Carry Pothuis-Smit (1872-1951) was van 23 maart 1920 tot 8 juni 1937 lid van de SDAP-fractie in de Eerste Kamer.
Zij was het eerste vrouwelijke Eerste Kamerlid.
Wilhelmina Carolina Benjamina Smit werd in 1872 geboren in Amsterdam. Ze volgde de kweekschool in Arnhem en werkte als onderwijzeres aan verschillende scholen in Haarlem en Amsterdam, waaronder de bijzondere school voor lager onderwijs van het Burger Weeshuis in Amsterdam.
In 1898 had zij zich - na het bijwonen van een spreekbeurt van Pieter Jelles Troelstra - aangesloten bij de SDAP. In haar vrije tijd werkte Carry Pothuis mee aan de vrouwenrubriek in dagblad Het Volk. Toen de rubriek door bezuinigingen was komen te vervallen, stelde Pothuis voor dat de SDAP een vrouwenblad zou uitgeven. Van 1905 tot 1940 was Pothuis-Smit redactrice van De Proletarische Vrouw. Op het hoogtepunt had het blad 63.000 abonnees.
In 1919 werd zij gekozen als lid van de gemeenteraad van Amsterdam. Ze zette zich in voor gemeentelijke voorzieningen zoals badhuizen, was- en strijkinrichtingen en consultatiebureaus. Een jaar later, in 1920 werd Carry Pothuis-Smit gekozen tot lid van de Eerste Kamer namens de SDAP. Het verschil tussen de twee verkiezingen was dat ze in 1919 níet en in 1920 wél zelf had mogen stemmen. Anders gezegd: in 1919 gold bij de gemeenteraadsverkiezingen nog het passieve kiesrecht, in 1920 was het actieve kiesrecht voor vrouwen van kracht.
Haar verkiezing als lid van de Eerste Kamer ging niet onopgemerkt voorbij. 'Liever een rode kakelkip dan een man van diepe studie en levenswijsheid', schreef een krant over haar komst.
In de Eerste Kamer zette Carry Pothuis zich in voor het recht van gehuwde vrouwen op werk en verzette zij zich tegen het ontslag van gehuwde onderwijzeressen. Daarnaast bepleitte zij de mogelijkheid voor vrouwen om kinderrechter te worden en was ze sterk antimilitaristisch en voor nationale ontwapening.
In haar maidenspeech die zij uitsprak op 27 mei 1920 bij de begroting van de marine, verwoordde Pothuis dat als volgt, en ik citeer: "Dat de vrouwen wel moeten zijn en moeten worden pioniersters van de ontwapening, behoedsters van het leven, niet om alleen in ambulances de afschuwelijke wonden te verbinden, die door de moderne munitie worden toegebracht, (...) dat zij voorstandsters van een nieuwe maatschappij moeten zijn (...) waarin zulke gruwelijke oorlogen (...) tot de onmogelijkheden zullen behoren.' Einde citaat.
Carry Pothuis-Smit bleef tot 1937 lid van de Eerste Kamer. Ongeveer de helft van de Eerste Kamerleden negeerde en ontweek haar in het begin. Later werd ze collegialer behandeld. Omdat ze een 'eenvoudige beschaafde vrouw met een zachte stem' bleek te zijn die met kennis van zaken sprak. In plaats van de 'blauwkous met mannelijk gebaar en krijschende stem' waar ze bang voor waren geweest. In een interview vertelde ze dat tien jaar na haar entree echter nog één senator vast hield aan zijn oude principes door haar consequent níet te groeten.
De laatste jaren van haar leven bleef ze schrijven, voornamelijk kinderboeken. Carry Pothuis-Smit overleed in 1951.
Haar fractiegenoot Willem Vliegen prees ooit haar gevoel voor het politieke bedrijf en haar grote 'agitatorische' kracht. Bij haar overlijden karakteriseerde haar opvolgster in de Eerste Kamer, Liesbeth Ribbius Peletier, haar als een intelligente vrouw, gegrepen door haar geloof in het socialisme en door haar eigen principe van waarachtigheid.
Carry Pothuis-Smit was behalve de eerste ook de enige vrouw in de Eerste Kamer in de zeventien jaar dat zij senator was. Ook haar opvolgsters Liesbeth Ribbius Peletier, lid van 1937 tot 1947, en Martina Tjeenk Willink, lid van 1946 tot 1969, waren geruime tijd de enige vrouw in de Eerste Kamer.
Op 23 maart 2021 onthulde Eerste Kamervoorzitter Jan Anthonie Bruijn een portret dat van Pothuis-Smit is geschilderd en werd een video gepresenteerd over 100 jaar vrouwen in de Eerste Kamer.