot het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen.
Behandelfase Eerste Kamer: implementatietraject gestart.
document Europese Commissie
COM(2006)388, d.d. 12 juli 2006
rechtsgrondslag
Artikel 37, lid 2, en artikel 152, lid 4, onder b).
commissie Eerste Kamer
beleidsterrein
verwante dossiers
Verordening (EG) 1107/2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen wordt geïmplementeerd door een wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Hiertoe is op 22 april 2010 een wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer (zie kamerstukken in de serie 32372).
De commissie voor Europese Samenwerkingsorganisaties heeft tijdens de vergadering d.d. 12 december 2006 besloten het onderhavige voorstel, samen met de dossiers E060161a en E060161b, onder de aandacht te brengen van de commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV).
Op 19 december 2006 besloot de commissie LNV het onderhavige voorstel te betrekken bij de plenaire behandeling van wetsvoorstel 30474 (Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden) en het dossier nogmaals te agenderen in de eerstvolgende commissievergadering.
Tijdens de commissievergadering op 16 januari 2007 heeft de commissie LNV besloten dat de woordvoerder van de commissie het onderhavige dossier zal verwerken in zijn bijdrage voor de plenaire behandeling van wetsvoorstel 30474.
Op 19 oktober 2006 heeft de staf van de commissie Europese Zaken van de Tweede Kamer een advies opgesteld met betrekking tot de behandeling van onderhavig voorstel.
In fiche vijf oordeelt de regering positief over de subsidiariteit en proportionaliteit van dit voorstel. De regering stelt dat op dit beleidsterrein een gecentraliseerde Europese aanpak tot betere resultaten kan leiden dan decentrale regelingen omdat daarmee mogelijke verschillen in de uitvoering weg worden genomen. Anderzijds is de regering van mening dat er genoeg ruimte moet blijven bestaan voor lidstaten om in te springen op specifieke nationale omstandigheden. De voorgestelde maatregelen van zonale toelating vindt de regering in dit opzicht niet voldoende flexibel.
De regering heeft nog weinig zicht op de mogelijke gevolgen van de nieuwe verordening voor het bedrijfsleven. Wél wordt gesteld dat er aanzienlijke gevolgen te verwachten zijn voor de overheid. De Wet Gewasbeschermingsmiddelen en biociden moet worden herzien waarbij nieuwe uitvoeringsprocedures ontwikkeld moeten worden. De kosten van de uitvoering van de verordening zullen in de eerste instantie stijgen, maar de regering verwacht dat als de procedures, zoals die van wederzijdse erkenning, eenmaal werkzaam zijn de kosten zullen dalen. Voorts stelt de regering dat zij twijfelt aan de haalbaarheid van de implementatietermijn van 18 maanden na van krachtwording van de verordening.
In haar standpuntbepaling haakt de regering in op nog een aantal knelpunten naast de bovengenoemde aandachtspunten, die zij ziet bij onderhavig voorstel. Zo beoogt de regering dat voor deze verordening geen uitvoeringsverordeningen worden vastgesteld, maar dat annexen worden toegevoegd over de uitvoering. Tevens wil de regering dat het voorstel beter aansluit bij verschillende andere maatregelen zoals de Kaderrichtlijn Water (zie E-dossier E060160a en E060160b).
De huidige gewasbeschermingsmiddelenrichtlijn 91/414/EEG voorziet in een EU-beoordeling van werkzame stoffen en voorziet ook in regels voor het op de markt brengen van gewas-beschermingsmiddelen in de lidstaten, die gebaseerd dienen te zijn op de goedgekeurde werkzame stoffen. De toelating is op dit moment een nationale zaak, waarbij een beroep kan worden gedaan op wederzijdse erkenning van toelatingen. Dit aspect is tot nu toe moeilijk uit de verf gekomen.
Het Europees Parlement (EP) en de Raad hebben, naar aanleiding van de door de Commissie uitgevoerde evaluatie van de richtlijn, in 2001 gevraagd om de richtlijn te herzien. De belangrijkste redenen voor een herziening waren in de ogen van de Raad en het EP:
-
-Criteria voor het goedkeuren van werkzame stoffen vastleggen,
-
-Criteria voor goedkeuring van stoffen met een hoog risicoprofiel aanscherpen,
-
-Introductie van een vereenvoudigde procedure voor stoffen met een laag risicoprofiel,
-
-Introductie van het principe van een alternatieventoets en substitutie,
-
-Verbetering van de wederzijdse erkenning door de introductie van toelatingszones voor
gewasbeschermingsmiddelen.
Na een uitvoerige consultatieperiode (5 jaar) met alle stakeholders en een impact assessment, heeft de Commissie in juli 2006 haar voorstel voor herziening van 91/414/EEG gepresenteerd. De Commissie heeft besloten om de richtlijn te vervangen door een verordening met het oog op vereenvoudiging en om de wetgeving in de lidstaten van de EU verder te harmoniseren.
Op EU niveau zal, net als nu reeds het geval is, een positieve lijst van werkzame stoffen wordt vastgesteld. Dit gebeurt door het Standing Committee for Food Chain and Animal Health. De goedkeuring van werkzame stoffen vindt volgens de nieuwe verordening plaats op basis van een set heldere criteria, die een hoog beschermingsniveau voor mens en dier en het milieu zullen nastreven. Bij de beoordeling van de werkzame stof dient er minimaal één veilige toepassing te zijn voor de toepasser en de consument en er mogen geen onaanvaardbare effecten zijn voor het milieu. Nieuw in de verordening is dat er duidelijke termijnen voor de verschillende fasen in de beoordeling en de besluitvorming over goedkeuring van werkzame stoffen zijn vastgesteld.
De lidstaten blijven zelf verantwoordelijk voor de nationale toelating van gewasbeschermings-middelen, die dienen te zijn gebaseerd op de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen. Bij de nationale beoordeling van de toelatingsdossiers dienen de lidstaten, indien voor handen, gebruik te maken van geharmoniseerde criteria en kunnen rekening houden met nationale omstandigheden. Voor stoffen met een laag en normaal risicoprofiel introduceert de Commissie een stelsel van een -bij wijze van spreken- `zonale toelating' door de verplichte wederzijdse erkenning van toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen. Deze `zonale toelating' houdt in dat binnen een van de drie voorgestelde klimaatzones (De Commisie deelt de EU in drie zones in) een lidstaat de nationale middeltoelating beoordeelt en dat alleen in de lidstaten waar de producent van een middel ook een verzoek tot wederzijdse erkenning van de toelating heeft ingediend, het middel dient te worden toegelaten.
-
-stoffen met een laag risicoprofiel, die een eerste plaatsing van 15 jaar krijgen en een lichtere
beoordeling zullen ondergaan.
-
-stoffen met een normaal risicoprofiel krijgen een eerste plaatsing van 10 jaar.
-
-Stoffen met een meer kritisch risicoprofiel worden voor een eerste plaatsing voor 7 jaar goedgekeurd.
Als alle stoffen een herbeoordeling ondergaan kunnen ze daarna worden toegestaan voor onbepaalde tijd. Voor commodity chemicals (behoort tot de stoffen met een laag risicoprofiel) zijn stoffen die ook voor andere doeleinden dan gewasbescherming worden gebruikt, zoals keukenzout en zwavel)
geldt dat ze na de eerste goedkeuring al voor onbepaalde tijd kunnen worden toegestaan.
De reikwijdte van de beoordeling in de nieuwe verordening wordt uitgebreid door ook op termijn een beoordeling van beschermstoffen (safeners) en synergisten (Synergisten zijn stoffen of preparaten die de werking van de werkzame stof(fen) in gewasbeschermingsmiddelen versterken) mee te nemen en na te gaan of deze stoffen ook op de positieve lijst kunnen worden geplaatst De reikwijdte van de verordening wordt eveneens uitgebreid met een beoordeling van alle formuleringshulpstoffen (co-formulants) en toevoegingmiddelen (adjuvants).
Voorts bestaat er een relatie met het separate voorstel tot de Thematische Strategie for Sustainable Use of Pesticides (TS-SUP). Sommige van de aangekondigde maatregelen uit deze strategie kunnen slechts hun invloed hebben indien zij verankerd worden in de onderhavige Verordening. Te denken valt aan de 'nee-tenzij-bepaling van vliegtuigspuiten en verdergaande bescherming van het aquatisch milieu en nadere voorschriften voor verpakking.
bediscussieerd in het traject van Raadswerkgroepvergaderingen
De nieuwe Verordening bevat een aantal punten waarbij de Commissie tijdens de stakeholdersmeetings al duidelijke verschillen van inzicht heeft aangetroffen en waarvoor de Commissie heeft getracht om compromisvoorstellen te formuleren.
Mogelijkheid voor een nationale voorlopige toelating verdwijnt
In de richtlijn 91/414/EEG werden dossiers van nieuwe werkzame stoffen eerst onderworpen aan een compleetheidbeoordeling. De Commissie nam hierover een apart besluit. Nadat het dossier compleet was verklaard mochten de lidstaten een voorlopige toelating verlenen voor maximaal 3 jaar. Deze mogelijkheid om nationaal een voorlopige toelating in de lidstaat te verlenen verdwijnt. Dit vermindert de administratieve lastendruk binnen de Commissie. De Commissie probeert tegemoet te komen aan de bezwaren van de industrie door aan te tonen dat nieuwe dossiers in principe ook een relatief snelle goedkeuring kunnen krijgen voor plaatsing op de positieve lijst.
'Zonale toelating' en wederzijdse erkenning
De beoordeling en toelating van gewasbeschermingsmiddelen in de lidstaten wordt verder geharmoniseerd. De Commissie introduceert voor gewasbeschermingsmiddelen, die zijn gebaseerd op werkzame stoffen met een laag en normaal risicoprofiel, een zonaal toelating-stelsel. De Commissie introduceert drie zones (noord, centraal en zuid). Nederland valt in de centrale zone op basis van ziektedruk en klimatologische omstandigheden. Deze 'zonale toelating' houdt in dat binnen een van de drie voorgestelde klimaatzones zone een lidstaat de nationale middeltoelating beoordeelt en dat alleen in de lidstaten waar de producent van een middel ook een verzoek tot wederzijdse erkenning van de toelating heeft ingediend, het middel dient te worden toegelaten. Voor toepassingen in kassen stelt de Commissie zelfs een centrale aanpak voor, met in principe verplichte wederzijdse erkenning door alle lidstaten in alle zones. Wederzijdse erkenning geldt niet voor gewasbeschermingsmiddelen, die zijn gebaseerd op stoffen met een meer kritisch risicoprofiel, bijvoorbeeld voor relatief toxische stoffen, alsook voor toepassingen die alleen veilig zijn na het nemen van verregaande restrictieve maatregelen.
Alternatieventoets, comparative assessment
Alleen voor gewasbeschermingsmiddelen, die zijn gebaseerd op de meer kritische stoffen (categorie 3) moet de lidstaat binnen vier jaar na toelating een alternatieventoets (comparative assessment) uitvoeren. Dit met het oog op het vinden van een alternatief middel, zodat het meer schadelijke middel kan worden vervangen, tenzij dit middel nodig blijft om in het geval van optredende resistentie het gewas te blijven beschermen. Als de lidstaat tot substitutie wil overgaan moet het wel gaan om significante verschillen in risiconiveau voor de mens en het milieu. Substitutie kan door de lidstaat alleen worden toegepast als de lidstaat over ervaring van gebruik in de praktijk beschikt.
Dataprotectie
De regels voor de dataprotectie worden vereenvoudigd. Een dossierindiener (meestal een producent van een stof/gewasbeschermingsmiddel) krijgt voor een normale stof maximaal tien jaar databescherming van studies, die vereist waren om de stof op de positieve lijst te plaatsen. Deze dataprotectie houdt in dat andere producenten deze data (van beschermde studies) niet zondermeer mogen gebruiken voor het verkrijgen van een plaatsing op de positieve lijst en het verkrijgen van een nationale toelating van middelen. Voor stoffen met een laag risicoprofiel is maximaal 12 jaar dataprotectie mogelijk. Bij de daaropvolgende verlenging wordt geen dataprotectie meer verstrekt op de mogelijk vereiste aanvullende studies. Indien een andere dossierindiener gebruik wil maken van de beschermde studies dan mogen studies met gewervelde dieren niet worden overgedaan. De toelatinginstanties kunnen bemiddelen bij een overeenkomst tussen partijen over zogenaamde datacompensatiegelden. Hiervoor dienen zeker nadere uitvoeringsregels te worden vastgesteld.
Informatieplicht
In de verordening is de verplichting opgenomen om de omwonenden te informeren die hier om hebben gevraagden
die aan verwaaiing van spuitnevel kunnen worden blootgesteld, voordat het is toegepast.
Verordening (EG) nr.1107/2009 werd aangenomen op 21 oktober 2009 en gepubliceerd in Pb EU L309 d.d. 24 november 2009.
Tijdens de Landbouw- en Visserijraad d.d. 18 september 2006 nam de Raad nota van de commissievoorstellen na een openbaar debat. In hun eerste reacties noemden enkele lidstaten een aantal punten die nadere bespreking zullen vereisen, waaronder de noodzaak van specifieke regels voor parallelle invoer, het voorgestelde beginsel van verplichte wederzijdse erkenning binnen een stelsel van drie zones en manieren om rekening te houden met de uiteenlopende behoeften van de afzonderlijke lidstaten en om ervoor te zorgen dat gewasbeschermingsmiddelen beschikbaar zijn voor kleine gewassen.
In de databank EUR-Lex wordt de laatste stand van zaken in de Europese behandeling van het voorstel weergegeven.
Op 23 oktober 2007 nam het Europees Parlement een resolutie aan met betrekking tot onderhavige verordening.
In de databank OEIL van het Europees Parlement wordt de laatste stand van zaken in de behandeling van het voorstel weergegeven.
In de databank IPEX wordt de behandeling van het voorstel in de diverse (kandidaat) lidstaatparlementen weergegeven.
Op 24 oktober 2008 stuurde de Zeeuwse Uienbewerkers Vereniging (ZUVER) een brief waarin zij haar zorgen uit over het voornemen enkele gewasbeschermingsmiddelen te verbieden.