E070172 - Voorstel voor een richtlijn betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap
Het voorstel maakt deel uit van een pakket maatregelen ter verbetering van het functioneren van de Interne Markt voor defensieproducten en -diensten. Deze maatregelen worden beschreven in de mededeling Strategie voor een competitieve Europese Defensie Industrie , (zie dossier E070171) die de Commissie heeft uitgebracht tegelijkertijd met onderhavig voorstel en een voorstel voor een richtlijn betreffende intra-EU transfers van defensieproducten gericht op het vergemakkelijken van het intra-EU handelsverkeer en vermindering van administratieve lasten.
Behandelfase Eerste Kamer: implementatietraject gestart.
nationaal
Richtlijn 2009/43/EG diende voor 30 juni 2011 geïmplementeerd te zijn.
document Europese Commissie
COM(2007)765, d.d. 5 december 2007
rechtsgrondslag
EG-Verdrag artikel 95
commissies Eerste Kamer
beleidsterrein
verwante dossiers
Richtlijn 2009/43/EG werd op 6 mei 2009 ondertekend door de Raad en het Europees Parlement en gepubliceerd in Pb EU L146 van 10 juni 2009. De richtlijn diende voor 30 juni 2011 geïmplementeerd te zijn. Implementatie zal geschieden door middel van een Algemene Maatregel van Bestuur Besluit tot wijziging van het Besluit strategische goederen.
Bron: Kwartaaloverzicht omzetting EG-richtlijnen, stand per 1 oktober 2011.
Onderhavige mededeling maakt deel uit van de lijst van 24 voorstellen, die door de Tijdelijke Commissie Subsidiariteitstoets aan een toetsing worden onderworpen. Op 17 januari 2008 heeft de TCS het initiatief, voorzien van een doorverwijzing, onder de aandacht gebracht van de vakcommissies van Eerste en Tweede Kamer ter eigenstandige behandeling.
Oproep
Het parlement, i.c. de Tijdelijke Commissie Subsidiariteitstoets (TCS), nodigt iedereen uit commentaar te leveren op nieuwe Europese voorstellen. Kan het beter in Nederland geregeld worden? Willen we wel een Europese aanpak, maar gaat het voorstel te ver voor Nederland? Wat zijn de consequenties? Indien u binnen zes weken na publicatie van het voorstel door de Europese Commissie uw oordeel kenbaar maakt, dan kan uw reactie worden betrokken bij het advies van de TCS aan beide Kamers. Gebruik daarvoor de reactieknop in het linker menu (een bestandje kunt u mailen naar europapoort@eerstekamer.nl).
Ook in een later stadium kan een meer inhoudelijke reactie ter kennisname van de vakcommissies worden gebracht en worden meegenomen in de dialoog tussen regering en parlement over het verloop van de onderhandelingen in Brussel. Uw reactie kan - tenzij men aangeeft daar bezwaar tegen te hebben - als 'commentaar derden' in de relevante dossiers worden geplaatst.
Tijdens een gezamenlijke vergadering op 26 februari 2008 besloten de commissies voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking (BDO) en Economische Zaken (EZ) op 11 maart a.s. inbreng te leveren voor schriftelijke vragen aan de regering.
De CDA-fractie besloot op 11 maart 2008 dat zij de regering nog enkele vragen wil voorleggen ten aanzien van het Defensiepakket met daarbij het verzoek deze te beantwoorden voor het beleidsdebat van BDO op 1 april 2008 . Deze vragen werden op 13 maart 2008 verstuurd en bij brief op 4 april 2008 beantwoord door de minister. Deze antwoorden werden op 15 april 2008 voor kennisgeving aangenomen.
-
korte aantekening Commissie EZ;Commissie Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking (BDO) - 38579/H/HM/OD
15 april 2008 -
brief Onderdeel van kamerstuk 22112, BG ministerie van Defensie - 22.112, DMO/DB/2008008542
4 april 2008 -
-
korte aantekening Commissie EZ;Commissie Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking (BDO) - 38454/HM/OD
11 maart 2008 -
korte aantekening Commissie EZ;Commissie Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking (BDO) - 38397/vO/OD
26 februari 2008 -
Op 7 december 2007 heeft de staf van de commissie Europese Zaken van de Tweede Kamer een stafnotitie opgesteld ten behoeve van de behandeling van onderhavig voorstel.
De commissie voor Economische Zaken heeft op 5 februari 2008 besloten het Defensiepakket te betrekken bij een algemeen overleg over de raad concurrentievermogen dat op 13 februari 2008 plaatsvond. De Commissie Defensie heeft het Defensiepakket op 14 februari 2008 voor kennisgeving aangenomen.
De Nederlandse regering zet in fiche 3 vraagtekens bij de vermeende exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap op het terrein van de overdracht van militaire goederen. Bij de interne markt is er immers sprake van een gedeelde bevoegdheid. Daarnaast raakt het voorstel aan de nationale bevoegdheid om in het licht van de bewaking van de veiligheid en het bevorderen van de internationale rechtsorde tot zelfstandige maatregelen te besluiten. Echter, Nederland erkent de constatering van de Commissie dat deze maatregelen in eerste instantie gericht zijn op regulering van de uitvoer van militaire goederen en in relatie tot de overdracht binnen de Gemeenschap in de praktijk niet tot afwijzing van vergunningaanvragen leidt.
Nederland plaatst ook kanttekeningen bij het voorstel zelf. De ruimte die noodzakelijkerwijs aan lidstaten wordt gelaten door zelf invulling te geven aan de aard en de voorwaarden van de algemene vergunningen, komt de interne markt niet ten goede. Vraag is dan ook of dit initiatief wel leidt tot de bedoelde harmonisatie en vereenvoudiging. Deze doelen zijn misschien meer gediend door initiatieven vanuit de lidstaten zelf om tot meer uniformiteit in het vergunningenstelsel te komen. Hiervoor zijn precedenten als het gaat om de wijze waarop de lidstaten de tussenhandel en bemiddeling t.b.v. wapentransacties in hun nationale regelgeving zouden moeten regelen. Ook moet verhelderd worden hoe de voorgestelde richtlijn zich verhoudt tot artikel 296 EG aangezien nog onduidelijk is in hoeverre de lidstaten zich op grond van het voorstel op dit artikel kunnen (blijven) beroepen.
Tegelijkertijd hecht Nederland er aan dat de overdracht van militaire goederen, evenals de uitvoer daarvan, transparant is en dus naar land van bestemming is te onderscheiden. Ook hecht Nederland er aan dat er een individuele beoordeling kan plaatsvinden van de mate van verantwoordelijkheid en waakzaamheid van de economische actoren die zich in de uitvoer of overdracht van militaire goederen willen begeven.
De Nederlandse regering beoordeelt de subsidiariteit positief, zij het met de volgende kanttekening. De Commissie stelt namelijk dat de Gemeenschap de exclusieve bevoegdheid heeft om het vrije verkeer van goederen ook als het om militaire goederen gaat te reguleren en dat er dus Gemeenschappelijke regels voor de beperkingen van dat vrije verkeer opgesteld dienen te worden. Het bevreemdt Nederland dat de Commissie spreekt over een exclusieve bevoegdheid. Het voorstel betreft harmonisatie in het kader van de interne markt (artikel 95 EG). De EG heeft op dit gebied geen exclusieve bevoegdheid, maar een gedeelde bevoegdheid. Nederland is van mening dat er duidelijkheid moet bestaan over de aard van de bevoegdheid voordat op de inhoud van het voorstel kan worden ingegaan.
De proportionaliteit van dit voorstel wordt negatief beoordeeld. Het naast elkaar bestaan van afwijkende vergunningstelsels voor de overdracht van militaire goederen binnen de Gemeenschap vormt een verstoring van de interne markt voor zulke goederen en derhalve een belemmering voor de verdere ontwikkeling van de Europese defensie-industrie. Het streven naar een grotere mate van harmonisatie en een vereenvoudiging in de nationale vergunningenstelsels kan als doelstelling worden onderschreven. De introductie van algemene vergunningen voor het intra-verkeer kan in beginsel leiden tot meer harmonisatie en vereenvoudiging. Echter, de wijze waarop de conceptrichtlijn alle ruimte aan de lidstaten laat om zelf invulling te geven aan de te introduceren typen algemene vergunningen, alsook aan de daaraan te koppelen voorwaarden, doet weer af aan harmonisatie en vereenvoudiging. Op grond van het voorstel kunnen er verschillende soorten algemene vergunningen per lidstaat bestaan, waardoor betwijfeld wordt in hoeverre de interne markt daadwerkelijk wordt bevorderd. Daarnaast is onduidelijk hoe het voorstel zich verhoudt tot artikel 296 EG (uitzonderingsmogelijkheid voor nationaal veiligheidsbeleid). Nederland zou hier meer duidelijkheid over willen hebben. Nederland wijst het principe van de introductie van algemene vergunning voor die overdracht binnen de Gemeenschap niet af, maar wil wel in staat zijn om op basis van nationale overwegingen beperkingen te stellen aan het gebruik van zulke algemene vergunningen.
Het voorstel maakt deel uit van een pakket maatregelen ter verbetering van het functioneren van de Interne Markt voor defensieproducten en -diensten. Deze maatregelen worden beschreven in de mededeling Strategie voor een competitieve Europese Defensie Industrie , (E070171) die de Commissie heeft uitgebracht tegelijkertijd met onderhavig voorstel en een voorstel voor een richtlijn betreffende intra-EU transfers van defensieproducten gericht op het vergemakkelijken van het intra-EU handelsverkeer en vermindering van administratieve lasten.
Het voorstel betreft een nieuwe Europese richtlijn om de nationale regelingen voor de overdracht van militaire goederen binnen de Gemeenschap (intra-verkeer) te harmoniseren en te vereenvoudigen. De Commissie meent dat de bepalingen van het EG-Verdrag in beginsel ook van toepassing zijn op militaire goederen en dat de lidstaten daarom zo terughoudend als mogelijk moeten zijn bij het inroepen van de artikel 296 EG om uitzonderingen voor het vrije verkeer van militaire goederen binnen de Gemeenschap te claimen.
Bovendien constateert de Commissie dat het bestaan van 27 van elkaar afwijkende vergunningstelsels voor de overdracht van militaire goederen binnen de Gemeenschap beperkend werkt op de ontwikkeling van de Europese defensie-industrie. Het feit dat voor toeleveranties binnen de Gemeenschap wel steeds vergunningen vereist zijn, gekoppeld aan het feit dat deze vrijwel zonder uitzondering toegekend worden, duidt volgens de Commissie op onnodige extra administratieve lasten en dat leidt er weer toe dat de fabrikanten van militaire systemen geneigd zullen zijn om vooral naar toeleveranciers uit het eigen land te kijken.
Om die verstoring van de vrije mededinging binnen de interne markt teniet te doen, stelt de Commissie voor dat alle lidstaten in elk geval een stelsel van algemene vergunningen introduceren waarbij leveranties aan de krijgsmachtonderdelen van andere lidstaten en leveranties aan gecertificeerde systeembouwers op voorhand worden toegestaan.
De lidstaten dienen als gevolg van deze richtlijn op nationale basis voor alle exporteurs beschikbare algemene vergunningen in te voeren voor de overdracht van militaire goederen binnen de Gemeenschap. Een algemene vergunning heeft het karakter van een vrijstelling voor transacties in bepaalde goederen naar een reeks van landen van bestemming en in beginsel kan elke exporteur daarvan gebruik maken. Daarbij zullen minimaal algemene vergunningen geïntroduceerd moeten worden voor leveranties aan de krijgsmachtonderdelen van andere lidstaten en aan volgens gemeenschappelijke criteria (artikel 9, lid 2) gecertificeerde systeembouwers, maar kunnen ook nog additionele algemene vergunningen worden overwogen. Bij wijze van voorbeeld wijst de Commissie op de mogelijkheid om ook een algemene vergunning te introduceren voor transacties in het kader van Europese programma's voor materieelsamenwerking.
Het precieze aantal verschillende typen algemene vergunningen staat de lidstaten vrij en ook waar het de reikwijdte en de voorwaarden betreft, behouden de lidstaten de ruimte voor een nationale invulling. Indien er echter bijzondere voorwaarden gelden, zullen de gecertificeerde systeembouwers bij uitvoer van systemen waarin toeleveranties vanuit andere lidstaten verwerkt zijn, bij de aanvraag van een uitvoervergunning in eigen land moeten verklaren dat zij aan de eerder door andere lidstaten gestelde voorwaarden hebben voldaan. De lidstaat waarvandaan de uitvoer plaatsvindt, zal er op toe moeten zien dat gecertificeerde systeembouwers zich daar ook echt aan houden (artikel 10).
Naast de introductie van minimaal twee typen algemene vergunningen, zullen de lidstaten voor het overige intra-verkeer zo mogelijk vooral globale (i.c. wel aan afzonderlijke exporteurs gebonden) vergunningen verlenen met een looptijd van minstens drie jaar (artikel 6). Een globale vergunning heeft ook betrekking op één exporteur, maar maakt meerdere overdrachten of exporttransacties naar
een of zelfs meerdere ontvangers mogelijk. De nationale mogelijkheid om voor intra-verkeer in militaire goederen nog individuele vergunningen (i.c. per transactie) te verlenen wordt met deze richtlijn (artikel 7) beperkt tot uitzonderingsgevallen. Een individuele vergunning heeft betrekking op één exporteur en één overdracht of uitvoer naar één bepaalde ontvanger. Individuele en globale vergunningen zijn op naam gestelde documenten, een algemene vergunning bestaat doorgaans uit een publicatie van toegestane transacties in een officieel handboek, een Staatsblad of in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschap.
Richtlijn 2009/43/EG werd op 6 mei 2009 ondertekend door de Raad en het Europees Parlement en gepubliceerd in Pb EU L146 van 10 juni 2009.
Tijdens de raad Concurrentievermogen van 29-30 mei 2008 werden raadsconclusies over dit pakket aangenomen.
Tijdens de Raad voor Concurrentievermogen op 25 februari 2008 werd het Defensiepakket gepresenteerd en de Eurocommissaris voor Industrie -McCreevy- liet weten optimistisch te zijn omdat de lidstaten in principe dit pakket ondersteunen.
In de databank EUR-Lex wordt de laatste stand van zaken in de Europese behandeling van het voorstel weergegeven.
Op 16 december 2008 nam het Europees Parlement een wetgevingsresolutie aan ten aanzien van onderhavig voorstel.
In de databank OEIL van het Europees Parlement wordt de laatste stand van zaken in de behandeling van het voorstel weergegeven.
In de databank IPEX wordt de behandeling van het voorstel in de diverse (kandidaat) lidstaatparlementen weergegeven.
De Commissie heeft uit de consultatierondes ten behoeve van de impact-assessment geconcludeerd dat een vrije markt voor militaire goederen binnen de Gemeenschap vooralsnog een brug te ver is, maar heeft vanuit de reacties van de industrie ook opgetekend dat de bestaande verschillen in vergunningensystematiek tussen de lidstaten als een belemmering voor de verdere ontwikkeling van de Europese defensie-industrie worden gezien. De voorkeur voor nationale toeleveranciers zou niet alleen ingegeven zijn door nationale sentimenten, maar ook door de administratieve rompslomp die gepaard gaat met uitbesteding van componentenproductie in andere lidstaten.
Vanuit de industrie was er een duidelijke roep om meer harmonisatie en de toepassing van wederzijdse erkenning van vergunningen voor de overdracht van militaire goederen binnen de Gemeenschap. Het aanvankelijk door de Commissie gesuggereerde registratie- en volgsysteem van componenten bleek door industrie en overheidsdeskundigen als te ingewikkeld en te bureaucratisch gekenmerkt te worden en komt in het voorstel voor een richtlijn niet terug. Het door de industrie aanbevolen systeem van certificering van systeembouwers en andere verwerkende industrieën is wel in het voorstel opgenomen.
De Nederlands defensie-industrie heeft in reactie op het Groenboek overheidsopdrachten op defensiegebied bij monde van de Stichting Nederlandse Industriële Inschakeling Defensieopdrachten (NIID) eveneens aangegeven een grotere transparantie van de Europese defensiemarkt voor te staan. Het NIID verwacht, mede in het licht van de geringe omvang van de Nederlandse defensie-industrie, te kunnen profiteren van meer Europese aankopen van defensiematerieel. Wel bestaan er bij de industrie nog vragen over de gevolgen van de voorziene vermindering van het gebruik van het compensatiesysteem.
Voor meer achtergronden bij de Nederlandse defensiegerelateerde industrie en technologie binnen de internationale en Europese context wordt verwezen naar de Defensie Industrie Strategie uit augustus 2007 .