Aan het einde van de openbare behandeling, nadat het debat afgerond is, stelt de Voorzitter voor tot stemming over te gaan.
Als geen enkel lid stemming vraagt, stelt de Voorzitter vast dat het wetsvoorstel zonder stemming is aangenomen. Leden kunnen aantekening vragen dat ze geacht worden tegen het wetsvoorstel te zijn.
Indien stemming wordt gevraagd, bepaalt de Voorzitter wanneer de stemming zal plaatsvinden. Doorgaans is dat in de eerstvolgende vergadering.
Meestal stemt de Kamer 'bij zitten en opstaan', waarbij voor het vaststellen van de uitslag uitgegaan wordt van het totaal aantal leden van de aanwezige fracties en de veronderstelling dat fracties geacht worden unaniem te stemmen. Indien de stemming bij zitten en opstaan geen duidelijke uitslag oplevert, wordt alsnog hoofdelijk gestemd.
Op voorstel van de Voorzitter of van één van de leden kan ook worden besloten hoofdelijk te stemmen, waarbij de namen van de aanwezige leden worden opgelezen; het lid waarvan de naam wordt opgelezen zegt 'vóór' of 'tegen'.
Voordat de stemming begint, kunnen leden nog kort verklaren waarom ze vóór of tegen het wetsvoorstel zullen stemmen, de zogenaamde 'stemverklaring'.