De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt toe dat de Erfgoedinspectie toezicht zal houden op de PVE’s en dat de capaciteit van deze dienst zal worden versterkt ten einde de wetenschappelijke relevantie van opgravingen en de wetenschappelijke verwerking van het opgegraven materiaal te waarborgen.
Nummer | T00304 |
---|---|
Oorspronkelijke nummer | tz_CULT_2007_1 |
Status | voldaan |
Datum toezegging | 19 december 2006 |
Deadline | 1 januari 2008 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap |
Commissie | commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschapsbeleid (OCW) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Kamerstukken | Wet op de archeologische monumentenzorg (29.259) |
Handelingen Eerste Kamer 2006 – 2007, 14 – 576
Blz. 556
Mevrouw Meulenbelt (SP)
Deze algemene maatregel van bestuur toont de goede wil aan van de minister, maar mijn fractie twijfelt nog steeds of dat wel voldoende is. Het is goed dat de minister via het verlenen van opgravingsvergunningen en het toezicht van de Erfgoedinspectie wil voorkomen dat de archeologische markt wordt overspoeld met goedkope opgravingsbedrijven die slecht werk leveren. Voor de vele goede archeologische adviesbedrijven die nu actief zijn, is dat goed nieuws. Maar technisch goede opgravingen zeggen nog niet zoveel over de wetenschappelijke relevantie van de opgravingen en de wetenschappelijke verwerking van het opgegraven materiaal.
De markt voor archeologische opgravingen is daarmee nog steeds geen kennismarkt. Het gaat er niet alleen om slechte onderzoekers en opgravers van de archeologiemarkt te weren; wij moeten ook de weeffouten weghalen die tot problemen leiden. Verstoorders, bijvoorbeeld gemeenten, bouwbedrijven en projectontwikkelaars, hebben wel een financieel belang, maar niet in de eerste plaats een kennisbelang. Zij worden niet geleid door een wetenschappelijke interesse, maar zij willen vooral dat de opgravingen niet al te duur worden en vooral niet te lang duren. Dat is heel begrijpelijk. Onbegrijpelijk is dat deze verstoorders kunnen bepalen wie de PvE’s opstelt. Mijn fractie heeft voorgesteld om de nieuwe Rijksdienst Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten een rol te laten spelen als wetenschappelijke toezichthouder, maar staat open voor andere suggesties van de minister. Elk jaar worden ongeveer tweehonderd PvE’s opgesteld, maar deze hoeven niet allemaal op dezelfde manier beoordeeld te worden. Een kenniscentrum kan, zo denken wij, vrij snel zien welke sites van weinig wetenschappelijke waarde zijn en misschien helemaal niet opgegraven hoeven te worden. Dat is gunstig voor de verstoorders. Dat heeft ook inzicht in de veelbelovende sites. Is de minister bereid om voor deze kennismarkt een wetenschappelijke toezichthouder te benoemen?
Blz. 576
Minister Van der Hoeven:
Ik zal de Erfgoedinspectie de opdracht geven om zich bij toekomstige vergunninghouders in ieder geval te concentreren op de PvE’s. Dit betekent dat de capaciteit van deze inspectie uitgebreid moet worden en ik zal van deze versterking van de inspectie met name gebruik maken om bij te houden wat de wetenschappelijke merites van de onderzoeksrapporten zijn. Zo zal ik niet precies voldoen aan wat mevrouw Meulenbelt wil, maar ik kom hiermee wel tegemoet aan haar zorgen en wensen op dit punt.
-
4 oktober 2007
Voortgang:documenten:-
-29259, 35
-
-
12 juni 2007
nieuwe commissie: commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschapsbeleid (OCW) -
12 juni 2007
commissie vervallen: commissie voor Cultuur -
19 december 2006
toezegging gedaan