Na verkiezingen of bij de vervulling van tussentijdse vacatures, vindt beëdiging van (nieuwe) Kamerleden plaats. Een benoemd lid zweert of belooft dat hij of zij geen giften aan iemand heeft beloofd of gegeven om lid van de Kamer te kunnen worden. Tevens zweert of belooft het nieuwe lid bij de uitoefening van het ambt geen beloften of geschenken van iemand te zullen aannemen. Vervolgens zweert of belooft het nieuwe lid trouw aan de Koning, het statuut van het Koninkrijk en de Grondwet.
Om tot lid te kunnen worden toegelaten (en om te kunnen worden beëdigd), moeten eerst de geloofsbrieven van het nieuwe lid zijn goedgekeurd. Deze worden onderzocht door een uit drie Kamerleden bestaande commissie, die speciaal voor dat doel door de Voorzitter wordt benoemd.
Uit de geloofsbrieven moet onder meer blijken dat de gekozene Nederlander is en de vereiste leeftijd (18 jaar) heeft. Verder zijn er bepaalde functies (bijvoorbeeld minister of Tweede Kamerlid) die niet met het lidmaatschap van de Eerste Kamer kunnen worden verenigd. Uit de geloofsbrieven moet blijken, dat het benoemde lid niet één van die functies vervult.