Wetgevingsprocessen in transitie : een vergelijkend onderzoek naar het prestatievermogen van wetgevingsprocessen in Finland, Slovenië en het Verenigd Koninkrijk als mogelijke inspiratie voor de verbetering van de efficiency van het Nederlandse wetgevingsproces / Wim Voermans, Hans-Martien ten Napel (eds.), Michal Diamant, Marga Groothuis, Bernard Steunenberg, Reijer Passchier and Stefan Pack
samenvatting
-
1.Aanleiding en opzet van het onderzoek
Efficiency van het wetgevingsproces in focus
Door verschillende oorzaken is het prestatievermogen van het Nederlandse wetgevingsprocedure de afgelopen jaren onder druk te komen staan. In onze complexe samenleving wordt veel overheidsturing gevat in de vorm van wetgeving. Dat, tezamen genomen met de noodzaak snel aan te kunnen passen aan veranderde omstandigheden, onder waarborging van hoge kwaliteit (want die kan juist bij een hoger wetgevingstempo onder druk te komen staan) is de laatste jaren aanleiding geweest kritisch te kijken naar onze wetgevingsprocessen. Bijkomende factoren als kortere levenscycli van wetten, verbeterde technische mogelijkheden, deden nog nadrukkelijker vragen: kan het sneller, maar vooral ook, kan het beter? Naar die vraag is op verschillende manieren gekeken.
Vergelijkend onderzoek naar de efficiency van wetgevingsprocessen als bron van inspiratie voor Nederland
In de ICCW is sinds januari 2011 – als uitvloeisel van de beleidsdoelstellingen van het kabinet – een werkgroep ‘sneller wetgeven’ ingesteld die zich ten doel heeft gesteld te kijken naar de vraag welke versnellingsmaatregelen zijn en worden genomen (en de samenhang daartussen), welke voorstellen tot versnellingsmaatregelen in de interne en externe fasen van het wetgevingsproces (inclusief de procedure en de ondersteuning ervan) kunnen worden gedaan.
In dit onderzoek wordt, als uitvloeisel van die wens, gekeken hoe het prestatie‐vermogen (in termen van efficiency) van het Nederlandse wetgevingsproces zich verhoudt tot dat van andere landen. Die vergelijking met andere landen kan ook een mogelijke bron van inspiratie zijn voor eventuele hervorming van het Nederlandse wetgevingsproces.
Het onderzoek heeft daarom de volgende probleemstelling:
Vormt de efficiency van het Nederlandse formele wetgevingsproces – in de zin van tempo, afstemming, techniekbenutting en transparantie van het proces – een probleem, met name als we haar vergelijken met de prestaties van parlementaire wetgevingsprocessen in andere West‐Europese landen en, als dat zo is, zijn lessen te putten uit buitenlandse wetgevingsprocessen en praktijken waar het betreft de prioritering, sturing en samenwerking/samenspel (zowel intern als extern) binnen het proces?
Operationalisering van de probleemstelling: onderzoeksvragen
De probleemstelling is in het onderzoek als volgt in twee centrale luiken geoperationaliseerd, te weten:
-
a.hoe de prestaties – begrepen in termen van tempo/duur, afstemming, techniekbenutting en transparantie/openheid – van wetgevingsprocessen in Nederland en vergelijkbare landen in West‐Europa zich tot elkaar verhouden1, en
-
b.hoe de prestatie van het proces, volgens betrokkenen bij dat proces, wordt beïnvloed door de procedure zelf, de organisatie van het proces dat eruit voortvloeit, of gebruik van technieken.
Tegen die achtergrond bekeken we het formele wetgevingsproces in Nederland en in andere landen – met name de fase van de voorbereiding en vaststelling van formele wetten2 – en richtten daarbij de aandacht op de volgende daarbij relevante thema’s:
Efficiencyproblemen in termen van tempo/duur, samenhang, techniekbenutting en transparantie/openheid van het formele wetgevingsproces en percepties daarover;
Politieke prioritering al dan niet met valbijl;
Planning van het proces (hieronder ook de vraag of er ‘regelgevingsbudgetten’ bestaan – dat wil zeggen capaciteitsgrenzen aan wetgevingsprojecten);
Termijnstelling binnen het proces;
Ambtelijke organisatie: sturing en interdepartementale coördinatie en samenwerking (wordt er gewerkt met dossierteams bijvoorbeeld?);
De rol en benutting van Informatie‐ en communicatietechnologie en ICT‐systemen (dit in aanvulling op de startnotitie)
Transparantie en openheid van het proces;
Differentiatie binnen het wetgevingsproces;
Relatie met het parlement, uitvoeringsorganisaties, andere derden;
Toepassing experimenteerbepalingen.
Als eerder gezegd beperkt het onderzoek zich tot procedures en processen die betrekking hebben op wat wij in Nederland wetten in formele zin noemen (Parliamentary Acts). We kijken daarbij in de vergelijking zowel naar het wetgevingsproces, alsmede naar de discussie daaromtrent en maatregelen die daarop zijn genomen (het moet daarmee dan tevens duidelijk worden voor welk probleem deze maatregelen een oplossing vormden).
Op basis van dit al zullen in het rechtsvergelijkend onderzoek in de verschillende fasen van het wetgevingsproces de volgende vragen aan de orde komen:
-
1.Hoe ziet kort samengevat de organisatie van het wetgevingsproces eruit in de geselecteerde landen?
-
2.Is tempo en duur van de wetgevingsprocedure een onderwerp van discussie in de geselecteerde landen en wordt er gewerkt aan versnelling van het proces?
-
a.Is versnelling door middel van de verhoging van efficiency van het proces en de ondersteuning een onderwerp van discussie aldaar in de politiek, het bestuur en de wetenschap?
-
b.Wordt de lengte van de wetgevingsprocedure als probleem opgevat, en zo ja, door wie en waarom?
-
c.Hoe snel verloopt de wetgevingsprocedure?
-
d.Welke elementen (procedure, organisatie, aantal actoren, etc.) zijn bepalend voor deze snelheid van de wetgevingsprocedure?
-
3.Welke rol speelt politieke prioritering in de (lengte van de) wetgevingsprocedure, al dan niet met valbijlconstructie?
-
4.Wat is de rol van planning en het stellen van termijnen in de verschillende fasen van het proces?
-
5.Wordt er gewerkt met regelgevingsbudgetten? Dat wil zeggen zijn er beperkingen in tijd of capaciteit voor wetgevingsprojecten en hoe is daaraan vorm gegeven? *
-
6.Hoe wordt vorm gegeven aan de samenhang van fasen en actoren binnen het wetgevingsproces (intern en extern)? Wordt die samenhang geproblematiseerd en welke (mogelijke of beoogde) verbetering is daarin aangebracht of voorzien?
-
a.Hoe is de (interdepartementale) sturing en samenwerking bij de departementale voorbereiding van wetgeving georganiseerd en wordt daar – naar het oordeel van betrokkenen – vroeg genoeg mee begonnen?
-
b.Welke verschillende, en welke hoeveelheid wetgevingsactoren zijn in de te onderzoeken landen bij de departementale voorbereiding van wetgeving betrokken? Zijn er hier grote onderlinge verschillen en welke rol spelen de (aantallen) actoren bij het overeenstemming bereiken over wetgeving (scheelt het bijv. in de tijd om minder departementen te hebben, en dus minder te hoeven afstemmen)?
-
c.Hoe is de relatie met het parlement, uitvoeringsorganisaties en andere derden vormgegeven tijdens de departementale voorbereidingsfase en is die, voor zover daarover iets kan worden gezegd, efficiënter ingestoken dan bij ons?
-
d.Hoe is de relatie met uitvoeringsorganisaties, belangengroepen en/of andere derden vormgegeven tijdens de parlementaire behandeling van wetsvoorstellen/initiatievoorstellen vormgegeven? Rijzen hier problemen en hoe worden die aangepakt? *
-
7.Welke rol speelt differentiatie van typen wetgeving, of type wetgevingsproject in de wetgevingsprocedure? (Is er maar een procedure voor alle onderwerpen, of zijn er speciale – bijvoorbeeld fast track – procedures voor bepaalde onderwerpen?)
-
8.Welke rol speelt transparantie en openheid (hier begrepen als de mogelijkheden om daadwerkelijk inbreng te kunnen hebben in het wetgevingsproces) in de (discussie over de) wetgevingsprocedure, bijv. om te voorkomen dat deskundigen in verschillende fasen dubbel worden geconsulteerd? Welke rol speelt ICT daarbij?
-
a.Op welke wijze wordt de transparantie bewaakt en behartigt tijdens de voorbereiding van wetgeving (inclusief consultatie) en tijdens de parlementaire behandeling? *
-
b.Bestaan er mogelijkheden tot volksinitiatieven? *
-
9.Welke rol speelt ICT in het wetgevingsproces en hoe worden de mogelijkheden daarvan benut?
-
a.In Nederland wordt ter ondersteuning van het proces een IT‐wetgevingseditor en voortgangsprogramma ontwikkeld. Hoever is men daarmee in de geselecteerde landen? Welke vormen van ICT‐ondersteuning kennen we in die landen?
-
b.Hoe worden de mogelijkheden die er zijn benut? *
-
10.Welke overige oplossingen, die niet zijn vervat onder de thema’s, maar toch zijn opgevallen tijdens het onderzoek, zijn er gevonden om efficiency van het wetgevingsproces te verhogen? *
-
2.Het onderzoek
Samengevat hebben we de tien subvragen van het onderzoek binnen vier relevante – geclusterde – (sub)thema’s onderzocht, te weten:
-
a.procedurestappen en doorlooptijden: inclusief politieke prioritering, planning, regelgevingsbudgetten en types wetgeving;
-
b.fases en betrokkenen: interdepartementale samenwerking, parlement, uitvoerende diensten en derden, coherentie;
-
c.transparantie: in verschillende fases, de rol van ICT hierin, burgerinitiatieven;
-
d.ICT: de rol hiervan in het wetgevingsproces in het algemeen.
Getrapte onderzoeksmethode
Aan de hand van deze vier elementen voerden we een quick scan uit voor twaalf landen, op zoek naar interessante landen om te vergelijken. De quick scan studie gaf inzicht in verschillende kenmerken en discussies die raakten aan de efficiency van wetgevingsprocessen in verschillende EU‐lidstaten. De quick scan resulteerde in een selectie van drie landen die zich leenden voor gedetailleerder onderzoek. De
gekozen landen zijn Finland, Slovenië en het Verenigd Koninkrijk, omdat zij op bovenstaande vier (sub)thema’s het meest interessant waren.
Deze landen zijn in het tweede gedeelte van het onderzoek nader onderzocht en aan de hand van literatuuronderzoek en interviews met behulp van een gestandaardiseerde vragenlijst nader onderzocht. Dat leverde de volgende uitkomsten en observaties op.
-
3.Uitkomsten en observaties
Als we het Nederlandse wetgevingsproces spiegelen aan dat van andere processen in verschillende Europese landen, dan springen er een aantal elementen uit die wellicht als bron van inspiratie kunnen dienen.
De eerste observatie is dat als we de algemene efficiency van de Nederlandse wetgevingsprocedure in termen van tempo en duur van het proces waarmee formele wetten tot stand komen vergelijken met dat van andere Europese landen, de sombere perceptie van een traag en omslachtig wetgevingsproces niet echt wordt bevestigd. In Finland duurt het proces twee tot drie jaar, in het Verenigd Koninkrijk gemiddeld twee. Alleen Slovenië onderscheidt zich, maar de duur van het wetgevingsproces is daar zo kort (en kan door middel van speciale procedures in veel gevallen zelfs extreem kort zijn) dat het de vraag oproept of in Nederland de prijs die hiervoor betaald zou worden in termen van democratische verantwoording niet te hoog zou zijn.
Ten tweede kan worden opgemerkt dat hoewel Nederland de afgelopen decennia veel moeite heeft gedaan om het wetgevingsproces te versnellen – overigens met merkbaar resultaat: de gemiddelde duur van de parlementaire fase is met twee tot drie maanden verkort – de coördinatie en onderhandelingen in aanloop naar de parlementaire fase nog steeds relatief veel tijd kosten. Als de behandeltijd van wetsvoorstellen omlaag moet, lijkt het daarom mogelijk vooral in de aanloopfase tijd te winnen. In tegenstelling tot andere rechtsstelsels in deze studie maakt Nederland geen gebruik van formele systemen van politieke prioritering, planning en geformaliseerde en strikte systemen van regelgevingbudgetten. De prioritering en planningssystematiek lijken in landen als het Verenigd Koninkrijk de drijvende kracht achter het versnellen van het wetgevingsproces. Dit maakt hen (in theorie) interessant voor de Nederlandse wetgeving. Aan de andere kant moeten we niet vergeten dat het plannen en prioriteren geen op zichzelf staande middelen zijn: zij zijn doorgaans het resultaat van de kenmerken van een heel wetgevingsproces. Veelal zijn ze het bijproduct van een valbijlprocedure. Dat betekent niet dat ze nooit als losstaande mechanismen kunnen functioneren, maar simpelweg dat ze niet primair in het leven zijn geroepen als zelfstandige efficiency‐methoden. Het plannen en prioriteren van wetsvoorstellen in andere rechtssystemen geeft naar ons idee in ieder geval stof tot nadenken.
In Nederland werd enige tijd geleden nagedacht over het invoeren van een valbijlprocedure. De heersende opvatting was echter dat de valbijlprocedure niet direct zou hoeven leiden tot een minder lang wetgevingsproces. Volgens een handboek willen voorstellen daartoe nog wel eens aan de politieke aard van het wetgevingsproces voorbij gaan, terwijl het politieke proces altijd gekarakteriseerd zal zijn door een zekere mate van onvoorspelbaarheid.4 De vraag is of hierin nog wel kan worden volhard, nu politieke prioritering en planning duidelijk een rol spelen in alle drie de landen die in deze studie zijn onderzocht. Het zal echter niet makkelijk zijn de heersende opvatting in Nederland op dit punt te verand
Ten derde kan worden opgemerkt dat Nederland, in tegenstelling tot het Verenigd Koninkrijk, Slovenië en tot op zekere hoogte Finland, een formele versnelde wetgevingsprocedure mist. Nu kan worden gesteld dat hieraan geen dringende behoefte bestaat. Wetsvoorstellen kunnen snel worden behandeld als dat nodig is. Soms worden kleine mazen in de wet gebruikt om het proces te versnellen. In 2002 stelde de Minister van Justitie een zelfstandige algemene maatregel van bestuur vast en legde de Tweede Kamer tegelijkertijd een identiek wetsvoorstel voor. De algemene maatregel van bestuur was een tussenoplossing totdat het wetsvoorstel kracht van wet zou verkrijgen. Aan de andere kant kan worden betoogd dat het Nederlandse wetgevingsproces een ‘one‐size‐fits‐all’ aanpak kent die niet altijd bevorderlijk en efficiënt uitpakt. Wij denken dan ook dat versnelde en bijzondere procedures (zoals voor financiële wetgeving of de implementatie/omzetting van Europese wetgeving) een bron van inspiratie vormen voor de Nederlandse wetgever.
Het ontlenen van inspiratie van andere rechtsstelsels op het vlak van transparantie vraagt om inzicht in de huidige Nederlandse situatie. Volgens de E‐government Survey Rankings 2012 van de Verenigde Naties voert de Republiek Korea de wereldranglijst aan (0,9283) gevolgd door Nederland (0,9125), het Verenigd Koninkrijk (0,8960) en Denemarken (0,8889), op de voet gevolgd door de Verenigde Staten, Canada, Frankrijk, Noorwegen, Singapore en Zweden. Binnen Europa heeft Nederland substantiële vooruitgang geboekt, resulterend in de toppositie.5 Aan de andere kant wijst deze studie uit dat het in Nederland, ondanks het kennelijk relatief transparante systeem, in vergelijking met andere landen moeilijk is voor niet direct betrokkenen een wetsvoorstel te volgen en dat met name de departementale voorbereiding helemaal niet zo transparant is. De betrokkenheid van belanghebbenden en het publiek is meer op basis van uitnodiging dan op eigen initiatief. Aan de andere kant werd in mei 2006 een vorm van burgerinitiatief geïntroduceerd, in die zin dat (met inachtneming van bepaalde restricties) 40.000 burgers kunnen pogen een bepaald onderwerp in het parlement geagendeerd te krijgen.
Een vierde inspirerende observatie kan daarom zijn dat de transparantie van het wetgevingsproces, zo nodig met gebruik van ICT, verbeterd kan worden. In Slovenië en Finland lijkt het gebruik van ICT in het wetgevingsproces heel gewoon te zijn, terwijl ICT in het Verenigd Koninkrijk en Nederland weliswaar als hulpmiddel wordt gebruikt, maar niet als middel om het wetgevingsproces te innoveren.
Andere rechtsstelsels hebben, ten vijfde, ICT ook meer in het algemeen gebruikt als aangrijpingspunt voor verandering en innovatie van het wetgevingsproces. Zo wordt in Slovenië en Finland ICT niet alleen gebruikt als ondersteunende techniek, maar als time‐management tool. Doordat alle betrokkenen zijn verbonden met een systeem dat het mogelijk maakt de voortgang van een wetsontwerp of wetsvoorstel te monitoren, is het gemakkelijker om de bottlenecks te vinden, deadlines te hanteren en verantwoordelijkheden vast te stellen. ICT heeft ook de verwachtingen ten aanzien van transparantie van het wetgevingsproces beïnvloed. De mogelijkheden van ICT hebben tot discussies geleid over het openen van het wetgevingsproces op manieren die voorheen niet voor te stellen waren. Het deed ook vragen oprijzen als het format van amendementen en de toegankelijkheid en leesbaarheid van wetsteksten en de noodzaak om burgers te voorzien van samenvattingen van gecompliceerde tekstgedeelten. De moeite waard om te overwegen voor de Nederlandse wetgever, menen wij. Tenslotte lijkt een rode draad (en tevens inspiratiebron) in deze studie een ontwikkeling te zijn die de ‘groeiende assertiviteit’ van parlementen wordt genoemd. In veel moderne Europese parlementen lijkt een trend waarneembaar waarin een parlement niet langer genoegen neemt met indirecte consultatie (via de regering) maar meer en meer geneigd is zich rechtstreeks te informeren door middel van bewijs‐ of hoorzittingen. Dit wordt nog versterkt door de neiging om meer gewicht toe te kennen aan de wetgevende taak en bijvoorbeeld een ‘working parliament’ te worden. Deze trend lijkt vooralsnog geen voet aan de grond te krijgen in het Nederlandse parlement, maar is volgens ons wel van belang voor Nederland.
Het Nederlandse parlement heeft onlangs een proces van zelfreflectie doorgemaakt, dat duidelijk niet heeft geleid tot fundamentele wijzigingen in de richting van een dergelijk ‘working parliament’ met een grotere rol voor parlementaire commissies. Verschillende staatsrechtbeoefenaren betogen dat het parlement zo beter af zou zijn.6 Zelfs als een of twee landenstudies in dit onderzoek bevestigen dat dit inderdaad waar zou kunnen zijn met betrekking tot de wetgevende taak, blijft dit principieel een aangelegenheid van het parlement zelf om te beslissen. Het parlement introduceerde echter wel een aantal nieuwe elementen, zoals het opstellen van een eigen jaarlijkse onderzoeksagenda. Wellicht zouden deze kunnen worden uitgebouwd teneinde de positie van het parlement in het wetgevingsproces te verstevigen.
In de inleiding van dit onderzoek werd gerefereerd aan een rapport uit 2010 van de Raad voor het openbaar bestuur over vertrouwen in democratie. Het rapport benadrukte de noodzaak voor verticaal georganiseerde politieke instituties om op nieuwe manieren met de burger in contact te treden. Dit onderzoek laat zien dat op het gebied van wetgeving in alle drie de onderzochte landen reeds forse stappen zijn
gezet in deze richting, die met recht kunnen fungeren als bron van inspiratie om de efficiency van het Nederlandse wetgevingsproces verder te versterken.
titel | Wetgevingsprocessen in transitie : een vergelijkend onderzoek naar het prestatievermogen van wetgevingsprocessen in Finland, Slovenië en het Verenigd Koninkrijk als mogelijke inspiratie voor de verbetering van de efficiency van het Nederlandse wetgevingsproces / Wim Voermans, Hans-Martien ten Napel (eds.), Michal Diamant, Marga Groothuis, Bernard Steunenberg, Reijer Passchier and Stefan Pack |
---|---|
datum | 12-12-2012 |
aantal pagina's | 48 p. |
-
brief regering; Onderzoek wetgevingsprocessen in transitie : een vergelijkend onderzoek naar het prestatievermogen van wetgevingsprocessen in Finland, Slovenië en het Verenigd Koninkrijk als mogelijke inspiratie voor de verbetering van de efficiency van het Nederlandse wetgevingsproces 33.400 VI, TK, 78
12 december 2012 Bevat 1 andere bijlage