Minister Hirsch Ballin van Justitie bekort de termijn voor het verplicht opslaan van gegevens over internetverkeer van de aanvankelijk voorgestelde twaalf maanden naar zes. Hiermee komt hij tegemoet aan bezwaren van een aantal fracties in Eerste Kamer tegen de voorgestelde wijziging van de Telecommunicatiewet en de Wet op de economische delicten (31.145). Het voorstel voor deze gecombineerde wetswijziging werd op 6 juli in eerste termijn en op 7 juli in tweede termijn uitgebreid besproken in de Eerste Kamer.
In een levendig debat, waarin niet minder dan vijf moties en drie aangepaste moties werden ingediend, tekende zich aanvankelijk een meerderheid af tegen de wetswijziging. Nadat de minister zich had verenigd met het dictum van een motie van het CDA-lid Franken (EK 31.145, O), ontstond er alsnog een Kamermeerderheid van CDA, VVD, CU en SGP die het wetsvoorstel steunde. Senator Westerveld van de coalitiepartij PvdA verklaarde dat de toezeggingen van de minister voor haar fractie niet genoeg waren om nu al voor te stemmen.
De wetswijziging is de nationale implementatie van Richtlijn 2006/24/EG (Richtlijn dataretentie) van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie. Nu het voorstel is aangenomen, zijn de aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en telecommunicatiediensten in het belang van de opsporing en vervolging van ernstige misdrijven verplicht tot het bewaren van alle verkeers- en locatiegegevens van de gebruikers van deze diensten. Na de tegemoetkoming van minister Hirsch Ballin geldt voor internetbedrijven een bewaartermijn van zes maanden; voor aanbieders van telecommunicatiediensten blijft een bewaartermijn gelden van de eerder voorgestelde twaalf maanden.
Het CDA toonde zich gevoelig voor het argument dat implementatie verplicht is en dat Nederland al in gebreke is gesteld door de Europese Commissie. Tot nu toe hebben 21 EU-landen de richtlijn ingevoerd. Nederland hoort bij de zes landen waar dit nog niet is gebeurd. De toezegging van de minister dat hij onevenredige investeringskosten van internetbedrijven wil voorkomen en dat de bewaarde gegevens wat hem betreft nooit in handen van niet gerechtigden zullen komen was voor de VVD-fractie doorslaggevend om over haar bezwaren heen te stappen.
De fracties van de PvdA, SP, GroenLinks, D66 en Partij voor de Dieren die tegen het wetsvoorstel stemden, pleitten voor uitstel van de implementatie van de Europese richtlijn. Deze fracties vonden ook dat eerst de door de minister aangekondigde reparatiewet door de Tweede Kamer moest zijn aanvaard alvorens de Eerste Kamer zich definitief over de implementatie van de bewaarplicht richtlijn zou uitspreken. SP-fractievoorzitter Kox wees erop dat de procedure die de meerderheid van de Kamer nu kiest op voorstel van de minister met zich meebrengt dat de senaat ‘het initiatief uit handen geeft’.
De gehele Eerste Kamer stemde voor twee moties van CDA-senator Franken (EK 31.145, N en EK 31.145, O). In de eerste motie wordt de regering gevraagd de Europese Commissie op de hoogte te stellen van de bezwaren van de Eerste Kamer tegen de richtlijn en erop aan te dringen dat bij de reeds voorziene evaluatie van de richtlijn uitgebreid aandacht wordt besteed aan de effectiviteit van de opslag van internetgegevens. In de tweede motie-Franken constateert de Eerste Kamer dat de evaluatie die is voorzien in september 2010 zal leiden tot min of meer ingrijpende wijzigingen die tot een aanmerkelijke verlichting van de inspanningen van de met de uitvoering van de bewaarplicht belaste ondernemers kunnen leiden. De motie verzoekt de regering daarom over het bewaren van internetgegevens overleg te gaan voeren met de in Nederland gevestigde Internet Service Providers (ISP) ten einde onnodige kosten te voorkomen.
PvdA-senator Westerveld diende een motie in die in stemming kwam nadat het wetsvoorstel al was aangenomen (EK 31.145, K). In deze motie wordt de regering verzocht de wet niet eerder te laten ingaan dan nadat de resultaten van de Europese evaluatie bekend zijn en met de Staten-Generaal zijn besproken. Deze motie kreeg alleen steun van de fracties van SP, GroenLinks, D66, OSF en Partij voor de Dieren. Ook een gewijzigde motie van D6-senator Engels (EK 31.145, M) waarin om uitstel werd gevraagd, werd door de meerderheid van CDA, VVD, CU en SGP verworpen. Eenzelfde lot onderging een motie van GroenLinks-senator Strik (EK 31.145, L) waarin om een novelle werd gevraagd om de bewaarplicht op zes maanden te stellen.
De sprekers van andere fracties zoals mevrouw Strik van GroenLinks, mevrouw Lagerwerf-Vergunst van CU mede namens de SGP, Kox van de SP, Engels van D66 mede namens de OSF en Koffeman van de PvdD stelden elk in eigen bewoordingen dat de Europese richtlijn in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Dit bepaalt dat een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer alleen is toegestaan als deze noodzakelijk is en proportioneel. Mevrouw Strik: “We bezitten allen het grondwettelijk recht om zelf te bepalen met wie we welke informatie delen. Onze contacten en onze belangstelling gaan niemand wat aan. Dat is de kern van ons grondrecht. Dat maakt ons tot vrije en mondige burgers in een democratische rechtstaat en dat onderscheidt ons ook van bange en achterdochtige burgers in een politiestaat”.
Minister Hirsch Ballin heeft in het debat de PvdA-fractie toegezegd na te gaan hoe de positie van de Eerste Kamer in het wetgevingstraject rond Europese richtlijnen verbeterd kan worden. De PvdA doelt dan vooral op richtlijnen met minimum- en maximumnormen, zoals in de richtlijn over bewaarplicht waarin termijnen van zes tot 24 maanden worden genoemd. Mevrouw Westerveld zei daarover in het debat: “Is het niet staatsrechtelijk zuiverder als ook de Eerste Kamer nog iets te kiezen zou hebben en zich niet moet neerleggen bij een compromis dat in de Tweede Kamer is gesloten. Het belang van deze vraag neemt toe naarmate de regelgeving vanuit Europa steeds meer het karakter krijgt van keuzemenu’s waaruit lidstaten à la carte kunnen winkelen”.
Deel dit item: