In veel landen met een tweekamerstelsel kunnen beide Kamers wijzigingen in een wetsvoorstel aanbrengen. Hun grondwetten voorzien dan in overleg tussen beide Kamers om over verschilpunten te beslissen. Dit overleg kan tijdrovend zijn.

In ons land is dat anders geregeld. Altijd komt een wetsvoorstel het eerst aan de orde in de Tweede Kamer. Die is bevoegd wijzigingen aan te brengen. Als de Tweede Kamer het voorstel aanneemt, gaat het naar de Eerste Kamer. Die mag de tekst niet meer wijzigen, maar enkel 'ja' of 'nee' zeggen. Dat voorkomt conflicten.

Het geeft echter ook problemen. Soms heeft de Eerste Kamer wel degelijk kritiek op onderdelen van een wetsvoorstel. De keus tussen aanvaarden of verwerpen kan dan lastig zijn.

Onlangs stuurde minister Peper een notitie naar het parlement, waarin hij voorstelt dat de Eerste Kamer alleen met tweederde meerderheid een voorstel mag verwerpen. Wordt een voorstel met kleinere minderheid afgekeurd, dan gaat het terug naar de Tweede Kamer, die bekijkt of op grond van de bezwaren uit de Eerste Kamer het voorstel nog gewijzigd moet worden.

Dit terugzend(ings)recht kan frustraties voorkomen bij Eerste-Kamerleden, maar het kan ook nieuwe frustraties geven. De vraag is namelijk, waar de eindbeslissing dan komt te liggen. Krijgt de Tweede Kamer het laatste woord over een teruggezonden voorstel, dan valt de Eerste Kamer terug tot een adviserend orgaan, een parlement zonder tanden. Ze moet maar afwachten, of de Tweede Kamer iets met haar kritiek wil doen. En net als gewone mensen zal ook de Tweede Kamer het niet leuk vinden telkens op de vingers getikt te worden.

Dat bezwaar geldt niet, als een voorstel na de heroverweging in de Tweede Kamer al dan niet gewijzigd teruggaat naar de Eerste Kamer voor een eindbeslissing. Maar dat betekent wel een forse vertraging in de wetgevingsprocedure. De Eerste Kamer zal bovendien gemakkelijker een voorstel met gebreken terugsturen dan het verwerpen. Dat zal de kritiek doen groeien dat het tweekamerstelsel de wetgeving vertraagt.

Zeven jaar geleden boog een commissie onder leiding van oud-minister De Koning zich over deze kwestie. Het advies van deze commissie (waarvan schrijver dezes deel uitmaakte) is nog steeds onze conclusie: Een eventuele verandering in de wetgevingsprocedure zou geen afbreuk mogen doen aan de positie van de Eerste Kamer en evenmin ten koste mogen gaan van kwaliteit en/of tempo van het wetgevingsproces (Het bestel bijgesteld (1993), p. 61). Ik heb nog geen veranderingsvoorstellen gezien die aan deze voorwaarden voldoen.

Deze column is op persoonlijk titel geschreven