Er is geen reden om het bevoegdhedenarsenaal uit de Wet Parlementaire enquête ook buiten deze sfeer tegenover burgers en rechtspersonen in stelling te brengen.
Nummer | T00293 |
---|---|
Oorspronkelijke nummer | tz_BZHC/AZHK_2008_3 |
Status | afgevoerd |
Datum toezegging | 22 januari 2008 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties |
Kamerleden | prof.mr.drs. A.H.M. Dölle (CDA) prof. mr. J.W.M. Engels (D66) mr. G. Holdijk (SGP) |
Commissie | commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koningin (BZK/AZ) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | legisprudentie |
Kamerstukken | Initiatiefvoorstel-Van de Camp, Depla, Griffith en Van der Staaij Wet op de parlementaire enquête 2008 (30.415) |
Eerste Kamer 2007-2008, 17, blz. 703
De heer Dölle (CDA): De CDA-fractie beoogt in ieder geval hier voor de Eerste Kamer als een van de drie medewetgevers voor deze Kamer, hopelijk voor de Tweede Kamer en zo mogelijk eveneens voor de regering vast te leggen dat dit wetsvoorstel, anders dan de memorie van toelichting doet vermoeden, niet breekt met de historische praktijk waarbij de omvang van het terrein waarop enquêtes kunnen worden ingesteld, beperkt wordt door de omvang van de bevoegdheden van het parlement.
De heer Engels (D66): Betekent dit dat u vindt dat de Tweede Kamer zich bij de toepassing van parlementaire enquêtes nadrukkelijk moet houden aan de uitleg zoals die dan op basis van deze motie hier zou worden vastgelegd?
De heer Dölle (CDA): Wij vinden inderdaad dat de Tweede Kamer zich moet houden aan de uitleg van de wetgever.
Blz. 707
De heer Holdijk (SGP): (…) Het was de heer Dölle die in 1985 al schreef: ’’Waar de grenzen van de enquêtebevoegdheid liggen, is in grote mate een kwestie van ongeschreven staatsrecht.’’ Als de wetgever niet bereid of in staat is hier enige inperking aan te brengen, dan ligt dat mogelijk op de weg van het ongeschreven staatsrecht. Misschien – dat zal blijken in het verdere verloop van de discussie – is een interpretatieve motie een middel om dat ongeschreven staatsrecht enigszins vorm te geven. Wij zien met belangstelling naar de reactie van de initiatiefnemers uit.
Blz. 710/711
De heer Depla: (…) zoals u het begin van deze middag neerzette, had ik het idee dat er niet zoveel licht tussen zat. U gaf aan dat u zich zorgen maakt over de breedte, maar in de motie staat: overwegende, dat dit betekende dat de enquête betrekking diende te hebben op onderwerpen die voorwerp kunnen zijn van wetgeving in formele zin en/of onderwerpen ten aanzien waarvan de ministeriële verantwoordelijkheid kan worden geactiveerd. Er zit dus niet veel licht tussen de motie en wat u geschreven hebt en er zit ook niet veel licht tussen wat u geschreven hebt en de opvattingen die wij uitdragen. De parlementaire enquête is een instrument van het parlement en waarop het wordt toegepast, wordt bepaald door de vraag waar het parlement over mag gaan.
De heer Dölle (CDA): Ik ben blij dat u tussen mij en mijzelf weinig licht ziet.
De heer Depla: Sommige afgevaardigden zeggen wel dat zij als Kamerlid en persoonlijk iets anders vinden, maar gelukkig doen wij dat hier niet.
De heer Dölle (CDA): Hopelijk is er tussen u en ons wat minder licht dan sommige uitlatingen in de stukken deden geloven.
De heer Depla: Tegen die achtergrond denken wij dat de motie overbodig is, omdat wij hetzelfde bedoelen.
De heer Engels (D66): Met excuses dat ik mij met een discussie tussen de heer Dölle en de initiatiefnemers bemoei, maar wij moeten straks iets over de motie vinden. Ik vat het kort samen: u zegt dat alles waarop overheidsbeleid gezet kan worden, in principe onderwerp kan zijn van een parlementaire enquête. Uit die formulering leidt u af dat er nauwelijks nog verschil is met hetgeen de heer Dölle naar voren heeft gebracht, in relatie met de wetgeving en in relatie met politieke verantwoordelijkheid. Er is dus nog wel enige ruimte en zo ja, waar zit die dan precies in? Dat is van belang voor de juiste interpretatie van de motie en vooral voor het oordeel erover.
(…)
De heer Depla: De kern van de parlementaire enquête is dat dit middel mag worden gebruikt voor alle zaken waarin het parlement bevoegd is dan wel zichzelf bevoegd acht. De enige die uiteindelijk bepaalt wat de reikwijdte van het parlement is, waar uiteindelijk ooit het bestuur op wordt aangesproken, is het parlement zelf. Dat kun je niet in wetgeving vastleggen, want het is onderhevig aan de tijdgeest. Zo’n honderd jaar geleden hadden wij het niet tot de bevoegdheden van het parlement gerekend om zich bezig te houden met computers en veiligheid op internet, maar nu vinden wij dat niet meer dan normaal.
De heer Engels (D66): In mijn interpretatie beoogt de motie van de heer Dölle om de reikwijdte van het parlement op voorhand te beperken door vandaag te komen tot een interpretatie op grond van een motie. Dat vind ik een minder aantrekkelijke ontwikkeling. Wij doen dan zelfs een stap terug. Ik ben het helemaal met u eens. Het parlement bepaalt uiteindelijk zelf zijn actieradius en ook in hoeverre het zich laat beperken door de ministeriële verantwoordelijkheid of wetgeving. Het mag nooit in strijd komen met de wet en dergelijke. Daarom is het belangrijk om vast te stellen dat wat in de motie staat, een beperking is van de actieradius – niet de almacht – van het parlement.
De heer Depla: Wij zouden het bijzonder vinden om in een Wet op de parlementaire enquête de actieradius van het parlement te beperken. Dat lijkt mij een debat dat buiten de reikwijdte van dit wetsvoorstel valt. Als wij de motie op die manier moeten lezen ben ik het met u eens dat het iets anders is dan overbodig. Wij lazen de motie vooral in de zin dat de reikwijdte van de parlementaire enquête niet meer en niet breder mag zijn dan de reikwijdte van de parlementaire bevoegdheden. Als dat zo is, is er geen licht. Is uw interpretatie juist, dan is er wel licht. De indiener van de motie bepaalt echter hoe wij haar moeten lezen.
De heer Dölle (CDA): Ik zal er nog op terugkomen, maar de overheid is breder dan het parlement. Het gaat ook om zaken als het Schiedamvonnis of gezindheidsonderzoek, historisch onderzoek of onderzoek naar bijvoorbeeld een kerkelijk conflict. Het gaat om dat soort onderzoeken en de vraag of die er wel of niet onder vallen.
Blz. 727
De heer Dölle (CDA): (…) Ik kom daarom nog een keer terug op de motie waarin wij de verdedigers van het initiatiefwetsvoorstel – die namens de Tweede Kamer verantwoordelijk zijn voor de authentieke interpretatie ervan – vragen om de opvattingen te herbevestigen dat het parlement binnen de sfeer van zijn bevoegdheden bij enquêtes houd- en dwangmiddelen inzet. Zo is de opvatting altijd geweest en alle enquêtes die tot nu toe zijn gehouden, passen erbinnen. Mijn fractie vindt het antwoord, dat de Kamer bepaalt wat deze grenzen zijn, wat onvoldoende. De grenzen vloeien voort uit ongeschreven staatsrecht of uit de interpretatie van de constitutie en de wetgeving. De heer Schaap bracht een wat bijzondere redenering in. Hij vindt dat je alles wel een politieke enquête of een wetgevingsenquête kunt noemen. Ook dit gaat mijn fractie te ver. Wij menen nog steeds dat er domeinen zijn die buiten het enquêterecht vallen en waarover de Kamer niet kan beslissen. Ik denk hierbij aan rechterlijke vonnissen, het Koninklijk Huis in bepaalde omstandigheden, bepaalde schandalen of gebeurtenissen op lokaal niveau, historisch onderzoek waarbij het laatste steentje niet boven water kan komen omdat er dwangbevoegdheden nodig zouden kunnen zijn, onderzoeken naar de gezindheid onder de bevolking en specifieke gebeurtenissen. Wij houden dus vol dat dit alles buiten de sfeer ligt van de parlementaire enquête.
Blz. 729
De heer Holdijk (SGP) (…) Wij zijn ten principale van mening dat de inzet van het enquêterecht – ik heb het niet over alle mogelijke vormen van parlementair onderzoek, maar over de inzet van het enquêterecht – beperkt moet worden tot de constitutionele ruimte. Dat principe staat voor ons voorop. Wij begrijpen natuurlijk dat niet alles bij wet geregeld kan worden. Dat past bij de wetgevingstechnische benadering. Wij begrijpen dat de grenzen van de toepassing van het enquêterecht niet met zoveel woorden bij wet kunnen worden vastgelegd. Het gaat hier om interpretatie met als middel een motie. Als die motie door zowel deze Kamer als die aan de overzijde gesteund kan worden – dat is het verzoek – zou dat een vorm van ongeschreven staatsrecht opleveren die voldoende zou zijn en die op zichzelf niet een nadrukkelijke wettelijke bepaling vergt.
blz. 814
De heer Engels (D66): (…) Interessant is nog wel de vraag wat de staatsrechtelijke betekenis van de motie is als deze zou worden aangenomen. De kans daarop lijkt mij niet denkbeeldig. Vaststaat dat de Eerste Kamer dan in meerderheid een interpretatie vastlegt. Op grond van welke rechtsregel hebben de initiatiefnemers dan die uitleg bevestigd? Als de initiatiefnemers de in de motie vervatte uitleg worden geacht te hebben bevestigd, is de Tweede Kamer dan gebonden aan de in de motie geformuleerde uitleg? Ik zou deze vraag zelf niet zonder meer bevestigend beantwoorden.
Blz. 815
De heer Holdijk (SGP): (…) Wat dat toepassingsbereik betreft, nemen wij afstand van hetgeen de initiatiefnemers daaromtrent hebben verklaard op de pagina’s 1 en 2 van de nadere memorie van antwoord, waarvan in laatste instantie ook door de heer Depla, dus namens de indieners van het voorstel, is erkend dat de bewoordingen van de bedoelde passage iets te ruig waren geformuleerd, zoals hij het noemde Mede vanwege deze omstandigheid scharen wij ons vrijmoedig achter de motie-Dölle die wij een interpretatieve motie hebben genoemd en die naar onze opvatting als een vorm van ongeschreven staatsrecht zou kunnen worden aangemerkt. (…) Ik heb inderdaad niet van de heer Dölle vernomen dat hij onze visie bevestigt dat deze motie is te beschouwen als een vorm van ongeschreven staatsrecht. Ik meen dat die bevestiging op dit vlak ook niet nodig is.
Blz. 816
De heer Dölle (CDA): Mijn fractie heeft van het begin af aan intensief deelgenomen aan het debat over het wetsvoorstel, omdat het enquêterecht een wezenlijk parlementair recht is dat ons bijzonder ter harte gaat. In dit debat is, zoals het hoort, parlementaire geschiedenis geschreven, want wat hier is gezegd, kan worden ingevoegd in de wetsgeschiedenis. Ik ben het dan ook geheel eens met de opmerking van de heer Holdijk dat de interpretatie van de Tweede Kamer, in dit geval in de persoon van de indieners, en de Eerste Kamer mede bepalend is voor de uitleg van het voorstel. Dit debat heeft wat betreft de CDA-fractie plus- en minpunten opgeleverd. Tot de pluspunten behoort de overstap van de indieners naar het standpunt dat in de motie van mijn fractie is neergelegd. De heer Depla opende de tweede termijn met de vaststelling dat de indieners zich kloek schaarden achter de opvatting van de Raad van State. Hij droeg deze opvatting toen ook voor. Deze opvatting is net als die van de meeste mensen die over dit onderwerpen hebben geschreven, dezelfde als in mijn motie is verwoord. De indieners noemden deze motie overigens eerder overbodig. Daartoe uitgedaagd door onder meer de heer Engels gaf de heer Depla toe dat de aanvankelijke stelling dat een enquêtecommissie over alle onderwerpen kan enquêteren waarover het parlement kan debatteren, te ruig was. Een ander pluspunt is dat een commissie ook een enquête kan uitvoeren op terreinen waarop een redelijke wetgever wetgeving overweegt en terreinen ten opzichte waarvan ministeriële verantwoordelijkheid kan worden geactiveerd. Ministeriële verantwoordelijkheid kan niet overal over worden geactiveerd, maar alleen over bevoegdheden van de regering en de ministers. Mijn motie bevat dus de traditionele opvatting over de omvang van het enquêterecht.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling en stemming (algemene stemmen aangenomen) en stemming moties Handelingen EK 2007/2008, nr. 19, blz: 812-817
-
behandeling Handelingen EK 2007/2008, nr 17, blz: 694-731
-
-
22 januari 2008
toezegging gedaan -
7 januari 2008
nieuwe status: afgevoerd