Ik ben nooit een groot voorstander geweest van de Eerste Kamer. Als PvdA-woordvoerder tijdens de debatten over de Grondwetsherziening in de Tweede Kamer in de jaren '70 en '80 heb ik meermalen betoogd dat de Eerste Kamer een "Fremdk÷rper" is in ons parlementaire stelsel waarin de Tweede Kamer het politieke primaat heeft. Of de EK volgt de TK en dan is zij een overbodige doublure, f zij ligt dwars en dan is zij een obstakel voor het politieke primaat, dat was mijn standpunt. Pikant is dat ik in 1981 nog de degens heb gekruist met minister Wiegel. Deze betoogde dat de EK een diepgewortelde traditie van terughoudendheid kent. Mijn stelling was dat, waar dit nergens is geregeld, niemand bij machte zou zijn de toenemende geldingsdrang, als puntje bij paaltje komt, af te stoppen. Wiegel heeft zlf onlangs tijdens de kleine uurtjes mijn gelijk bevestigd.

Intussen heb ik in de afgelopen jaren mijn mening bijgesteld (anders had ik natuurlijk nooit het lidmaatschap aanvaard). Dat heeft meer te maken met de veranderingen in de Tweede Kamer dan met de Senaat. De politieke verstarring aldaar, de opmars van de initiatiefdodende fractiediscipline, de dominante rol van de mediacratie, de dichtgetimmerde regeerakkoorden, het ontbreken van een gezond dualistisch klimaat, enz. hebben ertoe geleid dat de behoefte aan een, meer bezonken, tegenwicht is toegenomen, zeker als het gaat om de kwaliteitcontrole op het functioneren van de overheid, in het bijzonder de wetgevende taak. Een meerderheid heeft niet meer altijd alle wijsheid in pacht. Een Kamer van reflectie kan een goede, corrigerende rol vervullen. Dat past ook in het huidige klimaat van "spreiding van de politiek", de opkomst van een "civil society" en de groeiende behoefte aan onafhankelijk toezicht.

Dat neemt niet weg dat ik nog altijd van mening ben dat het politieke primaat aan de, rechtstreeks gekozen, Tweede Kamer toebehoort. Politieke terughoudendheid blijft het parool. Dat betekent voor mij dat in de EK partijpolitieke overwegingen niet voorop dienen te staan. De beoordeling van wetsontwerpen dient in een sfeer van zakelijkheid, deskundigheid en afstandelijkheid plaats te vinden. De argumenten van ministers moeten op hun merites worden gewogen. Pas als er aan het eind van de rit een politiek-calimiteuze omstandigheid ontstaat - die nimmer door ons zelf gecreerd kan zijn -moeten wij tot een pijnlijke afweging komen van inhoud en politieke gevolgen, waarbij ieder van ons uiteindelijk naar bevind van zaken moet handelen (persoonlijk zou ik niet graag in de schoenen van Wiegel hebben gestaan). Maar alle betrokkenen - ook de ministerile tegenspelers - zijn gehouden de authenticiteit van onze afwegingen te respecteren. Politieke terughoudendheid moet van twee kanten komen. Een terugzendrecht, zoals door minister Peper nu voorgesteld, maakt zo'n verzakelijking van de rol van de EK beter mogelijk. Het komt ook overeen met een voorstel dat ik zelf al in 1981 heb ingediend. Reflectiever kan het niet.

Deze column is op persoonlijke titel geschreven